Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening Afstemming Wet Werk en Bijstand 2010

Geldend van 10-02-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening Afstemming Wet Werk en Bijstand 2010

 

De raad van de gemeente Weesp,

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 december 2010;

 

gelet op de artikel 8a van de Wet Werk en Bijstand, artikel 12 lid 1 onder c van de Wet Investeren in Jongeren en artikel 147 lid 1 van de Gemeentewet;

 

overwegende dat de gemeenteraad op grond van het bepaalde in artikel 8a van de Wet Werk en Bijstand en artikel 12 lid 1 onder c van de Wet Investeren in Jongeren verplicht is bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van deze wetten, alsmede bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand; 

De raad van de gemeente Weesp;

 

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

 

overwegende dat de gemeenteraad op grond van voornoemde artikelen verplicht is bij verordening regels te stellen omtrent het verlagen van de uitkering door middel van het opleggen van maatregelen;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de:

 

VERORDENING AFSTEMMING WET WERK EN BIJSTAND 2010

 

en deze toe te voegen aan het normenkader ten behoeve van de rechtmatigheidcontrole. 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

1. In deze verordening wordt verstaan onder:a. de wet: de Wet Werk en Bijstand (WWB);b. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;c. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;e. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;f. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;g. maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet; h. benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht op grond van de wet ten onrechte is verleend als bijstand;i. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp.2. De begripsbepalingen van de wet zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1 Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert, en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1 De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt, indien de bijstand in de vorm van een gehuwdennorm wordt verstrekt, de maatregel toegepast op de bijstandsnorm die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden, waarbij artikel 7 van de Toeslagenverordening Gemeente Weesp 2010 buiten toepassing blijft.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet, of de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; ofb. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3 Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd, behoudens het bepaalde in artikel 10 derde lid. Een maatregel die voor een periode van meer dan 3 maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8 Samenloop

  • 1 Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere verplichtingen als genoemd in artikel 2, eerste lid, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2 Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van meerdere verplichtingen als genoemd in artikel 2, eerste lid, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID

Artikel 9 Indeling in categorieën

  • 1 Eerste categorie:a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van het trajectplan; c. het niet tijdig verstrekken van inlichtingen die naar het oordeel van het college noodzakelijk worden geacht voor de inschakeling in arbeid.

  • 2 Tweede categorie:a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of sociale activering of zorg, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding. 

  • 3 Derde categorie:a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;b. het in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering of zorg.

  • 4 Vierde categorie:a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;c. het niet gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering of zorg.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:a. vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;b. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;c. dertig procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen van de derde categorie;d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2 De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3 Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het tweede lid is opgelegd voor een derde keer schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van de vierde categorie wordt een maatregel voor onbepaalde tijd opgelegd, onverminderd het bepaalde bij artikel 7, derde lid, tweede zin. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Hoofdstuk 3 NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 11 Schending van de inlichtingenplicht zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1 Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet, niet tijdig of niet behoorlijk is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet, niet tijdig of niet behoorlijk te verstrekken, en dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2 De duur van de maatregel kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3 Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-: tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;b. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;c. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;d. bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- of meer: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 3 Bij een benadelingsbedrag boven de (strafrechtelijke) aangiftegrens op grond van de aangifterichtlijn sociale zekerheidsfraude wordt afgezien van het opleggen van een maatregel:a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

  • 4 De duur van de maatregel kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Hoofdstuk 4 OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgend wijze vastgesteld:a. bij een periode van 3 maanden of korter: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;b. bij een periode van 3 tot 6 maanden: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;c. bij een periode van 6 maanden en langer: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen

  • 1 Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van a. veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij verbaal geweld;b. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij (dreigend) fysiek geweld en/of vernielingen.

  • 2 De duur van de maatregel kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

Hoofdstuk 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 15 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening ligt bij het college. Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.

Artikel 16 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1 In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2 Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 Overgangsbepaling

Op gedragingen die vóór inwerkingtreding van deze verordening hebben plaatsgevonden, is de Afstemmingsverordening gemeente Weesp 2007 van toepassing, voor zover deze zou leiden tot een minder zware verlaging.

Artikel 18 De inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking.

  • 2 De Verordening Afstemming gemeente Weesp 2007, vastgesteld in de vergadering van 10 januari 2007, wordt ingetrokken met ingang van de dag waarop deze verordening in werking treedt

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Verordening Afstemming Wet Werk en Bijstand 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 27 januari 2011,
De raad voornoemd,
 
mw. M. Walrave,                                   B. Horseling,griffier                                                     voorzitter