Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort 2009

Geldend van 01-07-2011 t/m heden

Intitulé

Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort 2009

Burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort

BESLUITEN;

gelet op

· artikel 4,5,6,15 en 19 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

· hoofdstuk IV van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur);

· de delegatieartikelen in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Westervoort

vast te stellen het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente

Westervoort (Bvmo), met inbegrip van de bijlagen 1 tot en met 6 en de toelichting

Burgemeester en wethouders van Westervoort,

de secretaris, de burgemeester,

A. Vink mr. J.J.G.M. Geukers

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • - Alle begrippen hebben dezelfde betekenis als in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort 2009.

    Onder het besluit wordt verstaan het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Westervoort 2009 (Bvmo).

     

  • a Ergonomische belemmering: bouwkundige of woontechnische belemmering die de belanghebbende ten gevolge van zijn lichamelijke functionele beperkingen ondervindt bij het zich bewegen of verplaatsen, die aantoonbaar in de weg staat aan het normale gebruik van de woonruimte;

  • b Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke worden afgestemd op het inkomen van belanghebbende;

  • c Forfaitaire vergoeding: een vooraf vastgestelde vergoeding los van de werkelijke kosten met volledige bestedingsvrijheid, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;

  • d Persoon met beperkingen:Een persoon die ten gevolge van ziekte of funktiebeperking, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij:

    • a.

      het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden;

    • b.

      het normale gebruik van de woning;

    • c.

      het verplaatsen in en om de woning;

    • d.

      het zich lokaal verplaatsen per vervoervoorziening;

    • e.

      het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

    De persoon met beperkingen wordt in dit besluit verder aangehaald als “belanghebbende”.

  • e Gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens;

  • f Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorend tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van belanghebbende vanaf de toegang tot de woning te bereiken;

  • g Goedkoopst adequaat; niet duurder dan noodzakelijk en naar objectieve maatstaven doeltreffend, doelmatig ter compensatie van de beperking van de belanghebbende.

  • h Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de belanghebbende met een briefadres is ingeschreven;

  • i Onder hulp bij het huishouden wordt verstaan:

    Geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten op het gebied van verzorging van het huishouden.

  • j Inkomen:Het (gezamenlijk) bruto-inkomen , verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies met uitzondering van de procentuele premie voor de basisverzekering in het kader van de Zorgverzekeringswet van de:

    • a.

      belanghebbende, indien deze 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van art.1 lid 2 t/m 7 van de Wet;

    • b.

      ouders of pleegouders van de belanghebbende indien deze jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van art. 1 lid 2 t/m 7 van de Wet;

    • c.

      belanghebbende en zijn echtgenoot indien deze een echtgenoot heeft in de zin van art 1 lid 2 t/m 7 van de Wet, vermeerderd met de van toepassing zijnde heffingskortingen.

  • k Normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding;

  • l Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeente kunnen worden aangesloten;

  • m Vervoervoorziening: een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die belanghebbende bij het vervoer buitenshuis ondervindt.

  • n Voorziening: een woonvoorziening, een vervoervoorziening of een rolstoel en een kindervoorziening;

  • o Woningaanpassing: ingreep van bouw- of woontechnische aard, die gericht is op het opheffen van of verminderen van aantoonbare beperkingen die belanghebbende ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte; alsmede aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de belanghebbende te kunnen bereiken;

  • p Woonvoorziening: een voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van (ergonomische) beperkingen, die belanghebbende bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en waarvan de kosten het bedrag zoals genoemd in bijlage 1 niet te boven gaan;

  • q Woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Algemene bepalingen betreffende het recht op voorzieningen

  • 1 Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze kosten van de aanpassing in redelijke verhouding staan tot de resterende

    technische levensduur van de woonruimte, het vervoervoorziening of de rolstoel.

  • 2 Geen voorziening wordt toegekend, wanneer:

    • a.

      op grond van enige andere wettelijke regeling (voorliggende voorziening) aanspraak op de voorziening bestaat

    • b.

      de belanghebbende gebruik kan maken van algemeen toegankelijke voorzieningen.

Hoofdstuk 2 Het Persoonsgebonden budget

Artikel 3 Omvang van het persoonsgebonden budget (PGB)

  • 1

    • a.

      de omvang van het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen is de tegenwaarde die de gemeente moet betalen aan de eigen leverancier bij de inkoop van de voorziening in natura van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate te verstrekken voorziening verhoogd met 20%, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten.

    • b.

      de omvang van de instandhoudingkosten betreffende verzekering, onderhoud en reparatie is de tegenwaarde die de gemeente moet betalen aan een leverancier bij de inkoop van de voorziening in natura verhoogd met 20%

    • c.

      het PGB bedraagt nooit meer dan de werkelijk gemaakte kosten.

  • 2 De omvang van het persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen is gebaseerd op de werkelijke kosten maar bedraagt ten hoogste de kosten, gebaseerd op de offertelijn waar de gemeente een keus uit kan maken.

  • 3 De omvang van het persoonsgebonden budget voor autoaanpassingen is gelijk aan het bepaalde in artikel 20.2. sub c van het besluit.

  • 4 De omvang van het persoonsgebonden budget in de vervoerkosten als bedoeld in artikel 25 lid a,b en c van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Vvmo) is bepaald in artikel 21 en 22. van het besluit.

  • 5 De omvang van het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel als bedoeld in artikel 26 onder c van de Vvmo is bepaald in artikel 23.2. van het besluit.

  • 6 De omvang van het persoonsgebonden budget in hulp bij de huishouding als bedoeld in artikel 8 onder b van de Vvmo is bepaald in artikel 9.5 van het besluit.

Artikel 4 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

  • 1 Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger

  • 2 Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      er een algemene passende voorziening is, die een goede en snelle oplossing biedt;

    • b.

      uit nader onderzoek blijkt dat de belanghebbende of diens vertegenwoordiger niet op een verantwoorde wijze zal en kan omgaan met een persoonsgebonden budget.

    • c.

      sprake is van een problematische schuldensituatie bij de belanghebbende, ofwel dat deze is of wordt opgenomen in de WSNP

    • d.

      sprake is van hulp bij het huishouden, die voor een periode korter dan 3 maanden wordt verstrekt,

    • e.

      sprake is van een voorziening in verband met een progressief ziektebeeld, waardoor de desbetreffende voorziening binnen deze korte termijn niet meer adequaat is.

Artikel 5 Verantwoording persoonsgebonden budget

  • - De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats bij:

  • a De aan te schaffen voorziening:

    nadat de gelden voor een persoonsgebonden budget op de girorekening of bankrekening van zijn overgemaakt, wordt op verzoek van het college door de budgethouder verstrekt:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      het onderhouds/reparatiecontract (inclusief bewijs van de betaalde verzekeringspremie).

  • b De huurkosten van een voorziening

    Nadat de huurkosten voor een persoonsgebonden budget op de girorekening of bankrekening van belanghebbende zijn overgemaakt, wordt op verzoek van het college door de budgethouder een betalingsbewijs overlegd, waaruit blijkt, dat de huurkosten zijn betaald

  • c Hulp bij het huishoudenOver de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt op verzoek van het college door de budgethouder verantwoording afgelegd door overlegging van:

    • a.

      de aangegane overeenkomst/ bevestiging van ontvangst;

    • b.

      de salarisadministratie;

    • c.

      bankafschriften waaruit de betaling blijkt.

  • d Woonaanpassing

    • 1.

      Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een woningaanpassing, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van het toekenningbesluit, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid; deze gereedmelding zal vergezeld gaan van een verklaring, dat bij het treffen van de woningaanpassing is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget is verleend.

    • 2.

      De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het definitieve bedrag van het persoonsgebonden budget

    • 3.

      De vergoeding in de kosten wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte;

    • 4.

      Degene aan wie het persoonsgebonden budget ten behoeve van de woningaanpassing wordt uitbetaald, dient gedurende de periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden

Artikel 6 Terugvordering van een voorziening

Indien aan een belanghebbende een persoonsgebonden budget is verstrekt, en de voorziening is in eigendom van de belanghebbende, en deze voorziening wordt niet meer gebruikt, dient de belanghebbende of de nabestaande(n) de waarde van de desbetreffende voorziening volgens de in artikel 8 van dit besluit beschreven afschrijvingssystematiek terug te betalen aan de gemeente dan wel de voorziening binnen redelijke termijn aan de gemeente te doen toekomen.

Artikel 7 Verrekening van een voorziening

  • 1.

    Indien aan een belanghebbende een persoonsgebonden budget is verstrekt, en de voorziening is in eigendom van de belanghebbende, en de desbetreffende voorziening wordt binnen de in artikel 8. beschreven afschrijvingstermijn niet meer gebruikt, omdat deze niet meer adequaat is, wordt de waarde van de desbetreffende voorziening verrekend met een eventueel nieuw toe te kennen persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Verrekening zoals bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats, indien de belanghebbende de desbetreffende voorziening aan de gemeente laat toekomen.

Artikel 8 Afschrijvingssystematiek

De afschrijvingssystematiek voor een voorziening, zoals genoemd in artikel 5 eerste lid, wordt als volgt berekend:

Tabel afschrijvingssystematiek

Jaar 1

Jaar 2

Jaar 3

Jaar 4

Jaar 5

100

80

60

40

20

 

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 9 Omvang van de eigen bijdrage

  • 1 Bij toekenning van een budget ten behoeve van hulp bij de huishouding is een inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de kosten verschuldigd overeenkomstig het in bijlage 4 genoemde uurtarief.

  • 2 Voor de omvang van de eigen bijdrage wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:

    • a.

      ongehuwde personen jonger dan 65 jaar.

    • b.

      ongehuwde persoenen van 65 jaar en ouder

    • c.

      gehuwde personen, waarbij een van beiden jonger is dan 65 jaar

    • d.

      gehuwde personen, waarbij beiden 65 jaar of ouder zijn.

  • 3 De hoogte van de eigen bijdrage per categorie genoemd in het tweede lid is aan een inkomensafhankelijk maximum gebonden overeenkomstig artikel 4.1 van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. De bedragen zijn opgenomen in bijlage 4

  • 4 De toekenning van een persoonsgebonden budget voor hulp bij de huishouding wordt gebaseerd op een bedrag per uur op jaarbasis overeenkomstig bijlage 4.

  • 5 Bijzondere regels persoonsgebonden budget voor hulp in de huishouding.

    • 1.

      Een belanghebbende komt alleen in aanmerking voor een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp indien er sprake is van een langdurige zorgbehoefte. Hieronder wordt verstaan een periode van minimaal 3 maanden. Deze periode kan eventueel met een periode van maximaal 3 maanden worden verlengd, als blijkt dat het herstel langer gaat duren.

    • 2.

      Indien een PGB-houder in het buitenland verblijft kan deze maximaal 3 maanden per jaar een PGB ontvangen voor hulp bij het huishouden. Daarbij wordt op het PGB aangepast, gericht op het prijsniveau van het land waar deze verblijft. Blijft de PGB-houder permanent in het buitenland dan wordt de PGB terstond beëindigd.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 10 Algemene bepalingen

De door het college te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van :

  • a.

    verhuizing en inrichting; de hoogte hiervan wordt bepaald op grond van de individuele omstandigheden.

  • b.

    woningaanpassing; de hoogte hiervan bedraagt 100% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten conform bijlage 3 tot een maximaal bedrag zoals genoemd in bijlage 1;

  • c.

    woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard; deze voorziening kan ook in natura worden verstrekt ;

  • d.

    onderhoud, keuring en reparatie, conform contract ;

  • e.

    tijdelijke huisvesting;

  • f.

    huurderving;

  • g.

    verwijderen van voorzieningen

  • h.

    woningsanering

  • i.

    uitraasruimte

Artikel 11 Omvang van de eigen bijdrage

  • 1 Bij toekenning van een woonvoorziening is een inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de kosten verschuldigd overeenkomstig het in bijlage 5 genoemde tarief.

  • 2 Voor de omvang van de eigen bijdrage wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:

    • a.

      ongehuwde personen jonger dan 65 jaar

    • b.

      ongehuwde personen van 65 jaar en ouder

    • c.

      gehuwde personen, waarbij een van beiden jonger is dan 65 jaar

    • d.

      gehuwde personen, waarbij beiden 65 jaar of ouder zijn

  • 3 De hoogte van de eigen bijdrage per categorie genoemd in het tweede lid is aan een inkomensafhankelijk maximum gebonden overeenkomstig artikel 4.1 van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. De bedragen zijn opgenomen in bijlage 5.

  • 4 Bij de vaststelling van de eigen bijdrage voor een woonvoorziening wordt rekening gehouden met een reeds opgelegde eigen bijdrage voor andere individuele voorzieningen.

Artikel 12 Specifieke bepalingen: verhuizing en inrichting

  • 1 Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten met een maximale grens van het in bijlage 1 van dit besluit vermelde bedrag ; indien bij de belanghebbende sprake is van objectief aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of funktiebeperking die een, op opheffing of beperking daarvan gerichte, verhuizing noodzakelijk maken en er sprake is van een plotseling ontstane situatie (bv. een ongeval), waardoor er ergonomische beperkingen ontstaan in de huidige woning en men verhuist naar een aangepaste woning.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan het college besluiten een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten te verstrekken van 20% van de benodigde aanpassing in de huidige woning, indien het enige alternatief voor belanghebbende het verhuizen naar een voor hem duurdere woning is.

  • 3 Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verstrekken aan:

    • a.

      De belanghebbende;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van belanghebbende de woonruimte heeft ontruimd.

Artikel 13 Specifieke bepalingen: woningaanpassing

  • 1 Belanghebbende kan alleen voor woningaanpassing en/of een roerende woonvoorziening in aanmerking komen als een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting niet de goedkoopst adequate oplossing is of niet mogelijk is;

  • 2 Echter in afwijking hiervan kan belanghebbende in aanmerking komen voor een woningaanpassing en/of een roerende woonvoorziening indien naar oordeel van het college verhuizing:

    • a.

      naar een voor de belanghebbende betaalbare woonruimte niet binnen een redelijke termijn te realiseren is;

    • b.

      leidt tot een onherstelbare aantasting van het sociale netwerk van de belanghebbende, dat noodzakelijk is in verband met het overwinnen van ergonomische belemmeringen, die de belanghebbende ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte;

    • c.

      de belanghebbende noodzaakt tot verkoop van diens woning over te gaan en als gevolg daarvan een aanzienlijk vermogensverlies geleden wordt;

    • d.

      onevenredig belastend is, indien er sprake is van een progressieve ziekte.

  • 3 Indien er geen goedkopere en adequate oplossing voorhanden is, kan het college een bijdrage verlenen voor het verwerven van extra grond, die nodig is voor het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen, nodig zou zijn. Deze bijdrage komt ten hoogste overeen met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning zoals genoemd in bijlage 3 van dit besluit.

  • 4 Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen

  • 5 In afwijking van het gestelde in lid 4 kan een financiële tegemoetkoming worden verleend voor het aanpassen van één woonruimte, indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting, of wanneer een minderjarige belanghebbende bij één van de ouders woont, en de andere ouder regelmatig bezoekt. Het gaat hierbij om het bezoekbaar maken van de woning, d.w.z. de belanghebbende kan de woonruimte, de woonkamer en één toilet bereiken/gebruiken. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 6 4. De financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in lid 5 wordt verleend onder de voorwaarde, dat de gemeente, waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is, dat ten behoeve van de belanghebbende reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt.

  • 7 Een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing kan bestaan uit de in bijlage 1 behorende bij dit besluit, genoemde kosten.

  • 8 De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 10, sub b, d, f en g van dit besluit wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte;

  • 9 De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 10, sub a en e wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte;

  • 10 Degene aan wie de financiële tegemoetkoming ten behoeve van de woningaanpassing wordt uitbetaald, dient gedurende de periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

  • 11 Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een woningaanpassing, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van het toekenningsbesluit, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid; deze gereedmelding zal vergezeld gaan van een verklaring, dat bij het treffen van de woningaanpassing is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

Artikel 14 Anti-speculatiebeding

 

De restitutie als bedoeld in artikel 20 van de Verordening Wmo 2009 bedraagt:

voor het eerste jaar

100 % van de meerwaarde

voor het tweede jaar

90 % van de meerwaarde

voor het derde jaar

80 % van de meerwaarde

voor het vierde jaar

70 % van de meerwaarde

voor het vijfde jaar

60 % van de meerwaarde

voor het zesde jaar

50 % van de meerwaarde

voor het zevende jaar

40 % van de meerwaarde

voor het achtste jaar

30 % van de meerwaarde

voor het negende jaar

20 % van de meerwaarde

voor het tiende jaar

10 % van de meerwaarde

in alle gevallen minus het percentage dat voor de rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen. 

Artikel 15 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1 Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 10, onder d van het besluit indien:

    • a.

      de woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel de Wet Voorzieningen Gehandicapten als in de Regeling Wet Geldelijke Steun Huisvestingbelanghebbende is verleend;

    • b.

      de woonvoorziening wordt genoemd in bijlage 3 behorend bij dit besluit.

  • 2 De hoogte van de financiële tegemoetkoming is conform de gemaakte afspraken met de leverancier.

Artikel 16 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1

    • a.

      Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van tijdelijke huisvesting, die door de belanghebbende moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de belanghebbende nog te betrekken woonruimte. Dit geldt uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte niet bewoond kan worden ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing en de belanghebbende als gevolg daarvan voor extra woonlasten komt te staan.

    • b.

      De aanpassingskosten moeten dan minimaal het bedrag zoals genoemd in bijlage 1 zijn geweest.

    • c.

      De tegemoetkoming genoemd in sub a. wordt alleen verleend als de belanghebbende redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

  • 2 De maximale termijn voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 sub a. van dit artikel is zes maanden.

  • 3 De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt:

    • a.

      de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag genoemd in bijlage 1 per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte

    • b.

      de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag genoemd in bijlage 1 per maand ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

Artikel 17 Kosten in verband met huurderving

  • 1 In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte , die is  aangepast voor meer dan het bedrag genoemd in bijlage 1 kan een financiële  tegemoetkoming verleend worden aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 2 De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met een maximum van de maximale huur die geldt wanneer de woning nog tot het regime van de Individuele Huursubsidie/Huurtoeslag behoort.

Artikel 18 Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen kan slechts worden verleend, indien en voor zover het woongenot van de nieuwe huurder hierdoor aantoonbaar wordt geschaad en met het verwijderen hiervan relatief hoge kosten zijn gemoeid.

Artikel 19 Beperkingen

  • 1 Het college verleent geen woonvoorziening wanneer ondervonden belemmeringen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen  of de slechte staat van onderhoud van de woning.

  • 2 De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 10 onder b en c van het besluit wordt geweigerd, indien:

    • a.

      ten behoeve van de belanghebbende korter dan 7 jaar na het moment van verstrekking een woonvoorziening bij of krachtens de WVG is verstrekt. Onder verstrekken wordt hier verstaan moment waarop het college de hoogte van de financiële tegemoetkoming heeft vastgesteld en dit meedeelt aan degene aan wie dit wordt uitbetaald.

    • b.

      Een uitzondering hierop wordt gemaakt, indien de belanghebbende op legitieme gronden is verhuisd.

Artikel 20 Aanpassingen van woonwagens

  • 1 Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen, indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

    • b.

      de standplaats niet binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; en

    • d.

      de hoofdbewoner van een woonwagen in bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

  • 2 Indien (in afwijking van het bepaalde in lid 1, sub a.) de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedragen de aanpassingskosten maximaal het bedrag genoemd in bijlage 1.

Hoofdstuk 5 het lokaal verplaatsen per vervoervoorziening

Artikel 21 Algemene bepalingen

  • - De door het college te verstrekken vervoervoorziening genoemd in artikel 21 van de Vvmo kan bestaan uit:

  • 1 Een voorziening in natura in de vorm van :

    • a.

      een vervoerpas (collectieve vervoervoorziening)

    • b.

      een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • c.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • d.

      een open elektrische buitenwagen; dan wel een aanpassing daarvan;

    • e.

      een ander verplaatsingsmiddel, b.v. een driewielfiets. Indien noodzakelijk vinden de vergoedingen plaats inclusief kosten van onderhoud en reparatie, waarbij een eigen risico wordt gehanteerd van € 150,00 per schadegeval.

  • 2 Een tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van :

    • a.

      het gebruik van een bruikleenauto, taxi of eigen auto, of rolstoeltaxi;

    • b.

      de aanschaf of het gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

    • c.

      aanpassing van een eigen auto tot een maximaal bedrag, zoals genoemd in bijlage 1; indien de auto ouder is dan 7 jaar, is de hoogte niet meer dan de dagwaarde van de auto. Slechts 1 x per 5 jaar komt men in aanmerking voor een vergoeding;

    • d.

      medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer. Zoals bedoeld in artikel 22.

Artikel 22 Omvang van de eigen bijdrage

  • 1 Bij toekenning van een vervoervoorziening is een inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de kosten verschuldigd overeenkomstig het in bijlage 6 genoemde tarief.

  • 2 Voor de omvang van de eigen bijdrage wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:

    • a.

      ongehuwde personen jonger dan 65 jaar

    • b.

      ongehuwde personen van 65 jaar en ouder

    • c.

      gehuwde personen, waarbij een van beiden jonger is dan 65 jaar

    • d.

      gehuwde personen, waarbij beiden 65 jaar of ouder zijn

  • 3 De hoogte van de eigen bijdrage per categorie genoemd in het tweede lid is aan een inkomensafhankelijk maximum gebonden overeenkomstig artikel 4.1 van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. De bedragen zijn opgenomen in bijlage 6.

  • 4 Bij de vaststelling van de eigen bijdrage voor een woonvoorziening wordt rekening gehouden met een reeds opgelegde eigen bijdrage voor andere individuele voorzieningen.

Artikel 23 Hoogte financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer

Indien om medische redenen geen gebruik kan worden gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoer en het inkomen onder 1.5 x de bijstandsnorm is gelegen, ontvangt belanghebbende een financiële tegemoetkoming in de vorm van een maximale bijdrage in de vervoerkosten zoals opgenomen in bijlage 1:

  • 1.

    voor de (eigen) auto of gebruik van taxi

  • 2.

    een rolstoeltaxi

  • 3.

    een bruikleenauto waarbij geldt dat maximaal 1500 km wordt vergoed, maal het kilometerbedrag genoemd in bijlage 1.

  • a.

    Indien gebruik kan worden gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoer en het inkomen onder 1,5 x het norminkomen ligy, wordt de vervoersvoorziening in de vorm van een kortingspas voor het collectief vervoer verstrekt.

  • b.

    Indien belanghebbende is aangewezen op een rolstoeltaxi wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt zoals genoemd in bijlage 1.

  • c.

    De kortingspas voor het collectief vraagafhankelijk vervoer geeft recht op het in bijlage 1 genoemde aantal zones.

  • d.

    Indien ook gebruik wordt gemaakt van een ander, op basis van de verordening toegewezen, vervoervoorziening geeft de kortingpas voor het collectief vraagafhankelijke vervoer recht op het in bijlage 1 genoemde aantal zones.

Artikel 24 Begeleidingskosten

Wanneer belanghebbende gebruik kan maken van het openbaar vervoer, maar begeleiding om medische redenen noodzakelijk is, kan een tegemoetkoming in de kosten van de begeleider worden verstrekt. De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van de individuele vervoerbehoefte tot een maximum van het in bijlage 1 genoemde bedrag.

Artikel 25 Hoogte financiële tegemoetkoming bij verblijf in een AWBZ- inrichting

  • a.

    Een financiële tegemoetkoming voor vervoerkosten aan een niet zelfstandig wonende bedraagt in beginsel 50% van de hoogte van een zelfstandig wonende.

  • b.

    Indien aannemelijk kan worden gemaakt, dat niet volstaan kan worden met deze halve financiële tegemoetkoming, wordt deze verhoogd tot maximaal de hoogte van een zelfstandig wonende.

Hoofdstuk 6 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 26 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Een individuele rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel in natura of een persoonsgebonden budget

  • b.

    een sportrolstoel welke kan worden verstrekt in natura en als financiële tegemoetkoming als bedoeld in bijlage 1, waarmee voor de periode van 3 jaar een rolstoel kan worden aangeschaft en onderhouden.

  • c.

    Rolstoelaccessoires welke kunnen worden verstrekt in natura en als persoonsgebonden budget indien deze op grond van de handicap medisch noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 7 Kindervoorzieningen

Artikel 27 Soorten kindervoorzieningen

De door het college te verstrekken voorziening voor een kind met beperkingen kan bestaan uit een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget ten behoeve van:

  • a.

    zitondersteuningselementen;

  • b.

    autozitjes en fietszitjes;

  • c.

    buggies;

  • d.

    duw- en wandelwagens;

  • e.

    speelvoertuigen;

Hoofdstuk 8 procedures

Artikel 28 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de belanghebbende, wordt bij het onderzoek in verband met artikel 7.4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de belanghebbende;

  • b.

    de beperkingen die de belanghebbende in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of funktiebeperking;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de belanghebbende;

  • d.

    de psychisch en sociaal functioneren van de belanghebbende;

  • e.

    de sociale omstandigheden (waaronder de participatiemogelijkheden) van de belanghebbende.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 29 Gronden van weigering van een voorziening

Het college kan de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

  • a.

    indien er geen sprake is van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of funktiebeperking bij de belanghebbende c.q. de persoon namens wie een aanvraag is ingediend;

  • b.

    indien men verhuisd is, voordat het college over de aanvraag heeft beschikt, tenzij het college daar schriftelijk toestemming voor heeft verleend.

Artikel 30 Bijzondere bepaling

Bij een periodieke tegemoetkoming wordt in de beschikking ook vermeld: de geldingsduur, uitkeringsmaatstaf, de voorschriften waaraan de belanghebbende dient te voldoen voordat de tegemoetkoming kan worden uitbetaald.

Hoofdstuk 9 Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van burgemeester en wethouders

Artikel 31 Verplichtingen

  • 1 Het college kan aan de voorziening verplichtingen verbinden die strekken tot:

    • a.

      aanwending van de voorziening voor het daartoe gestelde doel;

    • b.

      beëindiging of vermindering van een voorziening;

    • c.

      zorgvuldig gebruik en beheer van verstrekte voorzieningen;

    • d.

      het tegen schade of wettelijke aansprakelijkheid verzekeren of verzekerd houden van een voorziening.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 32 Slotbepalingen

  • 1.

    In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Tegen besluiten genomen in het kader van dit besluit is bezwaar en beroep mogelijk, ingevolge de Algemene Wet Bestuursrecht.

  • 3.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2009. Dit besluit vervangt de voorafgaande besluiten, die hiermee komen te vervallen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders verhogen of verlagen jaarlijks per 1 januari de in het kader van dit besluit geldende bedragen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 5.

    Dit besluit wordt aangehaald als Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort 2009.

Financiële bedragen: 1

 

Financiële bedragen:

Artikel

artikelnummer

beschrijving

min./max.

bedrag in € 

berekening

Artikel

16. 1. b.

aanpassingskosten

Minimaal

968,-

 

Artikel

16. 3 a.

financiële tegemoetkoming

Maximaal

484,-

per maand

Artikel

16. 3. b.

financiële tegemoetkoming

Maximaal

242,-

per maand

Artikel

17.1.

investeringsbedrag

 

7258,-

 

Artikel

20. 2

aanpassingskosten woonwagens

Maximaal

1045,-

 

Artikel

23. 1.

Eigen auto of taxi

Maximaal

832,-

 

Artikel

23. 1.

bruikleenauto

Maximaal

390,-

€ 0,26 p/km x 1500

Artikel

23. 1.

Rolstoeltaxi

Maximaal

1248,-

 

Artikel

23. 2.

taxi, eigen auto etc.

Maximaal

373,-,\

 

Artikel

23. 2.

Forfaitair bedrag rolstoeltaxi

Maximaal

556,-

 

Artikel

23. 2.

Zones collectief vervoer

 

 

360 zones

Artikel

23. 2.

Zones collectief vervoer

 

 

180 zones

Artikel

24.

begeleidingskosten

Maximaal

210,-

€ 0,14 x 1500

Artikel

26. b.

sportrolstoel

 

2551,-

 

N.B. De bedragen in deze bijlage worden jaarlijks geïndexeerd (indexeringscijfer CBS)

 

Onderstaande bedragen komen niet voor indexering in aanmerking

Artikel

artikelnummer

beschrijving

min./max.

bedrag in € 

Artikel

10.b

woonvoorziening

 

45.380,00

Artikel

12.1

verhuizing en inrichting

 

5000,00

Artikel

21.2.c

aanpassing eigen auto

Maximaal

5000,00

 

Woningaanpassingen 2

Kosten die voor subsidie in aanmerking komen, zijn:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfredzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is and het maximale honorarium als bepaald in 1998 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet orden ingeschakeld, worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is en de bouwkosten meer bedragen dan € 1000,-- tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De verschuldigde en niet-verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    Renteverlies, i.v.m. het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in bijlage 3

  • 9.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen worden;

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • 12.

    De administratiekosten die verhuurder maakt t.b.v. het treffen van en voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 t/m 11 meer dan € 1000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,

Aantal m² waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gegeven ingevolge artikel 12 onder 7 “het verwerven van grond” 3

Ingevolge artikel 12 onder 7 is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek, indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m² dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek gemaximaliseerd (zie onderstaande tabel)

1.a.

Aantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend.

Soort vertrek;  in geval van aanbouw van een vertrek;  in geval van van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

 

aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning:

Soort vertrek

aanbouw

uitbreiding

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

1-persoons-slaapkamer

10

4

2-persoons-slaapkamer

18

4

toiletruimte

2

1

badkamer: wastafelruimte

2

1

badkamer: doucheruimte

3

2

entree/hal/gang

5

2

berging

6

4

1.b.

Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort, dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m².

Omvang van de eigen bijdrage hulp in de huishouding per 1-7-2011 4

 

Hoofdstuk 3, artikel 9 lid 1 tot en met 4

Categorie

Parameters berekening bijdrage

rekencriteria

Ongehuwd jonger dan 65

Minimale eigen bijdrage

€ 17,20 (a)

 

Vrijgesteld inkomen (startpunt)

€ 21.703,- (b)

 

Inkomenspercentage eigen bijdrage

15% (c)

 

Uurtarief hulp bij huishouden

€ 21,98 (d)

Ongehuwd ouder dan 65

Minimale eigen bijdrage

€ 17,20 (a)

 

Vrijgesteld inkomen (startpunt)

€ 14.812,- (b)

 

Inkomenspercentage eigen bijdrage

15% (c)

 

Uurtarief hulp bij huishouden

€ 21,98 (d)

Gehuwd, een van partners jonger dan 65

Minimale eigen bijdrage

€ 24,60

 

Vrijgesteld inkomen (startpunt)

€ 26.535,-

 

Inkomenspercentage eigen bijdrage

15%

 

Uurtarief hulp bij huishouden

€ 21,98

Gehuwd ouder dan 65

Minimale eigen bijdrage

€ 24,60

 

Vrijgesteld inkomen (startpunt)

€ 20.431,-

 

Inkomenspercentage eigen bijdrage

15%

 

Uurtarief hulp bij huishouden

€ 21,98

Berekeningswijze:

Het bedrag dat dient te worden betaald bedraagt de minimale eigen bijdrage (a), met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan het vrijgesteld inkomen (startpunt b), het bedrag van de minimale eigen bijdrage (a) wordt verhoogd met een dertiende deel van het inkomenspercentage (c) van het verschil tussen zijn inkomen en het vrijgesteld inkomen (b).

Omvang van de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen 1-7-2011 5

 

Hoofdstuk 4, artikel 11 lid 1 tot en met 4

Categorie

Parameters berekening bijdrage

rekencriteria

Ongehuwd jonger dan 65

Minimale eigen bijdrage

€ 17,20 (a)

 

Vrijgesteld inkomen (startpunt)

€ 21.703,- (b)

 

Inkomenspercentage eigen bijdrage

15% (c)

Ongehuwd ouder dan 65

Minimale eigen bijdrage

€ 17,20 (a)

 

Vrijgesteld inkomen (startpunt)

€ 14.812,- (b)

 

Inkomenspercentage eigen bijdrage

15% (c)

Gehuwd, een van partners jonger dan 65

Minimale eigen bijdrage

€ 24,60

 

Vrijgesteld inkomen (startpunt)

€ 26.535,-

 

Inkomenspercentage eigen bijdrage

15%

Gehuwd ouder dan 65

Minimale eigen bijdrage

€ 24,60

 

Vrijgesteld inkomen (startpunt)

€ 20.431,-

 

Inkomenspercentage eigen bijdrage

15%

Berekeningswijze:

Het bedrag dat dient te worden betaald bedraagt de minimale eigen bijdrage (a), met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan het vrijgesteld inkomen (startpunt b), het bedrag van de minimale eigen bijdrage (a) wordt verhoogd met een dertiende deel van het inkomenspercentage (c) van het verschil tussen zijn inkomen en het vrijgesteld inkomen (b).

Omvang van de eigen bijdrage voor de vervoervoorziening per 1-7-2011 6

 

Hoofdstuk 5, artikel 22 lid 1 tot en met 4

Categorie

Parameters berekening bijdrage

rekencriteria

Ongehuwd jonger dan 65

Minimale eigen bijdrage

€ 17,20 (a)

 

Vrijgesteld inkomen (startpunt)

€ 21.703,- (b)

 

Inkomenspercentage eigen bijdrage

15% (c)

Ongehuwd ouder dan 65

Minimale eigen bijdrage

€ 17,20 (a)

 

Vrijgesteld inkomen (startpunt)

€ 14.812,- (b)

 

Inkomenspercentage eigen bijdrage

15% (c)15% (c)

Gehuwd, een van partners jonger dan 65

Minimale eigen bijdrage

€ 24,60

 

Vrijgesteld inkomen (startpunt)

€ 26.535,-

 

Inkomenspercentage eigen bijdrage

15%

Gehuwd ouder dan 65

Minimale eigen bijdrage

€ 24,60

 

Vrijgesteld inkomen (startpunt)

€ 20.431,-

 

Inkomenspercentage eigen bijdrage

15%

Berekeningswijze:

Het bedrag dat dient te worden betaald bedraagt de minimale eigen bijdrage (a), met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan het vrijgesteld inkomen (startpunt b), het bedrag van de minimale eigen bijdrage (a) wordt verhoogd met een dertiende deel van het inkomenspercentage (c) van het verschil tussen zijn inkomen en het vrijgesteld inkomen (b).

Toelichting 1 Toelichting financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

b,c,en e Financiële tegemoetkoming, gemaximeerde en forfaitaire vergoedingOnder een financiële tegemoetkoming wordt begrepen een tegemoetkoming in de kosten van de voorziening, die op het inkomen van de belanghebbende kan worden afgestemd, terwijl een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding wordt ver¬strekt los van het inkomen.Een forfaitaire vergoeding wordt ook los van de werkelijk gemaakte kosten verstrekt, terwijl een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waar¬voor de ver-goeding is vertrekt en kan dus niet worden afgerekend op declaratie¬basis.

d persoon met aantoonbare beperkingenGeeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICFclassificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICFclassificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Het ICF-classificatiesysteem is door de Wereld Gezondheidsorganisatie opgesteld om hetfunctioneren van mensen te beschrijven. Dit ICF-classificatiesysteem is gepubliceerd in 2001. In 2002 kwam hiervan de Nederlandse vertaling.De ICF is een begrippenkader (een soort woordenboek) waarmee het mogelijk is het functioneren van mensen en eventuele problemen die mensen in het functioneren ervaren, te beschrijven plus de factoren die op dat functioneren van toepassing zijn.Meer informatie over de ICF is terug te vinden op www.rivm.nl/who-fic.

f. gemeenschappelijke ruimte:De ruimte die niet tot de onderscheiden woning behoort, zoals gangen en portalen en trap-penhuizen, die toegang verschaffen tot de woonruimte.

g. goedkoopst adequaatVoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met adequaat wordt hier bedoeld: volgens ob¬jectieve maatsta-ven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorzie-ning meer adequaat maken, zullen in principe niet voor ver¬goeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn, dat de bruikbaar¬heid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten be¬paald wordt. Tevens is denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijk¬baar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is.Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uit gegaan kan worden, mag het duidelijk zijn, dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Dit niveau zou bij woonvoorzieningen omschreven kunnen worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen waarbij b.v. uit Welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzon¬dering op maken. In geval van twijfel vraagt de gemeente twee of meer offertes op om vast te stellen wat de goedkoopst ade¬quate oplossing is

h. hoofdverblijf:Ter compensatie van de beperkingen die een persoon met beperkingen die in de gemeente wonen (Bvmo). Art. 1 onder h, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft stelt dat het gemeentebestuur voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning van de in de gemeente woon¬achtige. De gemeentelijke bevolkingsadministratie geeft hierover uit¬sluitsel. Voor bepaalde gezond¬heidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. In het geval van AWBZ-bewoners heeft de zorgplicht betrekking op de vervoerbehoefte. In die gevallen waarin belanghebbenden een briefadres elders hebben, kunnen gemeente de betreffende instellingen (op grond van art. 75 van de Wet GBA) aanwijzen om een overzicht te verstrekken welke personen naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd in de instel¬ling zul¬len verblijven.

i. hulp bij het huishouden:Bij de hulp bij het huishouden was vanaf 1 januari 2007 een onderscheid gemaakt in de hulp bij het huishouden 1 (het feitelijke schoonmaakwerk) en hulp bij het huishouden 2 (naast het schoonmaakwerk werd ook enige hulp geboden bij de organisatie van het huishouden).Bij de nieuwe aanbesteding welke per 1 februari 2009 zijn beslag heeft gekregen, is dit onderscheid losgelaten en wordt enkel gesproken over hulp bij het huishouden. In de indicatiestelling en besluitvorming wordt aangegeven wanneer ook hulp bij de organisatie van het huishouden noodzakelijk wordt geacht.

j. inkomen: Onder inkomen wordt verstaan het inkomen van de belanghebbende, dan wel het ge-zamenlijke inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van de belanghebbende en zijn echtgenoot. Wanneer bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en de hoogte financiële tegemoetkomingen het inkomen wordt be¬trokken, dient dus te worden uitgegaan van het voor de aanvraag relevante inko¬men. Gaat het om een belanghebbende jonger dan 18 jaar, dan geldt het gezamenlijke inkomen van ouders of pleegouders, tenzij de betrokkene gehuwd is. In dat geval is de belanghebbende voor de wet meerderjarig en moet het gezamen¬lijke inkomen van de belanghebbende en zijn/haar echtgenoot in beeld worden gebracht.

Indien het inkomen van de pleegouders wordt betrokken bij de toekenning van voorzienin¬gen dient wel aan de voorwaarde te zijn voldaan, dat de pleegouders het pleegkind als een eigen kind opvoeden en onderhouden.

o. Voorziening:Onder rolstoel dient hier begrepen te worden: de rolstoel die iedereen kent. Deze kan zowel handmatig als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel be¬schouwd, deze valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen. Een scootermo¬biel komt voor in een aantal varianten, zowel voor binnen als buiten, en uitsluitend voor bui¬ten. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als verplaat¬singsmiddel voor binnen als voor buiten. Indien een rolstoel uitsluitend voor buiten¬gebruik is, is de rolstoel per definitie een vervoervoorziening. De sportrolstoel valt onder het be¬grip rolstoel.

Hoofdstuk 2. Het Persoonsgebonden budget

Artikel 3. Omvang van het persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt.Voor de persoonsgebonden budgetten voor de diverse soorten voorzieningen is een nadere uitwerking opgenomen in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort 2009 dat door het college wordt vastgesteld.Het college is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of belanghebbenden hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningvoorwaarden.

Artikel 4. bijzondere regels over het persoonsgebonden budgetLid 2 geeft aan wanneer een persoonsgebonden budget niet wordt toegekend.Als er sprake is van een problematische schuldensituatie is het niet wenselijk dat een PGB wordt verstrekt. Dit om de belanghebbende tegen zichzelf in bescherming te nemen en er zeker van te zijn dat deze de zorg gaat ontvangen die noodzakelijk is.Ook wanneer er sprake is van een progressief ziektebeeld waardoor binnen de te verwachten termijn de voorziening niet meer adequaat is, wordt geen PGB verstrekt.

Daarnaast is extra opgenomen dat een persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden alleen wordt verstrekt indien bij de aanvraag al duidelijk is dat de zorgbehoefte langdurig noodzakelijk is en de hulp langer dan 3 maanden moet worden ingezet. Betreft het bijvoorbeeld een herstelperiode na ziekenhuisopname, waarbij meestal volstaan kan worden met het leveren van 3 maanden zorg, kost het bij aanvang veel tijd en energie om een PGB geregeld te krijgen en is het wat uitvoering betreft, zowel voor de gemeente als voor belanghebbende, praktischer om dan zorg in natura in te zetten. Als blijkt dat het herstel wat meer tijd gaat kosten, kan deze periode met nog maximaal 3 maanden worden toegekend, zodat voorkomen wordt dat dan voor nog een maand een mogelijkheid is om een PGB in te zetten.

Eveneens is toegevoegd dat er voor budgethouders die in het buitenland verblijven in bepaalde gevallen een PGB kan worden toegestaan. Het betreffen landelijke richtlijnen.Omdat dergelijke situaties zich nauwelijks voordoen binnen de gemeente Westervoort, is het niet nodig nadere regels hiervoor op te nemen.

Artikel 5. Verantwoording persoonsgebonden budget

woningaanpassingGereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkomingDe financiële tegemoetkomingen voor onroerende woningaanpassingen, voor on¬derhoud, reparatie en voor huurderving worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte, terwijl financiële tegemoetkomingen voor verhuizing, voor roerende wo¬ningaanpassingen en voor tijdelijke huisvesting verstrekt worden aan de hoofdbe¬woner van de woonruimte.In dit artikel wordt ook geregeld dat de woningaanpassing binnen een bepaalde ter¬mijn ge¬reed wordt gemeld. De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële te-gemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de belanghebbende. Indien dat het geval zou zijn, heeft de belanghebbende of zijn gemachtigde geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden.

De gereedmelding dient binnen een bepaalde termijn na het verlenen van de finan¬ciële te-gemoetkoming plaats te vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van een voorziening te lang op zich laat wachten. Een andere reden voor het opnemen van een gereedmeldings-termijn is om te voorkomen, dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van subsidie blijft openstaan. De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Om te voorkomen dat ie¬dere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blij¬ken, dat niet aan alle voorwaar¬den is voldaan, kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Op grond van deze gegevens kan de financiële tege¬moetkoming worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald.De hoogte van de finan¬ciële tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidia-bele kosten van de wo¬ningaanpassing. Deze is pas definitief bekend op het moment dat de aanpassing is uitge¬voerd.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 9 Omvang van de eigen bijdrage

Er wordt aan alle belanghebbenden met de voorziening hulp bij het huishouden een eigen bijdrage gevraagd. Voor de omvang van deze eigen bedragen nemen we de systematiek over die in het landelijke ontwerp Besluit (AmvB) gebruikt wordt.

onder 4 Er wordt voor de vaststelling van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden dezelfde systematiek als in de AWBZ gehanteerd. Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op basis van een vaste prijs per uur. De hoogte van de bedragen voor een persoonsgebonden budget ‘hulp bij het huishouden’ wordt per jaar beschikbaar gesteld.

Hoofdstuk 4: Woonvoorzieningen

Artikel 10. Algemene bepalingen

a. Verhuis- en inrichtingskostenHet college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis-en inrich-tingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning. De gemeente maakt de af¬weging of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven of dat de woning van de belanghebbende aan¬gepast moet worden. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn, kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gege¬ven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de belanghebbende. Bij de uiteindelijke keuze van de te ver-strekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen ver¬sus het aanpassen van de huidige woonruimte. Hierbij gaat men (in principe) uit van de goedkoopst adequate oplossing. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen re-kening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de belanghebbende zich be-vindt, zoals de aanwezigheid van mantelzorg.

Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan, kan het wenselijk zijn, dat indien de band tussen belanghebbende en woning wordt verbroken, (bijv. door overlijden van de belanghebbende) deze woning opnieuw aan een andere belanghebbende wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblij¬vende huurders naar een andere woon¬ruimte moeten verhuizen. Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan als stimule¬ringsmaatregel gezien worden. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuis¬kostenvergoeding kan zijn, dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een soortgelijk bedrag dient te worden aangepast. Het college laat de hoogte van de tege-moetkoming af¬hangen van de concrete situatie.

Wanneer een woning wordt vrijgemaakt, kan het zo zijn dat er twee maal een ver¬goeding voor verhuizing en inrichting moet worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en daarna aan de belanghebbende die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De to-taalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de af¬weging of er een tegemoetko¬ming in de verhuiskosten verstrekt zal worden, dan wel een woning aangepast moet worden.

b. woningaanpassingenHet gaat hierbij om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen, die de ergo¬nomische beperkingen van de belanghebbende (gedeeltelijk) wegnemen.

Zie lijst Woningaanpassingen (bijlage 1).

c. roerende woonvoorzieningenOnder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woon-technische aard zal in de praktijk met name een financiële tegemoetkoming voor woningsa-nering i.v.m. CARA of het verstrekken van rolstoeltapijten verstaan worden. De maximale vergoeding voor vloerbedekking en het bekleden dan wel het nieuw aanschaffen van een bankstel worden genoemd in bijlage 1. Vergoedingen voor luxaflex zijn conform de richtlijn van de gemeente Arnhem.Ook kan hieronder worden begrepen: hulpmiddelen 1voor baden, wassen en dou¬chen, welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiën¬tenliften. Deze laatste twee categorieën kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, b.v. in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

d t/m g De punten tijdelijke huisvesting en huurderving hebben vooral een functie naar ver¬huurders van woningen om hun medewerking te verkrijgen.Bij onderhoud, keuring en reparatie gaat het vooral om voorzieningen die (elektrisch) be-weegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden, waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Hierbij gaat het vooral om liften, automatische deuropeners en (elektrisch ) beweegbare keukens.In die gevallen waarin de belanghebbende tijdens het aanbrengen van de voorzienin¬gen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dub¬bele woonlasten worden verstrekt.

Artikel 11 Omvang van de eigen bijdrage

Er wordt aan alle belanghebbenden met een woonvoorziening een eigen bijdrage gevraagd. Voor de omvang van deze eigen bedragen nemen we de systematiek over die in het landelijke ontwerp Besluit (AmvB) gebruikt wordt.

Het opleggen van een eigen bijdrage zal voor cliënten die reeds een eigen bijdragebetalen voor HH niet of nauwelijks gevolgen hebben. Het anticumulatiebeding staat niet toe dat er meer eigen bijdrage wordt opgelegd dan op basis van het inkomen maximaal mag worden opgelegd. Er mag geen sprake zijn van “stapeling”van eigen bijdrages.

Artikel 12. Specifieke bepalingen verhuizing en inrichting

Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken in de verhuis- en in¬richtings-kosten aan een belanghebbende die naar een geschikte (aangepaste) of goed¬kopere dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte is verhuisd. Het col¬lege kan ook aan een niet-belanghebbende persoon een dergelijke voorziening ver¬strekken, indien zo een aange¬paste of geschikte woonruime vrij komt voor een belanghebbende. De tegemoetkoming of ver¬goeding van een deel van de verhuis- en in¬richtingskosten dient ter stimulering van het vrij¬maken van de woning.

In sommige gevallen is een verhuiskostenvergoeding van € 5.000,— niet voldoendeen niet passend om een verhuizing mogelijk te maken, terwijl een verhuizing naareen aangepaste/aanpasbare woning wel mogelijk is. In dat geval kan de gemeentegebruik maken van een flexibele financiële vergoeding, die is aangepast aan de individuele situatie. Bijvoorbeeld: de eigen woning van een persoon zou, ter compensatie vanbeperkingen die het normale gebruik van de woning beïnvloedt, aangepast moetenworden voor een bedrag van € 100.000,—. Een alternatief voor deze persoon is een nieuwbouwproject elders in de gemeente, waar rekening gehouden kan worden met alle specifieke aanpassingswensen. Alleen deze woning kost € 50.000,— meer dan de huidige woning. Ter stimulering van de verhuizing kan de gemeente in dit geval de betreffendepersoon een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding kunnen aanbieden van€ 20.000,— (20% van de te compenseren aanpassing) waarmee ook een structureeldeel van de extra hypotheekkosten kan worden betaald.

Artikel 13 Specifieke bepalingen woningaanpassing

Primair zal worden gekeken of verhuizing binnen de gemeentegrenzen mogelijk en zinvol is. Hierbij moet een geschikte woning beschikbaar zijn of op korte termijn be¬schikbaar komen. Onder geschikte woning verstaan we een woning, die met betrek¬kelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Is geen geschikte woning beschikbaar, dan kan het college besluiten één van de andere voorzieningen te ver¬strekken

Verwerven van grondAls een woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft, kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond, die noodzakelijk is om de woning-aanpassing te realiseren. Hierbij wordt een maximum aantal m² gehanteerd voor de ver-schillende vertrekken (zie bijlage 3). Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt in¬dien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut.

HoofdverblijfIn principe is een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing alleen mogelijk indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen wor¬den getroffen. In uitzondering hierop kan eenmalig een financiële tegemoetkoming worden verstrekt ten behoeve van het aanpassen van 1 woon¬ruimte waar de belanghebbende vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eige¬naar van die woonruimte. De financiële te¬gemoetkoming beperkt zich dan tot het slechts bezoekbaar maken van die woning, omdat de persoon daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige, maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Bezoekbaar makenDe gemeente waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is, dat ten behoeve van de persoon met beperking te reeds eerder een woning bezoek¬baar is gemaakt. Deze verklaring heeft tot doel te voorkomen, dat de belanghebbende in meerdere gemeenten een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woonruimte. Volgens de veror¬dening mag er voor maximaal één woonruimte een financiële tegemoetkoming worden ver¬leend voor het bezoekbaar maken.Voor het bezoekbaar maken van de woning geldt geen maximumbedrag. Ook hier geldt goedkoopst adequaat.

Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming.De financiële tegemoetkomingen voor onroerende woningaanpassingen, voor on-derhoud, reparatie en voor huurderving worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte, terwijl financiële tegemoetkomingen voor verhuizing, voor roerende wo-ningaanpassingen en voor tijdelijke huisvesting verstrekt worden aan de hoofdbe¬woner van de woonruimte.In dit artikel wordt ook geregeld dat de woningaanpassing binnen een bepaalde ter¬mijn ge¬reed wordt gemeld. De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële te¬gemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de persoon met beperkingen. Indien dat het geval zou zijn, heeft de persoon met beperkingen of zijn gemachtigde geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden.

De gereedmelding dient binnen een bepaalde termijn na het verlenen van de finan¬ciële te¬gemoetkoming plaats te vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van een voorziening te lang op zich laat wachten. Een andere reden voor het opnemen van een gereedmeldings¬termijn is om te voorkomen, dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van subsidie blijft openstaan. De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Om te voorkomen dat ie¬dere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blij¬ken, dat niet aan alle voorwaar¬den is voldaan, kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Op grond van deze gegevens kan de financiële tege¬moetkoming worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald.De hoogte van de finan¬ciële tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidia¬bele kosten van de wo¬ningaanpassing. Deze is pas definitief bekend op het moment dat de aanpassing is uitge¬voerd.

Artikel 14. Anti- speculatiebeding

Terugbetaling bij verkoop.Deze bepaling heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van dewoonvoorziening(en) is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.

Artikel 15. Kosten in verband met huurderving

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel ge¬vallen lan-ger duren dan de termijnen die voor niet-belanghebbenden gelden. Om deze reden wordt een grens getrokken bij een investeringsbedrag van € 6.806,--. Wonin¬gen die voor een lager bedrag zijn aangepast, zullen in veel gevallen niet zo speci¬fiek zijn aangepast, dat het vin¬den van ene geschikte kandidaat door de woningaan¬passingen belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tege¬moetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor belanghebbenden. Bij de exploitatie van een woning loopt de verhuurder normaal gesproken het risico van leegstand. De eerste maand dat de woning leeg staat mag daarom als normaal beschouwd en wordt daarom niet vergoed.

Artikel 19. Beperkingen1. Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de zorgplicht, zoals genoemd in de wet. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit b.v. CARA niet op grond van deze wet weggenomen kunnen wor¬den. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de wer¬king van de ver-ordening.

2. a. Uitgangspunt is dat de belanghebbende 7 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aan¬gepast, de mogelijkheid heeft naar een andere woning te verhuizen, zonder dat dit noodza¬kelijk is vanwege ergonomische beperkingen. Het staat de belanghebbende uiteraard vrij om binnen een periode van 7 jaar nadat zijn woning is aangepast te verhuizen. Er bestaat dan echter geen recht op een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de an-dere woning.

2.b. Personen met beperkingen kunnen diverse legitieme gronden aanvoeren om toch binnen de gestelde termijn een aanvraag voor een woningaanpassing te doen. Eén van de re¬denen kan zijn, dat de persoon met beperking een andere werkkring heeft aanvaard. De ge¬meente zal in dergelijke ge¬vallen na zorgvuldige individuele toets overgaan tot het aanpassen van een andere woning. Voor woningverbeteringen is het niet ongebrui¬kelijk om eerdere ingrepen te betrekken in de besluitvorming, tenzij hierdoor onrede¬lijke situaties ontstaan.

Als een persoon met beperking vanuit een andere gemeente een (aangepaste) woning zoekt, moet de belanghebbende aantonen dat hij de laatste 7 jaar niet verhuisd is (breng¬plicht).

Hoofdstuk 5: Het lokaal verplaatsen per vervoervoorziening

Artikel 21 Algemene bepalingen

Vervoervoorziening die in natura verstrekt kunnen worden, zijn:

  • a.

    een voorziening gericht op collectief vervoer in de vorm van een vervoervoorziening.

  • b.

    De (aangepaste) auto voor korte en lange afstand. Dit kan zowel een perso¬nen¬auto zijn als een aangepaste bus. Deze voorziening kan gecombi¬neerd worden met een financiële tegemoetkoming in de kosten van het ge¬bruik van dit vervoermiddel. Bedoeling van een voorziening als deze is dat hiermee alle vervoerbehoeften kun¬nen worden ingevuld, omdat het open¬baar vervoer en een aanvullend systeem niet in aanmerking komen. Hiervan zou b.v. sprake kunnen zijn, wanneer men woont op een plaats waar geen (aanvullend) openbaar vervoer komt of kan komen.

  • c.

    Een (aangepaste) gesloten buitenwagen. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoervoorzieningen, die voorzien in een vervoerbehoefte op korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning.

  • d.

    Een open elektrische buitenwagen. Zie verder onder 1.b.

  • e.

    Een ander verplaatsingsmiddel. Hier vallen alle andere verplaatsingsmidde¬len on¬der, welke op grond van het gemeentelijk beleid op basis van de WVG in natura kunnen worden verstrekt. Bij het verzekeren van het vervoermiddel wordt een eigen risico gehanteerd van € 150,00 per schadegeval ten laste van de aanvrager.

Artikel 22 Omvang van de eigen bijdrage

Er wordt aan alle belanghebbenden met de voorziening ten behoeve van het zich lokaal verplaatsen een eigen bijdrage gevraagd. Voor de omvang van deze eigen bedragen nemen we de systematiek over die in het landelijke ontwerp Besluit (AmvB) gebruikt wordt.

Het opleggen van een eigen bijdrage zal voor cliënten die reeds een eigen bijdragebetalen voor HH niet of nauwelijks gevolgen hebben. Het anticumulatiebeding staat niet toe dat er meer eigen bijdrage wordt opgelegd dan op basis van het inkomen maximaal mag worden opgelegd. Er mag geen sprake zijn van “stapeling”van eigen bijdrages.

Artikel 23 Hoogte financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer

Hier wordt beschreven hoe de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld. Indien de aanvrager geïndiceerd is voor een vervoervoorziening, wordt deze verstrekt in de vorm van een kortingspas voor het collectieve vervoer.

Indien de aanvrager om medische rededen geen gebruik kan maken van het collectieve vervoer, dan wordt een maximaal bedrag verstrekt.

De hoogte van de maximale bijdrage is afhankelijk van het feit of de aanvrager is aangewezen op een rolstoeltaxi. Bij gebruik van de rolstoeltaxi is er sprake van een hoger bedrag. De reden hiervoor is dat een rolstoeltaxi duurder is dan een gewone taxi.

Tevens wordt hier het maximaal aantal zones aangegeven, waarop men met een vervoerpas tegen een gereduceerd tarief kan reizen. Het maximaal aantal zones wordt verlaagd met 50% indien er sprake is van gebruik van een andere vervoervoorziening (bijvoorbeeld scootmobiel)Iemand die in het bezit is van een dergelijke vervoervoorziening, kan hiermee voor een groot deel in zijn of haar vervoerbehoefte voorzien in de directe woonomgeving voorzien.

Artikel 24. Begeleidingskosten

Indien op basis van ziekte of funktiebeperking bij het vervoer noodzakelijk is dat acuut me-disch inge¬grepen moet worden, zal medische begeleiding noodzakelijk zijn. Veelal zal dit ingrijpen niet door de chauffeur plaats kunnen vinden, zodat meenemen van een extra persoon die ook deskundig is om in te grijpen noodzakelijk is. Dit levert meerkosten op die in het kader van de zorgplicht vergoed kunnen worden, voor zo¬ver het vervoerbehoefte betreft. Betaling van uren (tijd) komt niet voor vergoeding in aanmerking. Overigens, indien iemand onder bege¬leiding dient te reizen, kan hij/zij gebruik maken van de ov-begeleiderskaart. Hiervoor zijn geen kosten verschuldigd. De begeleider kan gratis meereizen op vertoon van deze kaart.

Hoofdstuk 6: Rolstoelen

Artikel 26 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Onder het begrip rolstoel valt alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen an¬dere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis. Ook individuele aan¬passingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Rolstoelen die uit¬sluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn per definitie vervoervoorzieningen, b.v. scootermobiel of elektrische bui¬tenwagen.

Hoofdstuk 8: Procedures

Artikel 28 samenhangende afstemming

Het verkrijgen van een voorzieningDe Algemene Wet Bestuursrecht bepaald dat een voorziening alleen op aanvraag wordt toegekend. Een belanghebbende kan dus niet verwachten dat vanuit de ge¬meente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In principe dient men een aanvraag in te dienen bij de gemeente waar men in het bevolkingsre¬gister is ingeschreven. Wanneer men verhuisd naar een andere gemeente, kan het voorkomen dat men een aanvraag indient bij een gemeente waar men (nog) niet in het bevolkingsregister staat ingeschreven.

Artikel 29 Gronden van weigering van een voorziening

Gedoeld wordt hier op de situatie waar de belanghebbende een voorziening aanvraagt nadat deze gerealiseerd is. Omdat de gemeente dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken noch in¬vloed heeft op de te ver¬strekken soort voorziening, zal in deze situatie de voorzie¬ning worden geweigerd. Niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een wo¬ningaan-passing heeft genomen, mag aanvang gemaakt worden met de werkzaam¬heden.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen, uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goed¬koopst adequate voorziening be¬schouwt. Het college kan immers ook factoren laten meewegen die buiten de woonruimte van de belanghebbende gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waar-door een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Indien de voorziening verloren is gegaan door b.v. roekeloosheid of verwijt¬bare on-achtzaamheid, wordt de nieuwe aanvraag geweigerd. Indien een ander aan¬sprakelijk is voor het verloren gaan, dient beken te worden of het mogelijk is deze derde door de belanghebbende hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een traplift, verstelbare keuken of andere dure voorziening is aange-bracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijv. bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep worden gedaan op deze verordening.

Artikel 30. Bijzondere bepalingen

1. In de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrek¬king heeft. Hierdoor kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de financiële tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de in¬trekking van een voorziening en de terugvordering daarvan een¬voudiger.

2. Bij een periodieke tegemoetkoming dienen geldingsduur, uitkeringsmaatstaf en toe-passelijke voorschriften voor uitbetaling te worden vermeld. Doel hiervan is een goede moti-vering te geven voor de beslissing. Tevens wordt voor de belanghebbende duidelijk wat van hem wordt verwacht.

Hoofdstuk 9: Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het col¬lege van burgemeester en wethouders

Artikel 31. VerplichtingenHet college is bevoegd de belanghebbende op te roepen in persoon te verschij¬nen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen des¬kundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Het college mag dus geen gege-vens (doen) opvragen waarin zij uit andere hoofde geïnteresseerd zijn.

Er moet onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe adviseurs. Een interne adviseur werkt onder het gezag van het college. Op een externe adviseur zijn de regels van de Al¬gemene wet bestuursrecht van toepassing.

BevoegdhedenIntrekking of herziening van een besluit tot verlening van een voorzieningHiervan is sprake wanneer opzettelijk onjuiste gegevens worden verstrekt, b.v. over inkomen of draagkracht. Intrekking is ook mogelijk als de belanghebbende in ge¬breke blijft zijn eigen bijdrage, binnen de gestelde termijn en na aanmaning, te voldoen.Indien geen sprake is van verwijtbaarheid, wordt de subsidie vastgesteld op grond van juiste gegevens, dan wel beperkt tot het bedrag dat reeds is uitbetaald. Indien wel sprake is van verwijtbaarheid kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde ver¬goeding binnen 6 maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorzie¬ning waarvoor deze is verleend, kan deze voorziening ook worden ingetrokken. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tege¬moetkoming of bij de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen, omdat de uitbetaling pas dan plaats vindt, nadat de aanpassing is uitge¬voerd.

Hoofdstuk 10: slotbepalingen

Artikel 32 Slotbepalingen

Deze clausule biedt het college de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorge-schreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemoti-veerd genomen te worden.