Regeling vervallen per 31-12-2013

Afstemmingsverordening Gemeente Weesp 2007

Geldend van 01-03-2007 t/m 30-12-2013

Intitulé

Afstemmingsverordening Gemeente Weesp 2007

De raad van de gemeente Weesp;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 16 januari 2007

BESLUIT:

De ‘Afstemmingsverordening Gemeente Weesp 2007’ vast te stellen:

 

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 van de wet op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 van de wet, door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • c.

    algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid die maatschappelijk is aanvaard, die niet ingaat tegen de integriteit van de persoon en rekening houdt met de mogelijkheden c.q. capaciteiten van de persoon;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp

Artikel 2 Toepassing

Het college neemt bij de toepassing van artikel 18 van de wet, de bepalingen van deze verordening in acht.

Artikel 3 Gedragingen

De gedragingen bedoeld in artikel 18 tweede lid, van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. eerste categorie:

  • a.

    het niet als werkzoekende geregistreerd zijn of blijven bij de Centrale organisatie werk en inkomen;

  • b.

    het niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn verstekken van informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan;

  • c.

    het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan voorzover dat niet heeft geleid tot ten onrechte of te veel betaalde bijstand;

  • d.

    het niet desgevraagd tonen van een identiteitsbewijs.

2. tweede categorie:

  • a.

    het niet naar zijn beste vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • b.

    het niet tijdig verstrekken van inlichtingen in het kader van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand, die naar het oordeel van de gemeente, noodzakelijk worden geacht voor de inschakeling in de arbeid;

  • c.

    het onvoldoende nakomen van een verplichting genoemd in de artikelen 56 en 57 van de wet.

3. derde categorie:

  • a.

    gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren c.q. verhinderen;

  • b.

    het niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

  • c.

    het in onvoldoende mate nakomen van de verplichting gebruik te maken van geboden voorzieningen gericht op de reïntegratie;

  • d.

    het in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

  • e.

    het onvoldoende nakomen van een verplichting genoemd in de artikel 55 van de wet.

  • f.

    het zich in zeer ernstige mate misdragen jegens een medewerker die belast is met de uitvoering van de wet, zoals bedoeld onder categorie B genoemd in hoofdstuk 3 paragraaf 1 van het veiligheidsprotocol van de afdeling sociale zaken.

4. vierde categorie:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;

  • c.

    het blijk geven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • d.

    het zich in zeer ernstige mate misdragen jegens een medewerker die belast is met de uitvoering van de wet, zoals bedoeld onder categorie C genoemd in hoofdstuk 3 paragraaf 1 van het veiligheidsprotocol van de afdeling sociale zaken.

5. vijfde categorie:

  • a.

    het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan wat geleid heeft tot ten onrechte of te veel betaalde bijstand.

Artikel 4 Afstemming.

De bijstand en/of de langdurigheidstoeslag aan belanghebbende of het gezin wordt verlaagd met:

  • 1.

    vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • 2.

    tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie of bij een gedraging van de vijfde categorie waarbij de benadeling van de gemeente minder of gelijk is aan € 1.000;

  • 3.

    twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie of bij een gedraging van de vijfde categorie waarbij de benadeling van de gemeente meer bedraagt dan € 1.000 maar minder of gelijk is aan € 2.000;

  • 4.

    vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een gedraging van de vijfde categorie waarbij de benadeling van de gemeente meer bedraagt dan € 2.000 maar minder of gelijk is aan € 3.000;

  • 5.

    honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie of bij een gedraging van de vijfde categorie waarbij de benadeling van de gemeente meer bedraagt dan € 3.000 maar minder € 6.000;

  • 6.

    honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een gedraging van de vijfde categorie waarbij de benadeling van de gemeente € 6.000 of meer bedraagt waarbij aangifte van een strafbaar feit is gedaan, maar waarvan door het openbaar ministerie is besloten af te zien van strafrechtelijke vervolging.

  • 7.

    In afwijking van de vorige leden kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; ofb. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 Afzien van afstemming bij samenloop van afstemming en strafrechterlijke vervolging.

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 4 vindt geen afstemming van de bijstand plaats bij een gedraging als bedoeld in artikel 3 derde lid onder f en voerde lid onder d, indien op grond van deze gedraging aangifte van een strafbaar feit wordt gedaan.

  • 2 De afstemming van de bijstand vindt overeenkomstig de bepalingen in de artikelen 3 en 4 alsnog plaats, indien door het openbaar ministerie ten aanzien van de aangifte als bedoeld in het eerste lid, wordt besloten af te zien van strafrechterlijke vervolging.

Artikel 6 Recidive en cumulatie.

  • 1 Indien sprake is van een gedraging zoals genoemd in artikel 3 eerste lid onder b en c, kan het college afzien van het verlagen van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 4 eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 1 jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 2 Het percentage van de maatregel genoemd in art. 4, onder 1 tot en met 4 wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na vaststelling van de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie en voor deze vorige gedraging een verlaging van de bijstandsnorm werd toegepast.

  • 3 De periode van de maatregel genoemd in art. 4, onder 5 en 6 wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na vaststelling van de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde categorie en voor deze vorige gedraging een verlaging van de bijstandsnorm werd toegepast.

  • 4 Indien sprake is van meerdere gedragingen die zich tegelijk voordoen worden de percentages waarmee de bijstandsnorm wordt verlaagd bij elkaar opgeteld. Het college mag bij cumulatie de verlaging ook over meerdere aaneengesloten maanden verdelen;

  • 5 Voor het vaststellen van de hoogte van de benadeling als bedoeld in artikel 4 wordt uit gegaan van de netto ten onrechte betaalde bijstand vermeerderd met door de gemeente wettelijk af te dragen premies en belasting.

Artikel 7 Volharding.

  • 1 Indien de belanghebbende volhardt in de gedraging waarvoor een maatregel is opgelegd, wordt de uitkering hierom in totaal gedurende maximaal 3 maanden verlaagd.

Artikel 8 Verwijtbaarheid.

  • 1 Van verlaging van de uitkering wordt afgezien als de gedraging belanghebbende niet valt te verwijten;

  • 2 Indien wel sprake is van verwijtbaarheid kan van het uitvoeren van de verlaging worden afgezien indien daartoe naar het oordeel van het college dringende redenen voor aanwezig zijn.

  • 3 Indien sprake is van zeer ernstige verwijtbaarheid, kan het van toepassing zijnde afstemmingspercentage ten hoogste worden verdubbeld.

Artikel 9 Ingangsdatum afstemming.

  • 1a. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 1b. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 2. Bij nieuwe uitkeringen wordt de maatregel opgelegd met ingang van de ingangsdatum van de uitkering. 

Artikel 10 Overgangsbepalingen.

  • 1 Het Maatregelenbesluit ABW, IOAW en IOAZ, de Afstemmingsverordening Gemeente Hilversum 2004, en het Boetebesluit socialezekerheidswetten zoals die luidden op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze verordening, blijven van toepassing op gedragingen zoals genoemd in het Maatregelenbesluit ABW, IOAW en IOAZ , de Afstemmingsverordening Gemeente Weesp 2004, en het niet of niet behoorlijke nakomen van de inlichtingenverplichting zoals genoemd in het Boetebesluit socialezekerheidswetten die voorafgaan aan de dag van inwerkingtreding van deze verordening;

  • 2 Indien op grond van deze verordening een lagere maatregel zou moeten worden opgelegd dan op grond van het Maatregelenbesluit ABW, IOAW en IOAZ of de Afstemmingsverordening Gemeente Weesp 2004 wordt/worden , in afwijking van het eerste lid, die besluiten toegepast.

Artikel 11 Citeerartikel.

Deze verordening kan worden aangehaald als Afstemmingsverordening gemeente Weesp 2007.

Artikel 12 Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2007. Bij de inwerkingtreding van deze verordening komt de “ Afstemmingsverordening gemeente Weesp 2004” te vervallen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 21 februari 2007,
de raad voornoemd,
 
mw. M. Walrave, B. Horseling,de griffier de voorzitter

1

NOTA VAN TOELICHTING

AFSTEMMINGSVERORDENING GEMEENTE WEESP 2007

ALGEMEEN

Inleiding

Deze verordening bevat een normering met betrekking tot het afstemmen van de hoogte van de bijstand in het kader artikel 18 van de Wet werk en bijstand. Het betreft hier een normering van de afstemming in relatie tot de ernst van het niet of niet tijdig nakomen van verplichtingen in het kader van de bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening, het voldoen aan de informatieplicht en in verband met het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

De verordening heeft dezelfde opbouw als het nu nog geldende landelijk vastgestelde Maatregelenbesluit ABW, IOAW en IOAZ.

Met het oog op de uitgangspunten van de WWB, waarbij meer dan in het verleden de nadruk ligt op de activiteiten gericht op de inschakeling in de arbeid, is binnen deze verordening ervoor gekozen gedragingen die dit doel belemmeren zwaarder te beoordelen dan in het verleden te doen gebruikelijk was.

Normering

De normering van de afstemming bestaat uit een categorisering van gedragingen die betrekking hebben op het niet nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen. Naar gelang de ernst van feit en het verwijtbaar handelen worden verschillende gestandaardiseerde verlagingen van de bijstandsnorm voorgesteld. De categorisering van de gedragingen corresponderend met de aan de uitkering verbonden verplichtingen, brengt in samenhang met de genormeerde verlagingen tot uitdrukking welk gewicht aan het niet voldoen van een bepaalde verplichting wordt toegekend. In die zin zijn de verscheidene gedragingen geobjectiveerd en vatbaar voor een gestandaardiseerde verlaging van de bijstandsnorm.

Aan de indeling in categorieën ligt het criterium ten grondslag dat de ernst van het feit toeneemt, naarmate het niet nakomen van een verplichting concretere gevolgen heeft voor het verkrijgen van betaalde arbeid of voor de rechtmatigheid en hoogte van de uitkering. Als voorbeeld kan worden genoemd een negatieve opstelling tijdens de sollicitatie. Een dergelijke gedraging geeft aanleiding voor een lichtere maatregel dan wanneer sprake is van het weigeren van aangeboden arbeid. In dat laatste geval wordt, evenals ingeval men door eigen toedoen zijn arbeid niet behoudt, een zeer concrete mogelijkheid om zelfstandig in het bestaan te voorzien niet benut en is een zwaardere maatregel op zijn plaats. Dat is ook het geval indien een vermogen te snel is ingeteerd, waardoor meer bijstand moet worden verleend dan nodig zou zijn geweest.

Omdat met de invoering van de WWB ook de toepassing van het boetebesluit socialezekerheidswetten komt te vervallen is in de verordening een vijfde categorie toegevoegd. Het gaat hierbij om het niet, onjuist of onvolledig verstekken van inlichtingen waardoor aan belanghebbende ten onrechte of te veel bijstand werd betaald. Bij deze fraude tot een benadelingbedrag van minder dan € 6.000,00 (bruto) is niet langer sprake van het bezien en eventueel opleggen van een boete maar moet de uitkering afgestemd worden.Voor de normering van de verlaging is een schaalverdeling gemaakt van € 0 tot € 6.000. Hoe hoger de benadeling hoe hoger de maatregel die wordt getroffen.

De mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van belanghebbende:

Het geobjectiveerde belang van een bepaalde verplichting kan niet in alle gevallen onverkort de indicatie voor de afstemming zijn. De uitvoerders hebben echter voldoende mogelijkheid om in individuele situaties de afstemming te verzachten of te verzwaren. Er kan ook worden volstaan met een waarschuwing, indien het niet tijdig verstrekken van inlichtingen niet heeft geleid tot het teveel verstrekken van bijstand. Bij recidive binnen twee jaar geldt wel een verlaging van de bijstandsnorm.

Van belang is dat de belanghebbende goed op de hoogte is van zijn verplichtingen. Dat wordt onder andere gewaarborgd door de gemaakte afspraken in het kader van een activerings- of trajectplan. Behalve de arbeidsverplichtingen dient de gemeente de belanghebbende ook goed op de hoogte te stellen van de overige verplichtingen, zoals de informatieplicht.

Handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid:

De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm (algemene norm en toeslag) en indien van toepassing op de langdurigheidstoeslag. Indien het college besluit tot het verlagen van de bijstandsnorm dan wordt deze op de in artikel 4, 5 en 6 aangegeven percentages en periodes vastgesteld. Het spreekt vanzelf dat een goede registratie hiervan noodzakelijk is.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

AFSTEMMINGSVERORDENINGGEMEENTE WEESP 2007

Artikel 1

Deze verordening heeft uitsluitend betrekking op de Wet werk en bijstand. Voor de IOAW, IOAZ en Bbz geldt nog het maatregelenbesluit, het boetebesluit en de artikelen in de wetten zelf.

Artikel 2

Zoals blijkt uit artikel 18, van de WWB stemt het college de bijstand af op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.

Artikelen 3

Er worden vijf categorieën onderscheiden waarmee de gedragingen van de uitkeringsgerechtigde worden gerangschikt naar de ernst van het feit.Bij de indeling in categorieën is ervan uitgegaan dat de ernst van het feit toeneemt naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid, de kosten van bijstandsverlening of de rechtmatigheid.

De eerste categorie betreft:

• De formele verplichting zich als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen te doen inschrijven en ingeschreven te doen blijven. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven kan arbeidsbemiddeling niet of niet optimaal plaatsvinden, waardoor de kans op deelname aan arbeidsbevorderende activiteiten dan wel op een betaalde baan wordt verkleind.• Het niet tijdig verstrekken van de noodzakelijke informatie, het niet op de primair gestelde datum verschijnen op een schriftelijke uitnodiging van de gemeente, of het niet tijdig inleveren van formulieren of gegevens. Hieronder valt bijvoorbeeld het te laat retour zenden van het statusformulier of het wijzigingsformulier. Bij een eerste constatering binnen een periode van 2 jaar kan hierbij nog worden volstaan met een waarschuwing.• Het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van informatie waarbij de gemeente niet financieel is benadeeld, de zo genoemde 0 fraude. Bij een eerste constatering binnen een periode van 2 jaar kan hierbij nog worden volstaan met een waarschuwing.• Belanghebbende is op grond van artikel 17 vierde lid desgevraagd verplicht zich te legitimeren. Een weigering hiervan is aanleiding tot een verlaging van de uitkering. Het verzoek tot legitimatie dient wel naar de beoordeling van het college redelijk te zijn en noodzakelijk voor de beoordeling van het recht of de hoogte van bijstand. Het volharden van deze weigering kan ook aanleiding zijn om tot beëindiging van de uitkering over te gaan als de identiteit niet (langer) is vast te stellen..

De tweede categorie betreft:

• De verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt in ruime zin. Naast het voldoen aan oproepen om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen, gaat het hierbij om activiteiten van de uitkeringsgerechtigde zelf, gericht op een zo snel mogelijke inschakeling in het arbeidsproces, zoals voldoende sollicitaties op eigen initiatief naar algemeen aanvaarde arbeid. Het verschijnen op een afspraak voor een medische keuring valt hier ook onder. • De verplichting op aanvraag door de gemeente en uit eigener beweging alle voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte inlichtingen te verstrekken. Het gaat hierbij om inlichtingen waarvan het belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze in het kader van de Reïntegratieverordening van invloed kunnen zijn.• Verplichting tot vorderen van kinderalimentatie. Met de komst van een nieuw kinderalimentatiestelsel is het reëel dat ook de alimentatiegerechtigden zelf een vordering tot levensonderhoud ten behoeve van zijn kind(eren) instelt. Het is dan ook reëel dat de onderhoudsgerechtigde zo nodig wordt verplicht zo´n vordering in te stellen.

Behalve tot het meewerken aan hulpverlening in schuldsituaties, kan budgetbeheer (en de hier bedoelde verplichting tot medewerking daaraan) bijdragen aan het voorkomen van schuldsituaties.De medewerking kan worden verlangd indien er gegronde redenen zijn om te verwachten dat de bijstandsgerechtigde zonder afdrachten van de gemeente niet in staat is tot een verantwoorde besteding van de financiële middelen. Het gaat dan met name om betalingen die de bijstandsgerechtigde (anders) zelf had moeten doen om uithuiszetting of afsluiting van energietoevoer te voorkomen.Het uitgangspunt is dat de bijstandsgerechtigden zoveel mogelijk in de gelegenheid moet zijn om de uitkering naar eigen inzichten en goeddunken te besteden. Zoals hiervoor is gesteld kan er aanleiding zijn hiervan af te wijken. Er is dan dus sprake van een uitzonderlijk situatie.

De derde categorie betreft:

• Gedragingen welke uitstroom uit de uitkering belemmeren.(a t/m e). Dit kunnen er vele zijn. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om niet verantwoorde eisen, die de belanghebbende stelt ten aanzien van het aanvaarden van werk, maar ook om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakelingen verminderen. Negatieve gedragingen kunnen onder meer tot uitdrukking komen in de wijze waarop de belanghebbende zich bij een sollicitatiegesprek opstelt. • Ook het onvoldoende meewerken aan de totstandkoming en of uitvoering van trajectplan gericht op uitstoom uit de uitkering valt onder deze categorie. Een ingevolge de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) verplicht inburgeringprogramma wordt met een trajectplan gelijkgesteld. • In de WWB is benadrukt dat werk boven inkomen gaat. Ingeval van medische beletselen voor het aanvaarden van werk moet dan ook worden bezien of deze kan worden wegnomen. Daarbij mag van de uitkeringsgerechtigde worden verlangd dat hij zich, op advies van een arts, onderwerpt aan een noodzakelijke behandeling van medische aard. Dit betreft ook een behandeling voor psychosociale problematiek. Met medische beperking wordt dus pas blijvend rekening gehouden indien gebleken is dat deze niet kan worden weggenomen en dat dit betrokkene niet te verwijten valt. • Art. 18 WWB schrijft een afstemming voor ingeval van zeer ernstige misdraging jegens het college, lees medewerker belast met de uitvoering van deze wet. Het gaat hierbij om verwijtbare gedragingen die in het maatschappelijk verkeer over het algemeen als onacceptabel worden ervaren. In het Veiligheidsprotocol van de afdeling sociale zaken is onder punt 3.1 en verdeling in agressief gedrag gemaakt. In deze categorie betreft het gedragingen genoemd onder punt B (persoonsgericht, uitoefenen van dwang). Hieronder wordt verstaan: discriminerende taal, verbale dreiging nu of in de toekomst, seksuele intimidatie en ernstige non-verbale dreiging.• Het gaat hier dus om gedragingen welke ernstig genoeg zijn om aangifte te doen. Dit verdient uit een oogpunt van gelijke behandeling dan de voorkeur. Uitgangspunt is dan ook dat van een dergelijke gedraging aangifte wordt gedaan bij Justitie en dat er pas dan een afstemming van de uitkering plaatsvindt als het openbaar ministerie niet tot vervolging overgaat/ de zaak seponeert. Het ministerie is niet gehouden ons dit eigener beweging mee te delen. Daartoe zal dus contact moeten worden opgenomen met het openbaar ministerie.

De vierde categorie betreft:

• Verwijtbare handelingen welke de (eerdere) noodzaak tot bijstand tot gevolg hebben. Onder punt c kunt u o.a. denken aan het te snel interen van vermogen , waaronder begrepen akkoord gaan met een kennelijk onredelijke boedelverdeling na echtscheiding. Hierbij geldt als uitgangspunt dat een intering tot de voor betrokkene geldende vermogensgrens met 1,5 maal de voor betrokkene geldende bijstandsnorm , te verhogen met eventueel verschuldigde premie ziektekostenverzekering, verantwoord is.De hoogte van het onverantwoord ingeteerde vermogen en dus het aantal maanden dat men eerder op bijstand is aangewezen kan aanleiding zijn de hoogte van de afstemming naar boven of naar beneden aan te passen. Maatwerk dus. Onder deze omschrijving valt ook het verspelen van een voorliggende voorziening bestemd voor het levensonderhoud. (werkloosheidsuitkering enz.) waaronder begrepen het akkoord gaan met een kennelijk onjuiste afwijzende beslissing. • Zeer ernstig misdragen. Art. 18 WWB schrijft een afstemming voor ingeval van zeer ernstige misdraging jegens het college, lees medewerker belast met de uitvoering van deze wet. Het gaat hierbij om verwijtbare gedragingen die in het maatschappelijk verkeer over het algemeen als onacceptabel worden ervaren. In het Veiligheidsprotocol van de afdeling sociale zaken is onder punt 3.1 en verdeling in agressief gedrag gemaakt. In deze categorie betreft het gedragingen genoemd onder punt C (fysiek geweld). Hieronder wordt verstaan: slaan, schoppen naar meubilair en medewerkers, ongewenste intimiteiten en in de nabijheid van het gebouw agressief gedrag vertonen gericht op medewerkers en / of eigendommen van het bedrijfsverzamelgebouw. Het gaat hier dus om gedragingen welke ernstig genoeg zijn om aangifte te doen. Dit verdient uit een oogpunt van gelijke behandeling de voorkeur. Uitgangspunt is dan ook dat van een dergelijke gedraging aangifte wordt gedaan bij Justitie en er dat er pas dan een afstemming van de uitkering plaatsvindt als het Openbaar Ministerie niet tot vervolging overgaat/ de zaak seponeert. Het ministerie is niet gehouden ons dit eigener beweging mee te delen. Daartoe zal dus contact moeten worden opgenomen met het openbaar ministerie.

De vijfde categorie betreft:

• Schending van de informatieplicht welke heeft geleid tot ten onrechte of te veel verstrekte bijstand. In de uiteindelijke afstemming komt de hoogte van de benadeling tot uitdrukking.

Artikel 4

In de opbouw van de hoogte van de afstemming is rekening gehouden met de zwaarte van de gedraging zoals die tot uitdrukking komt in de verschillende categorieën. Een afstemming vindt plaats op de bijstandsnorm. In het kader van lik-op-stuk-beleid vindt tevens afstemming van de langdurigheidstoeslag plaats. Gezien het karakter van de bijzondere bijstand, ligt een verlaging van het uitkeringsbedrag wegens schending van een of meer verplichtingen niet in de rede. Wel kan bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand een rol spelen of betrokkene zijn verplichtingen in voldoende mate is nagekomen. Dit geldt dan vooral voor de plicht om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan.

In dit artikel is een oplopende afstemming opgenomen voor een gedraging uit categorie 5. Tot een benadelingbedrag van € 6000,00 (de aangiftegrens Justitie) vindt er in principe afstemming van de uitkering plaats. Wat onder benadelingsbedrag moet worden verstaan is opgenomen in artikel 5 punt 4 van deze verordening. Bij bedragen boven deze grens vindt alleen afstemming van de uitkering plaats indien het openbaar ministerie heeft afgezien van vervolging. Het ministerie is gehouden ons hiervan in kennis te stellen.

Artikel 5

Met de bepaling in artikel 5 wordt voorkomen dat samenloop kan plaatsvinden van strafrechterlijke vervolging en het afstemmen van de bijstand. Als op grond van een zeer ernstige misdraging wordt besloten om aangifte te doen van bedreiging, vernieling of mishandeling is het aan het openbaar ministerie om door strafrechterlijke vervolging het gedrag van betrokkene te corrigeren. Samenloop van deze strafrechterlijke vervolging met een afstemming van de bijstand is niet wenselijk. In het tweede lid is wel bepaald dat in dien het openbaar ministerie besluit om de zaak te seponeren en af te zien van vervolging de gemeente alsnog tot afstemming van de bijstand kan overgaan.Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de periode tussen het tijdstip van de gedraging en het bericht van justitie. Als redelijk kan hierbij worden aangenomen dat deze periode niet langer dan een half jaar mag zijn.

Artikel 6

Onder punt 1 is aangegeven dat bij een schending van de informatieplicht welke niet geleid heeft tot ten onrechte of te veel verstrekken van bijstand, onder voorwaarden kan worden volstaan met een waarschuwing. De waarschuwing telt niet mee voor het bepalen of sprake is van recidive.Bij de toepassing van recidive is niet altijd duidelijk van welk tijdstip moet worden uitgegaan, het tijdstip van de feitelijke gedraging of van het opleggen van de maatregel. Met “als verwijtbaar aangemerkte gedraging” wordt aangegeven dat een gedraging eerst beoordeeld dient te worden alvorens deze als verwijtbaar aangemerkt kan worden. Met andere woorden, bepalend is het tijdstip van het opleggen van de maatregel c.q. de verzenddatum van de beslissing.

De in punt 4 genoemde mogelijkheid om bij cumulatie de verlaging over meerdere aaneengesloten maanden te verdelen is bedoeld voor de situatie dat de cumulatie een afstemmingspercentage geeft van meer dan 100.

Artikel 7

Een afstemming heeft tot doel een gewenst gedrag te verkrijgen. Na een afstemming moet worden nagegaan of deze het gewenste blijvende effect heeft. Bijvoorbeeld dat betrokkene actief is gaan solliciteren en dit ook blijft doen. Blijkt dit niet het geval dan wordt de uitkering nog gedurende ten hoogste 2 maanden verlaagd. Als dan nog niet het gewenste effect is bereikt, is sprake van niet nakomen van een verplichting en kan het recht op uitkering ingevolge artikel 54 worden opgeschort en ingetrokken.Een onderbreking van het gedrag waarop de afstemming is gebaseerd van minder dan 6 maanden aaneengesloten wordt aangemerkt als volharden.

Artikel 8

In lid 2 is de mogelijkheid gegeven om van afstemming af te zien op grond van dringende redenen.Dit is een aparte beslissing, die pas wordt genomen nadat is besloten dat er aanleiding is de bijstand af te stemmen. Deze beslissing telt dus mee voor het bepalen of sprake is van recidive. Het moet bij het afzien van afstemming gaan om zwaarwegende redenen die op zich niets van doen hebben met de afstemming.Met de omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij het bepalen van de afstemming is immers al bij de beoordeling van de hoogte hiervan rekening gehouden.Gedacht kan worden aan een situatie dat de belanghebbende reeds door samenloop van diverse calamiteiten zodanig in de problemen is geraakt, dat het niet verantwoord is om ook nog eens de uitkering te verlagen.Ook de financiële positie kan een rol spelen. Een net gestarte schuldregeling zou bijvoorbeeld door een verlaging van de uitkering gefrustreerd kunnen worden.Een dringende reden zou ook kunnen zijn het schenden van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bijvoorbeeld: de belanghebbende mocht er op vertrouwen dat zijn gedrag wordt geaccepteerd, omdat dit in het verleden ook steeds is gebeurd.Bij zeer ernstige verwijtbaarheid kan het afstemmingspercentage ten hoogste worden verdubbeld. Dit moet altijd nader gemotiveerd worden. De zeer ernstige verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld zitten in de gevolgen van het verzuim, de extra gepleegde inspanningen, of het niet nakomen door de klant van gedane toezeggingen.

Artikel 9

Eerste lid onder aHet opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:

  • a.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of

  • b.

    door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de uitkering die in de toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Wij hoeven in dat geval niet over te gaan tot herziening van de bijstand en het te veel betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

Eerste lid onder bWanneer het uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, gaat de verlaging in met terugwerkende kracht , onder verrekening met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet het recht op uitkering wel worden herzien (art 54 derde lid WWB).Indien de uitkering reeds is beëindigd, dan vindt afstemming met terugwerkende kracht plaats o.g.v. art 54 lid 3 WWB. Er moet dan worden overgegaan tot herziening en terugvordering.

Artikel 10

In dit artikel zijn de overgangsbepalingen vastgelegd. Op gedragingen die plaatsvinden voor de datum van het in werking treden van deze verordening worden nog beoordeeld aan de hand van het Maatregelenbesluit ABW, IOAW en IOAZ, de Afstemmingsverordening Gemeente Weesp 2007, en het Boetebesluit.

Artikel 11

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever.