Regeling vervallen per 31-12-2022

Treasurystatuut Werkorganisatie Duivenvoorde 2018

Geldend van 07-03-2018 t/m 30-12-2022

Intitulé

Treasurystatuut Werkorganisatie Duivenvoorde 2018

Het Dagelijks Bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde;

gelet op het bepaalde in artikel 212 van de Gemeentewet;

gelet op het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten;

gelet op artikel 8 van de Financiële Verordening van de Werkorganisatie Duivenvoorde;

gelet op de Wet financiering decentrale overheden;

gelet op het Besluit inwerkingtreding Wet financiering decentrale overheden;

gelet op de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden;

gelet op de Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden;

gelet op het Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden;

gelet op de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden;

besluit:

vast te stellen het Treasurystatuut Werkorganisatie Duivenvoorde 2018.

Artikel 1 Begrippenkader

In dit statuut wordt verstaan onder

Agentschap

Het agentschap van de Generale Thesaurie is een directie van het ministerie van Financiën. Het agentschap is onder meer verantwoordelijk voor het beleid en uitvoering van schatkistbankieren;

Begrotingstotaal

De totale lasten op de begroting;

Bldo

Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden;

Derivaten

Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om risico's te sturen en kosten te minimaliseren;

Drempelbedrag

Het maximale bedrag op de rekening-courant bij de bank van de werkorganisatie. Alles wat boven dit drempelbedrag komt wordt automatisch ten gunste van de schatkistbankierenrekening afgeschreven;

EMU-saldo

De referentiewaarde voor het vorderingensaldo van de overheid zoals vastgelegd in artikel 104C en Protocol nr. 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Fido (wet)

Wet financiering decentrale overheden;

Financiering

Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen;

Geldstromenbeheer

Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer);

Intradaglimiet

De intradaglimiet geeft het maximale bedrag weer dat de werkorganisatie per dag van de schatkistbankieren werkrekening ten laste van de rekening-courant bij de schatkist kan opnemen;

Kasgeldlimiet

Een bedrag op basis van de Wet fido ter grootte van een percentage van het begrotingstotaal van de werkorganisatie bij aanvang van het jaar;

Koersrisico

Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen;

Kredietrisico

De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit;

Liquiditeitenbeheer

Het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar;

Liquiditeitenplanning

Een planning waarin de inkomende en uitgaande kasstromen periodiek gemonitord en geprognosticeerd worden om inzicht te verkrijgen in het verloop ervan. Zo kan tijdig worden ingespeeld op een (verwacht) tekort of overschot van liquiditeiten;

Liquiditeitsrisico

De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen;

Rentecompensatie-circuit

Gecombineerde renteberekening van meerdere bankrekeningen om de rentekosten te minimaliseren en de rentebaten te maximaliseren;

Renterisico

Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de werkorganisatie door rentewijzigingen;

Renterisiconorm

Een bij de aanvang van enig jaar op basis van de Wet fido gefixeerd percentage van begrotingstotaal van de werkorganisatie dat bij de realisatie niet mag worden overschreden;

Rentetypische looptijd

Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van de door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding;

Rentevisie

Toekomstverwachting over de renteontwikkeling;

Ruddo

Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden;

Saldobeheer

Het beheren van de dagelijkse saldi op de rekeningen;

Schatkistbankieren

Het door decentrale overheden verplicht aanhouden van (tijdelijk) overtollige middelen in de schatkist bij het Agentschap van het ministerie van Financiën;

Treasuryfunctie

De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.

De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties: risicobeheer, financiering, relatiebeheer en kasbeheer;

UFdo

Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden;

Uitzetting

Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen voor een periode van één jaar of langer;

Valutarisico

Het beheersen van risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat op een bepaald moment de waarde van de vreemde valutastromen, uitgedrukt in eigen valuta, afwijkt van hetgeen verwacht werd op het beslissingsmoment;

Werkorganisatie

De Werkorganisatie Duivenvoorde, genoemd in artikel 2 van de gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie Duivenvoorde;

Zero-balancing

Het schatkistbankieren is gebaseerd op het principe van zero-balancing. Zero-balancing betekent het afromen van het saldo op een bankrekening ten gunste van de rekening-courant die een decentrale overheid heeft bij de schatkist dan wel het aanvullen van een bankrekening ten laste van de rekening-courant die een decentrale overheid heeft bij de schatkist. Zero-balancing leidt ertoe dat het saldo op de bankrekening aan het einde van de dag altijd nul is.

Artikel 2 Doelstellingen van de treasuryfunctie

De treasuryfunctie van de werkorganisatie dient tot:

  • 1.

    Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities;

  • 2.

    Het beschermen van gemeentelijke vermogens- en renteresultaten tegen ongewenste financiële risico’s als renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s;

  • 3.

    Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

  • 4.

    Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Gemeentewet, de Wet Financiering decentrale overheden (Wet fido) en de daaraan gerelateerde wettelijke regelgeving (Schatkistbankieren, Ruddo, Bldo en UFdo) en de limieten en richtlijnen van het treasurystatuut;

  • 5.

    Het waarborgen dat de taken en verantwoordelijkheden op het gebied van Treasury duidelijk worden geregeld en schriftelijk vastgelegd.

Risicobeheer

Artikel 3 Uitgangspunten risicobeheer

Met betrekking tot het risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • 1.

    Overtollige liquide middelen dienen in eerste instantie bij de schatkist te worden aangehouden. De werkorganisatie kan uit hoofde van de treasuryfunctie ook middelen uitzetten bij andere decentrale overheden in Nederland indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd middels de richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut. De werkorganisatie mag geen leningen verstrekken aan de toezichthoudende provincie, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wet financiering decentrale overheden. Het zogenaamde in- en doorlenen met het enkele doel de middelen tegen een hoger rendement uit te zetten is verboden;

  • 2.

    Het gebruik van derivaten is niet toegestaan.

Artikel 4 Renterisicobeheer

  • 1. De kasgeldlimiet wordt niet overschreden conform de Wet fido;

  • 2. De renterisiconorm wordt niet overschreden conform de Wet fido;

  • 3. Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning;

  • 4. De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening/uitzetting wordt zo veel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand en de rentevisie;

  • 5. De rentevisie wordt één keer per jaar bij opmaak van de begroting opgesteld op basis van de rentevisie van minimaal twee vooraanstaande financiële instellingen;

  • 6. Binnen de kaders gesteld onder lid 3 en lid 4, streeft de werkorganisatie naar spreiding in de rentetypische looptijden van uitzettingen.

Artikel 5 Koersrisicobeheer

De werkorganisatie beperkt de koersrisico’s op uitzettingen uit hoofde van treasury, door daarbij uitsluitend de volgende producten te hanteren: rekening courant, daggeld, deposito’s en onderhandse geldleningen met inachtneming van het gestelde onder artikel 9.

Artikel 6 Intern liquiditeitsrisicobeheer

De werkorganisatie beperkt de interne liquiditeitsrisico’s door de treasuryactiviteiten te baseren op een actuele liquiditeitsplanning.

Artikel 7 Valutarisicobeheer

Valutarisico’s worden uitgesloten door uitsluitend leningen aan te gaan, te verstrekken of te garanderen in euro’s.

Financiering

Artikel 8 Financiering

Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de treasuryfunctie van de deelnemende gemeenten;

  • 2.

    Financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken teneinde het renterisico te minimaliseren en het renteresultaat te optimaliseren;

  • 3.

    De toegestane lange termijn financieringsinstrumenten zijn onderhandse geldleningen;

  • 4.

    Het aantrekken van financieringsmiddelen geschiedt op basis van het principe van integrale financiering i.c. de totale financieringspositie van de werkorganisatie;

  • 5.

    Voor het afsluiten van een transactie wordt offerte opgevraagd bij tenminste twee instellingen waaronder de huisbankier;

  • 6.

    De in de gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie Duivenvoorde deelnemende gemeenten dragen er zorg voor dat de werkorganisatie te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

Artikel 9 Uitzettingen

Bij het uitzetten van middelen gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Overtollige liquide middelen (boven het drempelbedrag) van de werkorganisatie mogen alleen in rekening-courant en via deposito’s bij de schatkist worden aangehouden of onderling worden uitgeleend aan andere decentrale overheden;

  • 2.

    Het drempelbedrag is gelijk aan 0,75% van het jaarlijkse begrotingsomvang met een maximum van € 500 miljoen. Het minimum drempelbedrag is € 250.000,-.

  • 3.

    Uitzettingen worden uitsluitend gedaan onder de in artikel 4, 5 en 7 genoemde voorwaarden.

Artikel 10 Relatiebeheer

De werkorganisatie beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Bankrelaties en hun bancaire condities worden doorlopend beoordeeld;

  • 2.

    Bankrelaties dienen wat betreft hun kredietwaardigheid:

    • 1.

      gevestigd zijn in een lidstaat die ten minste beschikt over een high-grade AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus en

    • 2.

      voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren kunnen aantonen dat ze ten minste over een high-grade AA-rating beschikken, afgegeven door ten minste twee ratingbureaus (Moody’s, Standard & Poors of Fitch IBCA);

  • 3.

    Financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands of anderszins EER-toezicht1 te vallen, zoals De Nederlandsche Bank (DNB) en/of de Europese Centrale Bank (ECB) en de Verzekeringskamer en te voldoen aan de beschrijving zoals vermeld in artikel 1 van de laatst vastgestelde “Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden”(Ruddo);

  • 4.

    Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen.

Kasbeheer

Artikel 11 Geldstromenbeheer

Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt:

  • 1.

    Het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op werkorganisatieniveau op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt er op toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen;

  • 2.

    Het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.

Artikel 12 Saldo- en liquiditeitenbeheer

Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen:

  • 1.

    De werkorganisatie streeft naar concentratie van de liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities;

  • 2.

    Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat kan de werkorganisatie kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt - conform artikel 4 lid 1 - de kasgeldlimiet niet overschreden;

  • 3.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, kasgeldleningen en de kredietfaciliteit op rekening courant;

  • 4.

    Toegestane instrumenten bij het uitzetten van gelden voor een periode korter dan één jaar zijn rekening-courant, daggeld en deposito’s;

  • 5.

    Bij het uitzetten van gelden korter dan één jaar zijn slechts de in artikel 9, lid 1 en artikel 10 lid 2 en 3, genoemde tegenpartijen toegestaan;

  • 6.

    Voor het aantrekken dan wel uitzetten van middelen met een looptijd korter dan één jaar wordt offerte opgevraagd bij tenminste twee daarvoor in aanmerking komende partijen waaronder de huisbankier.

Administratieve organisatie & interne controle

Artikel 13 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle:

  • 1.

    De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten zijn op eenduidige wijze schriftelijk vastgelegd in artikel 14 en artikel 15;

  • 2.

    Bevoegdheden zijn via delegatie en mandaat nader schriftelijk vastgelegd;

  • 3.

    Bij de uit te voeren treasuryactiviteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden:

    • a.

      iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vier-ogen-principe);

    • b.

      de uitvoering en controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen;

    • c.

      de uitvoering en de registratie in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen;

  • 4.

    Tegenpartijen wordt opdracht gegeven van iedere transactie bevestiging te versturen naar de financiële administratie zonder tussenkomst van de personen die bevoegd zijn tot het sluiten van de transacties;

  • 5.

    De transacties worden onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten en gecontroleerd door de functionaris die belast is met de interne controle;

  • 6.

    De administratieve organisatie en interne controle waarborgen dat:

    • a.

      de uitvoering rechtmatig en doelmatig is;

    • b.

      de treasury-activiteiten adequaat kunnen worden uitgevoerd en bijgestuurd;

    • c.

      de risico’s worden beheerst;

    • d.

      de juistheid, tijdigheid en de volledigheid van de informatie verzekerd zijn;

    • e.

      de interne controle omvat in ieder geval de beleidsvaststelling, de uitvoering, de vastlegging, de rapportages en de toepassing van het treasurystatuut.

Artikel 14 Verantwoordelijkheden

De verantwoordelijkheden met betrekking tot de treasuryfunctie staan in onderstaande tabel gedefinieerd.

Functie

Verantwoordelijkheden

Algemeen Bestuur

• Het vaststellen van de Financiële verordening;

• Het vaststellen van de treasuryparagraaf in de begroting en de jaarrekening;

• Het houden van toezicht op het treasurybeleid en de uitvoering hiervan;

• Het uitvoeren van de niet aan het Dagelijks Bestuur overgedragen treasuryactiviteiten.

Dagelijks Bestuur

• Het vaststellen van treasurydoelstellingen, het treasurybeleid, globale richtlijnen en limieten;

• Het uitvoeren van het treasurybeleid (formele en politieke verantwoordelijkheid);

• Het evalueren en als gevolg daarvan (eventueel) bijstellen van het treasurybeleid;

•  Het rapporteren aan het Algemeen Bestuur over de uitvoering van het treasurybeleid.

• Het vaststellen van het Treasurystatuut van de werkorganisatie Duivenvoorde.

Concerndirectie

• Het verlenen van ondermandaat aan specifieke functionarissen van de werkorganisatie.

Controller

• Het bewaken van de kwaliteit van de treasuryprocessen;

• Het eenduidig vastleggen van zijn bevindingen van de controle op de uitvoering van het gehele treasuryproces (toetsing van de voorwaarden, rechtmatigheid, doelmatigheid e.d.).;

• Het controleren van de volledigheid en betrouwbaarheid van de informatievoorziening van de treasuryfunctie en hierover rapporteren aan het Dagelijks Bestuur.

Afdelingshoofd Financiën, Facilitaire en Juridische Zaken (FFJ)

• Het opzetten van administratieve richtlijnen op het gebied van treasury;

• Het uitvoeren van de aan haar/hem gemandateerde treasuryactiviteiten conform het treasurystatuut en de treasuryparagraaf;

• Het zorgdragen voor juiste verantwoording van de uitvoering van de door haar/hem gemandateerde treasuryactiviteiten;

• Het rapporteren c.q. afleggen van verantwoording aan het Dagelijks Bestuur over de uitvoering van het treasurybeheer.

Budgethouders

• Het zorgdragen voor de aanlevering en de goede kwaliteit van de informatie die hun afdeling aanlevert aan de afdeling FFJ met betrekking tot toekomstige uitgaven en ontvangsten;

• Het fiatteren van uitgaven en ontvangsten, ten laste c.q. ten gunste van de aan hen gemandateerde budgetten en voorzieningen.

Budgetbeheerders

• Het zorgdragen voor het tijdig aanleveren van betrouwbare operationele informatie over toekomstige uitgaven en ontvangsten aan de afdeling FFJ;

• Het fiatteren van uitgaven en ontvangsten, ten laste c.q. ten gunste van de aan hen (door)gemandateerde budgetten en voorzieningen.

Beleidsmedewerker FFJ

• Het voorbereiden van beleidsvoorstellen op treasurygebied;

• Het opstellen van de rentevisie

Financieel consulenten

• Het adviseren van de budgethouders en -beheerders over de financiële gevolgen van hun activiteiten en projecten.

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

• Het uitvoeren van de activiteiten met betrekking tot de volgende deelfuncties: het risicobeheer, financiering en kasbeheer. Deze activiteiten moeten conform het treasurystatuut, de treasuryparagraaf en externe regels zoals deze zijn vastgelegd in de Gemeentewet, de Wet en de uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden, de Regeling uitzettingen en derivaten, het Besluit Leningvoorwaarden Lagere Overheden en de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden, worden uitgevoerd en de transacties dienen geautoriseerd te zijn door het hoofd afdeling FFJ;

• Het opstellen van de planning voor en het bewaken van de liquiditeitspositie op korte en lange termijn;

• Het aantrekken en uitzetten van gelden in het kader van het saldo- en liquiditeitenbeheer;

• Het beheren van de geldstromen;

• Het onderhouden van contacten met banken, geldmakelaars en overige financiële instellingen;

• Het vastleggen van de telefonische offertes van daarvoor in aanmerking komende partijen in een transactiedocument;

• Het afsluiten van financiële contracten voortvloeiend uit bovenstaande deelfuncties;

• Het schriftelijk vastleggen van de treasurytransacties en het doorgeven hiervan aan de kassier;

• Het aanleveren van tijdige, volledige en betrouwbare gegevens aan de financiële administratie van de werkorganisatie;

• Het afleggen van verantwoording aan het hoofd van de afdeling FFJ over de uitvoering van de aan haar/hem gemandateerde activiteiten.

Kassier

• Het overboeken van saldi tussen bankrekeningen;

• Het afhandelen van het contante en girale betalingsverkeer;

• Het aanleveren van tijdige, volledige en juiste gegevens aan de financiële administratie van de werkorganisatie;

• Het rapporteren aan het hoofd FFJ belast met controle over de uitvoering van de aan hem/haar gemandateerde activiteiten.

Financiële administratie

• Het juist en volledig administreren van de bezittingen, schulden, rechten, verplichtingen, inkomsten, uitgaven, ontvangsten en betalingen in de verplichtingen- en financiële administratie.

Medewerker belast met de interne controle

• Het ontvangen van de orderbevestiging van derden en het controleren of deze overeenkomt met de transactie-informatie zoals verstrekt door de administrateur;

• Het voeren van de interne controle op de uitgevoerde treasurytransacties en hierover rapporteren aan het hoofd van de afdeling FFJ;

• Het afleggen van verantwoording aan de controller over de uitvoering van de aan hem/haar gemandateerde activiteiten.

Externe accountant

• Het in het kader van zijn reguliere controletaak adviseren en controleren omtrent de feitelijke naleving van het treasurystatuut

Artikel 15 Bevoegdheden

1. Aan de concerndirectie wordt mandaat verleend voor de in onderstaande tabel genoemde bevoegdheden;

2. De concerndirectie krijgt de opdracht om ondermandaat te verlenen aan de in onderstaande tabel vermelde functionarissen.

In onderstaande tabel staan bevoegdheden van de medewerkers van de werkorganisatie Duivenvoorde met betrekking tot treasuryactiviteiten weergegeven alsmede de daarbij benodigde fiattering.

Bevoegdheden

Bevoegd functionaris

(eerste handtekening)

Autorisatie door

(tweede handtekening)

Saldo-, liquiditeiten- en geldstromenbeheer

1. Het aantrekken van middelen via callgeld of kasgeld

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Hoofd afdeling FFJ

2. Het uitzetten van middelen via callgeld en deposito

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Hoofd afdeling FFJ

3. Betalingsopdrachten voorbereiden en versturen

Kassier

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Bankrelatiebeheer

4. Bankrekeningen openen/sluiten/wijzigen

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Hoofd afdeling FFJ

5. Bankcondities en tarieven afspreken

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Hoofd afdeling FFJ

Financiering en uitzetting

6. Het aantrekken van middelen via onderhandse geldleningen

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Hoofd afdeling FFJ

7. Het uitzetten van middelen via onderhandse geldleningen

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Hoofd afdeling FFJ

Artikel 16 Informatievoorziening

Met betrekking tot de treasuryactiviteiten dient tenminste de in de onderstaande tabel opgenomen informatie te worden verstrekt door de betreffende functionarissen:

Informatie

Frequentie

Informatie-verstrekker

Informatie-ontvanger

1. Betalingen en ontvangsten zeer korte termijn

Dagelijks

Kassier

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

2. Betalingen en ontvangsten boven de € 250.000 worden zo spoedig mogelijk doorgegeven voor de liquiditeitenplanning

In voorkomende gevallen

Budgethouders/ budgetbeheerders

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

3. Liquiditeitenplanning

Jaarlijks

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Hoofd afdeling FFJ

4. Vastleggen telefonische offertes in transactiedocument

Bij elke treasury-transactie

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Hoofd afdeling FFJ

5. Informeren over voorgenomen financieringstransacties

Incidenteel

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Hoofd afdeling FFJ, Dagelijks Bestuur

6. Vooraf informeren over uitzettingen van meer dan € 1 mln.

Incidenteel

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Hoofd afdeling FFJ, Portefeuillehouder Financiën, Algemeen Bestuur

7. Rentevisie in begroting

Jaarlijks

Beleidsmedewerker FFJ

Hoofd afdeling FFJ, Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

8. Beleidsplannen treasury in treasuryparagraaf van begroting

Jaarlijks

Beleidsmedewerker FFJ

Algemeen Bestuur

9. Kasgeldlimiet

Kwartaal

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Hoofd afdeling FFJ

10. Rapportage treasuryactiviteiten

Bij afwijking van het beleid of bij andere aanleiding

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Hoofd afdeling FFJ, Portefeuillehouder Financiën

11. Afwijkingen van het treasurystatuut

In voorkomende gevallen

Dagelijks Bestuur

Algemeen Bestuur

12. Voortgang onderdelen treasuryparagraaf in bestuursrapportages

2 x per jaar

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Algemeen Bestuur

13. Evaluatie en verantwoording treasury-activiteiten in treasury-paragraaf van jaarrekening

Jaarlijks

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Algemeen Bestuur

14. Melding derde opeenvolgende kwartaal overschrijding kasgeld-limiet en oplossingsmaatregelen

In voorkomende gevallen

Hoofd afdeling FFJ

Toezichthouder

(i.c. de provincie)

15. Informatie aan derden (toezichthouder en CBS) zoals genoemd in art. 8 Wet fido

Jaarlijks

Medewerker van de afdeling FFJ belast met treasury

Provincie, CBS

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17 Hardheidsclausule

In gevallen waarin dit statuut niet voorziet besluiten burgemeester en wethouders, gehoord de zienswijze van de raad.

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Dit statuut treedt in werking volgend op de dag van bekendmaking;

  • 2. Dit statuut komt in de plaats van het Treasurystatuut 2012 vastgesteld door het dagelijks bestuur op 13 december 2011, gewijzigd bij besluit van 8 januari 2013;

  • 3. Dit statuut wordt aangehaald onder de naam “Treasurystatuut Werkorganisatie Duivenvoorde 2018”.

Ondertekening

Wassenaar, 6 februari 2018

Het Dagelijks Bestuur voornoemd,

De concerndirectie,

J. Westhoek

de voorzitter

P.J. Bouvy-Koene

Memorie van toelichting

Inleiding

Als gevolg van artikel 212 Gemeentewet zijn gemeenschappelijke regelingen verplicht een financiële verordening te hebben. In die financiële verordening zijn de financiële beleidskaders vastgelegd en vastgesteld door het Algemeen Bestuur. Het is gebruikelijk dat deze kaders - in het bijzonder die over de financiële positie, organisatie, administratie en de voorwaarden voor het aantrekken en verstrekken dan wel beleggen van gelden - worden uitgewerkt in een financierings- of treasurystatuut.

Dit is dienovereenkomstig vastgelegd in artikel 8, lid 1 en 2 van de Financiële Verordening Werkorganisatie Duivenvoorde. Het Dagelijks Bestuur stelt de regels op en, nadat het Algemeen Bestuur in de gelegenheid is gesteld wensen en bedenkingen ten aanzien van het treasurystatuut kenbaar te maken, vast.

Allereerst worden het begrippenkader en de doelstellingen van de treasuryfunctie geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd in richtlijnen en limieten voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, financiering en kasbeheer. Daarna worden de organisatorische randvoorwaarden van de treasuryfunctie weergegeven. Daarbij ligt het accent op de helderheid betreffende de verdeling van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Tot slot worden de uitgangspunten vastgelegd voor de informatie die noodzakelijk is om het gehele proces beheersbaar en meetbaar te maken en te houden.

Dit statuut is gebaseerd op de uitgangspunten en doelstellingen die zijn vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) inclusief de daarmee samenhangende wet- en regelgeving. In deze wet worden de kaders gesteld voor een verantwoorde en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden. De treasuryfunctie wordt hierbij gedefinieerd als:

het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op:

de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities

en de hieraan verbonden risico’s

Belangrijkste mutaties ten opzichte van vorige statuut

Het bestaande treasurystatuut dateert uit 2013. In december 2013 is het voorstel “Wijziging van de Wet financiering decentrale overheden (Fido) in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist” vastgesteld. Deze wijziging verplicht alle decentrale overheden om hun overtollige (liquide) middelen in rekening courant of via deposito aan te houden in de schatkist. Het woord “overtollig” verwijst naar alle middelen die decentrale overheden niet onmiddellijk nodig hebben voor de publieke taak. Onder bepaalde voorwaarden is het nog wel mogelijk uit hoofde van treasury gelden aan andere decentrale overheden uit te lenen.

Een decentrale overheid behoudt, op basis van de wet Fido, de mogelijkheid om leningen te verstrekken en uitzettingen te verrichten uit hoofde van de publieke taak. Het schatkistbankieren verandert daar niets aan.

Door het schatkistbankieren worden wel de mogelijkheden voor de werkorganisatie beperkt om een goed rendement te halen op tijdelijke geldoverschotten. Daarentegen is het risico nihil dat de uitgezette gelden niet worden terugbetaald.

In de eveneens in december 2013 vastgestelde Regeling schatkistbankieren decentrale overheden van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is nader uitgewerkt hoe schatkistbankieren voor decentrale overheden werkt en welke rechten en verplichtingen decentrale overheden en de Staat hebben.

De mogelijkheid om derivaten te gebruiken ter afdekking van financiële risico’s is conform het in de op te stellen financiële verordening Werkorganisatie Duivenvoorde 2018 niet langer mogelijk.

Om zoveel mogelijk bij de bestaande werkwijze aan te haken wordt geadviseerd dat uw Bestuur (met de vaststelling van dit statuut) de concerndirectie van de WODV mandaat verleent voor in artikel 15 nader omschreven bevoegdheden. De concerndirectie verleent op zijn beurt weer ondermandaat aan de in artikel 15 genoemde functionarissen voor de diverse bevoegdheden.

Naast het treasurystatuut neemt de Werkorganisatie Duivenvoorde jaarlijks een treasuryparagraaf op in zowel de begroting als in de jaarrekening. Hierin worden de specifieke beleidsvoornemens respectievelijk de uitvoering van het beleid op het gebied van treasury vermeld.

In dit treasurystatuut is het treasurybeleid van de werkorganisatie op hoofdlijnen vastgelegd. Dat gebeurt in de eerste plaats door het aangeven van de doelstellingen van de treasuryfunctie (in artikel 2). Vervolgens geeft het bestuur in het treasurystatuut aan binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet fido en de wijziging Ruddo. Middels de limieten en richtlijnen wordt het “risicoprofiel” van de werkorganisatie bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.

De treasuryparagraaf bij de begroting geeft de beleidsplannen voor de treasuryfunctie voor de komende jaren en in het bijzonder voor het eerstkomende jaar weer. Het bevat onder meer gegevens over de algemene ontwikkelingen en de concrete beleidsplannen binnen de kaders van het treasurystatuut. Het gaat hierbij vooral om de plannen voor het risicobeheer, de financiering (analyse financieringspositie, leningen- en garantieportefeuille en uitzettingsportefeuille) en het kasbeheer. Uit de toelichting zal moeten blijken dat de plannen binnen de wettelijke kaders en het eigen treasurystatuut blijven. De treasuryparagraaf in het jaarverslag geeft in het bijzonder een verschillenanalyse tussen de plannen zoals deze zijn opgenomen in de begroting en de realisatie in het verslagjaar.

Artikel 2

In artikel 2 worden de doelstellingen van de treasuryfunctie van de werkorganisatie weergegeven, hieronder worden deze afzonderlijk toegelicht.

Artikel 2 lid 1

In de eerste plaats dient de treasury ervoor te zorgen dat de werkorganisatie “duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities”. De treasury dient te waarborgen dat de werkorganisatie duurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken. De condities die daarbij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (tenminste marktconform) te zijn. Het verplichte schatkistbankieren heeft de mogelijkheid voor het uitzetten van overtollige middelen op de financiële markten feitelijk tot nul gereduceerd.

Artikel 2 lid 2

De werkorganisatie loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In de artikelen 4 tot en met 7 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd.

Artikel 2 lid 3

De derde doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

Artikel 2 lid 4

De werkorganisatie streeft ernaar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de werkorganisatie geen middelen onbenut laat maar streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten) zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s; de treasuryfunctie is immers géén winstgerichte afdeling (“profit center”). Binnen het acceptabele risicoprofiel zoals vastgesteld in de Wet fido, de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden en dit treasurystatuut dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.

Artikel 3 lid 1

Onder het schatkistbankieren dienen overtollige liquiditeiten in eerste instantie bij het Rijk te worden aangehouden waarbij de middelen beschikbaar blijven voor de uitoefening van de publieke taak. Daarnaast kunnen middelen worden uitgezet bij andere decentrale overheden. In beide situaties is sprake van goudgerande debiteuren en is er derhalve eigenlijk geen kredietrisico; de middelen komen altijd terug. Wellicht ten overvloede zijn in dit lid bepalingen opgenomen over het prudente karakter dat de uitzettingen bij de decentrale overheden dienen te hebben.

Leningen aan openbare lichamen die het financiële toezicht houden op de werkorganisatie zijn om begrijpelijke redenen niet toegestaan.

Hypothecaire leningen of garanties op de verstrekking van hypothecaire leningen door financiële instellingen aan personeel of politieke ambtsdragers zijn eveneens niet toegestaan.

Artikel 3 lid 2

Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido en de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) stellen dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s. Vanuit deze gedachte was het gebruik van derivaten in het oude treasurystatuut toegestaan. Het is evenwel nooit tot een daadwerkelijk gebruik gekomen.

Het verplicht aanhouden van de overtollige middelen bij het Rijk en eventueel bij andere goudgerande decentrale overheden, maakt het onwaarschijnlijk dat er in de toekomst behoefte zou bestaan aan deze instrumenten.

Artikel 4 lid 1

Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe-) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de werkorganisatie;

Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido (evenals in de Wet filo) de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (8,5%) van het totaal van de jaarbegroting van de werkorganisatie bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

Artikel 4 lid 2

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De rente-risiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage (20%) te vermenigvuldigen met de totale vaste schuld per 1 januari van enig jaar (zie art. 5 en 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

Artikel 4 lid 3

Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen c.q. uit te zetten gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig resp.beschikbaar zijn.

Artikel 4 lid 4 en 5

Een rentevisie is een toekomstverwachting over de rente-ontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne- of externe) ontwikkelingen zal de werkorganisatie haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële instellingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd indien men een rentestijging verwacht.

Artikel 4 lid 6

Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd wordt de invloed van een rentedaling op de kapitaalmarkten op de renteresultaten van de werkorganisatie, gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitenplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn.

De noodzaak tot deze spreiding wordt daarnaast minder naarmate er meer leningen zijn waarop tussentijds/lineair wordt afgelost. In die situatie wordt een eventuele noodzaak tot herfinanciering immers verdeeld over de looptijd in plaats van een gehele herfinanciering aan het eind van de looptijd.

Artikel 5

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting aan het einde van looptijd in tact blijft. Bij alle in dit artikel genoemde producten wordt aan het einde van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.

Bij het uitzetten van gelden op rekening courant, daggeld of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s). Obligaties en medium term notes zijn vastrentende waarden die (tussentijds) verhandelbaar zijn. Bij tussentijdse verkoop kunnen koersrisico’s worden gelopen. Wanneer deze waarden tot het einde van hun looptijd worden aangehouden zal minimaal de nominale waarde en de vooraf overeengekomen (minimale) rente worden uitgekeerd.

Artikel 6

Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de werkorganisatie middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de werkorganisatie tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito) ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen. In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten.

Ter beperking van dit risico baseert de werkorganisatie haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de werkorganisatie wordt een voortschrijdende liquiditeitenplanning met een periode van 4 jaar opgesteld.

Voor een adequaat en efficiënt liquiditeitsbeheer wordt voor aanvang van het begrotingsjaar een liquiditeitsplanning opgesteld waarin de verwachte inkomsten en uitgaven van de werkorganisatie in meerjarenperspectief zijn opgenomen. Deze planning is mede gebaseerd op de door de afzonderlijke budgethouders verwachte inkomsten en uitgavenstromen, en wordt jaarlijks bijgesteld op basis van realisaties en hernieuwde prognoses van de budgethouders.

Artikel 7

Dit betreft een ongewijzigde voortzetting van het beleid binnen de werkorganisatie.

Artikel 8 lid 1

Het aantrekken van middelen met als doel deze met winstoogmerk uit te zetten is nadrukkelijk niet toegestaan.

Artikel 8 lid 2

Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel mogelijk intern gefinancierd.

Artikel 8 lid 3

Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geldgevende partij kunnen worden vastgesteld. Een Medium Term Note (MTN) is een verhandelbare schuldbekentenis aan toonder, met een minimumlooptijd van twee jaar en een minimumomvang van nominaal € 453.000. Deze maakt onderdeel uit van een medium term note-programma.

Artikel 8 lid 5

Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van financieringen te waarborgen, voor bijv. te betalen rentepercentages, provisies, (boete-) clausules bij vervroegde aflossing etc. Middels het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de werkorganisatie een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt.

Artikel 9

Uitzetting/belegging betreft het uitzetten van middelen (uit hoofde van treasury) voor een periode langer dan één jaar. In het onderdeel Risicobeheer (artikel 3 tot en met 7) is gedefinieerd op welke wijze de werkorganisatie het prudente karakter van zijn uitzettingen waarborgt. In dit artikel worden aanvullende richtlijnen met betrekking tot uitzettingen geformuleerd.

Artikel 10 lid 1

Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasury het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door haar af te nemen diensten. Teneinde structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordelingen doorlopend plaatsvinden o.a. bij de vergelijking van de offertes voor transacties. In dit kader vindt er jaarlijks een gesprek met de huisbankier plaats.

Artikel 10 lid 2 en 3

Hoewel de uitzetting in het kader van treasury dus eigenlijk beperkt zijn tot risicovrije partijen als het Rijk en andere decentrale overheden, zijn er ten aanzien van de bancaire relaties en financiële intermediairs kwaliteitseisen te stellen voor wat betreft hun kredietwaardigheid, toezichtvereisten en bevoegdheden.

Een (credit-) rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een instelling of land, die voor zowel de korte als voor de lange termijn wordt toegekend door gerenommeerde rating “agencies” zoals Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch IBCA. De hoogste kredietwaardigheid wordt bij Standard & Poor’s en Fitch IBCA weergegeven met AAA, gevolgd door AA en A. Moody’s kwalificeert van hoog naar laag Aaa, Aa en A. Een A-rating staat voor “zeer kredietwaardig”. Daarnaast kent men kwalificaties met letters B, C en D.

afbeelding binnen de regeling

Van toegestane bancaire partijen beschikken zowel de landen waarin zij gevestigd zijn als het door hen uitgegeven waardepapier over minimaal een high-grade rating oftewel, de AA-status. Dit komt overeen met een plaats in de gele en groene vlakken van bovenstaande matrix.

Artikel 10 lid 4

Tussenpersonen hebben een intermediairsfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen niet onder de “tegenpartijen”. De vereisten van lid 3 zijn voor tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Teneinde dit te ondervangen stelt de werkorganisatie als eis dat tussenpersonen onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) staan en daarvan een vergunning als makelaar hebben ontvangen.

Artikel 11 lid 1

Geldstromenbeheer omvat met name het zorgdragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de werkorganisatie tijdelijk middelen aan moet trekken (cq. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.

Artikel 11 lid 2

Het zoveel mogelijk laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.

Artikel 12 lid 1

Het saldo en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de werkorganisatie . Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de werkorganisatie bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

Artikel 12 lid 3

In dit lid worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette middelen voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal 2 jaar) en tegen een vooraf overeengekomen rente-percentage. Kredietlimiet op de rekening courant betreft de mogelijkheid debet (“rood”) te staan op de rekening courant tegen vooraf overeengekomen condities.

Artikel 13

Bij de treasuryfunctie zijn meerdere personen en organen betrokken. Het treasurystatuut legt expliciet het delegatie- en mandateringspatroon vast, in casu welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden de betrokken partijen hebben. Met het oog op de omvang en de aard van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, zijn in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een eenduidige functiescheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties.

Artikel 14

De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de functionarissen die binnen de werkorganisatie betrokken zijn bij de treasuryactiviteiten zijn in artikel 14 respectievelijk artikel 15 beschreven. De toekenning van de genoemde functies en bijbehorende bevoegdheden en verantwoordelijkheden aan functies en/of functionarissen vindt plaats via de hiertoe dienende documenten (mandaten, besluiten e.d.). Deze verantwoordelijkheden dienen te worden gecommuniceerd naar de betrokkenen.

Artikel 15

De eindverantwoordelijkheid voor het treasurybeleid ligt primair bij het bestuur van de werkorganisatie. Teneinde niet onnodig te worden belast met het dagelijkse treasurybeheer draagt het bestuur een deel van haar bevoegdheden over aan de ambtenaren van de werkorganisatie Duivenvoorde. De praktische uitvoering van het beleid heeft dus vooral op ambtelijk niveau plaats, met als voordeel een slagvaardiger optreden. Bij de toewijzing van bevoegdheden is zoveel mogelijk rekening gehouden met de vereiste functiescheiding tussen besluitvorming, uitvoering, administratie en controle.

Artikel 16

De tabel in dit artikel geeft weer op welke wijze de informatievoorziening wordt gewaarborgd voor: operationele informatie (punt 1 t/m 6), beleidsmatige informatie (punt 7 en 8) en verantwoordingsinformatie (punt 9 t/m 16). Het verstrekken van juiste, tijdige, volledige en relevante verantwoordingsinformatie moet gerekend worden tot de belangrijkste succesfactoren voor het kunnen beheersen van de financiële en interne risico’s van de werkorganisatie.

Artikel 16 punt 2

Afdelingen dienen “incidenteel” informatie te verschaffen in een zo vroeg mogelijk stadium waarin zich significante (d.w.z. groter dan € 250.000) wijzigingen aandienen in hun verwachtingen omtrent tijdstip of omvang van toekomstige betalingen of ontvangsten (bijv. bij uitstel van een grote investering).


Noot
1

Onder de Europese Economische Ruimte (EER) vallen naast de lidstaten van de Europese Unie ook Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.