Regeling vervallen per 29-05-2021

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Westerveld 2020

Geldend van 18-09-2020 t/m 28-05-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Westerveld 2020

Algemeen

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering. De gemeenteraad moet bij verordening nadere invulling geven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen' en eveneens de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepalen. Het college kan in beleidsregels aangeven wanneer er sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'.

De hieronder genoemde beleidsregels geven richting aan de uitvoering van de bevoegdheid die het college heeft op grond van artikel 36 Participatiewet en artikel 5 van de Verordening Individuele inkomenstoeslag. De bevoegdheid tot vaststelling van deze beleidsregels ontleent het college aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1 Begrippen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Verordening individuele inkomenstoeslag Westerveld 2015, en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 Recht op individuele inkomenstoeslag

Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36 van de Participatiewet, de verordening individuele inkomenstoeslag en de beleidsregels individuele inkomenstoeslag 2020 Westerveld.

Artikel 3 Uitzicht op inkomensverbetering

1. De volgende personen komen gelet op hun krachten en bekwaamheden niet in aanmerking voor een individuele Inkomenstoeslag, omdat zij voldoende uitzicht te hebben op inkomensverbetering:

a. Personen die op de peildatum

1e. uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen,

2e. studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF) of,

3e. een tegemoetkoming ontvangen op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS);

b. Personen die tijdens de referteperiode een opleiding hebben gevolgd als bedoeld in onderdeel a;

c. Personen met op de peildatum inkomsten uit arbeid, zelfstandig beroep of bedrijf;

d. Personen die op de peildatum in aanvulling op hun inkomsten uit arbeid een uitkering van de gemeente Westerveld ontvangen, tenzij:

1e. deze personen medisch uren beperkt zijn, of

2e. bij deze personen naast deze inkomsten uit arbeid geen of een beperkt groeipotentieel is vastgesteld;

e. Personen die een uitkering ontvangen op grond van het Bbz2004 als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b van het Bbz2004;

f. Personen die op de peildatum naast hun inkomsten uit arbeid een werkloosheidsuitkering ontvangen van het UWV;

g. Personen die op de peildatum een werkloosheidsuitkering ontvangen van het UWV;

h. Personen met een uitkering op grond van de Participatiewet die vanwege hun krachten en bekwaamheden geacht worden binnen 12 maanden betaalde arbeid te vinden.

2. De volgende personen met een uitkering van de gemeente Westerveld die gelet op hun krachten en bekwaamheden geen uitzicht op inkomensverbetering indien:

a. zij op de peildatum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, Participatiewet;

b. bij hen op de peildatum geen of een beperkt groeipotentieel is vastgesteld;

c. zij op de peildatum en in de referteperiode tot de doelgroep van de loonkostensubsidie behoren en in die periode geen inkomsten uit arbeid, zelfstandig beroep of bedrijf hebben genoten.

3. Personen die op de peildatum een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen van het UWV hebben, gelet op hun krachten en bekwaamheden, geen uitzicht op inkomensverbetering indien zij:

a. volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn als bedoeld in artikel 4 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of

b. niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn als bedoeld in artikel 4 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en in de referteperiode:

1e. geen inkomsten uit arbeid, zelfstandig beroep of bedrijf hebben genoten

of,

2e. wel inkomsten uit arbeid, zelfstandig beroep of bedrijf hebben genoten maar in een situatie verkeren vergelijkbaar met personen als bedoeld in het eerste lid onder d ten eerste of ten tweede;

4. Gelet op hun krachten en bekwaamheden hebben geen uitzicht op inkomensverbetering:

a. Partners, van gehuwden met een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV, die op de peildatum en in de referteperiode geen inkomsten uit arbeid, zelfstandig beroep of bedrijf (hebben) ontvangen;

b. Personen die op de peildatum uitsluitend inkomsten uit alimentatie of nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet ontvangen en in de referteperiode geen inkomsten uit arbeid, zelfstandig beroep of bedrijf hebben genoten.

5. In afwijking van de vorige leden komen personen met een uitkering van de gemeente Westerveld of het UWV, die gelet op hun krachten en bekwaamheden geen uitzicht op inkomensverbetering hebben, niet voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking indien zij in de twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum onvoldoende inspanningen hebben verricht om tot die inkomensverbetering te komen. Hiervan is sprake indien hen in die periode een of meerdere maatregelen zijn opgelegd door het college, een andere gemeente of UWV wegens:

a. het betonen van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

b. schending van een arbeids- of re-integratieverplichting; of

c. verwijtbare werkloosheid.

6. Een maatregel wordt niet meegenomen bij de beoordeling als bedoeld in het vijfde lid, indien de maatregel is herzien, omdat uit de houding en gedragingen van de persoon ondubbelzinnig is gebleken dat hij de geüniformeerde arbeidsverplichtingen en de plicht tot arbeidsinschakeling verbonden aan zijn uitkering nakomt.

Artikel 4 Hardheidsclausule

Het college kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.

Artikel 5 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Westerveld 2020.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels zijn met ingang van de eerste dag na datum van publicatie van kracht en werken terug tot 1 januari 2020.

Ondertekening

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders

op 30 juni 2020.

secretaris, burgemeester,

N.L.J.J. Dusink H. Jager

Toelichting

Na wijziging van artikel 36 Participatiewet kan het college op verzoek een individuele inkomenstoeslag toekennen indien een persoon:

een langdurig laag inkomen heeft en;

geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 Participatiewet en; • gelet op zijn omstandigheden geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Deze beleidsregels bepalen dat wanneer een persoon aan de voorwaarden voldoet, het college de individuele inkomenstoeslag toekent. Verder vullen de beleidsregels nader in wanneer een persoon gelet op zijn omstandigheden wel of geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 2 Recht op individuele inkomenstoeslag

Het college verleent een persoon individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de in artikel 36 van de Participatiewet en de in de verordening individuele inkomenstoeslag opgenomen voorwaarden.

Deze bepaling is opgenomen in de beleidsregels omdat het verlenen van individuele inkomenstoeslag een bevoegdheid is en geen verplichting. Artikel 36 lid 1 van de Participatiewet bepaalt immers dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen aan een persoon indien hij voldoet aan de in die bepaling opgenomen voorwaarden. Dit betekent dat het college de mogelijkheid heeft af te zien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet een persoon wel aan de voorwaarden voor een dergelijke toeslag. Dit vindt de gemeenteraad niet wenselijk. Daarom bepaalt artikel 2 van deze beleidsregels dat het college individuele inkomenstoeslag moet verstrekken als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor.

Artikel 3 Uitzicht op inkomensverbetering

Groepen met een goed arbeidsmarktperspectief komen niet in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag. Zij hebben immers uitzicht op inkomensverbetering. Bij het beoordelen van het zicht recht op individuele inkomenstoeslag moeten de individuele omstandigheden van een persoon worden betrokken. Het gaat daarbij om:

-de krachten en bekwaamheden van de persoon; en

-de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

lid 1

In het eerste lid staan groepen omschreven die gelet op hun krachten en bekwaamheden uitzicht hebben op inkomensverbetering. De opsomming is niet limitatief.

onderdelen a en b

Een persoon die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt, wordt geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben. Hetzelfde geldt voor personen die in de referteperiode dit onderwijs hebben gevolgd.

onderdeel c

Personen met inkomsten uit arbeid worden geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben. De meeste personen met inkomsten uit arbeid zullen alleen al vanwege de hoogte van het inkomen niet voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking komen. Met de zinsnede 'geen uitzicht heeft op inkomensverbetering' werd in artikel 36 lid 1 WWB gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag

(TK 2008-2009, 31 441, nr. 12). In TK 2005-2006, 30 484, nr. 6, p. 4 heeft de

staatssecretaris gesteld dat het hebben van een baan, ook al levert dat gedurende langere tijd een laag inkomen op, arbeidsmarktperspectief betekent. Volgens de staatssecretaris kunnen geen uitzonderingen worden gemaakt. Daaruit volgt dat het hebben van een Wsw-dienstbetrekking arbeidsmarktperspectief betekent . In artikel 36 lid 1 Participatiewet komt dezelfde zinsnede voor. Aangenomen mag worden dat deze toelichting ook voor de individuele inkomenstoeslag dezelfde betekenis blijft houden bij mensen met een baan.

Hetzelfde geldt voor zelfstandigen die een bedrijf of beroep uitoefenen.

onderdeel d

Een persoon die in aanvulling op zijn inkomsten uit arbeid een uitkering ontvangt van de gemeente Westerveld geeft in beginsel ook uitzicht op inkomensverbetering. De volgende stap voor deze persoon is inkomsten uit arbeid verwerven waarmee hij volledig in zijn levensonderhoud kan voorzien . Hierop bestaan twee uitzonderingen:

i.Personen die echter medisch uren beperkt zijn, waardoor zij niet in staat zijn om inkomsten te verwerven gelijk aan of hoger dan de voor hen geldende bijstandsnorm, hebben geen uitzicht op een verbetering van hun inkomenspositie. Deze personen komen ook in aanmerking voor een inkomstenvrijlating (artikel 31, tweede lid, onderdeel y, Participatiewet). De duur van de inkomstenvrijlating is onbeperkt, bedraagt maximaal € 126,82 per maand (2017) en wordt niet tot de middelen gerekend.

ii.Daarnaast kunnen er personen zijn die in aanvulling op hun inkomsten uit arbeid een uitkering ontvangen, bij wie is vastgesteld dat zij naast deze inkomsten geen of een beperkt groeipotentieel hebben. Het gaat om personen die in cliëntprofiel 3 of 4 zitten (Leren en Ontwikkelen of Zorg).

onderdeel e

Zelfstandigen die een bedrijf of beroep uitoefenen, kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor algemene bijstand in de kosten van levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz2004). Bij beginnende zelfstandigen en gevestigde zelfstandigen moet het gaan om een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep. Alleen al om die reden is bij hen sprake van uitzicht op inkomensverbetering (artikel 2 lid 1 onderdelen a en b Bbz2004).

Dat geldt niet voor de zelfstandige van 55 jaar of ouder wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is als bedoeld in artikel 2 lid 1 onderdeel c Bbz2004.

Voor zelfstandigen die hun bedrijf of zelfstandig beroep moeten beëindigen omdat die niet levensvatbaar is en behoren tot de doelgroep beëindigende zelfstandige (artikel 2 lid 1 onderdeel d Bbz2004) is het afhankelijk van de individuele situatie of uitzicht is op inkomensverbetering.

onderdelen f en g

Alleen personen die lang genoeg arbeid in de dienstbetrekking hebben verricht, komen voor een WW in aanmerking. Personen met een werkloosheidsuitkering van het UWV hebben daarom uitzicht op inkomensverbetering.

onderdeel h

Personen met een uitkering van de gemeente Westerveld die gelet op hun krachten en bekwaamheden geacht worden binnen 12 maanden betaalde arbeid te vinden, hebben uitzicht op inkomensverbetering. Het gaat om personen die onder cliëntprofiel één of twee vallen (Direct naar Werk of Werken en Ervaren).

Lid 2

In het tweede lid staan groepen omschreven die gelet op hun krachten en bekwaamheden geen zicht hebben op inkomensverbetering.

onderdeel a

Dit onderdeel spreekt voor zich.

onderdeel b

Personen met een uitkering van de gemeente Westerveld bij wie geen of een beperkt groeipotentieel is vastgesteld, hebben geen uitzicht op inkomensverbetering. Bij cliëntprofiel 4 (Zorg) wordt geen groeipotentieel geconstateerd. Zij hebben geen uitzicht op inkomensverbetering. Bij cliëntprofiel 3 (Leren en Ontwikkelen) is dit groeipotentieel beperkt en is pas op lange termijn betaalde arbeid mogelijk.

onderdeel c

Personen die tot de doelgroep van de loonkostensubsidie behoren, hebben in beginsel uitzicht op inkomensverbetering. Indien voor hen echter na drie jaar nog geen werk is gevonden, mag worden aangenomen dat zij geen uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Lid 3

Onderdeel a

Personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV worden geacht geen uitzicht te hebben op inkomensverbetering indien zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn.

Onderdeel b

Dit betekent niet dat personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn automatisch wel uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Ten eerste

Indien deze personen in de referteperiode niet in staat zijn gebleken inkomsten uit arbeid, zelfstandig beroep of bedrijf te genieten, worden zij geacht geen uitzicht op inkomensverbetering te hebben. Ten tweede

Indien deze personen in de referteperiode wel in staat zijn gebleken inkomsten te genieten, kunnen zij toch geacht worden geen uitzicht op inkomensverbetering te hebben in de volgende situatie. Namelijk wanneer deze personen gelet op de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid naar verwachting geen inkomen kunnen verwerven hoger dan het langdurig laag inkomen als omschreven in de gemeentelijke verordening over de individuele inkomenstoeslag. De situatie van deze personen is dan vergelijkbaar met uitkeringsgerechtigden van de gemeente Westerveld als omschreven in het tweede lid onder d ten eerste en ten tweede.

Lid 4

Onderdeel a

Voor gehuwden geldt dat het niet hebben van uitzicht op inkomensverbetering voor beiden moet gelden. Ook al heeft slechts één van beiden uitzicht op inkomensverbetering, dan hebben deze gehuwden geen recht op een individuele inkomenstoeslag.

Dit onderdeel is specifiek gericht op gehuwden met een zogenaamde traditionele relatie waarbij de ene partner een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV ontvangt en de ander het huishouden verzorgt. Dit lid is bedoeld om het uitzicht op inkomensverbetering vast stellen van die partner die het huishouden verzorgt.

Onderdeel b

Voor personen met uitsluitend inkomsten uit alimentatie of een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, wordt voor het bepalen van het uitzicht op

inkomensverbetering onderzocht of zij in de referteperiode inkomsten uit arbeid, zelfstandig beroep of bedrijf hebben genoten. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van uitzicht op inkomensverbetering.

Lid 5

Een belanghebbende aan wie in de periode van twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeids- of re-integratieverplichting heeft zich onvoldoende ingespannen om te komen tot een inkomstenverbetering (zie ook CRvB 17-12-2013, nr. 12/83 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:2842).

onderdeel a tekortschietend besef

Hieronder vallen personen die bijvoorbeeld een maatregel opgelegd hebben gekregen, omdat zij te laat of geen voorliggende voorziening hebben aanvaard of door eigen schuld het recht op een uitkering verliezen. De afhankelijkheid van een bijstandsuitkering hangt voor deze personen direct samen met hun gedragingen.

onderdeel b

Indien de maatregelwaardige gedraging tot gevolg heeft dat de persoon (langer) bijstandsafhankelijk wordt, dan heeft deze persoon onvoldoende inspanningen verricht. Dit geldt bijvoorbeeld voor personen die door hun gedraging in een ander cliëntprofiel terechtkomen omdat hun afstand tot de arbeidsmarkt groter is geworden of bij wie het re-integratietraject door de gedraging voortijdig beëindigd wordt.

onderdeel c

Verwijtbare werkloosheid leidt tot (langere) afhankelijkheid van een uitkering of zelfs weigering van een uitkering.

Lid 6

Bij een persoon die met succes een beroep doet op de inkeerregeling (artikel 18 lid 11 Participatiewet) of bij wie de maatregel ambtshalve is herzien (artikel 18 lid 3 Participatiewet), omdat hij de arbeidsverplichtingen verbonden aan zijn uitkering (alsnog) ondubbelzinnig nakomt, leidt de maatregel die is herzien niet tot de beoordeling dat sprake is van onvoldoende inspanningen om tot een inkomensverbetering te komen.

Artikel 4 Hardheidsclausule

Bij een afwijzing zal onderzocht moeten worden of er een reden is om in het individuele geval ten gunste van belanghebbende van het beleid af te wijken (artikel 4:84 Awb).

Artikelen 5 en 6

Deze artikelen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.