Regeling vervallen per 29-03-2021

Parkeerverordening 1994, versie december 2010

Geldend van 16-12-2010 t/m 28-03-2021

Intitulé

Parkeerverordening 1994, versie december 2010

Afdeling 1 Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die: 1. is aangeduid met een bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of 2. gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • b.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met

  • c.

    dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegen- verkeerswet (Stb. 1935, 554) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven; c. motorvoertuig: hetgeen daaronder verstaan wordt in het RVV 1990;

  • d.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeerders en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • e.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • f.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in – of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • g.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990. Stb. 459;

  • h.

    vergunning: een door de burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke is toe-gestaan een motorvoertuig te parkeren op de daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

  • i.

    vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.

Afdeling II Plaatsen van vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen

Artikel 2

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen op de daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen.

  • 2 Een vergunning kan worden verleend aan de eigenaar of de houder van een motorvoertuig wanneer deze

    • a.

      woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn, dan wel

    • b.

      een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn en ter beoordeling van burgemeester en wethouders aantoont dat het in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitvoering noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren.

  • 3 De eigenaar of houder van een motorvoertuig die voldoet aan beide in het tweede lid gestelde voorwaarden wordt , voor wat betreft de eerste aangevraagde vergunning, geacht te beantwoorden aan de onder a genoemde voorwaarde.

  • 4 Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen een vergunning ook ver-lenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan één van de in het tweede genoemde voorwaarden.

  • 5 Aan de vergunning kunnen zowel voorschriften worden worden verbonden met be-trekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 6 Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning ook andere voorschriften Verbinden. Deze voorschriften mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 4

  • 1 Een vergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend.

  • 2 De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de naam van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 5

Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder

  • b.

    wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf eindigt;

  • c.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

  • d.

    wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

  • e.

    wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • f.

    wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • g.

    om andere redenen dan genoemd onder a tot en met f voor zover het past binnen de belangen op grond waarvan de verordening is vastgesteld.

Artikel 6

  • 1 Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2 Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijzetegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 7

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel metandere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking stellen.

Artikel 8

  • 1 Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbenden-plaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig teparkeren of geparkeerd te houden;

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde inhet eerste lid van dit artikel.

Afdeling IV Strafbepaling

Artikel 9

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste categorie.

Afdeling V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10

Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikel 141van het Wetboek van strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren belast.

Artikel 11

Vergunningen welke zijn verleend krachtens de “ Parkeerverordening” 1992 worden geacht Te zijn verleend krachtens deze verordening.

Artikel 12

De “Parkeerverordening 1992” wordt met ingang van 1 augustus 1994 ingetrokken.

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking met ingang van 16 december 2010.

Artikel 14

Deze verordening kan worden aangehaald als: “ Parkeerverordening 1994”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad op 9 december 2010
de raad voornoemd,
de griffier de voorzitter
M. Walrave B. Horseling