Regeling vervallen per 01-07-2015

Toeslagenverordening Weert 2012

Geldend van 01-07-2015 t/m 30-06-2015

Intitulé

Toeslagenverordening Weert 2012

-

Artikel 1 - Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan:

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21 aanhef sub c van WWB;

    • c.

      verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingtehuis;

    • d.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, WWB;

    • e.

      woonkosten:

      1. Indien een huurwoning wordt bewoond, de verschuldigde huur;

      2. Indien een eigen woning wordt bewoond, de verschuldigde hypotheekrente;

    • f.

      een ander: een andere persoon dan de belanghebbende(n), voor wie de toepassing van een verhoging en/of verlaging op grond van deze verordening bepaald dient te worden;

    • g.

      toeslag: de toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid WWB

    • h.

      studerend: diegene die uit 's rijks kas bekostigd onderwijs volgt, of aanspraak heeft op studiefinanciering, of aanspraak heeft op WTOS.

Artikel 2 - Werking

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

  • 2. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide gehuwden 21 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

Artikel 3 - Toeslagen

  • 1. De toeslag bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm als de alleenstaande of alleenstaande ouder in een woning woont waar tevens een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. Geen toeslag wordt verleend als de alleenstaande of alleenstaande ouder met twee of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 4. In afwijking van lid 3 wordt bij een alleenstaande of alleenstaande ouder, die naar het oordeel van het college aantoonbaar op commerciële wijze een kamer huurt, de toeslag vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als een ander beschouwd:

    • a.

      diegene die de verzorgingsbehoevende alleenstaande of alleenstaande ouder verzorgt, danwel de inwonende verzorgingsbehoevende die door de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt verzorgd;

    • b.

      een meerderjarig studerend inwonend kind met een inkomen dat minder is dan 80% van de gehuwdennorm.

Artikel 4 - Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die in een woning wonen waar een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die in een woning wonen waar twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3. In afwijking van lid 2 wordt bij gehuwden die naar het oordeel van het college aantoonbaar op commerciële wijze een kamer huren, de verlaging vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als een ander beschouwd;

    • a.

      diegene die de verzorgingsbehoevende gehuwde verzorgt, danwel de inwonende verzorgingsbehoevende die door de gehuwde wordt verzorgd;

    • b.

      een meerderjarig studerend inwonend kind met een inkomen dat minder is dan 80% van de gehuwdennorm.

Artikel 5 - Niet-rechthebbende partner

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 24 WWB wordt geen toeslag verleend.

Artikel 6 - Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 27 WWB bedraagt:

  • a.

    20 procent van de gehuwdennorm indien een woning bewoond wordt waarvoor geen woonkosten verschuldigd zijn of waarvoor de woonkosten door een ander worden voldaan;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond.

Artikel 7 - Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De verlaging als bedoeld in artikel 29 WWB bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm indien het een alleenstaande van 21 en 22 jaar betreft.

Artikel 8 -Verlaging schoolverlaters

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 28 WWB bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

  • 2. Geen verlaging vindt plaats bij een gezin waartoe een ten laste komend kind van één van de gezinsleden behoort.

  • 3. Geen verlaging vindt plaats bij alleenstaanden van 21 of 22 jaar.

Artikel 9 - Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 8 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende(n) tenminste bedraagt:

  • a.

    40 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

  • b.

    60 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

  • c.

    80 procent van de gehuwdennorm voor gezinnen.

Artikel 10 - Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 11 - Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Toeslagenverordening Weert 2012'.

  • 2. Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht, in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 12 Intrekking bestaande verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de 'Toeslagenverordening Weert 2010', zoals deze is vastgesteld door de raad op 15 december 2010 ingetrokken.

Toelichting

In de WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Norm, toeslag en verlaging

Normen

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

De basisnormen zijn geregeld in paragraaf 2, de toeslagen en verlagingen in paragraaf 3.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Basisnormen

Voor personen van 21 jaar tot en met de pensioengerechtigde leeftijd bestaan er een drietal basisnormen, te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaande: 50% van de gehuwdennorm

Met ingang van 1 januari 2012 werd het gezinsbegrip in de bijstand verruimd. Waar voor deze datum gehuwden een uitkering kregen van 100% van het sociaal minimum (gelijk aan het wettelijk minimum loon) werd dat nu uitgebreid naar alle familieleden achter de voordeur.

Met de 'Wet afschaffing huishoudinkomenstoets' is het per 1 januari 2012 geïntroduceerde verruimde gezinsbegrip (de huishoudtoets) met terugwerkende kracht vanaf dezelfde 1 januari 2012 komen te vervallen.

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt een normering die is afgestemd op de kinderbijslag. Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn, dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden.

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • ·

    alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • ·

    alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening Weert 2012. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • ·

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden ;

  • ·

    verlaging in verband met de woonsituatie;

  • ·

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie;

  • ·

    verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden.

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 8 van deze verordening.

Categorieën

De WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening Weert 2012 een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

In de Toeslagenverordening Weert 2012 wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan de verlagingen die de WWB mogelijk maakt.

Eenvoudigheidshalve is de werking van deze verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, hoewel de mogelijkheid bestaat om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar.

Uitgangspunten bij de verordening

Deze verordening is in overeenstemming met de wet- en regelgeving, en jurisprudentie. Deze verordening is rechtvaardig en een (aangepaste) voortzetting van al eerder door de gemeente ingezet beleid.

De verordening moet duidelijk, eenvoudig uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Het verdient mede daarom aanbeveling het toeslagenbeleid niet te ingewikkeld te maken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB ook deze verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

In deze verordening is het begrip 'verzorgingsbehoevende' opgenomen omdat in de wet niet een dergelijke bepaling was opgenomen. Daardoor is het mogelijk om aan een alleenstaande (ouder) een volledige toeslag te verlenen in geval deze zelf, dan wel een andere inwonende persoon zorgbehoevend is. De verzorgingsbehoevendheid dient wel aantoonbaar zijn, bij voorkeur met een verklaring die was afgegeven door een arts.

Het begrip 'woonkosten' is nader gedefinieerd omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 6 van deze verordening.

Artikel 2

De toeslagenverordening Weert 2012 is van toepassing op belanghebbende van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd.

Hoewel de tekst van de WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, is dit niet reëel. De normen voor deze groep zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen.

In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog op grond van de verordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlaging op belanghebbenden van 18, 19 en 20 jaar de uitvoering van de verordening nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht het niet toepassen van verlagingen op de jongerennorm onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van de WWB de norm aan te passen.

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van de WWB.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van gehuwden moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft in beginsel op zijn plaats.

In deze verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval een ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. Ingeval dat twee of meer anderen in de zelfde woning als de belanghebbende hun hoofdverblijf hebben wordt geen toeslag verleend. Verondersteld mag worden dat in een dergelijke situatie het schaalvoordeel zo groot is dat de woonlasten maximaal gedeeld kunnen worden.

Hierop wordt een uitzondering gemaakt ten aanzien van kamerbewoners die op commerciële basis een kamer huren; zij krijgen een toeslag van 10% van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal kamerbewoners dat in de woning verblijft.

Soms is er sprake van situatie waarbij de belanghebbende woonruimte aanbiedt aan een zorgbehoevende persoon of een ander persoon en verzorgingsbehoevende belanghebbende verzorgt. In deze situatie wordt deze persoon niet in aanmerking genomen als een ander die in de zelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Uitgangspunt van deze is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorging taken te confronteren met een lagere toeslag (of verlaging) en ook aan de belanghebbende verzorging te ontkennen.

Daarnaast wordt ook een uitzondering gecreërd voor een meerderjarig studerend kind niet als 'een ander' beschouwd. Dit om studerende jongeren niet negatief financieel te prikkelen om hun studie te beëindigen. Het gaat hier om jongeren die een inkomen hebben boven € 604,15 per maand, maar minder dan 80% van de gehuwdennorm.

Voor deze grens is gekozen vanwege het feit dat die grens bij de toepassing van de huishoudtoets werd gebruikt voor studerende kinderen (die behoorden tot die grens niet tot het verruimde gezinsbegrip).

Is het inkomen boven die grens, dan wordt de jongere beschouwd als een 'ander'. En wordt de bijstandsgerechtigde geacht met die jongere woonlasten te kunnen delen.

Artikel 4

Artikel 4 vormt een spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor de alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met 10 procent van de gehuwdennorm als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gezinnen in de zelfde situatie. De belanghebbenden kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats.

Zijn er twee of meer personen met wie de gehuwden hun bestaanskosten kunnen delen wordt een verlaging van 20 procent van de gehuwdennorm toegepast.

Hierop wordt een uitzondering gemaakt ten aanzien van kamerbewoners die op commerciële basis een kamer huren; zij krijgen een verlaging van 10% van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal kamerbewoners dat in de woning verblijft.

De bepaling rondom het niet aanmerken als een 'ander' in het geval van een verzorgingsbehoevende en studerend inwonend meerderjarig kind geldt ook voor gehuwden.

Artikel 5

Wanneer er sprake is van een zogenaamd 'niet-rechthebbend gezinslid of partner' dient een uitkering verstrekt te worden als ware de rechthebbende een alleenstaande of alleenstaande ouder. Zo'n situatie kan zich voordoen wanneer er bijvoorbeeld een gezinslid of partner wordt uitgesloten van het recht op uitkering in verband met een te lang verblijf buiten Nederland.

Het eventuele inkomen en vermogen van dit niet-rechthebbend gezinslid moet overigens in die gevallen (deels) in aanmerking worden genomen.

De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag is strikt bezien vanuit de WWB beperkt tot diegene die feitelijk alleenstaande (ouder) is. Er bestaat dus voor de gehuwde met een niet-rechthebbende partner of voor de alleenstaande (ouder) met een niet-rechthebbend gezinslid geen recht op toeslag.

Niettemin dient op basis van constante jurisprudentie die gevormd is onder de WWB en voorafgaande Algemene bijstandswet, een toeslag worden verstrekt wanneer de niet-rechthebbende partner geen inkomen kan verkrijgen heeft. In zo'n situatie dient de toeslag er volgens de jurisprudentie in beginsel zelfs 20 procent van de gehuwdennorm moeten bedragen. Als de niet-rechthebbende partner echter wel inkomsten kan krijgen, maar zich door eigen toedoen in deze positie manouvreert, is er geen aanleiding om een toeslag te verstrekken. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een te lang verblijf buiten Nederland.

Een verlaging in verband met medebewoning zou in een dergelijke situatie formeel gezien niet mogelijk zijn, omdat deze beperkt is tot de gehuwdennorm . In voorkomende gevallen is het in dat geval mogelijk de bijstandsnorm van de bijstandsgerechtigde partner op grond van het individualiseringsbeginsel te verlagen, zodat de toepasselijke gehuwdennorm bereikt wordt.

Artikel 6

Als aan een woning voor de belanghebbende geen woonkosten zoals bedoeld in artikel 1 onder e van deze verordening zijn verbonden, is sprake van lagere bestaanskosten dan in gevallen dat er wel woonkosten bestaan. De WWB opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen.

De norm of de toeslag wordt met 20 procent van de gehuwdennorm verlaagd als de belanghebbende geen woonkosten heeft. Dat kan zich voordoen bij krakers of in het geval dat de woonkosten worden betaald door een derde, bijvoorbeeld door elders wonende ouders of ex-partner.

In onderdeel b wordt de verlaging ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning bewoond vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting de WWB.

Een belanghebbende die geen woning bewoond wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. Een dakloze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals de kosten van nachtopvang.

De hoogte van een verlaging op basis van dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen.

Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres op grond van de WWB door bij AMvB (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet.

Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.

Artikel 7

De schoolverlaterverlaging is volgens de toelichting van de WWB bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de WTOS.

Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student.

Met deze omstandigheden wordt immers al rekening gehouden in artikel 4 en 6 van deze verordening.

Artikel 8

De WWB geeft het College de bevoegdheid om de toeslag te verlagen, indien het van oordeel is dat, gezien de hoogte van het toepasselijke minimumjeugdloon er voor de alleenstaande van 21 of 22 jaar een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden.

Artikel 9

De verschillende verlagingen in deze verordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat -met name in situaties waarin de schoolverlaterverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is- het college de bijstand vanwege deze samenloop zo laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening.

In voorkomende gevallen zou het college de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om al in deze verordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Artikel 10, 11 en 12

Deze artikelen behoeven geen toelichting.