Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019

Geldend van 06-05-2022 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2022

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe

gelet op:

  • -

    artikel 1.4 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • -

    de Jeugdwet;

  • -

    de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp West Betuwe;

overwegende:

dat het noodzakelijk is om beleidsregels vast te stellen over de wijze waarop het college omgaat met de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van zijn bevoegdheden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en Jeugdwet;

besluit vast te stellen:

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019

Artikel 1 Vaststelling beleidsregels

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019 zijn opgenomen in bijlage 1.

Artikel 2 Intrekking oude beleidsregels

De volgende beleidsregels worden ingetrokken per 1 januari 2019:

  • 1.

    Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaal 2015, vastgesteld op 26 september 2017;

  • 2.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning Neerijnen, vastgesteld op 12 januari 2018;

  • 3.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning Geldermalsen, vastgesteld op 16 december 2014;

  • 4.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal 2017, vastgesteld op 16 mei, 2017;

  • 5.

    Besluit Jeugdwet Geldermalsen 2015, vastgesteld op 16 december 2014 en eerste wijziging van het Besluit Jeugdwet gemeente Geldermalsen 2015, vastgesteld op 15 augustus, 2017;

  • 6.

    Besluit Jeugdwet Neerijnen 2015, vastgesteld op 8 november 2016;

  • 7.

    Uitvoeringsbesluit verordening Jeugdhulp Gemeente Lingewaal 2015, vastgesteld op 19 december 2014;

  • 8.

    Beleidsregels Gebruikelijke hulp Jeugdhulp gemeente Geldermalsen 2017, vastgesteld op 23 mei 2017;

  • 9.

    Beleidsregel Financiële tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, gemeente Neerijnen 2015, vastgesteld op 8 maart 2016;

  • 10.

    Nadere regeling mantelzorgcompliment Geldermalsen, vastgesteld op 24 mei 2016.

De volgende beleidsregel wordt ingetrokken per 1 april 2019:

  • 11.

    Beleidsregel Financiële tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen Geldermalsen 2017, vastgesteld op 10 oktober 2017.

Artikel 3 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels worden gepubliceerd in het Gemeenteblad van West Betuwe en treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2019.

Artikel 4 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019.

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019

1. Inleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019 geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (verder Wmo) en de Jeugdwet. Deze beleidsregels zijn van toepassing op de uitvoering van genoemde verordeningen.

De verordening is op 15 januari 2019 door de gemeenteraad West Betuwe vastgesteld.

Zorgvuldige toegangsprocedure

Het college dient telkens zorg te dragen voor een zorgvuldige toegangsprocedure om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Daarbij onderzoekt het college wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Verder onderzoekt het college of de inzet van een algemene gebruikelijke voorziening of een (wettelijk) voorliggende voorziening voldoende is voor het beantwoorden voor de ondersteuningsvraag. Zo niet dan kan een maatwerkvoorziening nodig zijn. Uitgangspunt in de toegangsprocedure voor inwoners die zich bij de gemeente melden met een ondersteuningsbehoefte is de eigen kracht van de inwoners zo nodig in combinatie met de inzet van individueel maatwerk.

Duidelijke procedures en richtlijnen

De Jeugdwet, Wmo, de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019 en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure daarom vast.

Duidelijke procedures en richtlijnen zijn van belang.

De Jeugdwet, de Wmo en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019 leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden door deskundige consulenten, ambtenaren in samenwerking met aanbieders. Waar in de Verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan zogeheten ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb (zie de mandaatregeling gemeente West Betuwe).

Integraliteit en continuïteit

In de gemeente West Betuwe heeft de continuïteit van zorg bij de overgang van de Jeugdwet (overgang 18-/ 18+) naar de Wmo alle aandacht. Daar waar het mogelijk is realiseren we voor onze jeugdigen een soepele overgang als er continuïteit van zorg nodig is. We doen dat door een warme overdracht bij de toegang tot de hulp en door procedures en regelgeving op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan Jeugdwet, Wmo, Participatiewet en aanpalende domeinen (zoals wonen). Om hiermee de noodzaak tot inzet van verlengde jeugdhulp waar mogelijk te beperken.

Verantwoordelijkheden belanghebbende versus college

In de verordening wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de verantwoordelijkheid van de belanghebbende benoemd. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de belanghebbende van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.

2. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

2.1 Inleiding

Het college hoeft, gelet op artikel 2.3.5 derde lid van de Wmo 2015, geen maatwerkvoorziening te verstrekken als de beperkingen van de cliënt bij de zelfredzaamheid en participatie kunnen worden verminderd of weggenomen door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke voorziening.

Een artikel van gelijke strekking is opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022. Artikel 11 lid 2 sub a onder 5 geeft aan dat:

“een client in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen: met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke Wmo voorzieningen”.

In artikel 1 onder a van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022 is opgenomen wat we verstaan onder een algemeen gebruikelijke voorziening:

Algemeen gebruikelijk: een voorziening die:

  • a.

    niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • b.

    daadwerkelijk beschikbaar is;

  • c.

    een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • d.

    financieel gedragen kan worden met een inkomen op bijstandsniveau.

2.2. Criteria algemeen gebruikelijke voorziening

Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, dient de voorziening te voldoen aan de navolgende criteria:

  • 1.

    De voorziening is niet specifiek bedoeld voor personen met een beperking en;

  • 2.

    De voorziening is daadwerkelijk beschikbaar en;

  • 3.

    De voorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • 4.

    De voorziening kan financieel worden gedragen met een inkomen op bijstandsniveau.

Bij het vaststellen of een voorziening algemeen gebruikelijk is, dient te worden voldaan aan alle hiervoor genoemde criteria. Pas als aan alle vier criteria is voldaan, is er sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening en kan de aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden afgewezen.

Hieronder wordt elk criterium nader toegelicht.

Criterium 1. De voorziening is niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperkingBinnen dit criterium moet worden vastgesteld in hoeverre de voorziening specifiek is bedoeld voor mensen met een beperking. Hierbij dient bedacht te worden dat voor veel voorzieningen geldt dat ze ooit zijn ontworpen voor personen met beperkingen, maar nu voor eenieder beschikbaar zijn onder het motto ‘gemak dient de mens’. Om dit criterium te kunnen toetsen dient ook gekeken te worden of de voorziening specifiek wordt aangeboden voor mensen met een beperking. Met andere woorden: ‘Is de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar?’ Denk hierbij bijvoorbeeld aan thermostatische kranen die bij elke bouwmarkt aangeschaft kunnen worden.

Criterium 2. De voorziening is daadwerkelijk beschikbaarEen voorziening kan enkel als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt indien de desbetreffende voorziening ook daadwerkelijk beschikbaar is. Wanneer de voorziening niet daadwerkelijk beschikbaar is voor de aanvrager, kan de voorziening niet als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een boodschappenservice die niet bezorgt in het buitengebied. Mogelijk mag de gemeente ook rekening houden met beschikbare tweedehands voorzieningen.

Criterium 3. De voorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid en participatie in staat isBinnen dit criterium moet worden bekeken of de voorziening een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid en participatie in staat is.

De Wmo 2015 verstaat het volgende onder zelfredzaamheid en participatie:

  • 1.

    Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;

  • 2.

    Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.

    Voorbeelden:

    Een fiets met trapondersteuning stelt een cliënt bijvoorbeeld in staat om zich weer te verplaatsen in zijn omgeving (participatie) en een verhoogd toilet betekent dat de cliënt het toilet zelfstandig kan gebruiken (zelfredzaam blijft).

Criterium 4. De voorziening kan financieel worden gedragen met een inkomen op bijstandsniveauTot slot gaat het nog om de vraag of de voorziening financieel kan worden gedragen met een inkomen op bijstandsniveau. Eind 2019 is dit criterium door de Centrale Raad voor Beroep (verder CRvB) uitgewerkt (CRvB 20-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3535). Bij het vierde criterium gaat het om de vraag of de voorziening in het algemeen financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimum (lees: bijstands-)niveau. Dit ongeacht of de cliënt een minimuminkomen heeft.

Aan de voorkant wordt derhalve bepaald of de voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op bijstandsniveau, waarbij het niet relevant is of het inkomen of vermogen van de cliënt daadwerkelijk toereikend is.

Of een voorziening financieel gedragen kan worden door de cliënt hangt af van een drietal aspecten:

  • De reserveringsruimte van een cliënt, afgaande op zijn woon- en leefsituatie;

  • De beschikbare tijd voor een cliënt om te reserveren.

  • De aanschafprijs van voorzieningen.

2.3 Reserveringsruimte

Bij het aan de voorkant bepalen van de voorzieningen die financieel draagbaar worden geacht met een inkomen op minimumniveau, gaat het college uit van een inkomen op bijstandsniveau. Er is echter niet één bijstandsnorm, deze is afhankelijk van de woon- en leefsituatie van de cliënt.

In de jurisprudentie die de CRvB door de jaren heen heeft gevormd rondom het inkomen op bijstandsniveau, blijkt dat de CRvB ervan uitgaat dat met een inkomen op bijstandsniveau ruimte bestaat voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen (CRvB 11-07-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2358 en CRvB 17-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:143). Deze ruimte wordt door de CRvB vastgesteld op ongeveer 10% van de geldende bijstandsnorm (ECLI:NL:CRVB:2007:BA9218). Anticiperend op de Wet vereenvoudiging beslagvoet, gaan wij uit van 5% reserveringsruimte van de geldende bijstandsnorm.

Deze 5% sluit ook aan bij de aflossing die we hanteren in het kader van de aflossing van bijzondere bijstand in de vorm van een lening (zie artikel 1.4 onder 1 Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente West Betuwe).

Voorbeeld

Bijstandsnorm voor een alleenstaande 21 jaar tot pensioengerechtigde leeftijd is 1.310,05 euro (1 januari 2022). De reserveringsruimte is 5% x 1.310,05 euro = 65,50 euro per maand.

2.4 De beschikbare tijd om te reserveren

Eigen kracht gaat niet zover dat de inwoner moet anticiperen op alle mogelijke gebreken die met het ouder worden kunnen samenhangen (CRvB 22-8-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603). Van de cliënt kan dus maar beperkt worden verwacht dat hij rekening houdt met de mogelijkheid om te reserveren. Anderzijds behoeven de meeste cliënten niet acuut over hulpmiddelen te beschikken, maar krijgen ze te maken met allengs toenemende beperkingen. Vanuit dit gezichtspunt, en in het verlengde van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag 11-2-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2084, gaan we er van uit dat een inwoner een algemeen gebruikelijke voorziening financieel kan dragen als hij de kosten daarvan binnen 36 maanden kan terugbetalen bij een aflossing van 5% van de geldende bijstandsnorm. Deze 5% sluit ook aan bij de aflossing die we hanteren in het kader van de aflossing van bijzondere bijstand in de vorm van een lening (zie artikel 1.4 onder 1 Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente West Betuwe).

Van de cliënt wordt niet verlangd dat deze de mogelijkheid onderzoekt om de middelen voor de benodigde aanschafprijs te lenen of de prijs van een voorziening achteraf (gespreid) te betalen. Deze benadering zou haaks staan op het streven om schuldenproblematiek te voorkomen.

Evenmin wordt getoetst of een cliënt daadwerkelijk in staat is geweest om te reserveren (vanwege een recente aanschaf van duurzame goederen of omdat de cliënt is aangewezen op meerdere voorzieningen). Is een cliënt niet in staat om te reserveren, en kan een cliënt hierdoor de kosten van een voorziening niet dragen, dan kan dit naar voren worden gebracht in kader van de individuele beoordeling.

Voorbeeld

Bijstandsnorm voor een alleenstaande 21 jaar tot pensioengerechtigde leeftijd is 1.310,05 euro (1 januari 2022). De reserveringsruimte is 5% x 1.310,05 euro = 65,50 euro per maand x 36 maanden reserveringstermijn = 2.358 euro.

2.5 Vervanging

Als een door de cliënt aangeschafte algemene voorziening vervangen moet worden door eenzelfde voorziening, dan geldt ook deze voorziening als algemeen gebruikelijk. De reden hiervoor is dat van de cliënt verwacht mag worden dat deze een kwalitatief goede voorziening aanschaft (ook tweedehands) en reserveert voor vervanging. Dit wordt slechts anders indien de cliënt niet heeft kunnen reserveren en hierdoor de kosten van vervanging niet kan dragen. Dit kan naar voren worden gebracht in het kader van de individuele toets.

2.6 Voorzieningen die door het college als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt

Het is niet mogelijk om een limitatief overzicht te geven van alle algemeen gebruikelijke voorzieningen of diensten. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:

  • -

    advies en informatie;

  • -

    cursussen en trainingen;

  • -

    voorlichtingsbijeenkomsten;

  • -

    buurtontmoetingspunten;

  • -

    wandbeugels;

  • -

    tweede trapleuning;

  • -

    eenvoudige, losse douchestoel;

  • -

    verhoogd toilet in seniorenwoning;

  • -

    thermostaatkraan;

  • -

    toiletstoel en toiletverhoger;

  • -

    (elektrische) fiets;

  • -

    fiets met een lage instap;

  • -

    bakfiets;

  • -

    zonwering;

  • -

    ophoging bestrating / tuin;

  • -

    wandelstok;

  • -

    rollator;

  • -

    schoonmaakmiddelen.

2.7 Algemeen gebruikelijke voorziening die niet op de lijst staat

Het is niet mogelijk om van alle mogelijk voorzieningen uitputtend te bepalen of ze algemeen gebruikelijk kunnen zijn. Als de cliënt een beroep doet op de Wmo voor een voorziening die niet op de lijst staat, dan toetst de betrokken Wmo-consulent of de voorziening conform de vier criteria, zoals genoemd onder 2.2, algemeen gebruikelijk is. Daarbij gaat de Wmo-consulent na wat een reële richtprijs is voor de voorziening.

2.8 Individuele beoordeling

Er zijn situaties denkbaar waarin het college de gevraagde voorziening, gelet op de hiervoor genoemde criteria, als algemeen gebruikelijk aan heeft kunnen en mogen merken, maar deze voorziening in een individueel geval niet als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt.

In dat geval is er ruimte voor een extra individuele beoordeling. Individuele beoordeling is enkel mogelijk ten aanzien van het vierde criterium: ‘De voorziening kan financieel worden gedragen met een inkomen op bijstandsniveau’. Hiervoor geldt dat op het moment dat het college een voorziening heeft mogen aanmerken als voorziening die financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau, en vervolgens blijkt dat de desbetreffende voorziening in het individuele geval van de aanvrager niet financieel kan worden gedragen, de aanvrager dat dan zelf dient aan te tonen.

De bewijslast wordt dus omgekeerd. Deze omgekeerde bewijslast volgt uit een uitspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2019:3690).

Op dat moment zal de aanvrager inzicht moeten geven in zijn of haar financiële positie en moeten onderbouwen met stukken waarom hij of zij in dat specifieke geval de voorziening financieel niet kan dragen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarbij de aanvrager problematische schulden heeft, of in een schuldhulpverleningstraject zit en om die reden niet dan wel minder kan reserveren voor een voorziening. Of de situatie dat een cliënt is aangewezen op meerdere voorzieningen die in beginsel als algemeen gebruikelijk zijn aangemerkt voor de woon- en leefsituatie van cliënt. Een voorbeeld is ook de situatie dat een cliënt met spoed dient te beschikken over een voorziening (en geen rekening kan worden gehouden met de veronderstelde reserveringscapaciteit).

Als beoordeeld is dat een voorziening voor een cliënt als algemeen gebruikelijk geldt, dan kan de cliënt als regel voor de aanschafkosten geen beroep doen op de Participatiewet (bijzondere bijstand). Zie in dit verband CRvB 5-3-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:943.

3. Eigen kracht en zelfregie

3.1 Eigen kracht

Met veel inwoners gaat het goed. Er zijn echter ook inwoners die tegen psychosociale of materiele problemen aanlopen of die zich onzeker voelen in de opvoeding van hun kinderen. Steeds meer groeit het besef dat mensen in dergelijke situaties ook zelf de schouders eronder kunnen zetten, met steun van elkaar. Zorgen voor elkaar versterkt de individuele inwoners en de samenleving als geheel. Veel meer dan nu gebeurt, kan hierdoor voorkomen worden dat alledaagse probleemsituaties of normale opvoedkwesties tot zware en complexe ondersteuningsvragen uitgroeien.

Een van de transformatiedoelen is dan ook preventie en uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden (eigen kracht) van inwoners met de inzet van hun sociale netwerk. Bij een krachtgerichte benadering van cliënten gaat het om wat mensen kunnen, niet om hun beperkingen. Eigen kracht is dus gebruik maken van de eigen mogelijkheden al dan niet in combinatie met de inzet van het sociale netwerk; hulpbronnen in de sociale omgeving en de wijk waar mensen wonen.

Er zijn verschillende methodieken om samen met de inwoner zicht te krijgen op het sociaal netwerk, zoals de Eigen Kracht-conferenties of de Sociale Netwerk Strategie.

3.2 Zelfregie

Een belangrijk begrip in de jeugdhulp en de maatschappelijke ondersteuning is zelfregie: het hebben van zeggenschap over het eigen leven en de ondersteuning die een inwoner krijgt. Hoe kunnen inwoners in kwetsbare situaties die ondersteuning ontvangen zélf aan het roer blijven. Hoe houden ze hun zelfbeschikkingsrecht en voorkomen ze onnodige afhankelijkheid? Hoe kunnen zij vormen van hulp ontvangen die aansluiten bij de eigen leefwereld en aanvullend is op wat iemand zelf al doet en kan? 1

Eigen regie speelt een belangrijke rol bij het vinden van zelfgekozen, duurzame oplossingen. In het werken met inwoners met ondersteuningsvragen is het bieden van ruimte voor eigen regie van mensen een uitgangspunt.

4. Voorliggende voorzieningen

4.1 Inleiding

Een voorliggende voorziening is een voorziening die op grond van andere wet- of regelgeving aan de Wmo of Jeugdwet vooraf gaat 2 .

Voordat het college een voorziening op grond van de Wmo of de Jeugdwet inzet zal de gemeente eerst toetsen of de ondersteuningsvraag onder de Wmo of de Jeugdwet valt of onder een andere wet. Voorzieningen vanuit andere wetten heten een voorliggende voorziening.

Denk hierbij aan: de Wet langdurige zorg (Wlz), de ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV), de Wet passend onderwijs, de Wet kinderopvang. Als dit het geval is, zal het college op grond van de Wmo /Jeugdwet voor ondersteuning geen maatwerkvoorziening verstrekken.

4.2 Voorbeelden van voorliggende voorzieningen

Onderwijs

Begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs (de school krijgt extra middelen om kinderen met een beperking ondersteuning op maat te bieden). Alleen in uitzonderlijke gevallen; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders verwacht mag worden en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn, kan een maatwerkvoorziening aan de orde zijn.

Kinderopvang

Kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met het betreffende kind valt onder gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra ondersteuning nodig heeft die de ouders zelf en de kinderopvangprofessionals niet kunnen bieden en als ook de noodzakelijke ondersteuning niet valt onder de door de ziektekostenverzekeraar vergoede kosten voor verpleging en verzorging, kan een maatwerkvoorziening aan de orde zijn.

Ziektekostenverzekeraar

Ziektekostenverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijke gebruik door de cliënt van krukken of een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere loophulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket dat de cliënt afgesloten heeft.

UWV en werkgever

Bij het UWV en de werkgever kan aanspraak worden gedaan op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk.

Wlz -woningaanpassingen

Woningaanpassingen en diensten in een Wlz-instelling worden beoordeeld en bekostigd vanuit de Wlz.

5. Gebruikelijke hulp en jeugdhulp

5.1 Inleiding

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de naasten, rekening houdend hun eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen.

De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat het college, in het geval van ouders die gescheiden zijn, ook rekening kan houden met de ouder waar de jeugdige af en toe verblijft, maar niet woonachtig is. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.

5.2 Beoordeling

De beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:

  • 1.

    De aard, frequentie en de omvang van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige.

  • 2.

    In hoeverre rekening moet worden gehouden met de medische situatie van de jeugdige.

  • 3.

    De leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.

Het college kan pas na een onderzoek vaststellen of van de ouder(s) in het individuele geval verwacht mag worden dat zij gebruikelijke hulp bieden.

Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse hulp dan wel zorg bieden die past bij de leeftijd en ontwikkelingsfase van hun kind. Bij gebruikelijke hulp voor kinderen kan het ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle kinderen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp dan wel zorg van ouders aan kinderen kan worden aangemerkt. Zo is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk dat kinderen van 4 jaar nog stimulans, toezicht of hulp nodig hebben bij het naar het toilet gaan. Bij kinderen met een behoefte aan jeugdhulp is het gebruikelijk dat ouders zo nodig de dagelijkse hulp dan wel zorg leveren, die meer kan zijn dan gemiddeld noodzakelijk is bij kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp van dezelfde leeftijd. Immers, ook bij die kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van de dagelijkse hulp dan wel zorg van kind tot kind.

Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder behoefte aan jeugdhulp kan de omvang van de hulp dan wel zorg (per dag) verschillen. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker dan het andere kind. Het college beoordeelt in dat kader of de tijd die nodig is voor de hulp dan wel zorg veel meer kost vanwege de aandoening van het kind. Denk aan het wassen en kleden van een kind met bijvoorbeeld spasticiteit. Gelet op het bovenstaande moet het college de genoemde onderwerpen in samenhang beoordelen. Zie verder 5.5 de uitgangspunten ‘ondersteuning ouders voor kinderen’.

Opvoedcapaciteiten van de ouder(s)

Voor de beantwoording van de vraag of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) toereikend zijn, geldt het volgende.

Het college beoordeelt dat aan de hand van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige, die ouders ondervinden tijdens de periode van opgroeien van de kinderen. Het kan voor komen dat de ouder(s) zelf - al dan niet tijdelijk - onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben om, om te gaan met opgroeiproblemen van hun kinderen. In die gevallen kan het college ondersteuning, hulp dan wel zorg bieden die er op gericht is om ouders instrumenten in handen te geven waardoor zij dit (weer) zelf kunnen doen. Er bestaan echter ook (kortgezegd) opgroeiproblemen waarbij er een jeugdhulp in de vorm van een voorziening noodzakelijk kan zijn, zonder dat sprake is van onwil of onvermogen van de kant van de jeugdige of zijn ouders. Denk bijvoorbeeld aan een beperking (als bedoeld in de wet) van de kant van de jeugdige die het noodzakelijk maakt dat er een voorziening wordt getroffen (zie bijvoorbeeld RBOVE:2016:1380).

Geen gebruikelijke hulp

Permanent toezicht gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen om ernstig nadeel te voorkomen (bijvoorbeeld lichamelijk letsel) te voorkomen, valt niet onder gebruikelijke hulp. Indien de jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder(s) wordt geen bijdrage van de ouder(s) verwacht. Daarbij heeft het college oog voor een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorgverzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.

5.3 Boven-gebruikelijke hulp

Het kan zijn dat de gebruikelijk hulp (substantieel) wordt overschreden. In voorkomende gevallen kan, gelet op de omvang en aard van de gebruikelijke hulp, gesproken worden van boven-gebruikelijke hulp. Er is dan sprake van een substantiële overschrijding van de gebruikelijke hulp. Voor boven-gebruikelijke hulp kan het college een beschikking afgegeven (CRVB:2015:3576). Bij de beoordeling of sprake kan zijn van boven-gebruikelijke hulp wordt altijd een vergelijking gemaakt met kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel. Het is echter niet zo dat het college in beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp dan wel zorg precies gebruikelijk is te bieden. Het college moet daarvoor de omstandigheden van het individuele geval beoordelen. Voor persoonlijke verzorging en begeleiding kan het college onder substantiële overschrijding het volgende als uitgangspunt hanteren: een overschrijding van gemiddeld meer dan een uur per etmaal 3 . Zie verder onder 5.5 uitgangspunten ‘hulp/zorg ouders voor kinderen’.

5.4 Dreigende overbelasting

Bij een beroep op (dreigende) overbelasting van de ouder(s) en zij melden zich met een ondersteuningsvraag, dan rust er op het college de plicht dat in een onderzoek te onderbouwen. De ouder(s) is dan verplicht, desgevraagd, zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het college het recht op een maatwerkvoorziening niet vaststellen, tenzij het college dat recht op een andere manier kan vaststellen.

Omvang planbare en/of niet-planbare ondersteuning

Soms is het duidelijk dat de ouder(s) overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare ondersteuning, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om niet-planbare ondersteuning te bieden kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s) die de gebruikelijke hulp verleent.

Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette (gebruikelijke) momenten is vaak minder belastend, dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de ouder(s) nodig is.

Gebruikelijke ondersteuning overig

Het college zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting in voorkomende gevallen ook rekening moeten houden met de omstandigheid dat de ouder(s) gebruikelijke ondersteuning bieden in het kader van andere regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekerings-wet (Zvw) en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015.

5.5 Uitgangspunten ondersteuning van ouder(s) voor kinderen

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

  • hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

6. Gebruikelijke hulp Wmo

6.1 Inleiding

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de naasten, rekening houdend hun eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen.

Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten (verder huisgenoten genoemd) elkaar bepaalde hulp bieden, is de cliënt niet aangewezen op een individuele maatwerkvoorziening op basis van de Wmo of de Jeugdwet.

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor kinderen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Voor gebruikelijke hulp aan kinderen wordt hieronder nader op ingezoomd.

Het hangt af van de sociale relatie welke hulp mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op een individuele (maatwerk)voorziening op basis van Wmo en Jeugdwet.

Het principe van 'gebruikelijke hulp' heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van bijvoorbeeld sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.

6.1 Gebruikelijke hulp door (jonge) huisgenoten 4

Gebruikelijke hulp heeft zoals gezegd een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.

Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;

  • Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien);

  • Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijvoorbeeld opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen);

  • Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren;

  • Onder het voeren van een huishouden wordt verstaan dat men zowel de uitstelbare als niet uitstelbare taken kan uitvoeren. Onder uitstelbare taken wordt verstaan; boodschappen doen, zwaar huishoudelijk werk en wasverzorging. Onder niet-uitstelbare taken wordt verstaan; maaltijden verzorgen, licht huishoudelijk werk, gezonde kinderen opvangen/verzorgen en dagelijkse organisatie van het hulshouden voeren;

  • Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt uitvalt.

6.2 Niet gewend zijn of de vaardigheid missen

Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een aanspraak. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

6.3 Kortdurende en langdurige situaties

Zoals hiervoor al aangegeven is gebruikelijke hulp de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor kinderen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking.

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.

Kortdurend

Er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende

zelfredzaamheid van de cliënt. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Langdurig

Het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.

6.4 Uitzonderingen voor principe van gebruikelijke hulp

In een aantal situaties waarbij er sprake is van een 'duurzaam huishouden' mag er worden afgeweken van het principe van gebruikelijke hulp:

  • gehuwden die al dan niet samen met een of meer ongehuwde minderjarigen, zoals kinderen, duurzaam een huishouden voeren, dan wel

  • uit een meerderjarige ongehuwde (alleenstaande) die met een of meer ongehuwde minderjarige (zoals kinderen) duurzaam een huishouden voert.

afbeelding binnen de regeling

Deze uitzonderingssituaties zijn de volgende:

a. Medisch geobjectiveerde aandoening

Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is 'gebruikelijke hulp ' niet van toepassing.

b. Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden; in exact dezelfde situatie kan de ene huisgenoot wel overbelast raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting.

In principe is de overname van bijvoorbeeld huishoudelijke taken voor een korte duur, te denken valt aan 3 tot 6 maanden. In deze periode wordt het gezin de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • v

    lichamelijke conditie

  • v

    geestelijke conditie

  • v

    wijze van omgaan met problemen (coping)

  • v

    motivatie voor de zorgtaak

  • v

    sociaal netwerk

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • v

    omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken

  • v

    ziektebeeld en prognose

  • v

    inzicht van huisgenoot in ziektebeeld van cliënt

  • v

    woonsituatie

  • v

    bijkomende sociale problemen

  • v

    bijkomende emotionele problemen

  • v

    bijkomende relationele problemen

c. Dreigende overbelasting

Als een huisgenoot aangeeft dat er sprake is van (dreigende) overbelasting door de combinatie van (huishoudelijk) werk en de verzorging van een zieke huisgenoot, dienen deze klachten te worden geobjectiveerd. Op basis van het onderzoek besluit het college of er ondersteuning op grond van de Wmo wordt ingezet.

In terminale situaties is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties mag er soepeler worden omgegaan met het principe 'gebruikelijke hulp'.

d. (Dreigende) overbelasting na overlijden ouder

Indien een inwoner aangeeft (dreigend) overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen, vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke hulp worden verstrekt. Te denken valt aan een periode van 3 tot 6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid heeft de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

e. Ouderen met een hoge leeftijd

Als een huisgenoot een dusdanig hoge leeftijd heeft bereikt (75 jaar en ouder) kan dit leiden tot overname van de zware huishoudelijke taken die anders tot de 'gebruikelijke hulp' zouden worden gerekend. Het aanleren van nieuwe taken kan redelijkerwijs niet meer worden verwacht.

f. Fysieke afwezigheid in verband met werk

Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld bij internationaal vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de offshore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:

  • het is inherent aan het werk;

  • heeft een verplichtend karakter;

  • en is voor een aaneengesloten periode van tenminste 7 etmalen.

Bovenstaande uitzonderingen voor gebruikelijke hulp zijn een richtlijn. Het mag duidelijk zijn dat altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht moet worden. Hou ook rekening met jurisprudentie uitspraken (www.rechtspraak.nl).

6.5 Voorbeelden bij gebruikelijke hulp

Voorbeeldcasus

Vraag

Antwoord

Een gezin bestaat uit vader en moeder en twee kinderen van 14 en 12. De zoon van 14 heeft een vorm van autisme. Hij gaat naar het speciaal onderwijs. De ouders oefenen regelmatig met hun zoon thuis het gebruik van pictogrammen.

Kunnen de ouders een pgb-budget krijgen voor wat betreft de tijd die nodig is om de zoon het gebruik van pictogrammen te leren?

Nee. Deze inzet valt onder gebruikelijke hulp. Je kunt hier een vergelijking maken met ouders met schoolgaande kinderen die kinderen helpen bij huiswerk of overhoren in geval een proefwerk.

Zie casus onder hierboven. De betreffende zoon heeft ook fysieke beperkingen en is niet in staat om zichzelf te wassen en aan te kleden. De moeder van de jongen staat iedere ochtend een half uur eerder op om haar zoon te verzorgen / aan te kleden. Vader doet dit ’s avonds.

Kunnen de ouders een pgb-budget krijgen voor wat betreft de tijd die nodig is om de zoon te wassen en aan te kleden?

Het is niet gewoon om een zoon van 14 te moeten wassen en aankleden. Toch valt deze zorg onder gebruikelijke hulp. Voor zorginzet die niet door ouders geleverd kan worden is meer nodig. Denk bijvoorbeeld aan het ontbreken van eventueel benodigde specifieke vaardigheden bij ouders voor het wassen en aankleden en deze vaardigheden kunnen ook niet aangeleerd worden. De benodigde zorgintensiteit in relatie tot het hebben van een baan, de zorg voor andere aanwezige kinderen, …: de context van de casus bepaalt of ouders bepaalde zorgtaken op zich nemen in het kader van gebruikelijke hulp of in het verlengde hiervan via mantelzorg. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van overbelasting.

Wat ook nog een aspect kan zijn in dit soort kwesties is de vraag of de zoon van 14 dergelijke intieme verzorging wil ontvangen van zijn ouders (en omgekeerd). Indien de zoon de betreffende verzorging niet wil ontvangen of de ouder kan of wil de zorg niet leveren, dan kan in redelijkheid zorgverlening door een ander (via pgb of zorg in natura) aan de orde zijn.

Zie casus hierboven. De ouders dreigen overbelast te raken. Door alle inzet die zij jegens hun zoon plegen komen zij onvoldoende toe aan het reguliere huishouden. De ouders vragen Wmo-huishoudelijke ondersteuning aan.

Moet de gemeente huishoudelijke ondersteuning toekennen?

Ook hier hangt het antwoord weer af van de specifieke context van de casus. Primair kun je stellen dat mensen die gezond zijn, zelf het eigen huishouden doen. In deze casus is veel (extra) zorg nodig voor een kind met lichamelijke en geestelijke beperking, waardoor de gemeente in redelijkheid huishoudelijke ondersteuning kan toekennen.

In een casus als deze kan aan de ouders ook (in aanvulling op de zorginzet vanuit gebruikelijke hulp en evt. mantelzorg) een maatwerkvoorziening begeleiding of /en persoonlijke verzorging worden verstrekt in plaats van maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. Dat huishoudelijke ondersteuning goedkoper is voor de gemeente dan begeleiding en/of persoonlijke verzorging, doet daar niet aan af. In een casus als deze mogen ouders in alle redelijkheid een keuze maken voor wat betreft hun type inzet.

Zie casus hierboven. De ouders dreigen overbelast te geraken. Een belangrijk aspect daarin betreft het feit dat beide ouders fulltime werken in loondienst. In de praktijk werkt de vader echter geen 40-urige werkweek maar wel 60 tot 70 uur. De ouders vragen ondersteuning aan.

Moet de gemeente ondersteuning toekennen?

Dat de ouders overbelast dreigen te raken, kan ook verband houden met andere factoren dan de zorginzet voor hun kind. In deze casus lijkt het reëel dat de overbelasting (deels) het gevolg is van stelselmatig teveel uren werken, naast de zorg voor het kind. De oplossing zit dan ook primair in een genormaliseerde ureninzet op het werk. Hiervoor is het nodig dat de ouder daarover het gesprek aan gaat met zijn werkgever. In alle redelijkheid kan het hierbij een optie zijn om tijdelijk ondersteuning te bieden, om de ouders de ruimte te geven om tot genormaliseerde werktijden te komen.

Voorbeeldcasus

Vraag

Antwoord

Zie casus hierboven. De vader is druk om zijn uren te normaliseren. Hij heeft in goed overleg daarvoor duidelijke afspraken gemaakt met zijn werkgever. Dat gaat evenwel niet van de ene op de andere dag en zal zeker nog 2 maanden duren. Ondertussen moet de zorg wel geboden worden aan hun kind. Moeder heeft met haar werkgever kunnen afspreken dat zij voor de duur van deze 2 maanden 10 uur minder kan werken (onbetaald zorgverlof). Voor deze 10 uur wordt nu een pgb aangevraagd met moeder als dienstverlener.

Moet de gemeente deze 10 uur begeleiding in de vorm van een pgb toekennen?

Dat de man niet in staat is (na een patroon van 10 à 15 jaar) om zijn werkweek per direct

terug te brengen naar 40 uur, is begrijpelijk. Hij heeft inmiddels wel veranderingen in gang gezet. Ondertussen kan de vrouw vanwege haar afspraak met haar werkgever de begeleiding bieden. Ervan uitgaande dat de zorg (aanvullend op wat de ouders al leveren in het kader van gebruikelijke hulp en mantelzorg) prima kan worden geleverd door de moeder, kan voor de duur van 2 maanden in alle redelijkheid een pgb worden toegekend.

Een gezin bestaat uit vader, moeder en 3 kinderen van 5, 8 en 11. De moeder werkt als jeugdverpleegkundige in de zorg. De oudste twee kinderen zijn gezond en vragen geen speciale aandacht. Het jongste kind is geboren met een lichamelijke en verstandelijke beperking en heeft om deze reden continue zorg nodig. Het kind kan vanwege zijn beperkingen niet alleen gelaten worden.

Moeder besluit om te stoppen met werken, zodat zij zich kan wijden aan de zorg voor hun kind. Kan moeder in aanmerking komen voor een pgb?

In deze situatie zal naar alle waarschijnlijkheid een maatwerkvoorziening toe worden gekend voor de benodigde zorg en/of ondersteuning. Deze maatwerkvoorziening kan in de vorm van een pgb worden ingezet, indien in een persoonlijk plan aannemelijk kan worden gemaakt dat dit leidt tot effectievere ondersteuning en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura.

Zie hierboven. De vader heeft te maken met een psychiatrische beperking en is hierdoor niet in staat om te werken. Hij is niet voldoende in staat om de opvoeding van zijn kinderen op zich te nemen.

Kan er extra zorg of ondersteuning worden toegekend aan dit gezin om de ouders te ondersteunen bij de opvoeding van hun kinderen? En kan de moeder deze ondersteuning uitvoeren?

Het is inderdaad mogelijk om begeleiding, persoonlijke verzorging of een andere passende voorziening toe te kennen in deze situatie. Het is hierbij mogelijk dat deze ondersteuning door de moeder wordt uitgevoerd, als dit de meest passende voorziening is voor het betreffende kind (effectievere ondersteuning en aantoonbaar doelmatiger dan zorg in natura) en dit geen extra risico geeft op overbelasting van de moeder.

Een oudere dame is dementerend. Haar dochter ondersteunt haar op allerlei manieren: zij verzorgt haar, zorgt voor een dagelijkse maaltijd, helpt haar in het huishouden en wast haar kleding. De dochter heeft hiernaast een baan als activiteitenbegeleidster in een verzorgingshuis. De gemeente kent de vrouw een aantal dagdelen begeleiding toe, om op deze manier de vrouw te ondersteunen tijdens het dementieproces.

Kan de vrouw de begeleiding uit laten voeren door haar dochter?

Dat is inderdaad mogelijk. De oudere vrouw mag de haar toegekende maatwerkvoorziening inzetten via zorg in natura, maar het is ook mogelijk dat haar dochter de zorg via een pgb uitvoert. Hierbij is het wel van belang dat in een persoonlijk plan duidelijk wordt gemaakt dat dit tot effectievere ondersteuning leidt.

7. Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

7.1 Inleiding

De toekenning is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Als er meerdere geschikte oplossingen zijn kiest het college voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Als cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking veelal plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij is te denken aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus het college vergoedt de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) niet.

7.2 Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (in West Betuwe Versis genoemd) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de inzet van Versis. Dat wil zeggen dat de cliënt in aanmerking komt voor een pasje van Versis wanneer:

  • de cliënt geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, en/of;

  • dit als gevolg van zijn beperkingen niet kan bereiken.

Alleen wanneer is aangetoond dat Versis niet geschikt is voor cliënt, zal een individuele vervoersvoorziening worden verstrekt. Als cliënt aangeeft dat Versis niet geschikt is dan kan het college onafhankelijk advies vragen bij een externe partij waar de gemeente een overeenkomst mee heeft (ergotherapeut of medisch adviseur).

Zie verder onder vervoer (hoofdstuk 14).

8. Langdurig noodzakelijk

De voorzieningen of ondersteuning die op grond van de Wmo worden aangevraagd, moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor compensatie moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor belanghebbende niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij kan de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol spelen om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti-revaliderend werken.

De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor hulp bij het huishouden kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde voorzieningen of ondersteuning zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

In hoofdstuk 6 (gebruikelijke hulp Wmo) wordt onder het kopje ‘kortdurende en langdurige situaties’ onder langdurig een termijn van meer dan drie maanden genoemd. De omschrijving die daar is opgenomen heeft betrekking op de beoordeling van de termijn waarin gebruikelijke hulp wordt verleend: is dit kortdurend of langdurig?

9. Hoofdverblijf (Wmo)

9.1 Inleiding

In de Jeugdwet wordt het begrip woonplaatsbeginsel gehanteerd. De Wmo kent dit begrip niet. Onder de Wmo gaan we uit van “hoofdverblijf”.

Een voorwaarde om voor ondersteuning, op grond van de Wmo, in aanmerking te komen is dat de cliënt zijn hoofdverblijf in West Betuwe heeft. De cliënt moet ingeschreven staan in de gemeentelijke Basisregistratie personen (verder BRP) van de gemeente West Betuwe. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het BRP; de cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in West Betuwe komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in het BRP- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het BRP geregeld moet zijn.

9.2 Briefadres

Een briefadres is een adres waarop men zich met toestemming van de eigenaar / huurder, en de gemeente, tijdelijk mag inschrijven - zonder dat men als bewoner wordt gezien - wanneer het tijdelijk niet mogelijk is om op een woonadres ingeschreven te staan (vaak in geval van den relatiebreuk). Hierdoor is het mogelijk om tijdelijk bij een familielid of vriend ingeschreven te staan zonder dat deze wordt gekort op uitkering, hoger wordt aangeslagen voor bepaalde heffingen etc.

De persoon die op basis van een briefadres staat geregistreerd is op deze manier toch opgenomen in de Basisregistratie Personen (BRP) en blijft zo schriftelijk bereikbaar voor officiële instanties.

10. Woonplaatsbeginsel Jeugdwet

10.1 Inleiding

Per 1 januari 2022 is het woonplaatsbeginsel (Wet wijziging woonplaatsbeginsel Jeugdwet) gewijzigd. Er komen dan andere spelregels om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk wordt voor de jeugdhulp.

In de nieuwe situatie kijken we naar de inschrijving van de jeugdige in de Basisregistratie Personen (BRP). Hierin zijn grofweg twee situaties te onderscheiden.

  • -

    Jeugdzorg ambulant

  • -

    Jeugdzorg met verblijf

Bij ambulante jeugdzorg is de gemeente van de huidige inschrijving verantwoordelijk.

Bij jeugdhulp met verblijf is het uitgangspunt dat als verantwoordelijk gemeente geldt waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaande aan zijn jeugdhulp verblijf zijn woonadres in de zin van de Wet basisregistratie personen had. De gemeente waar de jeugdzorg met verblijf gestart is, blijft dus verantwoordelijk voor de jeugdige en voor de kosten van de jeugdhulp voor deze jeugdige. Wanneer er naast jeugdzorg met verblijf ook ambulante jeugdhulp noodzakelijk is, is dezelfde gemeente ook daarvoor verantwoordelijk.

De gemeente van herkomst blijft verantwoordelijk tot de jeugdhulp stopt of tot de jeugdige niet meer onder de Jeugdwet valt (let op: er kan sprake zijn van verlengde Jeugdhulp en jeugdhulp in het strafrechtelijk kader na verblijf in een Forensische Centra Jeugd (FCJ), ook als dit jongeren van 18 jaar of ouder betreft.)

10.2 Uitzondering woonplaats jeugdige

Er wordt een uitzondering gemaakt als:

De woonplaats onbekend of in het buitenland is

Is de woonplaats van degene die gezag uitoefent onbekend of ligt deze woonplaats in het buitenland? Dan geldt de werkelijke verblijfplaats van de jeugdige als woonplaats. Deze situatie komt vaak voor bij jeugdige vreemdelingen die in Nederland verblijven.

10.3 Wijziging woonplaats na o.a. verhuizing

De woonplaats van de jeugdige wijzigen bij:

a. Verhuizing gezin/jeugdige

Bij verhuizing van een gezin/jeugdige naar een andere gemeente tijdens de ambulante jeugdhulpverlening zal de ontvangende gemeente –als het gezin dat wenst– deze jeugdhulp zonder nader onderzoek en bij de huidige hulpverlener overnemen en de kosten daarvan vergoeden.

Deze continuering van de lopende afspraken geldt bij trajecten of indicaties, die maximaal 1 jaar duren, voor de gehele looptijd van het hulpverleningstraject.

Bij indicaties, die langer dan 1 jaar duren, kan de ontvangende gemeente na verloop van 1 jaar nieuwe afspraken maken, en eventueel tot een nadere of aangepaste indicering komen. In ieder geval vindt er tussen de beide gemeenten een warme overdracht van het hulpverleningstraject plaats. Bij de aanpassing van de hulpverlening staat het belang van de jeugdige / het gezin en de continuïteit van de hulpverlening centraal. De verhuizing op zich is geen aanleiding voor aanpassing of beëindiging van de jeugdhulpverlening. Uitzondering hierop is jeugdzorg met verblijf (aansluitend). In dat geval blijft de gemeente waar de zorg met verblijf gestart is, verantwoordelijk zolang het verblijftraject niet onderbroken wordt.

b. Onduidelijkheid bij verhuizing gezin/jeugdige

Bij onduidelijkheid tussen twee gemeenten over wie verantwoordelijk is, dragen beide gemeenten er zorg voor dat de jeugdige / het gezin en de zorgaanbieder geen nadeel ondervinden van de onduidelijkheid.

De zorgaanbieder kan de hulp bij één van de twee gemeenten declareren, en die gemeente betaalt de zorg vooralsnog. In de tussentijd overleggen beide gemeenten over wie vanuit het woonplaatsbeginsel financieel verantwoordelijk is.

11. Sociaal netwerk en SKJ registratie

Voor jeugdhulp die wordt uitgevoerd door het sociaal netwerk gelden de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet niet. Dit komt omdat iemand uit het sociaal netwerk niet onder de definitie van 'jeugdhulpaanbieder/jeugdhulpverlener valt'. Dat de kwaliteitseisen niet voor het sociaal netwerk gelden is een bewuste keuze van de wetgever geweest, zodat het ook mogelijk kan zijn dat iemand uit het sociaal netwerk de hulp verleend.

Omdat de kwaliteitseisen niet gelden voor het sociaal netwerk hoeft iemand uit het sociaal netwerk dus niet SKJ-geregistreerd te zijn.

Ook bij professionele jeugdhulp is een SKJ-registratie niet altijd verplicht. Artikel 5.1 lid 2 Besluit Jeugdwet biedt namelijk een afwijkingsmogelijkheid. Er kan van de registratieplicht worden afgeweken wanneer aangetoond kan worden dat het inzetten van een niet-geregistreerde hulpverlener in die specifieke situatie:

  • v

    niet afdoet aan de kwaliteit of

  • v

    noodzakelijk is voor de kwaliteit.

Het is dus niet zo dat er volgens de wet alleen gewerkt mag worden met geregistreerde professionals, wanneer sprake is van professionele jeugdhulp.

Er zal altijd naar de individuele situatie gekeken worden. Het is namelijk ook niet per definitie zo dat Als er maar een geregistreerde hulpverlener ingezet wordt, dat dan voldaan wordt aan de norm van verantwoorde werktoedeling (de hulpverlener moet over de voor die situatie juiste kwalificaties beschikken).

12. Andere toegang tot Jeugdhulp

12.1 Vier toegangsroutes naar jeugdhulp

De toegang tot een voorziening jeugdhulp kan naast de gemeente nog via andere kanalen lopen, te weten:

a. Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Alle voorzieningen voor jeugdhulp zijn ook toegankelijk via verwijzing door een huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts van de GGD. Deze verwijzingen zijn geen beschikkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Jeugdhulpaanbieder stuurt binnen 5 werkdagen een ‘verzoek om toewijzing’ (JW315) naar de gemeente waar de jeugdige/gezaghebbende woont.

b. Via de gecertificeerde instellingen (GI)

Alle voorzieningen voor jeugdhulp zijn ook toegankelijk via een verwijzing door een medewerker van een GI, in het kader van de uitvoering van een maatregel van jeugdbescherming of jeugdreclassering. Het gaat om besluiten tot ondertoezichtstelling en jeugdreclassering. Tegen dergelijke besluiten, is gelet op de juridische context, geen bezwaar of beroep mogelijk.

c. Spoedhulp ingezet door de Raad voor de Kinderbescherming

De Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad genoemd) kan het, hangende het onderzoek, noodzakelijk achten dat een kind (met spoed) in een gesloten accommodatie wordt geplaatst. In die gevallen heeft de Raad een machtiging van de rechter nodig. Die machtiging kan slechts worden afgegeven wanneer het college heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp met verblijf nodig is, een verleningsbeschikking dus. Gelet op de geboden haast, dient het college met spoed aan een dergelijk verzoek van de Raad te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten geen verleningsbeschikking af te geven. De motivatie luistert dan nauw. In die gevallen kan de Raad dan de rechter verzoeken ondanks de weigering van het college de machtiging toch af te geven.

d. Via de rechter

Nadat de Raad advies heeft uitgebracht, kan een kinderrechter of een strafrechter een kinderbeschermings- en/of strafmaatregel opleggen. Hierbij kan gedacht worden aan een ondertoezichtstelling of een jeugdreclasseringstraject. Het kan zijn dat aanvullende (gespecialiseerde) jeugdhulp noodzakelijk is. De toeleiding naar aanvullende (gespecialiseerde) jeugdhulp kan plaatsvinden via de GI voor jeugdbescherming en jeugdreclassering, via de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering), het openbaar ministerie, de inrichtingsarts en de directeur van een justitiële jeugdinrichting.

De gemeente West Betuwe heeft in deze gevallen een leveringsplicht. De GI overlegt dan met de medewerker van de gemeente over de in te zetten jeugdhulp in het kader van de door de kinderrechter opgelegde maatregel. Voor de jeugdige die vanuit het gedwongen kader, de GI, een traject moeten volgen maakt de GI een plan van aanpak waaruit ook blijkt welke producten worden ingezet.

12.2 Dyslexie

De zorg voor kinderen met ernstig dyslexie (ED, voorheen EED) valt onder de Jeugdwet. Het gaat om de vergoeding voor onderzoek en behandeling. Aanvragen voor inzet van diagnostiek en behandeling ED worden beoordeeld volgens vastgestelde criteria door het Bureau Dyslexiezorg, dit is regionaal geregeld (Regio Rivierenland). Nadat beoordeling door het Bureau Dyslexiezorg heeft plaatsgevonden wordt de aanvraag met een advies doorgestuurd naar de desbetreffende gemeente binnen regio Rivierenland. Hierbij is regionaal de afspraak gemaakt dat de gemeente na ontvangst van de aanvraag binnen 10 werkdagen een besluit neemt.

13. Familiegroepsplan

13.1 Inleiding

In de Jeugdwet is geregeld dat jeugdigen en ouders de mogelijkheid krijgen samen met familie, vrienden en anderen die tot het sociale netwerk behoren een familiegroepsplan op te stellen. In dat plan kunnen ouders, de jeugdige zelf en/of het netwerk aangeven hoe ze zelf kunnen bijdragen aan het verbeteren van de opvoed- en opgroeisituatie.

13.2 Wanneer wel of niet een familiegroepsplan?

Wanneer wordt een familiegroepsplan opgesteld?

De Jeugdwet definieert het familiegroepsplan als een hulpverleningsplan (daar waar het gaat om jeugdhulp) of een plan van aanpak (bij een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering). De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling hebben de verplichting om als eerste de mogelijkheid aan te bieden een familiegroepsplan op te stellen.

Ouders, familieleden en anderen in de omgeving van de jeugdige krijgen hiermee de mogelijkheid om mee te denken en te helpen aan een oplossing. De mogelijkheid tot het opstellen van een familiegroepsplan wordt geboden zowel in de preventieve fase, als bij de verlening van vrijwillige of gedwongen hulp.

Wanneer geen familiegroepsplan?

Het familiegroepsplan is echter niet van toepassing op de gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert of die de voogdij uitoefent als het gezag van de ouders beëindigd is.

In alle andere situaties mag de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling slechts in bepaalde gevallen ervan afzien de mogelijkheid te bieden een familiegroepsplan op te stellen, namelijk als:

  • De ouders laten weten geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid.

  • Concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind hiertoe aanleiding geven.

  • De belangen van het kind anderszins geschaad worden.

  • In het verleden al een eigen kracht conferentie is ingezet en meerdere keren is geprobeerd om het netwerk bij de situatie te betrekken, maar dit niet tot resultaat heeft geleid en het belang van de jeugdige hierdoor is geschaad, hoeft de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen niet te worden geboden.

13.3 Vormvereisten

De Jeugdwet stelt niet direct eisen aan de vorm van het familiegroepsplan. Echter, er worden wel vormvereisten gesteld aan het hulpverleningsplan en plan van aanpak. Omdat het familiegroepsplan uiteindelijk als ondersteuningsplan heeft te gelden, is het van belang deze vormvereisten in het oog te houden.

Dit houdt in dat:

  • Het plan is afgestemd op de behoeften van de jeugdige.

  • Over het plan overleg plaats vindt met de jeugdige, de ouders en, indien van toepassing, de pleegouders.

  • Het plan mondeling overeen gekomen kan worden. Het wordt echter binnen 14 dagen op schrift gesteld als de jeugdige, een van de ouders of de jeugdhulpaanbieder dat wensen. In geval van een kinderbeschermingsmaatregel, jeugdreclassering of gesloten jeugdhulp moet het plan op schrift gesteld worden.

  • Heeft het plan betrekking op pleegzorg, dan moet de pleegouder hiermee instemmen voor zover het de beschrijving betreft van zijn rol in het hulpverleningsproces en van de wijze waarop de begeleiding door de pleegzorgaanbieder plaatsvindt.

14. Vervoer naar dagbesteding / jeugdhulplocatie

14.1 Vervoer In kader van Jeugdhulp

Vervoer van jeugdigen naar en van een locatie waar jeugdhulp geboden wordt, valt onder de Jeugdwet (artikel 2.3, lid 2, Jeugdwet). De verantwoordelijkheid van de gemeente voor vervoer op grond van de Jeugdwet geldt alleen voor zover het gaat om vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulplocatie en terug.

Inzetten van vervoer op grond van de Jeugdwet is niet vanzelfsprekend. Wanneer jeugdigen en/of hun ouders problemen ervaren op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen de jeugdige heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk, gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een maatwerkvoorziening voor vervoer noodzakelijk is.

Vervoer en/of begeleiding door ouders

Het enkele feit dat ouders beiden werken is zonder bijkomende omstandigheden die een belemmering zijn om zelf het vervoer te regelen en/of te begeleiden, of anderen namens hen het vervoer te laten regelen en/of te begeleiden, geen reden om vervoer toe te kennen. Het voorzien in vervoer en/of begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een oppas, buren, familie, vrijwilligers of anderen in te schakelen. Een aanspraak op de bekostiging van vervoer is mogelijk indien wordt aangetoond door de ouder dat het regelen van vervoer en/of begeleiding van de jeugdige door ouders zelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is.

Voor de inzet van vervoer moet altijd worden voldaan aan onderstaande voorwaarden: een jeugdige komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar een locatie waar jeugdhulp wordt geboden als:

  • a.

    de jeugdige niet op eigen gelegenheid naar de locatie kan reizen (vanwege medische oorzaak of een (gebrek aan) zelfredzaamheid) én;

  • b.

    er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid van de ouders (niet zelf kunnen vervoeren) én;

  • c.

    er geen sprake is van mogelijkheden in de sociale omgeving van de jeugdige om het vervoer te

kunnen verzorgen.

Is een vervoersvoorziening noodzakelijk dan kan deze bestaan uit:

Het is aan de medewerker van de gemeente om dit per individuele situatie te beoordelen.

Vervoer naar andere locaties

Vervoer naar andere locaties of vervoer van de ouders van de jeugdige valt niet onder de jeugdhulpplicht. Ook ziekenvervoer valt niet onder gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ziekenvervoer voor verzekerden van alle leeftijden valt onder de Zorgverzekeringswet. Het gaat dan om vervoer van en naar een persoon of instelling waar zorg uit de zorgverzekering geboden wordt. Het kan gaan om vervoer per ambulance of eigen vervoer, zoals per auto, taxi of openbaar vervoer

14.2 In het kader van de Wmo2015

Bij een indicatie voor groepsbegeleiding wordt ook onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding te bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. Hierbij dient, voordat een vervoersvoorziening wordt toegekend, eerst in beeld te worden gebracht of de aanbieder van keuze zelf afspraken heeft met een vervoerder. De meeste aanbieders van dagbesteding hebben nl. afspraken met vervoersbedrijven die de cliënt van huis of bij een vast verzamelpunt ophalen en naar de dagbesteding brengen en halen.

Bij de keuze voor een bepaalde locatie dagbesteding dient ook naar de reisafstand te worden gekeken. Dit relatie met de zelfstandigheid van de cliënt.

Als een zorgaanbieder het vervoer niet zelf heeft vormgegeven is het aan de gemeente om op grond van de Wmo te bepalen hoe dit voor het individu vorm te geven. Hierbij kan worden gedacht aan het laten uitbrengen van een offerte door vervoerders die invulling geven aan het leerlingenvervoer.

15. Vervoer in het kader van de Wmo

15.1 Inleiding

De Wmo heeft tot doel om mensen te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer iemand problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen hij heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), kan hij hulp inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub of kan een familielid uit Groningen naar cliënt toekomen in plaats van daar naar toe te reizen), gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.

Daarnaast wordt gekeken naar de wijze waarop iemand gewoon was zichzelf te verplaatsen, voordat de beperkingen optraden. Bij iemand die al 40 jaar een auto heeft en gewend is daar alles mee te doen, zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf op kan lossen. Dat kan anders zijn als door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:

  • Korte afstanden: loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken).

  • Middellange afstanden: dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een (groter) winkelcentrum, ziekenhuis of uitgaanscentra).

  • Lange afstanden: naar bestemmingen buiten de regio.

Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn.

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de belanghebbende de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van belanghebbende) 1500 tot 2000 km te kunnen reizen.

15.2 Collectief vraagafhankelijk vervoer

Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootermobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen een hoger tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Voor begeleiding moet een indicatie worden gesteld. Als men een indicatie voor begeleiding heeft mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen.

Volgens jurisprudentie kan cliënt als hij geen 800 meter (eventueel met hulpmiddel) zelfstandig kan afleggen en/of het openbaar vervoer niet in kan komen, in aanmerking komen voor een collectieve vervoersvoorziening. Ook bij cliënten met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter wordt beoordeeld of een maatwerkvoorziening voor de zeer korte afstanden noodzakelijk is.

Als CVV wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:

  • -

    vervoer omvat 30 kilometer vanuit de opstap- / vertrekplaats die gelegen is in regio Rivierenland;

  • -

    de gemeente kan bestemmingen zoals ziekenhuizen en station(s) die buiten de 30 kilometer vallen als puntbestemming aanwijzen. Voor de belanghebbende betekent dit dat deze bestemmingen ook tegen het gereduceerde tarief te bereiken zijn,

  • -

    kosten bedragen het equivalent van het vervoer met het openbaar vervoer per kilmeter, waarbij ook een opstaptarief betaald moet worden;

  • -

    indien medische begeleiding geïndiceerd is, reist de medisch begeleider gratis mee;

  • -

    per jaar mag cliënt 3000 kilometer tegen het gereduceerde tarief reizen;

  • -

    ritten kunnen worden aangevraagd via een centraal telefoonnummer;

  • -

    ritten worden uitgevoerd met een marge van 15 minuten vóór en na de afgesproken tijd;

  • -

    rolstoelen en scootmobielen kunnen mee vervoerd worden;

  • -

    de taxichauffeur begeleidt de rechthebbende van deur tot deur.

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Wordt aan een cliënt in de loop van het kalenderjaar een Wmo-pasje toegekend dan wordt het jaarbudget evenredig bepaald. Voorbeeld: toekenning in mei, dan is jaarbudget 3000 : 12 x 8 = 2000 kilometer.

Ook hierbij geldt maatwerk: als cliënt kan aantonen dat hij meer kilometers nodig heeft dan kan een hoger aantal kilometers worden toegekend. Hierbij kan je denken als cliënt dagelijks zijn echtgenote in een Wlz-instelling wil bezoeken.

Alle buiten regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

Sociale begeleiding (met indicatie)

De optie van sociale begeleiding (met indicatie) wordt vervangen door het meenemen van één medepassagier. Omdat het OV-vangnet vanaf april 2022 zelfstandig door de provincie wordt georganiseerd, maakt het geen deel meer uit van het CVV. Dit besluit heeft direct gevolgen voor de Wmo-reizigers. Een medepassagier zonder indicatie is dan niet meer mogelijk. Dit nadeel wordt opgelost door standaard sociale begeleiding aan te bieden. Hier is geen indicatie meer voor nodig. De sociale begeleider betaalt twee keer het Wmo-tarief.

Tarief

Inwoners met een Wmo-pasje (Wmo indicatie) kunnen, zoals in de verordening is opgenomen, tegen een lager tarief gebruik maken van het CVV. Dit lagere tarief is gebaseerd op:

  • -

    een opstaptarief (per 01-01-2022; € 1,54);

  • -

    een tarief per kilometer.

Het tarief staat gelijk aan het OV-tarief dat jaarlijks door de provincie wordt vastgesteld.

Naast deze kosten betaalt de inwoner jaarlijks een bijdrage voor de paskosten (abonnementskosten).

Puntbestemming

Een puntbestemming is een locatie waar Wmo-reizigers naartoe kunnen reizen tegen het lagere Wmo-tarief, ook al ligt het verder weg dan 30 kilometer. Dit geldt ook voor medische en sociale begeleiders van Wmo-reizigers. De gemeente bepaalt welke puntbestemmingen gelden voor haar eigen Wmoreizigers.

De gemeente West Betuwe kent de volgende puntbestemmingen:

  • a.

    Leerdam – Verpleeghuis Beatrix

  • b.

    Leerdam – Verpleeghuis Lingesteyn

  • c.

    Leerdam – Ziekenhuis Beatrix-Lingepolikliniek

  • d.

    Culemborg – Medisch Centrum de Fonteijn

  • e.

    Gorinchem – Ziekenhuis Beatrix

  • f.

    Nieuwegein – Ziekenhuis St. Antonius

  • g.

    Utrecht - Ziekenhuis St. Antonius

  • h.

    Utrecht - UMC

  • i.

    Den Bosch – Ziekenhuis Jeroen Bosch

  • j.

    Tiel – Ziekenhuis Rivierenland

15.3 Versis versus individueel vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn

sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening (het CVV) een geschikte oplossing biedt alvorens maatwerkvoorzieningen worden overwogen. Het CVV is voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen.

Een maatwerkvoorziening wordt vaak beschouwd als meest wenselijke oplossing, het is echter niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen wanneer is vastgesteld dat het CVV voor cliënt niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoeder die het CVV verzorgd gevraagd worden individuele ritten te verzorgen.

De vergoeding voor (individuele service-) taxiritten is gebaseerd op de eerder genoemde jurisprudentie waarin wordt gesteld dat belanghebbende 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen, waarbij in acht wordt genomen dat als belanghebbende met het reguliere openbaar vervoer of het CVV had kunnen reizen hij ook kosten had gemaakt. Wanneer een cliënt aangewezen is op gebruik van een rolstoeltaxi, die aanzienlijk duurder is dan een gewone taxi, wordt de vergoeding hier uiteraard op aangepast.

15.4 Samenloop

Daar waar sprake is van een combinatie van een collectieve vervoersvoorziening en een of meer andere individuele vervoersvoorzieningen worden deze voorzieningen in samenhang beoordeeld. Dit om antwoord te krijgen op de vraag of en op welke wijze er een ondersteuningsbehoefte in het vervoer is.

Cliënten die gebruik maken van een Wmo-pasje voor het CVV betalen jaarlijks paskosten, een zogenaamde abonnementsbijdrage.

Voor de inning van deze bijdrage geven cliënten een machtiging af aan het beheerbureau.

15.5 Valys

Valys is er voor reizigers met een mobiliteitsbeperking die sociaal-recreatieve uitstapjes buiten de eigen regio willen maken. Op familiebezoek of een dagje erop uit? Voor de korte afstanden is er Versis. Wil de reiziger verder van huis, dan is er Valys. Valys is te gebruiken als de reiziger verder reist dan 5 openbaar vervoer zones of 25km vanaf het woonadres. Het vervoer van Valys is van deur tot deur. Meer informatie over Valys is te vinden op www.valys.nl.

16. Persoonsgebonden budget (pgb)

16.1 Inleiding

Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een vorm van verstrekking die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. Cliënten kunnen hierbij gebruik maken van kosteloze cliëntondersteuning. De gemeente streeft ernaar dat een pgb niet noodzakelijk is, omdat alle gewenste voorzieningen op regionaal dan wel lokaal niveau aanwezig zijn, maar beseft hierbij dat dit niet in alle gevallen mogelijk is. We beogen dat inwoners uit West Betuwe die kiezen voor een pgb dit bewust doen, met de verantwoordelijkheden om kunnen gaan die aan het pgb verbonden zijn en dat de ondersteuning tot de beoogde resultaten leidt.

De medewerker van de gemeente wijst de cliënt op de mogelijkheid om een pgb aan te vragen en geeft voorlichting over de voorwaarden en verplichtingen die hieruit voortvloeien.

16.2 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

Om een pgb te kunnen krijgen, moet cliënt aan een aantal voorwaarden voldoen (zie artikel 8.1.1, lid 2, Jeugdwet en artikel 2.3.6 Wmo2015).

16.3 Overwegende bezwaren

Bij een aanvraag voor een pgb dienen de volgende zaken mee te worden genomen bij de overweging om al dan niet tot toekenning van een pgb over te gaan:

  • kan de aanvrager omgaan met een pgb of is er sprake van een ernstig vermoeden dat de aanvrager hier problemen mee zal hebben;

  • kan en zal de aanvrager verantwoording afleggen over de besteding van het pgb of is er sprake van een ernstig vermoeden dat de aanvrager dit niet kan / zal doen;

  • is reeds eerder op grond van de wet een pgb verstrekt en is deze vanwege gebleken misbruik of onverantwoord gebruik ingetrokken of teruggevorderd.

16.4 Budgetplan

De aanvraag voor een pgb wordt ingediend door cliënt. Hierbij handelt men vanuit de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. In geval van een voogd wordt dit door de voogd aangevraagd.

De cliënt die een pgb wenst, motiveert dit schriftelijk in een plan (voorbeeld zie bijlage I), waarin is opgenomen:

  • a.

    welke redenen er zijn om te kiezen voor een pgb in plaats van zorg in natura;

  • b.

    welke ondersteuning hij wil inkopen met het budget en bij wie;

  • c.

    op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid of aan gezond en veilig opgroeien van de jeugdige(n) naar zelfstandigheid;

  • d.

    hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd ;

  • e.

    hoe eventuele meerkosten van de ondersteuning worden bekostigd.

Bij de opstelling van het budgetplan kunnen ook nog de volgende vragen worden gesteld:

  • Wat is de reden om juist voor deze hulpverlening (aanbieder) te kiezen?

  • Is cliënt zich er van bewust dat hij, als hij voor 4 dagen of meer per week ondersteuning inkoopt, hij werkgever is met de werkgeversverplichtingen de hierbij horen (zoals overeenkomen van een redelijk minimumloon, doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn).

Door het opstellen van een budgetplan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn hulpvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren.

16.5 Bekwaamheid

De gemeente wil dat mensen die een pgb willen een bewuste keuze maken en weten welke verantwoordelijkheden daarmee samenhangen. Voor wat betreft het laatste gaat het niet alleen om het inzetten van het budget, maar ook om het aansturen van de hulp.

Als een cliënt een pgb wil, wordt bekeken of hij de verantwoordelijkheden die daarbij horen kan dragen. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie (o.a. declaraties).

Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar), kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.

Wanneer de gemeente vaststelt dat de jeugdige aanspraak maakt op jeugdhulp, en de jeugdige wenst verstrekking in de vorm van een pgb dan onderzoekt de gemeente of dit mogelijk is. Dit wordt getoetst aan de hand van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet. Eén van de voorwaarden die je moet toetsen is of een jeugdige voldoende in staat is om de taken die horen bij het pgb uit te kunnen voeren. Wanneer geoordeeld wordt dat de jeugdige dit niet zelf kan, dan moet onderzocht worden of hij dit wel kan met behulp van zijn sociaal netwerk of andere personen genoemd in artikel 8.1.1 lid 2 sub a Jeugdwet.

Of een jeugdige daarvoor in aanmerking kan komen is dus niet per definitie afhankelijk van zijn leeftijd of van de bekwaamheid van de ouders. Een wettelijk vertegenwoordig zal daarom niet altijd namens de jeugdige het contract met de jeugdhulpaanbieder hoeven aan te gaan. Dit kan de jeugdige in bepaalde gevallen namelijk ook zelf (wanneer hij 'voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen). Ook een minderjarige kan namelijk handelingsbekwaam zijn (zie artikel 1:234 BW).

In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan toch een pgb worden verstrekt als cliënt met hulp uit het sociaal netwerk dan wel een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp,, in staat is om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

Een cliënt kan, als hij overweegt om de keuze te maken voor een pgb, een pgb-check doen op de site van Per Saldo (www.persaldo.nl).

16.6 Kwaliteit

Voor de diensten die tot de maatwerkvoorziening behoren geldt dat deze:

  • veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht moeten worden verstrekt;

  • afgestemd zijn op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

  • verstrekt worden in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de professionele standaard.

Deze eisen gelden zowel voor aanbieders van zorg in natura als voor ondersteuning via een pgb.

16.7 Trekkingsrecht en zorgovereenkomst

In de Wmo2015 en de Jeugdwet is opgenomen dat gemeenten pgb’s voor dienstverlening uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel hulp is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Om pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de budgethouder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener(s) voor de inkoop van de benodigde hulp en ondersteuning. Bij elke betaalopdracht controleert de SVB of de betaling klopt met deze zorgovereenkomst. Als de SVB geen zorgovereenkomst heeft, kan de zorgverlener niet betaald worden. De gemeente maakt het budget (periodiek) over aan de SVB. De gemeente is verantwoordelijk voor de inhoudelijke toets op de contracten. Zonder goedkeuring van de gemeente kan de SVB geen uitbetalingen doen. De SVB toetst de contracten vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt. De SVB heeft modelovereenkomsten beschikbaar waar pgb-houders gebruik van kunnen maken (https://www.svb.nl/int/nl/pgb/direct_regelen/nieuwe_zorgovereenkomst_invullen/).

16.8 Hoogte van een pgb

  • De hulp en ondersteuning mag niet meer kosten dan wanneer de gemeente deze hulp en ondersteuning zelf bij een zorgaanbieder zou inkopen. Als deze kosten niet bekend zijn wordt er vanuit de gemeente een offerte opgevraagd bij de leverancier. Wanneer de hulp en ondersteuning duurder blijkt te zijn, krijgt cliënt de meerkosten niet vergoed.

  • Er is onderscheid in inkoop van hulp en ondersteuning bij een formele partij en een informele partij. Van een formele partij is sprake als de hulp en ondersteuning wordt geleverd door een professionele aanbieder (organisatie of zzp-er) en het geen familie van de aanvrager betreft. Bij informele hulp gaat het om hulp van bijvoorbeeld een familielid, vrienden, buren of een bekende.

16.9 Kosten die niet betaald mogen worden uit pgb

Het pgb kan niet worden ingezet voor:

  • bemiddelingskosten. Desgewenst kan cliënt zich laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner. Hier zijn geen kosten aan verbonden;

  • administratiekosten;

  • reiskosten;

  • feestdagenuitkering aan de zorgverlener;

  • een eenmalige uitkering aan de zorgverlener.

16.10 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

De cliënt kan de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp (zie beleidsregel gebruikelijke hulp) overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura.

Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar, maar te denken valt bijvoorbeeld aan inzet van het sociaal netwerk bij het realiseren van een woningaanpassing. Ingeval hiervoor een pgb wordt aangevraagd is het van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en klantgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

16.11 Pgb bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen

Programma van eisen

Wanneer cliënt kiest voor een pgb krijgt hij na indicatie een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De cliënt kan op basis van dit PvE een offerte opvragen en nadat de beschikking is ontvangen zelf de voorziening aanschaffen.

Als cliënt een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de cliënt aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

Verslechterde situatie

De situatie van de cliënt kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de cliënt (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Op deze manier kan de cliënt hier met de aanschaf van de voorziening op anticiperen. Indien nodig dient cliënt mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing. Mogelijk is het pgb in dit geval niet de beste oplossing. Een voorziening in natura kan teruggenomen worden door de leverancier, een voorziening aangeschaft met een pgb (meestal) niet.

Is de voorziening die de cliënt aan wil schaffen duurder dan het pgb dat door de gemeente beschikbaar wordt gesteld, dan komen deze meerkosten voor rekening van de cliënt.

Hoogte pgb

Het pgb voor voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd. Op basis van de overeenkomst die de gemeente heeft met de huidige leverancier van hulpmiddelen (scootmobielen, rolstoelen, e.d.) is de inzet van een herverstrekking voor de gemeente kosteloos. Als een cliënt een pgb aanvraagt voor een voorziening en de leverancier geeft aan dat deze als herverstrekking beschikbaar is dan zou de hoogte van het pgb in principe € 0,-- zijn. Dit is echter niet mogelijk. Volgende stap is dan om te bepalen wat de feitelijke waarde van de herverstrekking is en dit als pgb te verstrekken.

In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties. Deze kosten maken ook onderdeel uit van de aanmelding bij het CAK voor de berekening van de eigen bijdrage. Aan het CAK worden twee aanmeldingen gedaan: één m.b.t. de kosten van de voorziening/het hulpmiddel en één m.b.t. de kosten van de onderhoudsbijdrage/verzekering.

Aanschaf

Na ontvangst van de beschikking heeft cliënt 3 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. De medewerker van de gemeente neemt na circa 4 maanden contact op met cliënt om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt cliënt dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.

Inzet van een pgb bij ondersteuning (begeleiding, dagbesteding, e.d.)

Na ontvangst van de beschikking heeft cliënt één maand de tijd om de ondersteuning te starten. De medewerker van de gemeente neemt na circa 2 maanden contact op met cliënt om te vragen of het lukt om de ondersteuning in te zetten / te organiseren. Mocht het nodig zijn dan krijgt cliënt dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.

Omzetting pgb in voorziening in natura

Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het pgb is besteed aan een voorziening.

16.12 Pgb voor onderhoudskosten / verzekering

Als de gemeente een hulpmiddel in natura verstrekt dan wordt daar in een aantal gevallen een maandelijkse onderhoudsbijdrage voor betaalt aan de leverancier van het hulpmiddel. Als men ervoor kiest om met een pgb een hulpmiddel aan te schaffen dan dient dit pgb, conform de verordening, een component voor onderhoudskosten en verzekering te bevatten.

Voor de hoogte van deze component wordt aansluiting gezocht bij het bedrag dat de gemeente aan de gecontracteerde hulpmiddelen leverancier betaalt.

Dit bedrag wordt jaarlijks, vooraf, aan de cliënt betaalbaar gesteld voor zolang deze de beschikking heeft over het door hem aangeschafte hulpmiddel en op basis van contact met de cliënt.

Heeft de cliënt het hulpmiddel bij een leverancier aangeschaft waarbij de onderhoudskosten / verzekering aantoonbaar lager zijn dan het bedrag dat de gemeente aan haar leverancier betaalbaar stelt dan wordt het pgb op dit lagere bedrag bepaald.

16.13 Voorlichting

Het is belangrijk dat cliënt vooraf goed weten wat het pgb inhoudt, welke (kwaliteits)voorwaarden aan een pgb verbonden zijn en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, wordt cliënt door de medewerker van de gemeente worden geïnformeerd. Daarnaast verzorgt de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

16.14 Eigen verantwoordelijkheden van de cliënt

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor het inkopen / regelen van de maatwerkvoorziening of ondersteuning. In de praktijk wordt vaak met de medewerker van de gemeente samen bepaald welke aanbieder ingezet wordt voor de benodigde hulp. Eveneens is cliënt zelf verantwoordelijk voor het doorgeven (op verzoek of uit eigen beweging) van feiten en omstandigheden aan de gemeente waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget. Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst. Op de website van de Belastingdienst wordt duidelijk wie aangifteplichtig is. In het kader van het trekkingsrecht geeft de SVB aan de Belastingdienst door aan wie zij geld heeft uitbetaald.

16.15 Beschikking pgb

Als cliënt kiest voor een pgb wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:

  • waarvoor het pgb is bestemd;

  • de hoogte van het budget waarmee de voorziening of ondersteuning kan worden ingekocht;

  • voor welke periode deze toekenning geldt en/of de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn; wat de hoogte van het vrij besteedbare bedrag is (in de situaties dat er sprake is van ondersteuning);

  • dat er een eigen bijdrage moet worden betaald (alleen bij Wmo van toepassing);

  • over welke periode een eigen bijdrage moet worden voldaan;

De toekenning eindigt wanneer:

  • de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

  • de budgethouder overlijdt;

  • de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • de budgethouder geen verantwoording aflegt;

  • bij fraude en/of oneigenlijk gebruik van het budget;

  • de budgethouder zijn pgb laat omzetten in zorg in natura.

16.16 Intrekking

In artikel 25 lid 6 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019 is opgenomen dat de beslissing van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening (het hulpmiddel) waarvoor de toekenning heeft plaatsgevonden dan wel de ondersteuning is georganiseerd.

17. Huishoudelijke ondersteuning (HO):

1. Inleiding

Voor de inrichting van de huishoudelijke ondersteuning maken we gebruik van de uitkomst van het objectief en onafhankelijk onderzoek zoals dat, voor de gemeenten in regio Rivierenland, is uitgevoerd door KPMG. Bij de normen die KPMG in haar rapport heeft opgenomen is geen rekening gehouden met activiteiten die cliënten dan wel mensen uit hun sociale netwerk uit kunnen voeren.

Zoals in het KPMG normenkader opgenomen is een expertgroep, met kennis van HO, betrokken geweest bij de opstelling van het normenkader. Deze expertgroep bestond uit een:

  • -

    afvaardiging van de Wmo-raden uit de gemeenten Buren, Neder-Betuwe en Tiel

  • -

    afvaardiging van de gecontracteerde aanbieders HO en

  • -

    onafhankelijke partij met kennis van en over de schoonmaakbranche.

De adviezen van de expertgroep zijn verwerkt in de frequentie van de uit te voeren activiteiten. De inbreng is niet gericht op de normtijden per activiteit maar op het totale resultaat gebied.

De normeringen die in deze beleidsregel zijn opgenomen zijn in principe passend voor alle cliënten. Huishoudelijke ondersteuning is ingericht als een maatwerkvoorziening waarbij wordt beschikt op resultaat. In elke afzonderlijke situatie wordt gekeken voor welk resultaatgebied ondersteuning nodig is. De ondersteuning wordt toegekend op basis van een individueel onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 Wmo2015, als blijkt dat de specifieke beperkingen, de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt hierom vraagt. Hieruit volgt dat ook al zijn de opgenomen normen in principe passend er altijd beoordeeld moet worden wat er in de specifieke cliëntsituatie noodzakelijk is. Met andere woorden: maatwerk. In het toewijzingsdocument wordt opgenomen welke resultaatgebieden behaald moeten worden en welke activiteiten cliënt zelf en/of eigen netwerk kan uitvoeren. Dit toewijzingsdocument maakt onderdeel uit van de toekenningsbeschikking. In de beschikking wordt verwezen naar het KPMG normenkader, opgesteld voor Regio Rivierenland.

2. Gebruikelijke hulp

In de Wmo 2015 wordt in artikel 1.1.1 gebruikelijke hulp gedefinieerd als:

Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

Het gaat dus om de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden.

Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Onder een leefeenheid wordt verstaan “alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren”. Soms komt het voor dat er door middel van een aanbouw of een extra (mantelzorg)woning op het terrein een samengestelde leefeenheid ontstaat. Om te kunnen bepalen of er sprake is van één leefeenheid wordt naar de volgende factoren gekeken:

  • De aanbouw / de woning is zelfstandig bewoonbaar (heeft alle gebruikelijke voorzieningen).

  • Er is sprake van kadastrale splitsing.

  • De aanbouw / de woning heeft een eigen huisnummer.

  • De aanbouw / de woning heeft een eigen toegang.

  • Er wordt huur betaald aan de andere partij voor het wonen in de aanbouw / de extra woning.

Een combinatie van deze factoren kan bepalen of er sprake is van een leefeenheid. Als in het onderzoek wordt vastgesteld dat er sprake is van een leefeenheid en er dus sprake is van huisgenoten, moet wel de draagkracht en draaglast van deze huisgenoten worden meegenomen in het onderzoek.

Het principe van 'gebruikelijke hulp' heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van bijvoorbeeld sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Voor een verdere uitwerking van het begrip gebruikelijke zorg zie Hoofdstuk 6 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp West Betuwe.

Er zijn uitzonderingen mogelijk op het uitgangspunt van gebruikelijke hulp, in beginsel is die uitzondering gedurende 3 maanden mogelijk. Te denken valt aan situaties waarin:

  • de huisgenoot lang en/of frequent (7 aaneengesloten etmalen per week) afwezig moet zijn bijvoorbeeld in verband met werk en het zorg voor kinderen betreft, zoals zeevarenden of (internationale) vrachtwagenchauffeurs en daarmee vergelijkbare beroepen;

  • de huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en niet in staat kan worden geacht tot het verrichten of aanleren van taken behorende tot gebruikelijke hulp;

  • de huisgenoot overbelast is of dreigt te raken;

  • de hulpvrager een korte levensverwachting heeft.

Als gebruikelijke hulp geleverd wordt door (fulltime) werkenden, wordt met het werk en daarmee samenhangende drukte ten aanzien van huishoudelijke taken geen rekening gehouden. Stofzuigen of de badkamer schoonmaken kan in vrije tijd verricht worden door werkenden in het kader van gebruikelijke hulp. Deze gebruikelijke hulp gaat voor op andere hobbymatige vrijetijdsbestedingen.

Wat is een duurzaam gemeenschappelijk huishouden

Er is sprake van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden als cliënt met een andere persoon blijvend een gezamenlijke huishouding voert.

Er is sprake van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden als:

  • een gezin van twee of meer personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Dit is dan één duurzaam gemeenschappelijk huishouden;

  • een groep van twee of meer personen een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voert of wil voeren. Hieronder wordt ook een woongroep verstaan.

  • Een alleenstaande is vanzelfsprekend één ‘huishouden’.

Naast bovenstaande omschrijving van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden kunnen de volgende overwegingen nog spelen:

  • 1.

    De bewoners zijn van plan om langdurig samen te blijven wonen (duurzaamheid);

  • 2.

    Er is sprake van wederzijdse zorg;

  • 3.

    Men zorgt financieel voor elkaar;

  • 4.

    Het huishouden is in een periode van één jaar niet van samenstelling veranderd, tenzij de veranderingen naar algemene maatstaven binnen een duurzaam gemeenschappelijk huishouden passen;

  • 5.

    De ruimtes zijn gemeenschappelijk;

  • 6.

    Er is een gezamenlijk huurcontract / hypotheekakte / koopovereenkomst, waarin de namen van alle huurders / eigenaren vermeld staan;

  • 7.

    Indien vereist, is er een huisvestingsvergunning aanwezig.

Deze zeven overwegingen kunnen een rol spelen bij de beoordeling of er sprake is van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden. Ook kunnen indicaties buiten deze lijst een rol spelen. Daarom wordt iedere situatie apart beoordeeld.

3. Kamerverhuur

Als er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden gerekend. Van huurders mag niet verwacht worden dat zij de huishoudelijke taken overnemen; er is bijvoorbeeld geen sprake van familiebanden. Er moet wel een huurovereenkomst aanwezig zijn. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimtes bij uitval van een van de leden, wordt overgenomen door de andere leden van de leefeenheid.

4. Eigen kracht

Onder eigen kracht wordt verstaan de activiteiten die door de cliënt zelf, al dan niet in combinatie met de inzet van het sociaal netwerk, kunnen worden uitgevoerd bij het schoon en leefbaar houden van zijn woning. Deze activiteiten komen niet in aanmerking om te worden overgenomen door middel van een maatwerkvoorziening. In de praktijk kan dit betekenen dat een deel van het huishouden door de cliënt wordt uitgevoerd en voor een ander deel een maatwerkvoorziening wordt ingezet. Ook naar de aanwezigheid en mogelijkheden van o.a. een wasdroger en vaatwasser wordt onderzoek gedaan. Als deze aanwezig (zullen) zijn, is het gebruik hiervan voorliggend op de inzet van HO.

Een andere vorm van het benutten van de eigen kracht is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld de inrichting van de woning door de cliënt.

5. Omschrijving Huishoudelijke Ondersteuning

Huishoudelijke ondersteuning (HO) is het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten bij zorgvragers die deze niet of niet meer zelf kunnen (regelen). De ondersteuning beperkt zich tot dat wat noodzakelijk is voor de versterking of het behoud van de zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning gaat niet zo ver dat er rekening gehouden kan en moet worden met alle wensen van de cliënt, wat betreft bijvoorbeeld persoonlijke voorkeuren, smaak, luxe en gewoontes.

HO kan worden ingezet als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden. De beperkingen kunnen een gevolg zijn van aandoeningen van somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aard dan wel ten gevolge van een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking. Ook een psychosociaal probleem kan ten grondslag liggen aan een indicatie HO.

In het onderzoek naar de mogelijke inzet van HO wordt gekeken naar wat de betrokkene zelf kan (doen/regelen) en welke ondersteuning zijn sociale netwerk kan bieden. De mate van zelfredzaamheid wordt onderzocht en gestimuleerd. Er wordt gekeken welke ondersteuning vanuit de gemeente aanvullend noodzakelijk is. Ook wordt van betrokkene verwacht dat hij binnen de eigen mogelijkheden huishoudelijke werkzaamheden blijft doen. Opruimen van de woning is hierbij een belangrijk aandachtspunt zodat het schoonmaken efficiënt kan plaatsvinden.

In het toewijzingsdocument wordt aangegeven welke resultaatgebieden behaald moeten worden en welke activiteiten cliënt zelf kan uitvoeren met of zonder eigen netwerk. Het toewijzingsdocument maakt onderdeel uit van de beschikking. Cliënt en aanbieder maken samen afspraken hoe de invulling van de te bereiken resultaten vorm krijgt.

De gemeente onderscheidt zeven resultaatgebieden:

  • 1.

    Een schoon en leefbaar huis.

  • 2.

    Beschikken over schone kleding en bedden-en linnengoed.

  • 3.

    Beschikken over gestreken representatieve kleding.

  • 4.

    Beschikken over benodigde levensmiddelen.

  • 5.

    Bereiden van een broodmaaltijd.

  • 6.

    Bereiden van een warme maaltijd.

  • 7.

    Organisatie van huishoudelijke taken.

Naast deze 7 resultaatgebieden hebben we ook twee overige modules, voor zorg voor de kinderen en voor maatwerk extra tijd. Voor kindzorg zie tabel 13 en voor extra tijd zie onderdeel 9 van deze paragraaf.

Hieronder worden de zeven resultaatgebieden omschreven.

1. Een schoon en leefbaar huis

Om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te kunnen behalen kan (gedeeltelijke) overname van schoonmaak activiteiten nodig zijn. Onder leefbaar wordt verstaan een opgeruimde en functionele leefruimte, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

Per huishouden worden de volgende ruimtes structureel schoongemaakt:

  • de huiskamer

  • de als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte(s)

  • de sanitaire ruimte(s) (max. 1 badkamer en 2 toiletten)

  • de keuken

  • de hal met trap als deze aanwezig is

Overige en niet in gebruik zijnde ruimte(s) worden niet of incidenteel schoongemaakt.

Onder de niet frequente ruimtes worden die ruimtes in huis verstaan die gebruik worden door de cliënt, maar niet tot de reguliere ruimtes behoren. Denk bijvoorbeeld aan een hobby- of logeerkamer.

Het huis dient zodanig schoon en leefbaar te zijn dat geen vervuiling plaatsvindt en zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van een schoon en leefbaar huis wordt gerealiseerd. Dit betekent niet dat alle woonruimten wekelijks schoongemaakt moeten worden.

De aanwezigheid van dieren, uitgezonderd hulphonden, geven geen aanleiding voor het toekennen van aanvullende inzet.

Het schoonmaken of schoonhouden van buitenruimtes vallen buiten de reikwijdte van de HO. Het zemen van de ramen aan de buitenkant is hier een voorbeeld van.

Het onderhoud van de tuin, het uitlaten van huisdieren en overige activiteiten maken geen onderdeel uit van de HO. Dit geldt ook voor het verrichten van hand- en spandiensten zoals het ophangen van een lamp of het schoonmaken van verzamelingen.

In de tabellen 1 tot en met 6 in bijlage I worden alle structurele en incidentele schoonmaakactiviteiten weergegeven voor een schoon en leefbaar huis. Ook de uitvoeringsfrequentie is in deze tabellen opgenomen. Aan de hand van de persoonlijke situatie van cliënt wordt bepaald wat daadwerkelijk wordt overgenomen.

2. Beschikken over schone kleding en bedden-en linnengoed

Het doel van dit resultaat is dat de persoon beschikt over schone kleding. We spreken hier uitsluitend over de normale dagelijkse kleding inclusief textiel zoals handdoeken en beddengoed. De wasverzorging, zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied, omvat het wassen, het drogen, opvouwen en opbergen / opruimen van de was. In het KPMG onderzoek zijn wasdroger, wasmachine en magnetron als voorliggend verondersteld. Het beschikken over een wasmachine is volgens het gemeentelijke beleid algemeen gebruikelijk.

In tabel 7 in bijlage I worden de activiteiten en frequentie bij dit resultaatgebied omschreven.

In de praktijk wordt ondersteuning in de was verzorging bijna altijd gecombineerd met resultaatgebied ‘een schoon en leefbaar huis’. Tijdens de looptijd van het wasprogramma kunnen andere of elders huishoudelijke ondersteuningsactiviteiten worden uitgevoerd.

3. Beschikken over gestreken representatieve kleding

Er wordt vanuit gegaan dat iedereen kan beschikken over strijkvrije bovenkleding. Wanneer dit in de individuele situatie niet zo is, kan er vanuit de huishoudelijke ondersteuning worden gestreken. Hierbij wordt alleen de representatieve boven kleding gestreken. Onderkleding (zoals sokken en ondergoed) en alle vormen van bad-, keuken-, en bed textiel worden niet gestreken.

In tabel 8 in bijlage I worden de activiteiten en frequentie bij dit resultaatgebied omschreven.

4. Beschikken over benodigde levensmiddelen

Vanuit de Wmo kan uitsluitend ondersteuning op dit resultaatgebied worden ingezet wanneer iemand niet in staat is om met eigen mogelijkheden (eigenkracht, vrijwilligers en netwerk) en met boodschappenservices te voorzien in de benodigde levensmiddelen. Het betreft hier uitsluitend levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, die dagelijks of wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Grotere inkopen zoals kleding en duurzame gebruiksgoederen vallen hier niet onder. Uitgangspunt is dat de boodschappen geclusterd worden.

In tabel 9 in bijlage I worden de activiteiten en frequentie bij dit resultaatgebied omschreven.

5. Bereiden van een broodmaaltijd.

Het bereiden van een broodmaaltijd kan onder de huishoudelijke ondersteuning vallen wanneer iemand niet in staat is om hier op eigen kracht of met hulp van het netwerk in te voorzien. Als deze ondersteuning noodzakelijk is dan wordt er van uitgegaan dat eenmaal per dag de broodmaaltijden voor die dag worden klaargemaakt. Bij de beoordeling van de noodzaak dient ook te worden gekeken of cliënt bijvoorbeeld andere voorzieningen heeft die hierin ondersteuning kunnen bieden.

In tabel 10 in bijlage I worden de activiteiten en frequentie bij dit resultaatgebied omschreven.

6. Bereiden van een warme maaltijd.

Gelet op het aanbod van (warme) kant en klaar maaltijden is ondersteuning bij dit resultaatgebied in beginsel niet noodzakelijk. Wanneer door individuele situaties de eigen kracht, voorliggende wetgeving en de maaltijdservices niet toereikend zijn, kan het bereiden van de warme maaltijd onder de huishoudelijke ondersteuning vallen.

In tabel 11 in bijlage I worden de activiteiten en frequentie bij dit resultaatgebied omschreven.

7. Organisatie van huishoudelijke taken.

Bij dit resultaatgebied wordt cliënt zo veel mogelijk betrokken bij en gestimuleerd tot de uitvoering van huishoudelijke taken. Het geven van instructie en het aanleren van vaardigheden hoort hier ook bij. Dit is voor een beperkte tijdsduur noodzakelijk; namelijk tot cliënt in staat is om deze werkzaamheden zelf uit te voeren, of wanneer blijkt dat het niet haalbaar is gebleken dat hij de taken zelfstandig gaat uitvoeren. Dit kan voor, in eerste instantie, maximaal 3 maanden worden toegekend.

Soms is het nodig dat de regie van de organisatie van de huishoudelijke taken volledig wordt overgenomen. Dan kan dit ook langdurig worden ingezet.

Maatwerk staat bij dit resultaatgebied voorop.

In tabel 12 in bijlage I worden de activiteiten en frequentie bij dit resultaatgebied omschreven.

8. Extra Module 1: Zorg voor jonge kind(eren) binnen het gezin

Bij de zorg voor minderjarige kinderen gaat het om de dagelijkse, gebruikelijke hulp voor gezonde kinderen die tot het gezin behoren als beide ouders niet in staat zijn deze te leveren. Het betreft activiteiten als wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken en een maaltijd voorbereiden. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.

De zorgbehoefte van gezonde kinderen in relatie tot het huishouden wordt hieronder weergegeven:

Leeftijd

Zorgbehoefte

0 tot en met 4 jaar

  • Moeten volledig verzorgd worden; aan- en uitkleden, eten en wassen.

  • Zijn tot 4 jaar niet zindelijk, hebben hulp nodig bij verschonen en eventuele toiletgang.

5 tot en met 11 jaar

  • Hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij aan- en uitkleden en wassen.

  • Zijn overdag zindelijk en ’s nachts merendeel ook.

  • Hebben toezicht nodig voor het maken van een broodmaaltijd. Het eten zelf gaat zelfstandig.

  • Hebben hulp nodig bij het maken van een warme maaltijd. Het eten zelf gaat zelfstandig.

12 tot en met 17 jaar

  • Hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging.

  • Hebben toezicht nodig bij het maken van een warme maaltijd.

Het is de verantwoordelijkheid van ouders/verzorgers om een oplossing te regelen, op tijden dat zij beiden niet in staat zijn om voor de kinderen te zorgen. Bij uitval van één van de ouders dient de andere ouder de zorg over te nemen. Hierbij wordt verwacht dat er maximaal gezocht wordt naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen.

Deze verantwoordelijkheid vervalt niet bij echtscheiding of beëindiging van de relatie. Er dient wel rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.

Vanuit het Team Sociaal van de gemeente kan ondersteuning worden geboden bij het zoeken naar eigen oplossingen bijvoorbeeld binnen het netwerk. Het is ook mogelijk om te onderzoeken of er door middel van bijvoorbeeld Buitenschoolse opvang of Sociaal Medische Indicatie (SMI) kinderopvang een oplossing gevonden kan worden.

De ondersteuning vanuit de Wmo op dit resultaatgebied is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft vooral een taak in het bijspringen, zodat voor het gezin ruimte ontstaat om zelf een al dan niet tijdelijke oplossing te vinden.

In tabel 13 in bijlage I worden de activiteiten en frequentie bij dit resultaatgebied omschreven.

9. Extra Module 2: Factoren die de benodigde tijd kunnen beïnvloeden

KPMG heeft normeringen opgesteld die in principe passend zijn voor alle cliënten. In het gemeentelijk beleid is ruimte om voor specifieke situaties van een cliënt één extra tijdsmodule toe te kennen. De volgende factoren kunnen maken dat er meer ondersteuningstijd nodig is:

  • a)

    Het aantal bewoners, hun aanwezigheid in de woning en hun mobiliteit door de woning

  • b)

    Ernst van de problematiek bij cliënten c.q. de mate waarin cliënten zelf activiteiten kunnen uitvoeren of additionele aandacht vereist is i.v.m. vertrouwensband (GGZ-populatie).

  • c)

    Gezondheid van de cliënt:

    • °

      Bij aandoeningen als astma en longemfyseem kan het zijn dat het huis zoveel mogelijk stofvrij moet zijn. Dit moet wel door een recent medisch onderzoek worden bevestigd.

    • °

      Bij aandoeningen zoals incontinentie, ziektes (bv. Chemokuur of Norovirus) en fysieke beperkingen zoals veel knoeien met eten en drinken is soms extra was verzorging noodzakelijk.

  • d)

    Wijze van gebruik van het toilet (o.a. medische redenen)

  • e)

    Ernst van de problematiek bij cliënten c.q. de mate waarin zij niet in staat zijn om zelf op te ruimen.

De volgende tijdseenheden zijn van toepassing:

  • -

    Beperkingen en belemmeringen cliënt:

    • -

      Enige inzet 30 minuten per week

    • -

      Veel extra inzet 60 minuten per week

  • -

    Wijze van gebruik van het toilet o.a. medische redenen) 30 minuten per week.

Uitgaande van deze tijden worden aan deze module, op jaarbasis, de volgende tijden gekoppeld:

Enige inzet 26 uur gebaseerd op beperkingen en belemmeringen

Veel extra inzet 52 uur

6. Uitvoering

De ondersteuningsvraag HO wordt door of namens cliënt bij de gemeente (Team Sociaal) gemeld. De gemeente onderzoekt o.a. via een gesprek met de cliënt (of diens vertegenwoordiger) en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst familie of de cliëntondersteuner de ondersteuningsbehoefte. Hierbij worden de volgende zaken in beeld gebracht:

  • »

    de behoeften en persoonskenmerken van cliënt;

  • »

    welke beperkingen cliënt ondervindt in het schoon en leefbaar houden van zijn woning;

  • »

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • »

    de eigen mogelijkheden om (gedeeltelijk) in de ondersteuningsbehoefte te voorzien of door inzet van:

    • -

      de naaste omgeving (mantelzorg of andere personen uit het sociale netwerk) en/of;

    • -

      gebruikelijke hulp en/of;

    • -

      een algemene voorziening.

  • »

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt.

De verordening Wet maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp West Betuwe, de hieruit voortvloeiende beleidsregels en het gemeentelijke normenkader 1 , vormen het toetsingskader aan de hand waarvan Team Sociaal een passende toewijzing vaststelt

Als cliënt in aanmerking komt voor HO maakt deze een keuze uit de gecontracteerde aanbieders2 . De uitkomst van het gesprek wordt vastgelegd in een gespreksverslag waaraan het activiteitenplan wordt toegevoegd. De gemeente stelt een toewijzingsdocument op waarin de te behalen resultaatgebieden opgenomen zijn, maar ook welke huishoudelijke activiteiten cliënt zelf en met de naaste omgeving kan uitvoeren. Dit toewijzingsdocument stuurt de gemeente naar de aanbieder van keuze van de cliënt om aan de hand daarvan afspraken te maken over de invulling van huishoudelijke ondersteuning met inachtneming van het KPMG normenkader van regio Rivierenland.

Het toewijzingsdocument wordt bij de beschikking gevoegd en maakt daarmee onderdeel uit van de beschikking. De aanbieder ontvangt van de gemeente de opdracht tot inzet van de HO via het zogenaamde digitaal iWmo verkeer.

Ondersteuning bij het huishouden via de gemeente neemt de verantwoordelijkheid van de cliënt niet over, maar helpt de cliënt om het resultaat schoon en leefbaar huis te behalen. Dit kan door de basismodule ondersteuning bij het huishouden en/ of aanvullende modules in te zetten.

De gemeente controleert steekproefsgewijs of de resultaten behaald worden. De afspraken die cliënt met aanbieder gemaakt heeft, zijn hierin leidend. Het is in het belang van de cliënt om zelf mee te werken aan het onderzoek naar de door de aanbieder geleverde kwaliteit van huishoudelijke ondersteuning.

6.1 Kwaliteit

Om de kwaliteit en cliëntbeleving van de geleverde ondersteuning te onderzoeken, zal de gemeente steekproefsgewijs een controle uitvoeren (telefonisch en/of d.m.v. een huisbezoek). Als de reguliere klachtenafhandeling over de kwaliteit van een schoon huis niet toereikend is, dan kan de gemeente een onderzoek instellen door het inzetten van externe expertise.

De norm “schoon”

Wanneer is een huis schoon? Hoe beoordeel je dat?

Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Schoon betekent dat de leefvertrekken schoon moeten zijn volgens de normen zoals opgenomen in het KPMG normenkader. De woning dient zodanig schoon te zijn dat deze niet vervuilt. Het gaat om een basisniveau van schoon houden; wat minimaal nodig is wordt gedaan. Dit kan betekenen dat de uitvoering niet helemaal hoeft te voldoen aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van een cliënt.

Beoordelen of een huis schoon is betekent inzichtelijk krijgen (beoordelen) of en in welke mate sprake is van vervuiling. Van vervuiling is sprake indien in een bepaalde mate stof, vlekken, vingertasten en aanslag aanwezig zijn op de in het huis aanwezige elementen (delen of onderdelen van de inventaris). Sommige elementen moeten periodiek stof- en / of vlekvrij worden gemaakt. Er zijn ook elementen waarbij enige lichte verontreiniging niet als onhygiënisch wordt gezien en daarom aanwezig mag zijn. Zo dient een toilet stof- en/of vlekvrij te zijn, maar mag er op een kapstok een lichte mate van stof aanwezig zijn.

Beoordelen of een element schoon of vuil is, is een momentopname. Dat geldt ook voor het schoonmaken zelf: hetgeen vandaag wordt schoongemaakt blijft niet schoon.

Dit betekent dat de beoordelaar een woning beoordeelt met inachtneming van het gegeven dat dagelijks vuil een gegeven is en onderscheiden moet worden van cumulatief vuil (ophoping van dagelijks vuil).

Overigens kunnen zich individuele situaties voordoen waarin hervervuiling zeer beperkt aanwezig kan zijn vanwege specifieke medische problematiek van een cliënt. De beoordelaar kan op basis van de afspraken die, tussen cliënt en aanbieder, zijn gemaakt over de uitvoering van de activiteiten beoordelen of de aanbieder zich aan de afgesproken frequentie van schoonmaken houdt. De beoordelaar zal, indien dat niet het geval is en er dus een mate van hervervuiling aanwezig is die niet toelaatbaar is gelet op afgesproken frequentie, dit bespreekbaar maken. De beoordelaar kan een aanbieder alleen aanspreken op het niet realiseren van de beschreven resultaatgebieden.

7. Wijziging in de indicatie

Wanneer een indicatie betrekking heeft op een echtpaar en de partners aan wie de indicatie is toegekend overlijdt, dan wordt de HO indicatie maximaal 6 weken omgezet op naam van de partner. Binnen uiterlijk 4 weken na het overlijden heeft de gemeente contact met de cliënt om te onderzoeken of en in welke vorm voortzetting van de HO noodzakelijk is. Indien zich een nieuwe situatie voordoet binnen een huishouden, dan kan dit invloed hebben op de indicatie van huishoudelijke ondersteuning. Er is tijd nodig om onderzoek te doen naar de gewijzigde situatie.

Bij opname in een instelling of ziekenhuis, waarbij sprake is van een achterblijvende partner die eveneens HO nodig heeft, wordt de indicatie voortgezet, totdat er op naam van de partner een nieuwe indicatie HO is afgegeven.

Bij wijzigingen in de persoonlijke of gezinssituatie beoordeelt een consulent van de gemeente of dit gevolgen heeft voor de HO. Als dit nodig is wordt het besluit HO aan de gewijzigde situatie aangepast.

8. Beëindiging van de indicatie

Als een cliënt wordt opgenomen in een instelling of zorg thuis krijgt op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), dan wordt op de ingangsdatum toewijzing Wlz, de indicatie HO beëindigd. De Wlz is verantwoordelijk voor de overbruggingsperiode..

Bij een verhuizing naar buiten de gemeente stopt de indicatie HO op de dag van de verhuizing. Bij een verhuizing binnen de gemeente wordt door de gemeente beoordeeld of de indicatie gehandhaafd kan blijven.

9. Duur van de indicatie

Wanneer er sprake is van een situatie waarin verwacht wordt dat er langdurig HO wordt ingezet is de maximale indicatieduur 5 jaar. Hiervan is sprake wanneer er door de aard van de beperkingen geen of weinig verbetering in functioneren wordt verwacht.

18. Grote woningaanpassingen in het kader van de Wmo2015 versus verhuizen

18.1 Inleiding

Deze beleidsregel is bedoeld om een juiste afweging te maken bij aanvragen om ondersteuning om langer (zelfstandig) thuis te blijven wonen. Om langer zelfstandig thuis te blijven wonen in de eigen leefomgeving zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken.

In dit hoofdstuk gaan we in op de verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal punten die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening, en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

Op grond van de Wmo moet een inwoner:

  • -

    gebruik kunnen maken van zijn woning en;

  • -

    moet de woonsituatie de inwoner in staat stellen mensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan.

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg draagt en dus zelf verantwoordelijk is voor een geschikte woning.

Van een woningaanpassing, of ondersteuning bij het vinden van een geschikte woning, is in het kader van de Wmo in principe alleen sprake als men, als gevolg van fysieke beperkingen, belemmeringen ervaart in het normale gebruik van de woning. Een woning kan zowel een gekochte woning als een huurwoning zijn. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van een woning. Hierbij geldt dat een woonboot of woonwagen dan tenminste nog een technische levensduur van 5 jaar moet hebben en zijn stand- of ligplaats op het moment van aanvraag zich in de gemeente West Betuwe bevindt en nog minimaal voor 5 jaar beschikbaar is.

Verdieping op het thema woningaanpassing is ook te vinden op: https://wmo.schulinck.nl/zoeken/?q=woningaanpassingen.

18.2 Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft om normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

18.3 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

Als de woning moet worden aangepast kan het voorkomen dat er voor de cliënt tijdelijke huisvesting noodzakelijk is. Is dit aan de orde dan kan er een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting worden verleend. Cliënt kan hiervoor in aanmerking komen als:

  • a.

    de huidige woonruimte van cliënt moet worden aangepast of;

  • b.

    de nog door cliënt te betrekken woonruimte moet worden aangepast.

Deze tegemoetkoming kan uitsluitend worden verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en als gevolg daarvan cliënt voor dubbele woonlasten komt te staan en dit redelijkerwijs niet kan voorkomen. De hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming bedraagt de werkelijke huur, Dit tot een maximum van de bovengrens huurtoeslag per maand. De maximale duur voor deze tegemoetkoming bedraagt zes maanden. Daar het om een tegemoetkoming gaat is de cliënt geen eigen bijdrage verschuldigd. Het mag duidelijk zijn dat voor de daadwerkelijke woningaanpassing wel de regels betreffende de eigen bijdrage van toepassing zijn.

18.4 Woningaanpassing

Wat is een woningaanpassing?

Een woningaanpassing is een bouwkundige of woon technische ingreep in of aan een woning. Hieronder wordt concreet verstaan:

  • -

    verbouwing (bouwkundige ingreep)

  • -

    aanbrengen van speciale voorzieningen in de woning zonder aantasting van het gebouw (woon technische ingreep).

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • -

    Losse woonvoorzieningen

Dit zijn woonvoorzieningen die niet nagelvast zijn en gaan voor op bouwkundige woonvoorzieningen. Een verrijdbare tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift en een losse douchestoel boven een douchezitje aan de muur. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze veelal snel kunnen worden ingezet, herbruikbaar zijn en voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet. Zo kan een douchestoel bijvoorbeeld ook gebruikt worden om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden. Losse woonvoorzieningen worden overwegend in bruikleen verstrekt en geleverd door de leverancier. De toekenning is eventueel inclusief keuring, onderhoud en reparatie.

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen leveranciers (bekostigd uit de Zorgverzekeringswet).

  • -

    Bouwkundige ingreep (nagelvaste voorzieningen, dus niet verplaatsbaar)

Als het woonprobleem niet op een andere manier kan worden opgelost en ook verhuizing geen optie is, kan aan de inwoner een woningaanpassing als maatwerkvoorziening Wmo worden toegekend. Te denken valt aan:

  • Het aanpassen van de toegang tot de woning en/of het opheffen of minimaliseren van niveauverschillen zodat de woning toegankelijk wordt voor een inwoner die gebruik maakt van een elektrische rolstoel.

  • Het verhogen/verlagen van het keukenblad zodat deze gebruikt kan worden door iemand in een rolstoel.

  • Een woonunit die voor een bepaalde periode aan het huis geplaatst wordt.

  • Aanpassing van de badkamer.

  • Realiseren van een aanbouw aan de woning.

Bij de afweging met betrekking tot een bouwkundige woonvoorziening wordt altijd de proportionaliteit meegenomen in de overweging: staan de kosten van de te realiseren woonvoorziening in verhouding tot het te behalen resultaat. Als er meerdere opties zijn om de belemmeringen weg te nemen dan wordt de goedkoopst passende oplossing gekozen.

Vanuit de Wmo worden alleen voorzieningen ingezet die specifiek horen bij het verminderen dan wel wegnemen van de belemmeringen die zijn ontstaan als gevolg van een beperking. In de praktijk betekent dit dat er vanuit de Wmo geen technisch afgeschreven badkamers of keukens volledig worden gerenoveerd. Alleen kosten die specifieke betrekking hebben op het verminderen of wegnemen van een beperking kunnen in aanmerking komen voor bekostiging via de Wmo.

Op basis van de huidige jurisprudentie zijn afschrijvingstermijnen niet (meer) relevant bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is. Aangezien badkameraanpassingen of renovaties van keukens meestal niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een beperking, hangt het in de meeste gevallen vooral van de kosten af of de aanpassing algemeen gebruikelijk is.

Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten niet alle ondervonden belemmeringen hoeven te verminderen/ weg te nemen. Het is voldoende als de inwoner in staat is om in aanvaardbare mate zelfredzaam te zijn en/of maatschappelijk te participeren.

De Wet langdurige zorg (Wlz) is verantwoordelijk voor woningaanpassingen en diensten in een WLZ-instelling.

Programma van eisen bij een bouwkundige of woon technische voorziening

Aan het aanbrengen van bouwkundige of woon technische voorzieningen aan de woning ligt een programma van eisen ten grondslag. Stappen om te zetten:

  • -

    De consulent Team Sociaal West Betuwe bepaalt welke aanpassing(en) noodzakelijk is/zijn.

  • -

    Indien nodig advies aanvragen bij de onafhankelijke adviesinstantie en/of een onafhankelijk ergotherapeut.

  • -

    Consulent Team Sociaal maakt inzichtelijk wat de te verwachten kosten zijn.

  • -

    Op basis van de te verwachten kosten het aanbestedings- en inkoopbeleid gemeente West Betuwe volgen → hoeveel offertes moeten er worden aangevraagd. Ons gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid is te vinden op JIP (https://topdesk.bvowb.nl/tas/public/ssp/content/detail/knowledgeitem?unid=f83a7d184b5f4c1db0dc797462b35289).

  • -

    Bestaat de gevraagde bouwkundige voorziening uit een uitpandige woningaanpassing zoals bijvoorbeeld een aanbouw of het plaatsen van een unit dan contact opnemen met onze gemeentelijke collega’s ruimtelijke ordening (vergunningverlening) om na te gaan of een bouwvergunning noodzakelijk is.

  • -

    De goedkoopst adequate oplossing wordt gerealiseerd.

  • -

    Heeft de woningaanpassing betrekking op een huurwoning dan wordt altijd bij de woningbouwcorporaties nagegaan of deze een geschikte woning beschikbaar hebben.

Als een bouwkundige nagelvaste woonvoorziening in eigendom aan de woningeigenaar wordt verstrekt is de woningeigenaar verantwoordelijk voor onderhoud en reparatie van de voorziening. Een uitzondering op deze regel is dat trapliften en plafondliften wel eigendom blijven van de gemeente en de gemeente ook verantwoordelijk is voor keuring, onderhoud en reparatie van deze voorzieningen.

  • -

    Verhuiskostenvergoeding

Kosten van een verhuizing zijn in principe algemeen gebruikelijk en dus voor eigen rekening. Bijna iedereen verhuist wel één of meerdere keren in zijn leven. Bijvoorbeeld door veranderen van gezinssituatie of het veranderen van baan. Voor de kosten van een verhuizing is dan ook in principe geen maatwerkvoorziening mogelijk. Dit is anders als de verhuizing plotseling noodzakelijk is, bijvoorbeeld als gevolg van een hersenbloeding of ongeluk. In uitzonderlijke situaties kan de inwoner in aanmerking komen voor een ‘financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten’. De maximale hoogte van deze tegemoetkoming staat in de Beleidsregel financiële tegemoetkomingen.

Als een inwoner voor het eerst op zichzelf gaat wonen, komt hij niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding. Dit valt onder algemene gebruikelijk kosten zoals bij ieder ander.

De gemeente hoeft geen verhuiskostenvergoeding te verstrekken aan een Wlz-gerechtigde die gaat verhuizen naar een Wlz-instelling. De gemeente kan een dergelijke aanvraag afwijzen op grond van artikel 2.3.5 lid 6 Wmo2015. Dit omdat de verhuiskostenvergoeding geen hulpmiddel of woningaanpassing betreft.

18.5 Subsidiabele kosten woningaanpassing

De volgende kosten kunnen, in het kader van een woningaanpassing, in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget:

  • a.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de maatwerkvoorziening.

  • b.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991.

  • c.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 2011 van de DNE. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten noodzakelijk geacht.

  • d.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • e.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

  • f.

    De verschuldigde of niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

  • g.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betalingen aan derden voordat het persoonsgebonden budget is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van de aanpassing.

  • h.

    De prijs van de bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden.

  • i.

    De door burgemeester en wethouders, schriftelijk, goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

  • j.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de woningaanpassing.

  • k.

    De kosten van aansluiting op openbaren nutsvoorzieningen, indien noodzakelijk voor de woningaanpassing.

18.6 Bezoekbaar maken van de woning

Bezoekbaar maken van de woning houdt in dat de inwoner toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning, waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld de woning van ouders of partners), bezoekbaar gemaakt worden. Het is aan de gemeente waar de cliënt staat ingeschreven om te beslissen over het al dan niet beschikbaar maken van de woning van de partner / ouders in de andere gemeente. Een aanvraag moet dus ingediend worden bij de gemeente waar de Wlz-instelling, waar de cliënt is ingeschreven, zich bevindt.

Het bezoekbaar maken van een woning is geen verplichting die rechtstreeks volgt uit de Wmo2015. De gemeente heeft op grond van artikel 8.6a Wmo2015 voor woningaanpassingen en hulpmiddelen enkel een verplichting jegens thuiswonende Wlz-geïndiceerden. Het bezoekbaar maken van een woning betekent dat alle zaken waar beperkingen bij zijn (toiletgang, douchen, slapen, e.d.) onderzocht moet worden. Ondanks dat het college voor Wlz-cliënten meestal geen compensatieplicht heeft (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo), is het college wel bevoegd om een voorziening toe te kennen. Dit betekent dat na een verzoek van een Wlz-cliënt wel altijd een onderzoek moet worden ingesteld naar de eventuele noodzaak om van die bevoegdheid gebruik te maken (bron: mail Schulinck 24 juni 2021).

Daarnaast kan de woning van cliënten die te maken hebben met co-ouderschap worden aangepast. De gemeente waar de jeugdige zijn of haar hoofdverblijf heeft is verantwoordelijk. Bij verblijf onder de 18 jaar bij één van de co-ouders, dient er een ouderschapsplan te worden aangeleverd.

Een kind moet, als er sprake is van co-ouderschap, bij zowel zijn moeder als zijn vader kunnen wonen. In artikel 1:247 lid 4 Burgerlijk Wetboek is gewaarborgd dat een kind recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Uit artikel 3 IVRK volgt dat het belang van het kind voorop moet staan bij alle maatregelen die kinderen aangaan. Dit maakt dat de gemeente mogelijk moet maken dat een kind zowel bij zijn moeder als zijn vader de algemeen dagelijkse levensverrichtingen kan uitvoeren en dus in beide woningen gebruik kan maken van noodzakelijke voorzieningen die nodig zijn voor de zelfredzaamheid en participatie voor een kind met beperkingen (Bron: mail Schulinck 24 juni 2021). Zie voor meer informatie over het bepalen van de verantwoordelijke gemeente ook: https://www.gripopwmo.nl/inhoud/product-artikel-thematische-verdieping/411985.

18.7 Beschikbaar houden van een aangepaste huurwoning

  • a.

    Als een huurder voor wie een woning, zijnde eigendom van de woningcorporatie, op grond van de Wmo2015 door burgemeester en wethouders is aangepast, de woning verlaat dan wordt deze woning in eerste instantie beschikbaar gesteld aan inwoners uit de gemeente West Betuwe met een beperking voor wie deze woning, gelet op de beperkingen, als adequaat wordt beschouwd.

  • b.

    Is er in de gemeente geen kandidaat voor de woning dan wordt deze breed beschikbaar gesteld voor kandidaten met een beperking voor wie deze woning, gelet op de beperkingen, als adequaat wordt beschouwd.

  • c.

    De betreffende woning wordt tot maximaal 3 maanden beschikbaar gehouden voor mensen met een beperking voor wie de woning een adequate woning is. Gedurende deze periode wordt de huur door de gemeente West Betuwe aan de woningcorporatie voldaan.

18.8 Eigen kracht oplossingen

Van cliënten mag een eigen zelfredzaamheid worden verwacht om de woning aan te passen . Denk aan het herinrichten of verplaatsen van voorwerpen die bijdragen aan het wegnemen van de ervaren belemmeringen.

Enkele voorbeelden zijn:

  • -

    indeling en situering van kasten en / of koelkast. Voorbeeld: cliënt kan niet langer bij de hoge keukenkastjes. De oplossing kan zijn dat hij zelf een kast in de keuken plaatst waar hij wel zelf bij kan. Als de cliënt dit niet zelf kan, dan kan hij iemand uit het informele netwerk vragen om dit voor hem te realiseren. Deze kast is geen Wmo-voorziening.

  • -

    welke praktische oplossing zonder kosten realiseerbaar is, bijvoorbeeld verplaatsen van meubelstukken, e.d.

  • -

    de aanwezigheid van meerdere personen in huis en daarmee de noodzaak tot het zelf bereiden van maaltijden: kan één van de andere personen hier een rol in vervullen;

  • -

    bij (oudere) alleenstaanden kan het aanbod van de maaltijdvoorziening bij de afweging worden betrokken of het netwerk die voor magnetronmaaltijden zorgt.

Toekomst bestendig wonen lening

We kennen als gemeente West Betuwe de “Toekomst bestendig wonen lening”. Deze lening is voor inwoners met een eigen woning (koopwoning). Deze lening kan een optie zijn om de ervaren beperking(en) in het zelfstandig kunnen blijven wonen op te lossen. Met deze lening kunnen inwoners duurzame maatregelen, aanpassingen in de woning realiseren, zodat men langer zelfstandig kan blijven wonen. Hierbij kan gedacht worden aan de bekostiging van funderingsherstel of asbestsanering. Duurzaamheid is het uitgangspunt. De aanvraag moet worden gecombineerd met minimaal één energiebesparende of -opwekkende maatregel. Er zijn verschillende leningsvormen beschikbaar (vanaf 1,6%).

De Toekomst besteding wonen lening is geen vervanging voor Wmo-woningaanpassingen maar is een aanvulling /alternatief en dient wel in het gesprek met de inwoner als mogelijke optie te worden meegenomen. Meer informatie is te vinden op https://www.westbetuwe.nl/toekomstbestendig-wonen-lening.

18.9 Algemeen gebruikelijk woonvoorzieningen

Een aantal woonvoorzieningen zijn algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. Dit zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en die breed verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Stel jezelf dan ook telkens de vraag: moet een inwoner zonder beperking deze kosten ook zelf dragen?

Het middel is algemeen gebruikelijk wanneer het

  • a.

    niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking; en

  • b.

    daadwerkelijke beschikbaar is; en

  • c.

    een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie; en

  • d.

    financieel kan worden gedragen met een inkomen op bijstandsniveau

Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.

De elementen waaraan je toetst of er sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening zijn opgenomen in artikel 1 (begripsbepalingen) van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022.

Er is geen complete lijst met wat algemeen gebruikelijk is in een woning. Enkele voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:

  • -

    verhoogde toiletpot;

  • -

    eenvoudige wandbeugels (handgrepen);

  • -

    hendel mengkranen en thermostaatkranen;

  • -

    antislipbehandeling badkamervloer;

  • -

    eenvoudige douchestoelen;

  • -

    renovatie van badkamer en keuken;

  • -

    tweede toilet;

  • -

    centrale verwarming;

  • -

    meterkast met meerdere groepen;

  • -

    elektrische aansluiting in berging ten behoeve van opladen scootmobiel, driewielfiets met trapondersteuning of elektrische rolstoel;

  • -

    kleine drempeloplopen tot 3 cm;

  • -

    tweede trapleuning.

18.10 Woningsanering

Een inwoner kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis noodzakelijk is. Sanering is slechts mogelijk als vooraf een duidelijke diagnose is gesteld door een onafhankelijk adviesorgaan. Met dit onafhankelijk adviesorgaan bedoelen we het onafhankelijk adviesorgaan zoals benoemd in artikel 13 Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022.

De noodzaak voor het verstrekken van een tegemoetkoming wordt bepaald aan de hand van en in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en de ventilatiemogelijkheden.

Verwacht wordt dat cliënt zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat deze zelf maatregelen treft ter voorkoming van longklachten. In de regel kan een tegemoetkoming worden verstrekt als:

  • -

    de aanvrager bij de aanschaf niet van te voren had kunnen weten dat een longaandoening zou ontstaan/verergeren;

  • -

    vervanging medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

De woningsanering blijft beperkt tot die woonruimten die het meeste gebruikt worden door de cliënt met de beperkingen. Meestal betreft het dan alleen de woonkamer en/of slaapkamer. In beginsel worden woonruimten die de cliënt af en toe gebruikt niet gesaneerd.

Geen tegemoetkoming wordt verstrekt als:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • -

    de cliënt bij aanschaf van het materiaal / artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert;

  • -

    het artikel/voorziening ouder is dan acht jaar. Ook mensen zonder allergie moeten na ongeveer 8 jaar de stoffering van de woning vervangen (zie CRvB 03-12-2008, CLI:NL:CRVB:2008:BG7115).

  • -

    bij verhuizing. Dit omdat bij verhuizing de woning opnieuw wordt ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

Afschrijvingstermijn

Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Als een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Hierbij wordt voor de hoogte van de tegemoetkoming rekening gehouden met de al verlopen afschrijvingsperiode. De tegemoetkoming bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

100% indien het artikel niet ouder is dan 2 jaar;

75% indien het artikel tussen de 2 en 4 jaar oud is;

50% indien het artikel tussen de 4 en 6 jaar oud is;

25% indien het artikel tussen de 6 en 8 jaar oud is.

Als het artikel 8 jaar of ouder is wordt er geen tegemoetkoming verstrekt.

Bij de tegemoetkoming in de kosten van gordijnen en de kosten van vloerbedekking wordt uitgegaan van de prijzen zoals opgenomen in Nibud-prijzenboekje.

Tot standaard en algemeen gebruikelijke vloerbedekking wordt gerekend:

Stoffen-/synthetische vloerbedekking

Parket / vloertegels / plavuizen

Zeil / Novilon / marmoleum

18.11 Primaat verhuizen

De Wmo2015 kent het primaat verhuizen niet. Het primaat verhuizen, zoals we dat kenden onder de Wmo 2007, betekent dat de gemeente bij een wegens iemands beperking gevraagde (duurdere) woningaanpassing eerst kijkt of iemand kan verhuizen naar een al aangepaste woning, of naar een woning die goedkoper aan te passen is.

Als we overwegen om het primaat verhuizen toch toe te passen dan moeten er een aantal factoren worden afgewogen. Dit zijn:

  • -

    Welke voorzieningen zijn nu nodig en welke voorzieningen zijn er in de toekomst, voorzienbaar, nodig.

  • -

    Op welke termijn kan het probleem worden opgelost.

  • -

    Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.

  • -

    Sociale factoren: o.a. de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, aanwezigheid van (voor de cliënt) belangrijke voorzieningen in de omgeving. Deze factoren moeten zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.

  • -

    Er moet een vergelijking gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventuele nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin worden meegenomen. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten.

  • -

    Het kan een rol spelen dat cliënt emotioneel erg gehecht is aan de woning en al zelf veel aanpassingen heeft gedaan.

  • -

    Wordt er een redelijke verkoopprijs voor de woning gevraagd en / of ontstaan er als gevolg van een restschuld (hypotheek) financiële problemen.

  • -

    Vergelijk aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte.

  • -

    Wat zijn de kosten voor een aanpassing en wat zijn de kosten voor een verhuizing.

  • -

    Mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Hierbij speelt de leeftijd van cliënt een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld aan een persoon met beperkingen.

  • -

    Als het primaat van verhuizen wordt toegepast dan mag cliënt niet snel een passende woning weigeren.

18.12 Geen woonvoorziening

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022 In de verordening is opgenomen wanneer er geen woonvoorziening wordt verstrekt.

19. Beschermd wonen

19.1 Inleiding

Personen die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal belanghebbenden uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimte, waar de belanghebbenden elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Belanghebbenden krijgen begeleiding bij het structuur van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende dag invulling. Voor een deel van de belanghebbenden is beschermd wonen een opstapje naar (begeleid) zelfstandig wonen.

Beschermd Wonen is: ”wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychische psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.”

19.2 Criteria voor beschermd wonen

Een cliënt heeft recht op een beschermde woonomgeving indien de cliënt niet zelfstandig kan wonen en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. De cliënt heeft aanspraak op een beschermde woonomgeving, als:

  • er sprake is van psychiatrische problematiek;

  • hij niet zelfstandig kan leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormt;

  • hij afhankelijk is van anderen als het gaat om oordeelsvorming over essentiële zaken in het dagelijks bestaan;

  • hij vaardigheden mist om zich staande te houden in een individuele, zelfstandige woonomgeving;

  • hij niet of niet altijd in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen. Het betreft het niet adequaat kunnen alarmeren;

  • er sprake is van regiobinding (zie beleidsregels maatschappelijke opvang en vrouwenopvang). Als bij cliënt niet wordt voldaan aan de regiobinding, dan dient een regeling te worden getroffen met de regio, die het meest geschikt is voor de cliënt;

  • de volgende voorzieningen niet of onvoldoende beschikbaar zijn: voorliggend, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, gebruikelijke hulp, hulp uit het sociaal netwerk.

De beoordeling van de aanspraak op beschermd wonen voor inwoners uit regio Rivierenland wordt door de GGD Gelderland Zuid gedaan. Centrumgemeente Nijmegen is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze Wmo taak en ontvangt hiervoor ook de middelen. Om deze reden wordt in de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe verwezen naar de verordening van de gemeente Nijmegen (vanaf 01-01-2018 de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Nijmegen 2018).

20. Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

20.1 Inleiding

Chronisch zieken en mensen met een beperking hebben extra kosten. Dat zijn kosten die gezonde en vitale mensen niet hoeven te maken. Bijvoorbeeld voor mantelzorg of voor klusjes die ze niet meer zelf kunnen doen.

20.2 Voorwaarden

Inwoners van West Betuwe komen in aanmerking voor een tegemoetkoming als zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • a.

    aanvrager is 18 jaar of ouder; en

  • b.

    aanvrager is inwoner van de gemeente West Betuwe; en

  • c.

    aanvrager heeft de Nederlandse nationaliteit of verblijft rechtmatig in Nederland; en

  • d.

    er moet bij de aanvrager sprake zijn van chronische ziekte of beperking; en

  • e.

    de aanvrager heeft een inkomen lager dan 120% van de op 1 januari van desbetreffend jaar van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals opgenomen in de Participatiewet; en

  • f.

    de aanvrager heeft een vermogen dat niet hoger is dan het voor hem van toepassing zijnde heffingsvrije vermogen, zoals opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001. De waarde van de eigen woning wordt bij deze vermogensvaststelling buiten beschouwing gelaten; en

  • g.

    de aanvraag wordt gedurende het lopende kalenderjaar gedaan waarbij de uiterste datum van indiening 31 december is.

Beoordeling van het inkomen

Een van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor de tegemoetkoming is dat het inkomen van de inwoner niet hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Dit betekent dat het inkomen dat wordt beoordeeld, om te bepalen of de inwoner aan deze voorwaarde voldoet, ook betrekking heeft op dat lopende kalenderjaar.

Dus aanvraag voor lopende kalenderjaar 2022 = overleggen van inkomstenspecificatie over 2022.

20.3

  • 1. Kinderen jonger dan 18 jaar kunnen onder de volgende voorwaarden ook in aanmerking komen voor een tegemoetkoming:

    • a.

      als de ouder van het kind jonger dan 18 jaar een inkomen en vermogen heeft zoals opgenomen in lid 2 sub e en f van dit artikel en;

    • b.

      het kind is inwoner van de gemeente West Betuwe; en

    • c.

      het kind heeft de Nederlandse nationaliteit of verblijft rechtmatig in Nederland en;

    • d.

      er is een voorziening in het kader van de Wmo 2015 verstrekt; of

    • e.

      het kind heeft langdurige thuiszorg nodig als gevolg van een handicap of ziekte.

    • f.

      de aanvraag wordt gedurende het lopende kalenderjaar gedaan waarbij de uiterste datum van indiening 31 december is.

20.4 Hoogte tegemoetkoming

De tegemoetkoming is een vast bedrag ter hoogte van € 350,-- per jaar. De inwoner hoeft geen verantwoording af te leggen over de besteding van dit bedrag.

21. Mantelzorgcompliment

21.1 Inleiding

De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers en reikt daarom jaarlijks een mantelzorgcompliment uit.

21.2 Voorwaarden

  • Zowel de ontvanger van mantelzorg als de mantelzorger zelf kunnen een mantelzorgcompliment aanvragen.

  • De ontvanger van mantelzorg en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger is woonachtig in de gemeente West Betuwe (de mantelzorger hoeft dus niet in de gemeente West Betuwe te wonen);

  • De zorg vloeit voort uit de sociale relatie tussen de ontvanger van mantelzorg en de mantelzorger;

  • De zorg van de mantelzorger aan de ontvanger van mantelzorg vindt plaats op vrijwillige basis / onbetaald;

  • De zorg is intensief en/of over een langere periode.

21.3 Uitreiking

  • Het mantelzorgcompliment wordt in de maanden oktober tot en met december aan de mantelzorger uitgereikt.

  • Het mantelzorgcompliment kan niet met terugwerkende kracht, over een voorgaand jaar, worden aangevraagd.

Inwerkingtreding

De “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019” treedt met terugwerkende kracht per 1 januari 2019 in werking. Deze beleidsregels zijn een nadere uitwerking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019.

22. inanciële tegemoetkoming

22.1 Inleiding

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) stelt als voorwaarde dat de financiële tegemoetkoming een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager.

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022 is opgenomen dat:

  • a.

    De financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening een adequate bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van cliënt zoals vermeld in artikel 2.3.5 derde lid Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • b.

    De financiële tegemoetkoming een forfaitair bedrag is en niet volledig kostendekkend hoeft te zijn.

  • c.

    De financiële tegemoetkoming van toepassing is op verhuiskosten, vervoer per eigen auto, (rolstoel)taxivervoer, een sportrolstoelvoorziening en overige sportvoorzieningen.

  • d.

    De financiële tegemoetkoming geen vrij besteedbaar deel bevat.

  • e.

    Het abonnementstarief niet van toepassing is op de financiële tegemoetkoming.

Daarnaast is opgenomen dat het college de hoogte van de financiële tegemoetkoming vaststelt.

Dit hoofdstuk is gericht op de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkomingen.

22.2 Geen samenloop tussen een financiële tegemoetkoming en een pgb of zorg in natura

Als aan een inwoner een financiële tegemoetkoming wordt toegekend is het niet mogelijk om voor hetzelfde doel ook een persoonsgebonden budget (pgb) dan wel zorg in natura toe te kennen en vice versa.

Voorbeeld

Een inwoner heeft een indicatie voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV/Versis). Deze indicatie wil hij niet als zorg in natura ontvangen (het CVV gebruiken), maar in de vorm van een pgb. Het is niet mogelijk om naast dit pgb een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van (rolstoel)taxivervoer, de eigen (rolstoel)auto of (rolstoel)auto van derden toe te kennen.

22.3 Financiële tegemoetkoming verhuiskosten

Voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten op medische of psychosociale gronden is de Wmo aan te merken als een voorliggende voorziening op de bijzondere bijstand (Participatiewet). Zie ook uitspraken: CRvB 13-03-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV9970,CRvB 10-02-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:322 en CRvB 11-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2039.

Voorwaarde is dat de inwoner verhuist naar een woning waarin hij, eventueel met nog enkele aanpassingen, wél adequaat kan wonen en dat dit de goedkoopst adequate oplossing is.

Welke kosten komen in aanmerking

Wanneer de verhuizing plaatsvindt binnen de gemeente kan de verhuiskostenvergoeding voor de volgende kosten worden gebruikt:

  • -

    Huur van een verhuiswagen, boedelbak of verhuisbedrijf

  • -

    Kosten van basale wandafwerking (voorbeeld behang)

  • -

    Kosten van basale vloerbekleding

  • -

    Kosten van basale raambekleding

Wanneer de verhuizing vanuit onze gemeente naar een andere gemeente is, kan de vergoeding alleen worden gebruikt voor de kosten van de huur van de verhuiswagen, boedelbak of verhuisbedrijf.

De tegemoetkoming wordt uitbetaald na indienen van een offerte of pro-forma nota.

Hoogte van de tegemoetkoming

De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt:

  • a.

    voor een alleenstaande: maximaal 2.850 euro;

  • b.

    voor een echtpaar: maximaal 3.450 euro;

  • c.

    voor een meeverhuizend gezinslid maximaal 600 euro tot een maximum van 5.250 euro per gezin.

Let op het gaat om maximale bedragen. Dit betekent niet dat deze bedragen ook zondermeer worden toegekend. Als uit de aanvraag blijkt dat de kosten daadwerkelijk lager zijn dan staat de hoogte van de financiële tegemoetkoming gelijk aan dit lagere bedrag. Zijn de aantoonbare noodzakelijke kosten van verhuizing en herinrichting hoger dan genoemde bedragen dan kan, om toch maatwerk te kunnen leveren, voor het meerdere een pgb worden verstrekt.

22.4 Financiële tegemoetkoming voor (rolstoel)taxivervoe

Een financiële tegemoetkoming voor (rolstoel)taxivervoer wordt verstrekt als de inwoner in aanmerking komt voor collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV/Versis), maar hier ten gevolge van zijn beperking geen gebruik van kan maken. Of de inwoner geen gebruik kan maken van het CVV wordt vastgesteld op basis van een onafhankelijk medisch advies dat is uitgebracht door een door het college daartoe aangewezen onafhankelijke adviesinstantie (artikel 13 Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022).

De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor (rolstoel)taxivervoer bedraagt:

  • 1.

    Maximaal 5.900 euro per jaar voor de taxi en voor vervoer per rolstoeltaxi maximaal 7.800 euro per jaar.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde onder sub a geldt voor kinderen tot 16 jaar onderstaande financiële tegemoetkoming voor vervoer:

    • -

      0 tot 4 jaar : geen vergoeding.

    • -

      4 tot 12 jaar : per jaar 25% van het budget zoals genoemd onder sub a.

    • -

      12 tot 16 jaar : per jaar 50% van het budget zoals genoemd onder sub a.

22.5 Financiële tegemoetkoming voor de eigen (rolstoel)auto of (rolstoel)auto van derden

Een financiële tegemoetkoming voor (rolstoel)taxivervoer wordt verstrekt als de inwoner in aanmerking komt voor collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV/Versis), maar hier ten gevolge van zijn beperking geen gebruik van kan maken. Of de inwoner geen gebruik kan maken van het CVV wordt vastgesteld op basis van een onafhankelijk medisch advies dat is uitgebracht door een door het college daartoe aangewezen onafhankelijke adviesinstantie (artikel 13 Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022).

De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen (rolstoel)auto of (rolstoel)auto van derden bedraagt:

  • a.

    Voor het gebruik van de eigen auto of de auto van derden 528,32 euro per jaar.

  • b.

    Voor het gebruik van de eigen rolstoelauto of rolstoelauto van derden 790,21 euro per jaar.

Onder het begrip derden wordt verstaan dat aanvrager gebruik maakt van de auto van een ander.

22.6 Financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel en overige sportvoorzieningen

Participatie is een van de gebieden waarop de gemeente maatschappelijke ondersteuning moet bieden (artikel 1.1.1 Wmo 2015 en artikel 2.1.1 Wmo 2015). Onder participatie verstaan we de deelname aan het maatschappelijk verkeer (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate:

  • -

    mensen kan ontmoeten;

  • -

    contacten kan onderhouden;

  • -

    boodschappen kan doen;

  • -

    aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen;

  • -

    zich kan verplaatsen.

Sportbeoefening is een maatschappelijke activiteit en valt daarmee onder het begrip participatie.

Wanneer het beoefenen van sport leidt tot maatschappelijke participatie, kan een portvoorziening verstrekt worden. Uitgangspunt hierbij is dat men in principe zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van zaken die nodig zijn bij sportbeoefening.

Algemeen gebruikelijk zijn de kosten van reguliere sportbeoefening:

  • -

    lidmaatschap van een sportvereniging of toegangskaart voor bijvoorbeeld een zwembad;

  • -

    reiskosten naar de sportvereniging en wedstrijden;

  • -

    sportkleding.

Omdat de sportvoorziening moet bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie, kan een sportvoorziening alleen worden verstrekt als de sport regelmatig wordt beoefend en in verenigingsverband. Voor sporten die slechts incidenteel worden beoefend, zoals skiën en snowboarden tijdens vakanties, is geen sportvoorziening mogelijk.

De Wmo 2015 bevat geen definitie of omschrijving van een sportvoorziening. Het is aan de gemeente om daaraan zelf invulling te geven in het gemeentelijke beleid. Een sportvoorziening kan allerlei soorten voorzieningen zijn en betreft dus niet enkel een sportrolstoel. Dit was onder de Wmo 2007 overigens ook al het geval (CRvB 08-05-2013, nr. 11/869 WMO-T).

Met het verstrekken van een sportvoorziening kan het college bereiken dat een cliënt in staat wordt gesteld om:

  • -

    te participeren;

  • -

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan;

  • -

    te ontspannen.

Beoordeling aanvraag

Voor het toekennen van een tegemoetkoming voor een sportvoorziening (of begeleiding bij de sport) gelden de algemene voorwaarden die ook gelden voor andere voorzieningen (beperkingen ondervinden, niet algemeen gebruikelijk, niet op eigen kracht kunnen oplossen e.d.). Bij de beoordeling van de aanvraag om deze tegemoetkoming wordt in beeld gebracht op welke wijze de inwoner participeert (welke activiteiten heeft hij, hoe ziet het sociale leven er uit, welke andere manieren heeft de inwoner om mee te kunnen doen aan de samenleving, beoefende inwoner voor het ontstaan van een beperking al een sport, e.d.).

Niet aan alle wensen tegemoetkomen

Indien de inwoner al op andere wijze(n) in aanvaardbare mate in staat is tot het ontmoeten van mensen, contacten te onderhouden en aan maatschappelijke activiteiten deel te nemen, dan hoeft er geen sportvoorziening te worden verstrekt. In het kader van de Wmo 2007 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat het college een inwoner in staat moet stellen tot "aanvaardbare maatschappelijke participatie" (CRvB 15-02-2012, nrs. 09/4472 WMO e.a.). Deze uitspraak betreft de weigering van een vervoerskostenvoorziening, maar het gaat om strekking: de CRvB overweegt dat niet is gebleken dat de weigering van een vervoerskostenvoorziening er toe leidt dat van een aanvaardbare maatschappelijke participatie in het geval van inwoner geen sprake is.

Een ander voorbeeld is de uitspraak van de CRvB 14-3-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8848.

Wijze van verstrekking

De financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel / sportvoorziening wordt maximaal eens in de 3 jaar verstrekt voor de aanschaf, het onderhoud en reparaties van de voorziening.

Met het bedrag kan inwoner voorzien in de meerkosten van de sportbeoefening die hij heeft ten opzichte van een persoon zonder beperkingen. Bijvoorbeeld doordat hij een sportrolstoel, een sporttandem, een eigen aangepast paardrijzadel of een prothese voor atletiek nodig heeft.

Hoogte van de financiële tegemoetkoming

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening bedraagt maximaal 2.900 euro voor de periode van 3 jaar. In dit budget is tevens het onderhoud en eventuele verzekering inbegrepen.

De term maximaal geeft al aan dat niet voor elke sportvoorziening het maximale bedrag beschikbaar wordt gesteld. Bij de beoordeling van de aanvraag dient te worden beoordeeld of er sprake is van meerkosten van de sportbeoefening die aanvrager heeft ten opzichte van een persoon zonder beperkingen.

Dit kan blijken uit een door inwoner ingediende offerte of pro-forma nota.

22.7 Aanpassing hoogte financiële tegemoetkoming

Zoals in de verordening opgenomen kan de hoogte van de financiële tegemoetkomingen ieder opvolgend kalenderjaar door het college worden gewijzigd aan de hand van ontwikkeling van de consumentenprijsindex.

Bijlage 1 Format Budgetplan

Maak een budget plan

In het budget plan beschrijft cliënt waarom hij vindt dat hij een pgb nodig heeft. Cliënt maakt het plan door antwoord te geven op de vragen. Hij kan bij het maken van het budget plan hulp vragen van mensen uit zijn omgeving.

Persoonlijke gegevens

 

Naam aanvrager (voor wie pgb bedoeld is): ……………………………………………………………………………………….

 

Straat en huisnummer: …………………………………………………………………………………………………………………

 

Postcode en plaats: ………………………………………………………………………………………………………………

Burgerservicenummer (BSN): ……………………………………………………………………………………………………………..

 

Geboortedatum: ……………………………………………………………………………………………………………………

 

Telefoonnummer: ……………………………………………………………………………………………………………………

 

E-mailadres: ……………………………………………………………………………………………………………………

 

Naam contactpersoon (indien van toepassing): ………………………………………………………………………………….

 

Relatie tot aanvrager: ……………………………………………………………………………………………………………………

 

Budget plan

1) Om welke redenen kiest u voor een Persoonsgebonden budget en niet voor Zorg in Natura?

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

2) Welke soort(en) zorg wilt u met een pgb inkopen/betalen? Geef ook aan voor hoeveel uur per week.

Soort zorg Aantal uren per week

○ Individuele begeleiding of training …………………..

○ Groep begeleiding of training …………………..

○ Psychiatrische begeleiding ..…………………

○ Huishoudelijke hulp …………………..

○ Weekend verblijf of pleegzorg …………………..

Dagbesteding …………………….

○ Persoonlijke verzorging (Jeugd) …………………….

Anders namelijk ……………………………………………… …………………….

○ Anders namelijk ……………………………………………… …………………….

○ Anders namelijk ……………………………………………… …………………….

3) Met de zorgaanbieder maakt u afspraken over de zorg die deze geeft. U spreekt ook kwaliteitseisen en voorwaarden af. Hoe controleert u deze afspraken?

○ Voortgangsgesprek

○ Verslag van zorgverlener

○ Anders namelijk ……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

4) Het pgb dat u aanvraagt, krijgt u voor een bepaalde periode. Wat leert u zelf waardoor u op termijn minder van deze zorg nodig heeft en meer zelf kunt doen? Of hoe helpt het u om later hulp van mensen uit uw eigen omgeving in te schakelen?

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

5) Het geld van het pgb kan te weinig zijn om de hele rekening van uw zorgverlener te betalen. Als dat zo is, hoe betaalt u zelf het resterende bedrag?

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

   

6) Heeft u een advies van een specialist (arts, psycholoog of hulpverlener) gekregen voor de aanvraag van pgb?

 

○ Ja. Voeg het schriftelijk advies toe aan deze aanvraag.

 

○ Nee

 

Ondertekening

 

Datum: …………………………………………………… Plaats: ……………………….

 

Handtekening aanvrager: ………………………………………………………………………………………………………………….

 

Vervolgstappen

  • o

    U bekijkt samen met de medewerker van de gemeente uw hele situatie.

  • o

    U een ontvangt na afhandeling van uw aanvraag een beschikking. Daarin staat welke ondersteuning u mag inkopen en voor hoe lang.

  • o

    U vult een zorgovereenkomst in aan de hand van de beschikking. Een voorbeeld zorgovereenkomst vindt u op de website van SVB. De ingevulde overeenkomst uploadt u op de website van de SVB.

  • o

    De SVB betaalt de facturen die u ontvangt van uw zorgaanbieder.

Bijlage l Normenkader

Tabel 1

Schoon en leefbaar huis

Woonkamer

Activiteiten

Frequentie

Afnemen nat en droog

Stof afnemen:

  • »

    laag*

  • »

    midden

  • »

    hoog

Deuren / deurposten nat afdoen

Meubels afnemen

Radiatoren reinigen

1 x per week

1 x per week

1 x per 2 weken

2 x per jaar

6 x per jaar

2 x per jaar

 

Stofzuigen

Dweilen

1 x per week

1 x per week

Ramen en gordijnen

Gordijnen reinigen**

Lamellen / luxaflex reinigen

Ramen binnenzijde wassen

1 x per jaar

2 x per jaar

4 x per jaar

Opruimen

 

1 x per week

*Oppervlakte waarvoor cliënten moet bukken, incl. plinten

** Het nat dan wel droog reinigen van gordijnen / vitrage

Tabel 2

Slaapkamer

Activiteiten

Frequentie

Afnemen nat en droog

Stof afnemen*:

  • »

    laag**

  • »

    midden

  • »

    hoog

Deuren / deurposten nat afdoen

Radiatoren reinigen

1 x per week

1 x per week

1 x per 6 weken

2 x per jaar

2 x per jaar

 

Stofzuigen

Dweilen

1 x per week

1 x per 4 weken

Ramen en gordijnen

Gordijnen reinigen***

Lamellen / luxaflex reinigen

Ramen binnenzijde wassen

1 x per jaar

2 x per jaar

4 x per jaar

Bed verschonen

 

1 x per 2 weken

Opruimen

 

1 x per week

*Onder stof afnemen valt ook het afnemen van de meubels. Deze worden in tabel 1 expliciet genoemd omdat in een woonkamer meer meubels aanwezig zijn.

**Oppervlakte waarvoor cliënten moet bukken, incl. plinten

** Het nat dan wel droog reinigen van gordijnen / vitrage

Tabel 3

Keuken

Activiteiten

Frequentie

Stofzuigen

Dweilen

 

1 x per week

1 x per week

Keukenblok (buitenzijde) incl. tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast en eventueel tafel

 

1 x per week

Keukenkastjes binnenzijde

 

2 x per jaar

Bovenkant keukenkastjes

 

9 x per jaar

Keukenapparatuur (buitenzijde)

 

1 x per week

Koelkast binnenzijde

 

3 x per jaar

Oven / magnetron binnenzijde

 

4 x per jaar

Tegelwand los van keukenblok

 

2 x per jaar

Vriezer los reinigen binnenzijde (al ontdooid)

 

1 x per jaar

Afzuigkap reinigen

Binnenzijde (vaatwasser bestendig)

Binnenzijde (niet vaatwasser bestendig)

2 x per jaar

2 x per jaar

Ramen en gordijnen

Gordijnen reinigen**

Lamellen / luxaflex reinigen

Ramen binnenzijde wassen

1 x per jaar

3 x per jaar

4 x per jaar

Afnemen nat en droog

Deuren / deurposten nat afdoen*

Radiatoren afnemen

3 x per jaar

3 x per jaar

Afval opruimen / wegbrengen

 

1 x per week

Opruimen / afwassen

 

1 x per week

*Oppervlakte waarvoor cliënten moet bukken, incl. plinten

** Het nat dan wel droog reinigen van gordijnen / vitrage

***Tijd ligt hoger dan in de woonkamer en slaapkamer, omdat deze activiteit in de keuken bewerkelijker is.

Tabel 4

Sanitair

Activiteiten

Frequentie

Afnemen nat en droog

Deuren / deurposten nat afdoen*

Radiatoren reinigen

3 x per jaar

3 x per jaar

Sanitair schoonmaken

Badkamer schoonmaken (sanitaire elementen, vloer, prullenbak legen)**

Toilet schoonmaken, incl. tegels

Tegelwand badkamer afnemen

1 x per week

1 x per week

4 x per jaar

Ramen en gordijnen

Gordijnen reinigen**

Lamellen / luxaflex reinigen

Ramen binnenzijde wassen

1 x per jaar

3 x per jaar

4 x per jaar

*Oppervlakte waarvoor cliënten moet bukken, incl. plinten. Bij de frequentie is aansluiting gezocht bij die van de keuken.

**Inclusief stofzuigen en dweilen

Tabel 5

Hal

Activiteiten

Frequentie

Afnemen nat en droog

Stof afnemen:

  • »

    Laag*

  • »

    midden

  • »

    hoog

Deuren / deurposten nat afdoen**

Radiatoren reinigen

1 x per week

1 x per week

1 x per week

2 x per jaar

2 x per jaar

Stofzuigen en dweilen

Stofzuigen

Dweilen

Trap reinigen (droog/nat afnemen of stofzuigen) ***

1 x per week

1 x per week

1 x per week

*Oppervlakte waarvoor cliënten moet bukken, incl. plinten

**Bij de frequentie is aangesloten bij die van de woon- en slaapkamer

*** Droog/nat afnemen of stofzuigen

Tabel 6

Niet frequente ruimte

Activiteiten

Frequentie

Afnemen nat en droog

Stof afnemen:

  • »

    Laag

  • »

    midden

  • »

    hoog

4 x per jaar

4 x per jaar

4 x per jaar

Stofzuigen en dweilen

Stofzuigen

4 x per jaar

 

Totaal benodigde tijd per jaar

Schoon en leefbaar huis (tabel 1 tot en met 6)

107 uur

Tabel 7

Schone kleding en bedden- en linnengoed

Resultaat

Activiteiten

Frequentie

Schone kleding en bedden- en linnengoed

Was sorteren

Was in de machine stoppen (incl. wasmachine aanzetten)

Wasmachine leeghalen

Was in de droger stoppen

Droger leeghalen

Was ophangen

Was afhalen

Was opvouwen

Was opbergen / opruimen

2 x draaien was per week

 

Benodigde tijd per week (minuten)

Totaal benodigde tijd per maand (minuten)

Totaal benodigde tijd per jaar (uren)

Schone kleding en bedden- en linnengoed

35

140

30,3

Tabel 8

Gestreken representatieve kleding

Resultaat

Activiteiten

frequentie

Gestreken representatieve kleding

Was strijken

Strijkgoed opvouwen

Strijkgoed opbergen / opvouwen

1 x per 2 weken

In de praktijk is deze tijd gemeten onder opvouwen van resultaatgebied ‘schone kleding en bedden- en linnengoed’

 

Benodigde tijd per week (minuten)

Totaal benodigde tijd per maand (minuten)

Totaal benodigde tijd per jaar (uren)

Gestreken representatieve kleding

12

47

10

Tabel 9

Beschikken over benodigde levensmiddelen

Resultaat

Activiteiten

Frequentie

Beschikken over benodigde levensmiddelen

Het opstellen van een boodschappenlijst

Het doen van boodschappen

Het opruimen van de boodschappen

1 x per week (er van uitgaan dat er een vriezer is)

 

Benodigde tijd per week (minuten)

Totaal benodigde tijd per maand (minuten)

Totaal benodigde tijd per jaar (uren)

Beschikken over benodigde levensmiddelen

50

200

43,3

Tabel 10

Het kunnen nuttigen van broodmaaltijden (= maatwerk)

Resultaat

Activiteiten

Frequentie

Minuten

Het kunnen nuttigen van broodmaaltijden

(= maatwerk)

Het bereiden van de broodmaaltijd

Dagelijks

15 minuten per keer

1x per dag: ’s ochtends 2 broodmaaltijden klaarmaken.

Omdat in het KPMG normenkader geen aantal minuten is aangegeven is aangesloten bij de CIZ richtlijn.

Tabel 11

Het kunnen nuttigen van warme maaltijden (= maatwerk)

Resultaat

Activiteiten

Frequentie

Minuten

Het kunnen nuttigen van warme maaltijden (= maatwerk)

Het bereiden van de warme maaltijd

Dagelijks

30 minuten per maaltijd

Omdat in het KPMG normenkader geen aantal minuten is aangegeven is aangesloten bij de CIZ richtlijn.

Tabel 12

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Resultaat

Activiteiten

Frequentie

Minuten

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Betrekken en stimuleren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. Dit omvat:

  • -

    uitleg geven over de noodzaak van huishoudelijk e activiteiten

  • -

    instrueren / aanleren van het uitvoeren van de huishoudelijke activiteiten

Maximaal 3 maanden

6 x 1 uur met de mogelijkheid tot meer uur als dat noodzakelijk is.

 

Regie van de organisatie van de huishoudelijke taken overnemen. Dit omvat:

  • -

    opbouwen en onderhouden van de vertrouwensband.

  • -

    Plannen van de structurele en incidentele huishoudelijke taken, incl. een taakverdeling tussen de hulp en cliënt.

  • -

    Afstemming vanuit HO perspectief met andere professionals voor bredere ondersteuningsvragen van / voor cliënt.

Continu proces

Half uur per bezoek hulp

Tabel 13

Zorg voor jonge kinderen

Resultaat

Activiteiten

Frequentie

Minuten

Zorg voor jonge kinderen

Mogelijke activiteiten:

  • -

    Naar bed brengen / uit bed halen

  • -

    Wassen (incl. tanden poetsen) en kleden

  • -

    Eten en/of drinken geven

  • -

    Babyvoeding / fles

  • -

    Luier verschonen

  • -

    Naar school brengen

  • -

    Maaltijd (voor)bereiden

Situatie specifiek

Situatie specifiek


Noot
1

Bron: MOVISIE, Methoden en instrumenten zelfregie; Voor ondersteuning van mensen in kwetsbare situaties, oktober 2012

Noot
2

Definitie in Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe (artikel 1)

Noot
3

Om inzichtelijk te krijgen of er sprake is van boven gebruikelijke hulp Jeugdhulp zijn er verschillende screeningsinstrumenten / tools op de markt.

Noot
4

Om inzichtelijk te krijgen of er sprake is van boven gebruikelijke hulp Jeugdhulp zijn er verschillende screeningsinstrumenten / tools op de markt.

Noot
1

Het gemeentelijke normenkader is gebaseerd op het regionale onderzoek en rapport Passend beleid Huishoudelijke Ondersteuning regio Rivierenland van KPMG Advisory N.V (juni 2019).

Noot
2

Een cliënt kan ook kiezen voor een PGB om de HO vorm te geven.