Regeling vervallen per 01-01-2024

Bomenverordening Westervoort 2016

Geldend van 22-03-2016 t/m 31-12-2023

Intitulé

Bomenverordening Westervoort 2016

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen en Verbodsstellingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    Boom: een houtig opgaand gewas zowel levend als afgestorven met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 30 centimeter (omtrek 95 cm) op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In afwijking van deze minimale dwarsdoorsnede van 30 centimeter geldt geen minimale dwarsdoorsnede bij toepasbaarheid van artikelen 10, 12, 13 en 14 van deze verordening.

  • 2.

    Houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen.

  • 3.

    Bomenstructuur: lijnvormige beplanting van houtopstanden die een functioneel geheel vormt en die op de Groene Kaart is opgenomen.

  • 4.

    Bospercelen: vlakvormige percelen met beplanting van houtopstanden die op de Groene Kaart zijn opgenomen

  • 5.

    Groene Kaart: topografische kaart met daarop aangegeven monumentale en waardevolle groenelementen en houtopstanden, met bijbehorend register.

  • 6.

    Monumentaal groenelement: houtopstand die landelijk bij de Bomenstichting geregistreerd staat als monumentale boom of die door de gemeente is aangewezen als monumentaal.

  • 7.

    Waardevol groenelement: houtopstand die door de gemeente is aangewezen als waardevol.

  • 8.

    Vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, de ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

  • 9.

    Dunning: een velling uitsluitend bedoeld als verzorgingsmaatregel ter bevordering van groei van overblijvende houtopstand.

  • 10.

    Boomwaarde: de monetaire waarde van een houtopstand zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.

  • 11.

    Bomen Effect Analyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.

  • 12.

    Bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2. Groene Kaart

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen een Groene Kaart met houtopstand vast. De kaart met bijbehorend register wordt herzien, indien daartoe aanleiding is. De kaart en het bijbehorend register bevatten een samenhangend geheel van de volgende houtopstanden:

    • bomenstructuren

    • monumentale groenelementen

    • waardevolle groenelementen

  • 2. De eigenaar van een op de Groene Kaart staande houtopstand is verplicht het bevoegd gezag onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

    • het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand, anders dan door velling op grond van een verleende ontheffing;

    • de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

Artikel 3. Kapverbod Groene Kaart

  • 1. Het is verboden om een houtopstand te vellen of te doen vellen, die staat aangegeven op de Groene Kaart.

  • 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt eveneens voor houtopstand die is aangelegd op basis van een herplant- en instandhoudingsplicht op grond van de artikelen 8 en 9 van deze verordening.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor

    • a.

      een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 van deze verordening.

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

    • c.

      het periodiek scheren, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, vormbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

    • d.

      het verrichten van snoeiwerkzaamheden aan houtopstand met aantoonbaar achterstallig onderhoud.

    • e.

      dunning van de houtopstand ter uitvoering van het reguliere onderhoud en/of met het doel de overblijvende houtopstand te bevoordelen.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand als bedoeld in artikel 15 tweede en derde lid van de Boswet.

Artikel 4. Verbod gemeentelijke bomen

Het is verboden om bomen die in eigendom van de gemeente zijn:

  • a.

    te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

  • b.

    daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de gemeente opgedragen boomverzorgende taken.

Hoofdstuk 2. Omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand

Artikel 5. Aanvraag omgevingsvergunning

  • 1. Op de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid zijn de bepalingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

  • 2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in het eerste lid kan slechts worden aangevraagd door of namens degene, die krachtens zakelijk recht gerechtigd is over de houtopstand te beschikken of die hiertoe bevoegd is krachtens een publiekrechtelijke bevoegdheid.

  • 3. Bij de aanvraag van de vergunning wordt in ieder geval ook aangegeven/dient te worden bijgevoegd

    • a.

      een verwijzing naar de betreffende beschermde houtopstand op de Groene Kaart, en;

    • b.

      een compensatieplan en de volgens de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen berekende boomwaarde van de te vellen houtopstand.

Artikel 6. Toetsingscriteria omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden kan slechts worden verleend indien:

  • a.

    de houtopstand aantoonbaar onevenredige schade of overlast veroorzaakt of zal veroorzaken, of;

  • b.

    de vergunning noodzakelijk is voor de realisering van een bouw- of civieltechnisch werk, of;

  • c.

    een (ander) zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de beschermde houtopstand.

Artikel 7. Beperking geldigheidsduur, wijziging en intrekking

  • 1. De omgevingsvergunning tot vellen, als bedoeld in deze verordening, vervalt van rechtswege, indien daarvan niet binnen maximaal drie jaar na het onherroepelijk zijn daarvan, gebruik is gemaakt.

  • 2. De omgevingsvergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien onjuiste of onvolledige gegevens ter verkrijging van ontheffing of vergunning zijn verstrekt, of;

    • b.

      indien na het verlenen van ontheffing of vergunning, op grond van verandering van inzichten of omstandigheden opgetreden na verlening, wijziging of intrekking noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist. of;

    • c.

      indien niet is voldaan aan de voorschriften, zoals deze zijn verbonden aan de omgevingsvergunning.

  • 3. De omgevingsvergunning kan verder nog worden ingetrokken indien vergunninghouder daarom verzoekt.

Artikel 8. Bijzondere voorschriften

  • 1. Het bevoegd gezag kan besluiten dat de omgevingsvergunning voor het vellen direct in werking treedt, indien een houtopstand direct gevaar oplevert, die noodkap noodzakelijk maakt. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk bekendgemaakt.

  • 2. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning de voorschriften verbinden dat de omgevingsvergunning pas rechtskracht verkrijgt:

    • a.

      nadat de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden, of;

    • b.

      nadat aan de omgevingsvergunning verbonden andere ontheffingen, vergunningen en/of toestemmingen onherroepelijk zijn geworden, of;

    • c.

      indien de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende is gewaarborgd.

  • 3. Tot de aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan ook behoren, het voorschrift, dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door bevoegd gezag te geven aanwijzingen, moet worden herplant.

  • 4. Indien niet ter plaatse kan worden herplant, kan in de omgevingsvergunning het voorschrift worden gesteld dat voorafgaand aan het kappen een geldelijke bijdrage, op basis van de boomwaarde, gestort dient te worden in de gemeentelijke voorziening ‘Groot onderhoud groen’, of dat op een andere locatie herplant plaatsvindt.

  • 5. In het voorschrift als bedoeld in het tweede lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant, en op welke wijze, niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

Hoofdstuk 3 Overige bepalingen

Artikel 9. Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Bij overtreding van het verbod, zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening, kan het bevoegd gezag aan:

    • a.

      de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevond, en/of;

    • b.

      degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is,

    de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen en binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Indien niet ter plaatse kan worden herplant wordt gezocht naar een geschikte locatie in de directe omgeving of dient een door het college vast te stellen financiële bijdrage gestort dient te worden in de gemeentelijke voorziening.

  • 3. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 4. Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de personen, zoals genoemd in het eerste lid, de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

    • b.

      een Bomen Effect Analyse op te stellen en aan te bieden aan het bevoegd gezag.

  • 5. Degene aan wie de verplichting als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

  • 6. Het voorgaande laat onverlet het bepaalde in artikel 13.

Artikel 10. Schadevergoeding

Burgemeester en wethouders beslissen op een verzoek om schadevergoeding, bij weigering van een ontheffing tot vellen op grond van artikel 17 van de Boswet.

Artikel 11. Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is vastgesteld op 0.5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen in privaat eigendom en op nihil voor bomen, heesters en heggen, staande op openbaar terrein.

Artikel 12. Bestrijding van boomziekten

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer houtopstanden bevinden die naar het oordeel van Burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door Burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen, en/of;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van Burgemeester en wethouders gevelde houtopstand of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3. Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 13. Strafbepaling

Hij die handelt in strijd met het bij of krachtens artikel 3, eerste lid, artikel 4 of artikel 12 tweede lid bepaalde, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke beoordeling op grond van dit artikel openbaar gemaakt worden. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.

Artikel 14. Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van Burgemeester en wethouders of Burgemeester aangewezen personen.

Artikel 15. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag nadat deze is bekendgemaakt in het gemeenteblad, zoals bedoeld in artikel 139 van de Gemeentewet.

  • 2. Op datzelfde tijdstip vervalt afdeling 3 van hoofdstuk 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening Westervoort 2013 met als titel ‘Het beschermen van houtopstanden’.

Artikel 16. Overgangsbepaling

  • 1. De vergunningen of ontheffingen die verleend zijn krachtens de in het vorige artikel tweede lid genoemde verordening, blijven van kracht tot de tijd waarvoor zij verleend werden, verstreken is, of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2. Aanvragen om een vergunning of ontheffing die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop deze verordening in werking is getreden.

Artikel 17. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Bomenverordening Westervoort 2016”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van
de raad voornoemd d.d. 14 december 2015,
de griffier, de voorzitter,
mevr. drs. D.E. van der Kamp drs. A.J. van Hout

ALGEMENE TOELICHTING

Aanleiding

Op 28 april 2015 heeft de gemeenteraad van Westervoort het Bomenbeheerplan vastgesteld. Dit plan is de uitwerking van het Groenstructuurplan ‘Levende Aders 2’ (2010) en het bomenbeleidsplan ‘Samen een boom opzetten’ (2013). Het Bomenbeheerplan gaat over hoe de gemeente de komende vijf jaar met de bomen van Westervoort omgaat. Dit nieuwe beleid, dat samen met de inwoners is ontwikkeld, is het resultaat van een veranderde visie op de manier waarop wij in ons dorp met bomen omgaan.

Groene Kaart

In het Bomenbeheerplan is opgenomen dat het nieuwe kapbeleid is gebaseerd op het landelijke "Groene Kaart model”. Dit model is ontwikkeld door de Bomenstichting in samenwerking met de VNG. De onderhavige bomenverordening is gebaseerd op het Groene Kaart model. De verwachting is dat dit model zal zorgen voor een lastenverlichting voor de inwoners van Westervoort. Met de introductie van het Groene Kaart model zijn namelijk alleen vooraf aangewezen bomen kapvergunningsplichtig. Het kappen van bomen zal daarmee in de meeste gevallen vergunningsvrij zijn. De inwoners van Westervoort hoeven daarvoor geen aanvraag of melding te doen bij de gemeente.

De gemeente heeft zoals aangegeven in het Bomenbeheerplan een aantal bomen een aparte status gegeven door deze op de Groene Kaart te zetten. Voor deze bomen blijft de vergunningsplicht van toepassing. Een status als waardevol of monumentaal groenelement, maar ook de bomen langs de doorgaande wegen zijn opgenomen op de Groene Kaart. In samenhang met de bij de Groene Kaart behorende register is het daarmee direct inzichtelijk waar de belangrijke bomen staan en waar boomstructuren binnen Westervoort liggen. De bomen op de Groene Kaart betreffen grotendeels bomen die in eigendom en beheer zijn bij de gemeente. Op de Groene Kaart staan ook 16 bomen, die bij particulieren in eigendom zijn. Deze bewoners zijn door het college geïnformeerd.

Met het nieuwe Groene Kaart Model wordt tevens een bezuiniging en efficiencywinst beoogt. Het verlenen van vergunningen en het handhaven van het bestaande kapbeleid is namelijk bijzonder arbeidsintensief. In het nieuwe stelsel zal het aantal aanvragen naar redelijke verwachting, aanzienlijk afnemen. Dit bespaart veel tijd. Daarnaast werd in de praktijk 99% van de kapaanvragen ook daadwerkelijk verleend en slechts 1% geweigerd. Het bestaande kapbeleid was daarmee weinig effectief.  

Wijzigingen ten opzichte van de concept-verordening

De verordeningen kent enkele wijzigingen ten opzichte van het concept, zoals deze was bijgevoegd bij het Bomenbeheerplan. In een aantal gevallen is dat gedaan om de tekst van de verordening te verduidelijken. Dat geldt bijvoorbeeld voor artikel 3, waarbij duidelijker is gemaakt dat kappen slechts verboden is voor bomen die op de Groene Kaart staan. Ook is toegevoegd dat het kapverbod niet geldt voor zover de Boswet (artikel 15) van toepassing is. Een zodanig kapverbod zou immers onverbindend zijn.

In de verordening zijn de toetsingsgronden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kappen eveneens gewijzigd ten opzichte van de concept-verordening. Ook daarmee is gehandeld in overeenstemming met het Bomenbeheerplan, met name wat betreft de criteria overlast en schade. In hoofdstuk 7 van het Bomenbeheerplan worden die begrippen nader uitgewerkt, zodat in de meeste gevallen snel duidelijk is of een vergunningsaanvraag op basis hiervan verleend of geweigerd moet worden.

TOELICHTING ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

a. boom

Afbakening van het begrip boom is van belang in verband met het aangeven van de ondergrens van de bescherming. Het betreft zowel vitaal als afgestorven houtachtig gewas. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor zorgt dat een gezonde boom dood gaat of `bij vergissing´ een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologisch waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen.

Door de minimale doorsnede en de meerstammigheid kunnen zeer oude struiken ook juridisch beschermd zijn. Beeldbepalende heesters of klimplanten, alsook pas geplante herdenkings- of toekomstbomen, die niet de minimale doorsnede hebben, kunnen via de Groene kaart aangewezen worden als beschermde houtopstand.

b. houtopstand

Het kernbegrip van deze verordening, waarop het kapverbod en de vergunningsplicht van toepassing zijn. Door dit begrip consequent centraal te stellen wordt duidelijk dat de bescherming dan betrekking heeft op meer dan bomen alleen. Houtopstand kan de onderstaande groenvormen betreffen.

Boomvormers: Een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang: heester - struik - struikachtige boom - (meerstammige) boom.

Hakhout: Eén of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

Houtwal: Lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters, struiken en boomvormers.

(Lint)begroeiing: Vanwege de grote ecologische waarde van dergelijke begroeiingen (bijv. een meidoorn- of sleedoornhaag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat "begroeiing" in plaats van beplanting om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te bieden.

Bosplantsoen: Aanplant van landschappelijke beplanting, bestaande uit hoofdzakelijk heesters, struiken en boomvormers.

Struweel: Een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse soorten heesters en struiken.

Heg: Een lintvormige aanplant van heesters of struiken, al dan niet in een vorm gesnoeid, met een minimale lengte van 3 meter.

Klimplant: Verhoutend, overblijvend gewas dat zich hecht aan een dragend element, zoals een wand of muur. Bedoeld zijn beeldbepalende verticale begroeiingen van één of meer klimplanten van meer dan twee verdiepingen hoog.

d. monumentaal groenelement

Dit betreft het landelijk register van de Bomenstichting te Amsterdam. Mocht de Bomenstichting ophouden te bestaan en het landelijk register komt bij een andere organisatie in beheer dan dient het woord Bomenstichting gelezen te worden als ‘de andere organisatie’.

f. vellen

Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan.

Het in stand houden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet ontheffing- of vergunningplichtig. De eerste keer kandelaberen of knotten is wel ontheffing- of vergunningplichtig. Het verwijderen van hoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens ontheffing of vergunningplichtig.

g. dunning

Dunning van de houtopstand mag slechts zo ver gaan dat hiermee de conditie van de overblijvende delen van de houtopstand zal verbeteren. Dunning mag nooit tot gevolg hebben dat hierdoor de houtopstand blijvend schade oploopt.

i. Bomen Effect Analyse

Waardevolle houtopstanden worden regelmatig (ernstig) beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De Bomen Effect Analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.

j. Bevoegd gezag

Het bevoegd gezag is overeenkomstig de Wabo het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

De hoofdregel (art. 2.4, lid 1 Wabo) is dat burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak wordt of zal worden uitgevoerd beslissen op een aanvraag om omgevingsvergunning. Slechts in bijzondere situaties moet worden afgeweken van de hoofdregel. In die situaties is of Gedeputeerde Staten bevoegd gezag of de Minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 2. Groene Kaart

Op de Groene Kaart, met bijbehorend register, is vlot duidelijk welke houtopstanden beschermd zijn en welke niet. Op die manier krijgt een burger snel inzicht in de vraag of het vellen van een houtopstand vergunningsvrij is of niet.

In het artikel staat vermeld dat de Groene Kaart zal worden herzien indien daartoe aanleiding bestaat. Volgens het bomenbeheerplan zal dit in ieder geval een keer per vijf jaar gebeuren, zodat deze norm daarmee beleidsmatig is ingevuld. Burgers kunnen ook individueel bomen aanmelden waarvan zij menen dat deze op de Groene Kaart zou moeten staan. Het college is dan bevoegd gezag om op het verzoek te beslissen en de boom (indien positief wordt beslist) op de Groene Kaart te zetten.

Criteria ‘Groene Kaart’ bomen

Hieronder zijn de criteria opgenomen waaraan bomen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de ‘Groene Kaart’. De criteria zijn afgeleid van de criteria voor de landelijke monumentale bomenlijst. Deze criteria zijn aan te merken als beleidsregels.

De beoordeling bestaat uit twee criteria. Er moet zijn voldaan aan beide criteria (‘en’ bepaling). Als de boom aan beide delen voldoet, dan wordt de boom opgenomen op de ‘Groene Kaart’. De toetsing vindt plaats door een bomendeskundige. In beginsel is dat de gemeentelijke bomendeskundige. In sommige gevallen zal verzocht worden om extern advies.

  • 1.

    De leeftijd van de boom is minimaal 50 jaar.

    • a.

      Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt voor bijvoorbeeld een herdenkingsboom of een boom met een grote dendrologische waarde.

    • b.

      De bomen mogen niet in een onherstelbare slechte conditie verkeren (d.w.z. de bomen moeten in beginsel weer in een redelijke conditie zijn te brengen), volledig verval van de boom mag niet binnen tien jaar te verwachten zijn.

  • 2.

    De boom heeft ten minste één van de volgende specifieke kenmerken.

    • a.

      De boom is beeldbepalend.

    • b.

      De boom is door zijn leeftijd en verschijning onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en van landelijk belang.

    • c.

      De boom heeft een grote cultuurhistorische waarde, omdat het:

      • I.

        een herdenkingsboom betreft, geplant ter gelegenheid van een belangrijke gebeurtenis (bijvoorbeeld geboorte, huwelijk van een prins of prinses), of;

      • II.

        een markeringsboom betreft, geplant ter markering, zoals grensbomen in het agrarisch gebied, of bakenbomen langs de rivieren, of;

      • III.

        een kruis- / kapelboom betreft, geplant naast een kapel of kruisbeeld om de locatie te benadrukken, of;

      • IV.

        een bijzondere snoeivorm heeft, bijvoorbeeld een kunstsnoeivorm tweestammig.

    • d.

      De boom heeft een grote dendrologische waarde.

    • e.

      De boom is van een zeldzame soort of variëteit of een bijzondere groeivorm als gevolg van natuurlijke oorzaken bijvoorbeeld tweestammig, meerstammig.

    • f.

      De boom heeft een grote natuurwaarde.

    • g.

      De boom heeft betekenis doordat er zeldzame planten of dieren in leven.

    • h.

      De boom is van een grote zeldzaamheid.

    • i.

      De boom is de dikste, oudste of hoogste in de gemeente.

Artikel 3. Kapverbod

Lid 1. en 2.

Er is bewust voor gekozen om slechts die houtopstanden te willen beschermen, die we actief – door middel van plaatsing op de Groene Kaart – beschermenswaardig achten. Dit betekent dat het kappen van houtopstanden, die niet op de Groene Kaart staan, vergunningsvrij zijn.

Daar staat tegenover dat voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor een houtopstand strenge criteria gelden, om aan te geven dat in beginsel toestemming slechts bij zeer hoge uitzondering wordt verleend.

Lid 3.

In lid 3 wordt het kapverbod uitgebreid tot die houtopstanden die zijn aangelegd op basis van een herplant- en instandhoudingsplicht. Voorkomen moet immers worden dat een net aangeplante boom moedwillig wordt gekapt, zodat de herplantplicht effectief niet werkt.

Lid 4.

In het derde lid zijn een aantal activiteiten benoemd, waarop het verbod niet ziet, ook indien het plaatsvindt bij houtopstanden die op de Groene Kaart staan. Die gevallen zijn over het algemeen duidelijk. De gevallen, zoals genoemd onder sub d. en e. kunnen echter leiden tot enige discussie. Hierbij moet echter het oordeel van het college, ondersteund met een advies door een boomdeskundige, doorslaggevend worden geacht.

Lid 5.

De bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot vellen bij gemeentelijke verordening wordt in artikel 15 van de Boswet beperkt. Deze beperking heeft inhoudelijk betrekking op de in artikel 15 tweede lid Boswet genoemde houtopstand:

  • c.

    populieren of wilgen als wegbeplantingen of éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

  • d.

    fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

  • e.

    fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • f.

    kweekgoed;

  • g.

    houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

    • 1.

      ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

    • 2.

      ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

Artikel 15, derde lid van de Boswet stelt verder dat het college niet bevoegd is regelen te stellen ter nadere bewaring van bossen of andere houtopstanden, welke niet gelegen zijn binnen de bebouwde kom.

Artikel 4. Verbod gemeentelijke bomen

Een overtreding van het verbod, zoals genoemd in artikel 4, kan op grond van de strafbepaling (artikel 12) leiden tot hechtenis of een geldboete. Het is niet mogelijk om voor de activiteiten, zoals genoemd in deze bepaling, een vergunning te verkrijgen.

Artikel 5. Aanvraag omgevingsvergunning

Het eerste lid verbindt het vergunningenstelsel in deze verordening expliciet met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De aanvraag zal dan ook moeten voldoen aan het in deze wet gestelde eisen, zoals deze nadrukkelijk zijn ingevuld in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor).

Artikel 1.3. Indieningsvereisten bij iedere aanvraag

  • 1.

    In de aanvraag vermeldt de aanvrager:

    • a.

      de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

    • b.

      het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;

    • c.

      een omschrijving van de aard en omvang van het project;

    • d.

      indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

    • e.

      indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.

  • 2.

    De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto’s of andere geschikte middelen.

  • 3.

    De aanvrager doet bij de aanvraag een opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamheden.

Artikel 7.5. Vellen van houtopstand

  • 1.

    In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding, bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.

  • 2.

    In of bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, vermeldt de aanvrager per genummerde houtopstand:

    • a.

      de soort houtopstand;

    • b.

      de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;

    • c.

      de diameter in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;

    • d.

      de mogelijkheid tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.

Ter aanvulling daarop is in lid 2 bepaald dat enkel de eigenaar van de houtopstand (of een andere zakelijk gerechtigde) een aanvraag kan doen. Indien een aanvraag wordt gedaan door iemand die niet gerechtigd hiertoe is, kan daarmee de behandeling buiten behandeling worden gesteld.

In het derde lid zijn nog enkele indieningsvereisten opgenomen. Dit is toegestaan op grond van artikel 4.4 van het Besluit omgevingsrecht. In deze bepaling is onder meer opgenomen dat aangegeven moet worden om welke boom het gaat, zoals vermeld op de Groene Kaart. Deze boom kan dan immers wordt geschrapt uit het register, indien de aanvraag leidt tot vergunningverlening. Op deze wijze blijft de Groene Kaart actueel.

Artikel 6. Toetsingscriteria omgevingsvergunning

Indien wordt verzocht om omgevingsvergunning, zal deze slechts worden verleend, indien de aanvraag voldoet aan één of meer criteria, zoals genoemd in dit artikel. Zo, niet dan wordt de vergunning geweigerd. Dat komt overeen met het beginsel dat slechts bij hoge uitzondering toestemming wordt verleend voor de kap van bomen die niet op de groene kaart staan.

Ook het toetsingscriterium, zoals genoemd onder a, dient slechts in evidente gevallen gehonoreerd te worden. Het gaat hier immers niet slechts om schade of overlast, maar om onevenredige overlast of schade. De rechtspraak laat zien dat dat niet snel wordt aangenomen. Schade als gevolg van de aanwezigheid van bomen behoort in het algemeen tot het normaal maatschappelijk risico. Slechts indien de overlast en/of schade het normaal maatschappelijk risico overstijgt, ligt vergunningverlening voor de hand. Overlast of schade door wortelopdruk, wandluis, bloesem, vruchten, bladval, vallende eikels, berkenpluizen en enige mate van schaduwwerking zal daarom normaliter geaccepteerd moeten worden en is geen reden voor vergunningverlening. In het hoofdstuk 7 van het Bomenbeheerplan is dit nader uitgewerkt, zodat het daar gestelde als beleidsregel heeft te gelden, zoals bedoeld in artikel 4:81 Awb.

Verder is mede van belang of degene die zich beklaagt over hinder zich ter plaatse heeft gevestigd vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In dat laatste geval zal hij een zekere mate van hinder eerder hebben te dulden.

Om in aanmerking te komen voor een omgevingsvergunning op grond van sub b. zal uit de aanvraag afdoende moeten blijken:

  • I.

    Om welk bouw- of civieltechnische werken het gaat, en;

  • II.

    Welke gevolgen deze werken hebben voor de houtopstand, en;

  • III.

    Of in voldoende mate is onderzocht of de houtopstand behouden kan blijven door het nemen van (beschermende) maatregelen.

Het genoemde in artikel 6, sub c is een restcategorie van gevallen, die niet onder de twee eerder genoemde criteria vallen, maar waarvan het redelijkerwijs evident is dat het algemeen maatschappelijk belang met zich mee brengt dat tot verlening van de vergunning zou moeten worden over gegaan. Er moet derhalve een groot draagvlak voor zijn. Gezien deze bepaling, dient met toepassing hiervan zeer terughoudend te worden omgegaan.

Artikel 7. Beperking geldigheidsduur, wijziging en intrekking

Lid 1.

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat burgers niet na een onredelijke lange termijn, alsnog geconfronteerd kunnen worden met de kap van een houtopstand. De vergunninghouder zal zijn recht dus binnen een redelijke termijn van drie jaar moeten uitvoeren. Zo niet, dan vervalt de vergunning automatisch; het bevoegd gezag hoeft hierin geen handelingen te verrichten.

Lid 2.

Deze bepalingen bevat een aantal intrekkings- en wijzigingsmogelijkheden. Indien bijvoorbeeld niet tijdig is betaald aan het Bomenfonds (artikel 8), dan kan dit leiden tot intrekking van de vergunning op grond van sub c. Dit geldt ook als bijvoorbeeld blijkt dat de vergunninghouder toch niet de rechthebbende is. Gevallen, zoals bedoeld onder sub b. zijn zeer zeldzaam. Denkbaar is echter de situatie dat de vergunning het gevolg is van een bouwvoornemen. Mocht nu blijken dat dit voornemen geen doorgang krijgt, bijvoorbeeld omdat die vergunning wordt geweigerd, dan kan dit eveneens leiden tot intrekking van de omgevingsvergunning voor het kappen.

Overigens betreft het hier een ‘kan’ bepaling, zodat intrekking niet is verplicht. Ook zal toepassing van deze bepaling nadrukkelijk moeten worden gemotiveerd.

Artikel 8. Bijzondere voorschriften

Lid 1.

Indien een houtopstand direct gevaar oplevert kan het bevoegd gezag besluiten dat de omgevingsvergunning voor het vellen direct in werking treedt. Dit houdt in dat dan direct tot kap overgegaan kan worden. Belanghebbenden hebben dan wel nog steeds de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar. Dit is van belang omdat aan de verleende omgevingsvergunning voorschriften kunnen zijn verbonden.

Lid 2.

Er mag pas gekapt worden, nadat de vergunning in werking is getreden (rechtskracht krijgt). Vanwege de onomkeerbaarheid is het in sommige gevallen wenselijk om de inwerkingtreding enige tijd uit te stellen. Bijvoorbeeld indien het kappen verband houdt met bouwactiviteiten. Lid 2 voorziet hierin.

Lid 3-5.

In deze bepalingen is de herplantplicht opgenomen. Herplantvoorschriften zijn concreet en eenduidig en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven, naar gelang passend is in de gegeven situatie. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht noodzakelijk is. Dit beleid staat hieronder uitgewerkt. Voor de afweging tot herplant zijn onderstaande categorieën onderscheiden:

  • Compensatie vanwege groene argumenten. In deze situatie vindt compensatie (herplant) plaats wanneer sprake is van noodzakelijke vervanging van oude bomen c.q. bij uit te voeren groenreconstructies.

  • Compensatie ongewenst in verband met groenkwaliteit. In deze situatie kan van herplant worden afgeweken als daar, naar oordeel van het bevoegd gezag vanuit de groenfunctie redenen voor aan te voeren zijn, omdat:

    • o

      de resterende boombeplanting door de kap meer ruimte krijgt om zich tot volwassen boom te kunnen ontwikkelen (dunning);

    • o

      de herplant niet gewenst is vanwege natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en/of recreatieve aspecten van het groen; dan wel dat herplant het doelmatige gebruik als tuin in de weg staat en voor zover de tuin onderdeel blijft van haar landschappelijke context.

  • Compensatie bij functiewijziging. Als door bouw of aanleg, of bij een wijziging in het bestemmingsplan, beschermde bomen gekapt moeten worden, vindt er altijd herplant plaats. In deze gevallen dient in het vroegste stadium geïnventariseerd te worden welke bomen en groenstructuur gehandhaafd dient te blijven en of er bijzondere bomen staan. Alleen op basis van een grondige groeninventarisatie en een verantwoorde afweging kan een aanvraag om omgevingsvergunning worden beoordeeld.

In volgorde van wenselijkheid vindt herplant volgens het “vier stappen principe” plaats:

stap 1 – herplant op (nagenoeg) dezelfde plek;

stap 2 – herplant op hetzelfde perceel;

stap 3 – herplant in de directe omgeving;

stap 4 – herplant door een financiële storting in het gemeentelijk bomenfonds.

Het gemeentelijk groenbeleid gaat uit van kwantitatieve en kwalitatieve compensatie. Voor iedere gekapte boom komt in principe een boom terug. Bij de herplant wordt zo mogelijk rekening gehouden met de grootte en de waarde die de gekapte boom had. In de praktijk is de herplant vrijwel altijd jonger / kleiner / minder waardevol dan de gekapte boom. Daarom kan in die gevallen om aanvullende financiële compensatie worden gevraagd.

Financiële compensatie geschiedt op basis van de boomwaarde. De boomwaarde gaat uit van kwaliteit in plaats van kwantiteit. De boomwaarde wordt door of in opdracht van de initiatiefnemer tot vellen berekend.

Artikel 9. Herplant-/instandhoudingsplicht

Bij kap zonder vergunning wordt een herplantplicht opgelegd. De herplantvoorschriften zijn concreet en eenduidig en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven. Deze voorschriften moeten wel volgens het beleid zoals in de toelichting op artikel 8 is uitgeschreven passen.

Artikel 5:18 Wabo biedt de mogelijkheid- indien sprake is van een herstel,- of instandhoudingssanctie van het velverbod- onder oplegging van last onder bestuursdwang of dwangsom, bij het besluit tot herplantverplichting tevens te bepalen dat de uitvoering van het besluit tevens geldt voor de rechtsopvolger.

De landelijke richtlijnen voor bouwen of aanleggen nabij (beschermde) bomen – ter voorkoming van overtreding van het verbod – zijn:

  • Verplichting bescherming standplaats, wortels en stam. In beginsel plaatsing bouwhekken op de rand van de kroonprojectie;

  • Geen(tijdelijke) bouwmaterialen en geen bouwkeet (enz.) onder de boom (kroonprojectie).

  • Geen verstoring van het maaiveld; niet graven, ophogen of verdichten door zwarematerialen, voertuigen, enz.

  • In beginsel geen bouwverkeer in de kroonprojectie. Indien dit onvermijdelijk is dan zijn deugdelijke rijplaten verplicht.

  • Graven indien onvermijdelijk onder kroonprojectie uitsluitend met de hand.

  • Kabels en leidingen niet dichter dan 2 meter van de stam van bomen of indien het onvermijdelijk is dient er op voldoende diepte geboord te worden.

  • Verandering van grondwaterpeil is niet toegestaan. Indien peilverandering onvermijdelijk is, moet dagelijks voldoende water gegeven worden.

  • Schadelijk stoffen zoals cement, olie, zout, zuren, kalk of andere chemicaliën nooit onder bomen laten uitvloeien.

  • Snoeiwerk uitsluitend door deskundige boomverzorgers (European Tree workers of met aantoonbare ervaring) laten uitvoeren.

  • Geen ondoordringbare (niet water- en zuurstofdoorlatende) lagen over boomwortels; dus geen beton, asfalt enz.

De gemeentelijke financiële voorziening waarover in het tweede lid van dit artikel wordt gesproken is het zgn. ‘Bomenfonds’.

Artikel 10. Schadevergoeding

De Boswet schrijft in artikel 17 voor dat een gemeentelijke verordening dit artikel moet bevatten, hoewel uit de (gepubliceerde) rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien een vergunning om te vellen geweigerd wordt.

Artikel 11 Afstand van de erfgrenslijn

Lid 1 en lid 2 van artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek (BW) geeft het bekende verwijderingsrecht voor bomen, die staan binnen twee meter, en heesters en heggen, die staan binnen een halve meter vanaf de erfgrens. Maar in lid 2 van dit artikel 5:42 BW staat “tenzij ingevolge een verordening of gewoonte een kleinere afstand is toegelaten”.

Om te voorkomen dat van bomen die op openbaar terrein staan, de verwijdering op grond van artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek gevorderd kan worden, is de afstand van de standplaats van deze bomen, heesters en heggen tot de erfgrens, op nihil gesteld. De reden hiervoor is dat deze bomen een groot algemeen belang dienen en dat hun standplaats gerechtvaardigd is.

Artikel 12. Bestrijding van boomziekten

Dit artikel is bedoeld om de besmettelijke boomziekten, zoals de iepziekte adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat verspreiding van potentieel broedhout en de besmetting wordt voorkomen.

In het derde lid is een bijzondere bestuursdwang bevoegdheid in aanvulling op de algemene gemeentelijke bestuursdwang bevoegdheid opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen, met name voor een “beherende” afdeling.

Dit bestuursrechtelijke artikel laat onverlet de privaatrechtelijke verplichtingen, dus dat elke boomeigenaar ten alle tijde moet voldoen aan de zorgplicht voor de veiligheid van zijn houtopstand. In acute probleemsituaties door houtopstanden, (meestal in geval van gevaar voor zaken of personen), moet er meteen gehandeld kunnen worden. Een voorbeeld van een acute probleemsituatie is dat uit een waarneming of inspectie blijkt dat een boom dermate instabiel is dat er een groot risico is voor het afbreken van grote takken of het omvallen van de boom, of op andere wijze gevaar vormt, waarbij het risico op schade of letsel voor aanwonenden of passanten groot is. Dit ter beoordeling door een deskundig medewerker van de gemeente Westervoort of in noodsituaties door politie of brandweer.

Daarnaast kan de Burgemeester toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid, op grond van de artikel 175 van de Gemeentewet.

Artikel 13. Strafbepaling

De Wabo verbiedt in artikel 2.3 het handelen in strijd met een voorschrift uit een omgevingsvergunning. Door artikel 5.4 Invoeringswet Wabo is het handelen zonder omgevingsvergunning of het handelen in strijd met een omgevingsvergunning strafbaar gesteld in de Wet economische delicten.

Overtreding van artikelen 3, 4 en 12 van deze verordening en heeft als strafmaat een hechtenis van maximaal 2 maanden of een geldboete van de tweede categorie (Per 1 januari 2014: € 4.050). Maar ingeval van een economisch delict vanwege handelen in strijd met een omgevingsvergunning (art. 2.3 Wabo) is de geldboete van de vierde categorie maximaal € 20.250 (per 1 januari 2014, op grond van artikel 6 Wet economische delicten). De boomwaarde kan verhogend op de geldboete werken. Indien de boomwaarde hoger is dan een vierde gedeelte van € 20.250,-- kan een geldboete worden opgelegd van maximaal € 75.000,--.

De op grond van artikel 13 van deze verordening ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid van het instellen door het bevoegd gezag van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan gemeentelijke bomen of houtopstand.

Artikel 14. Toezicht

Toezichthouders hebben een geldig bewijs waaruit blijkt dat zij als zodanig zijn aangewezen.

Artikel 15. Inwerkingtreding

Op de inwerkingtreding zijn de bepalingen uit de Gemeentewet van toepassing. Om te voorkomen dat de Bomenverordening eerder in werking treedt dan de Groene Kaart is tevens opgenomen dat deze eerst in werking moet zijn getreden, voordat de Bomenverordening in werking treedt. De bepalingen uit de APV, die op het kappen zien, vervallen met de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 16. Overgangsbepaling

Op vergunningen of ontheffingen, die zijn afgegeven voor de inwerkingtreding van deze verordening, waartegen nog een bezwaar, beroep of hoger beroep procedure aanhangig is,blijft de oude verordening van toepassing.