Procedureverordening voor tegemoetkoming in planschade 2008

Geldend van 18-09-2008 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2008

Intitulé

Procedureverordening voor tegemoetkoming in planschade 2008

De raad van de gemeente Westervoort;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 juli 2008;gelet op artikel 6.7 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.1.3.3 Besluit ruimtelijke ordening;besluit vast te stellen:Procedureverordening voor tegemoetkoming in planschade 2008

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: aanvraag om een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening in de vorm van het volledig ingevuld planschadeaanvraagformulier;

  • b.

    aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeldin artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening indient;

  • c.

    aanvraagformulier: het door het college van burgemeester en wethouders vanWestervoort vastgestelde aanvraagformulier planschade;

  • d.

    adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzenpersoon als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, Besluit ruimtelijke ordening;

  • e.

    adviescommissie: schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 3, vijfde lid,van deze verordening;

  • f.

    derde-belanghebbende(n): de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweedeen derde lid, van de wet;

  • g.

    besluit: Besluit ruimtelijke ordening;

  • h.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • i.

    gemeente: gemeente Westervoort;

  • j.

    planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, Wetruimtelijke ordening;

  • k.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • l.

    wet: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst

  • 1 Een aanvraag om tegemoetkoming in planschade wordt bij het college ingediendmet gebruikmaking van een door het college vastgesteld formulier.

  • 2 Het college noteert de datum van ontvangst van de aanvraag als bedoeld in heteerste lid op het formulier waarbij de aanvraag is ingediend. De ontvangst wordt zospoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld aan aanvrager, waarbij wordtaangegeven door welk bestuursorgaan op de aanvraag wordt beslist.

  • 3 In de mededeling van ontvangst deelt het college de aanvrager mee dat hetverschuldigde drempelbedrag binnen vier weken na de dag van verzending van demededeling op de rekening van de gemeente dan wel op een aangegeven plaatsmoet zijn gestort.

  • 4 Van de aanvraag wordt een afschrift toegezonden aan de derdebelanghebbende(n).

Artikel 3 Besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager

Indien het drempelbedrag niet binnen de in artikel 2, derde lid genoemde termijn isbijgeschreven of gestort, verklaart het college de aanvrager niet-ontvankelijk, tenzijredelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat aanvrager in verzuim is geweest.

Artikel 4 Besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke nietontvankelijkheid

  • 1 Het college kan de aanvraag binnen vier weken na ontvangst, of binnen acht wekennadat de termijn verstreken is binnen welke de aanvrager de aanvraag konaanvullen, afwijzen indien sprake is van kennelijke niet-ontvankelijkheid ofkennelijke ongegrondheid van de aanvraag.

  • 2 Het besluit als bedoeld in het eerste lid wordt binnen de genoemde termijn aan deaanvrager bekend gemaakt.

  • 3 De termijn van acht weken kan een keer met ten hoogste vier weken wordenverlengd.

Artikel 5 Opdrachtverstrekking

Binnen twaalf weken na het verstrijken van de in artikel 4 van deze verordeninggenoemde termijnen verstrekt het college aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk,opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordtgegeven aan artikel 4 van deze verordening of aan artikel 4:5 van de Algemene wetbestuursrecht.

Artikel 6 Adviseur of adviescommissie

  • 1 Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door hetcollege een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzakeadvisering op het gebied van planschade.

  • 2 Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lidbedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschadevanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van deaanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college eentweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy ofvan financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3 Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lidbedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschadevanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien decomplexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extradeskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen diedeskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en vanwaardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 4 Indien naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassingzijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseursaangewezen.

  • 5 Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvande in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 6 De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 7 Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1 Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen datdeze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekkingtot de in artikel 3, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop dezepersoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2 Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijk van de raad.Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregelwaarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 8 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij

  • 1 Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 2 verstrekt,stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen,alsmede de derde-belanghebbende(n) schriftelijk op de hoogte van de aanwijzingvan:

    • a.

      een adviseur als bedoeld in artikel 3, eerste lid, of

    • b.

      meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 3, vijfde lid.

  • 2 De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de derdebelanghebbende(n) kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld inhet eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking vanéén of meerdere adviseurs bij het college indienen.

  • 3 Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lidbedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdereadviseurs.

Artikel 9 Werkwijze adviseur of adviescommissie

  • 1 Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraagbetrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar hetoordeel van de adviseur of van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden terbeschikking.

  • 2 Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die deadviseur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat.

  • 3 De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerderehoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijkevertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten,onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie teverschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan deadviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokkenbestuursorganen, alsmede de derde-belanghebbende(n) worden eveneens in degelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 4 De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop deadviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt deaanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 5 Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak,wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvragereen afspraak gemaakt.

  • 6 Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoeldebezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of devoorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt vanhet uit te brengen advies.

  • 7 Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnenzestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een conceptdaarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokkenbestuursorganen en aan de derde-belanghebbende(n).

  • 8 De adviseur en de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn mt ten hoogste vier weken verlengen

  • 9 De aanvrager, eventuele  andere betrokken  bestuursorganen alsmede de derdebelanghebbende(n) worden in de gelgenehied gesteld om binnen vier werken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 10 In het geval tijdig reacties zijn ingediend brengt de adviseur of de adviescommiessie binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lig bedoelde termijn een advies uit aan het collega, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 11 In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lig bedoelde termijn een advies uit aan het college

Artikel 10 Overgangsbepalingen

  • 1 Deze 'procedureverordening tegemoetkoming in planschade 2008' is van toepassing in de volgende 3 situaties:

    • a.

      op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar voor 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk in geworden op of na 1 september 2005 maar voor 1 juli 2008 voor kracht in geworden (met inbegrip van de verjaringstermijn, maar er is geen sprake van het forfait normaal maatschappelijk risico);

    • b.

      op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar voor 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel van kracht is geworden op of na 1 juli 2008.

    • c.

      op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2010.

  • 2 de 'procedureregeling planschadevergoeding 2005'blijft van toepassing op de volgende vier situaties:

    • 1.

      op een aanvraag ingediend voor 1 september 2005 in het geval dat de planologische maatregel onherroepelijk is geworden voor 1 september (zie artikel 10 procedureregeling planschadevergoeding 2005)

    • 2.

      op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar voor 1 juli 2008 in het geval de planologische maatregel onheroepelijk is geworden voor 1 september 2005 (geen verjaringstermijn van toepassing)

    • 3.

      op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar voor 1 juli 2008 in het gebal de planlogische maatregel onherriepelijk is geworden op of na 1 september 2005 en voor 1 juli 2008 van kracht is geworden (met inbegrip van de verjaringstermijn)

    • 4.

      op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar voor 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden voor 1 september 2005 (geen verjaringstermijn van toepassing)

Artikel 11 Slotbepalingen

  • 1 Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 juli 2008.

  • 2 Deze verordening wordt aangehaald als 'procedureverordening voor tegmoetkoming in planschade 2008'.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad voornoemd d.d. 8 september 2008,
de griffier,       de voorzitter,
 

Toelichting 1 Toelichting procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in

Toelichting procedureverordening voor advisering tegemoetkoming inplanschadeAlgemene toelichtingKrachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vormvan inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schadelijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag eentegemoetkoming in planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijsniet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover detegemoetkoming in planschade niet voldoende anderszins verzekerd is.Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over hettijdstip waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfdelid, Wro), is uitgewerkt welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvragerdient te blijven (artikel 6.2 Wro) en wordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaanbij het nemen van een beslissing op het aanvragen om een tegemoetkoming inplanschade dient te betrekken (artikel 6.3 Wro).Artikel 6.1, derde lid, Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die opgrond van artikel 6.7 Wro in het Bro zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot eenuniformering en standaardisering van regels omtrent de inrichting en behandeling ende wijze van beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder deWet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985(Bro 1985) bestond de noodzaak dat iedere gemeente een regeling voor debehandeling van de planschadeverzoeken moest opstellen. De regeling met betrekkingtot de behandeling van de aanvragen is nu terug te vinden in het Bro en opgenomen indeze verordening.In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten voor hetindienen van een aanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regelsvoor het aanwijzen van een adviseur opgenomen. Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht hetcollege een adviseur aan te wijzen die advies uitbrengt over de op de aanvraag tenemen beslissing. In artikel 6.1.3.3, eerste lid, Bro wordt voorgeschreven dat degemeente een verordening moet vaststellen over de wijze waarop een adviseur wordtaangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt. Met onderhavigeverordening wordt hieraan voldaan.Artikelsgewijze toelichtingArtikel 1. BegripsbepalingenBij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro enhet Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Vooreen juiste interpretatie van de verordening is naast raadpleging van artikel 1kennisneming van de algemene bepalingen in artikel 6.1.1.1 Bro van belang. Tenbehoeve van de duidelijkheid van de begrippen adviseur en adviescommissie is in dezeverordening een van het Bro afwijkende omschrijving van het begrip adviseuropgenomen. Het begrip gemeente is afzonderlijk gedefinieerd om te verduidelijken datindien de verordening het woord gemeente gebruikt, het de gemeente betreft waar deaanvraag om tegemoetkoming in planschade is ingediend.Artikel 2. Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangstEerste lidVast moet staan dat de binnengekomen aanvraag een aanvraag is om een tegemoetkoming inde schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening. De aanvraag moet voldoen aande vereisten van:- artikel 4:2 Awbde aanvraag moet worden ondertekend en ten minste bevatten: naam en adres van deaanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.- 6 -- artikel 6.1 Wrode aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van degevraagde tegemoetkoming.- artikel 6.1.2.2 Brode aanvraag bevat een aanduiding van de in artikel 6.1 Wro genoemde planologischemaatregelen die oorzaak is/zijn van de schade, de aard van de schade en een omschrijvingvan de manier waarop aan de schade naar het oordeel van de aanvrager tegemoet dient teworden gekomen als hij geen vergoeding in geld wenst.Aanvrager moet gebruikmaken van het door het college vastgesteld formulier volgensbijgevoegd model.Volgens artikel 4:2, tweede lid en artikel 4:5 Awb heeft het bestuursorgaan de mogelijkheidom later aanvulling van de aanvraag te verlangen. De wet noemt daarvoor geen termijn.Tweede lidRegistratie van de datum van ontvangst van de aanvraag is van belang voor de bepaling vande wettelijke rente over de uit te keren schadevergoeding en voorts in verband met de indeze verordening genoemde overgangsbepalingen. Het is ons beleid de envelop met postzegelof poststempel te bewaren.Derde lidTer zake van een aanvraag om een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1Wro is een drempelbedrag verschuldigd. In artikel 6.4 Wro is deze bepaald op € 300,- welkede gemeenteraad in deze verordening overneemt. Let wel, dit is geen leges en hoort dus nietthuis in de legesverordening. De wet bepaalt dat teruggaaf wordt verleend indien op deaanvraag geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist.Artikel 3. Besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvragerDeze bepaling is direct ontleend aan artikel 6.4, lid 2 Wro. In uitzonderlijke gevallen kanworden geoordeeld dat aanvrager inderdaad niet in verzuim is geweest, bijvoorbeeld als hetcollege de mededeling van ontvangst per abuis verkeerd heeft geadresseerd. Als dit blijkt,kan het college zijn besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager herzien.Artikel 4. Besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke nietontvankelijkheidof kennelijke ongegrondheidVolgens vaste rechtspraak moet de gemeente bij de behandeling van aanvragen omplanschadevergoeding objectief en deskundig advies inwinnen, behoudens deuitzonderingsgevallen dat de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid ofongegrondheid direct moet worden afgewezen. Overeenkomstig deze rechtspraak geeftartikel 4 aan dat het college in dergelijke gevallen een aanvraag kan afwijzen zonderadvies in te winnen. Zo’n afwijzing zal slechts in bijzonder duidelijk liggende gevallenverantwoord zijn; daardoor worden onnodig werk en onnodige kosten voorkomen.Artikel 5. OpdrachtverstrekkingHet college dient binnen twaalf weken een opdracht te verstrekken aan één ofmeerdere adviseurs gezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1Bro of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 6.1.3.1, eerste lid,Bro geeft het college de bevoegdheid een aanvraag binnen vier, dan wel acht wekenindien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de aanvraag aan te vullen, alskennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft betrekking opde bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht waarbij een onvolledigeaanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten. Volgens artikel 6.1.3.1,tweede lid, Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier wekenna ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld. Voor zover deaanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het collegeacht weken de tijd na het tijdstip waarop de termijn om de aanvraag aan te vullen isverstreken, om het besluit tot niet verdere behandeling van de aanvraag bekend temaken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken wordenverlengd. Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buitenbehandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen- 7 -bedoeld in artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval dienenniettemin één of meerdereadviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt.De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken isverstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het collegeafwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking.Artikel 6. Adviseur of adviescommissieHet college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering overde op de aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen eenadviseur of een adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welkedeskundigheid een adviseur dient te beschikken.Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tusseneen natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (ziede Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureaugespecialiseerd in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld inhet eerste lid, of als één van de adviseurs (tweede of derde lid) in eenadviescommissie.Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseursnoodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfdeadviseur(s) aan te wijzen (vaste adviseur/vaste adviescommissie).In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die overvoldoende deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken.Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derdeadviseur worden aangewezen, die over specifieke deskundigheid op het gebied vanplanschade wegens inkomensderving onderscheidenlijk wegens waardeverminderingvan een onroerende zaak als gevolg van een planologische verslechtering beschikt.Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, tebeoordelen of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien decomplexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derdeadviseur bij de opdracht te betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Hetcollege zal de tweede en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij deaanwijzing van twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie (artikel 3,vijfde lid). De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken te betrekken.Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich doorderden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid isinstemming van het college vereist.Artikel 7. Deskundigheid en onafhankelijkheidArtikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moetbevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om dedeskundigheid van de adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat hetcollege alvorens zij tot aanwijzing van een persoon als adviseur overgaat, kanverlangen dat deze persoon aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig tezijn met betrekking tot de in artikel 3, tweede of derde lid, genoemde aspecten waarophij of zij de aanvraag dient te beoordelen.In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel6.1.1.1 onder c, Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijnonder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordtin artikel 4, tweede lid, bepaald dat die adviseur eveneens niet werkzaam mag zijnonder verantwoordelijkheid van de raad. Voorts bepaalt artikel 4, tweede lid, dat eenadviseur niet betrokken mag zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraagbetrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de inhet geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aanpersonen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader vanplanologische maatregelen.- 8 -Artikel 8. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzingadviseur of adviescommissie.Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen enderde-belanghebbende(n) als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wroschriftelijk op de hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseurof adviescommissie. De aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te wordengemaakt. In het geval meerdere adviseurs worden aangewezen, worden dezeaanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt. Indien de aanvrager, eventueleandere betrokken bestuursorganen of derde-belanghebbende(n) zich niet kunnenverenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid oméén of meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele anderebetrokken bestuursorganen of derde-belanghebbende(n) kunnen één of meerdereadviseurs worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor devereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemdepartijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek totwraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het collegemoet binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van eenverzoek tot wraking beslissen.Artikel 9. Werkwijze adviseur of adviescommissieDit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokkenbestuursorganen en derde-belanghebbende(n) onder verslaglegging worden gehoorden bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoorgeldende termijnen vastgelegd.In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleendaan de adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie metbetrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking testellen. Daarnaast worden alle bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of vande adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag aan hen terbeschikking gesteld.Het derde, vierde en vijfde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, debezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te wordengeorganiseerd.Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie.Volgens artikel 6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien,indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te wordenafgewezen.Het concept advies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan degemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en derdebelanghebbende(n) te worden toegezonden. Deze termijn kan met ten hoogste vierweken worden verlengd (zevende lid).Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moetschenken aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokkenbestuursorganen en derde-belanghebbende(n) bij de opstelling van het advies moetenworden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat deaanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op hetconcept advies te reageren (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p.66). In dit kader bepaalt het achtste lid dat de gemeente, de aanvrager, eventueleandere bestuursorganen en derde-belanghebbende(n) als bedoeld in artikel 6.4a,tweede en derde lid, van de Wro in de gelegenheid worden gesteld om binnen vierweken schriftelijk op het concept advies te reageren.Het negende en het tiende lid bepalen de termijnen voor het uitbrengen van het adviesaan het college.Artikel 10. OvergangsbepalingenDe genoemde overgangsbepalingen vloeien voort uit artikel 9.1.18 en 9.1.19 van deInvoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180).