Regeling vervallen per 01-10-2010

Brandbeveiligingsverordening gemeente Westervoort

Geldend van 01-10-2010 t/m 30-09-2010

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening gemeente Westervoort

De raad van de gemeente Westervoort;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op de artikelen 149 van de Gemeentewet en 12 van de Brandweerwet 1985;

besluit vast te stellen:

Brandbeveiligingsverordening gemeente Westervoort

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijke begrensde plaats.

Artikel 1.2 Werkingsfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en debouwverordening.

Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik

Paragraaf 1 Vergunning

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester enwethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

    • a.

      meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

    • b.

      bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

    • c.

      aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijfzal worden verschaft;

    • d.

      aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal wordenverschaft;

    • e.

      aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijken/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft;

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in hetbelang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken vanbrandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruikvan de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden eenbrandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveiliggebruik kan worden bereikt.

Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;

  • b.

    blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van devergunning;

  • c.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemakt binnen 26 weken na het onherroepelijkworden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteitis voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoeldeactiviteit heeft plaatsgevonden;

  • d.

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik isgemaakt;

  • e.

    het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een veranderingvan de inzichten en/of verandering van de omstandigheid gelegen buiten de inrichting,opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door hetstellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 2.1.4 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeftmoet de vergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belast met de zorgvoor de naleving van deze verordening ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen

  • 1. Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichtingin relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruikte zijn.

  • 2. Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die peronderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij debouwverordening.

  • 3. Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijndeeen woonschip uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderdezelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid vanpersoneel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikerseisenzoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bijde bouwverordening.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage 3,buiten toepassing verklaren.

Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1. Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt.1992, nr 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr 188) in,op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van debouwverordening aangegeven maximum hoeveelheid niet overschrijdt;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichtingwaarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

    • c.

      de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibarebrandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening opslaggas-, huisbrand- en stookolie;

    • d.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • e.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwermings- of een ander warmteontwikkelendtoestel.

  • 3. bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, wordeninhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld indat lid volledig meegerekend.

Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr 104), alsmedeartikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr 188) moeten worden opgeslagenvolgend de in bijlage 6 van de Bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het Bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezigis, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoendebluswater kan worden beschikt.

Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben datdaardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand;

Artikel 2.3.3 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- ofsloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid(Stcrt. 1992, nr 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr 188),of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot hetontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan vanbrand.

Artikel 2.3.4 Verbod open vuur en roken

  • 1. Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II vande Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), onder a tot en met h;

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffenen /of gassen kunnen veroorzaken;

    • c.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of eenbrandbaar gas.

  • 2. Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffingverlenen.

Artikel 2.3.5 Verboden handelingen met stoffen

  • 1. Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsel uit een vat te doen overstromen in eenander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2. Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3. Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- ensportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het metbepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet alsluchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511)

  • 4. Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of eenbrandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kanontstaan.

  • 5. Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien opzodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.6 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan debrandweer te melden.

Hoofdstuk 3 Straf- en slotbepalingen

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aanambtenaren van de brandweer en de daartoe door burgemeester en wethouders aangewezenambtenaren.

Artikel 3.2 Strafbepalingen

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenisvan ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie

Artikel 3.3 Slotbepalingen

  • 1. Deze verordening treedt in werking op een door burgemeester en wethouders te bepalendag, na die waarop zij is bekend gemaakt.

  • 2. Op dat tijdstip vervalt de Brandbeveiligingsverordening, zoals deze is vastgesteld bijraadsbesluit d.d. 15 maart 1993.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als "Brandbeveiligingsverordening gemeenteWestervoort".

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van
de raad voornoemd d.d. 2 mei 1994,
de griffier, de voorzitter,
A. Vink, J.A.F. van Osch