Regeling vervallen per 01-01-2020

Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Westerwolde 2020

Geldend van 22-01-2020 t/m 31-12-2019

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Westerwolde 2020

Het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde,

gelet op de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004),

besluit vast te stellen de:

Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW , IOAZ en Bbz 2004 gemeente Westerwolde 2020

Met deze beleidsregels geeft de gemeente invulling aan de bevoegdheid tot terugvordering, verhaal en kwijtschelding ingevolge de Participatiewet. Dat geldt ook voor de bevoegdheid tot terugvordering en kwijtschelding in het kader van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere, gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).

1. Algemene uitgangspunten terugvordering en verhaal

Volledig gebruik van de bevoegdheid

De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 van de Participatiewet,

  • b.

    het terugvorderen van (ten onrechte of tot een te hoog bedrag) verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet,

  • c.

    het terugvorderen van bijstand of bedrijfskapitaal zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet en artikel 12, lid 2 sub c en artikel 39 en de artikelen 41 tot en met 43 van het Bbz 2004.

  • d.

    het verhalen van verleende bijstand zoals neergelegd in paragraaf 6.5 Participatiewet,

  • e.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 17 van de IOAW,

  • f.

    het terugvorderen van (ten onrechte of tot een te hoog bedrag) verleende uitkering zoals neergelegd in de artikelen 25, 26 en 28 IOAW,

  • g.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 17 van de IOAZ,

  • h.

    het terugvorderen van (ten onrechte of tot een te hoog bedrag) verleende uitkering zoals neergelegd in de artikelen 25, 26 en 28 IOAZ.

  • i.

    terugvordering van door de gemeente gedane afdracht van loonheffing bij de toepassing van artikel 12, lid 2 Bbz 2004.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, het Bbz 2004 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatie-wet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ, artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 38 Bbz 2004;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • h.

      Bijstand: de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet en het Bbz 2004, die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet en de door het college in bijstand “om niet” omgezette bijstand;

    • i.

      Bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of direct “om niet” verstrekt op grond van artikel 24 en 26 van het Bbz 2004.

Artikel 2 Algemene bepalingen herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college acht zich verplicht tot terugvordering van ten onrechte en/of teveel verstrekte uitkering. In dit verband:

  • a.

    herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • b.

    maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en de IOAZ en artikel 12, lid 2 sub c, artikel 39 en de artikelen 41 tot en met 43 van het Bbz 2004 toekomt; en

  • c.

    bruteert het college de vordering bij niet tijdige betaling.

  • d.

    Van terugvordering wordt afgezien indien het terug te vorderen bedrag lager is dan € 50,00, er geen sprake van fraude is en verrekening met de uitkering niet mogelijk is.

Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

2. Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

2.1. Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 4 Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting, indien de vordering niet het gevolg is van schending inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 1. In afwijking van artikel 2 kan het college besluiten af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. b. en d. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

  • 3. Het college kan uit doelmatigheidsoverwegingen van terugvordering of van verdere terugvordering afzien indien het restant van de vordering(en) per debiteur lager is dan € 50,00.

  • 4. De in onderdeel 1 genoemde termijn bedraagt 10 jaar indien sprake is van een verwijtbare vordering wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

  • 5. Als er sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan kan er geen sprake zijn van kwijtschelding.

  • 6. Ingeval artikel 13 Bbz 2004 bij de toekenning van toepassing was, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

Artikel 5. Uitzondering

  • 1. Artikel 4 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2. Het op basis van artikel 4 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

2.2. Schuldregeling

Artikel 6. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      Redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden:

    • b.

      Redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; of

    • c.

      De vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende

    • b.

      de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;

    • c.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

3. Invordering

3.1. De betalingsverplichting

Artikel 7 Algemeen

  • 1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2. Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

Artikel 8. Uitstel van betaling

  • 1. Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2. Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3. Indien de vermogenspositie van belanghebbende daartoe aanleiding geeft, kan het college besluiten geen uitstel te verlenen of besluiten uitstel te verlenen voor slechts een gedeelte van de vordering.

  • 4. Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossingsverplichting niet nakomt.

Artikel 9 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ, bedraagt bij niet verwijtbare vorderingen de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2.

    Voor fraudevorderingen en boetes bedraagt de aflossingsverplichting 10% van de toepasselijke uitkeringsnorm per maand zoals genoemd in het eerste lid.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 50,00 per maand bedraagt.

  • 4.

    In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 10 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en de IOAZ.

  • 1. Indien de debiteur tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen ontvangt dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit van de teruggevorderde bijstand of leenbijstand vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid, en volgende van de IOAW en IOAZ, per maand, inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag, inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2. Indien de terugvordering ziet op een verwijtbare of fraudevordering worden de in het eerste lid genoemde percentages van 5 en 35 vastgesteld op respectievelijk 5 en 50.

  • 3. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de laatste bijstandsperiode of de periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 4. Met een redelijk betalingsvoorstel van de debiteur kan worden ingestemd. De vordering dient binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel te worden afgelost en de voorgestelde aflossing dient ten minste € 50,00 per maand te bedragen.

  • 5. In afwijking van het eerste en tweede lid kan in verband met doelmatigheidsredenen afgezien worden van een draagkrachtonderzoek. Voorwaarde is dat de getroffen betalingsregeling correct wordt nagekomen en aflossing van de restantvordering binnen 12 maanden kan plaatsvinden.

Artikel 11 Wettelijke rente bij uitstel

Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

3.2. Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 12 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting

  • 1. Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2. Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college telkens binnen 36 maanden een draagkrachtonderzoek in.

  • 3. Indien de afloscapaciteit op nihil is gesteld of als er geen inningsmogelijkheden zijn, stelt het college telkens binnen 12 maanden na het verzenden van het (wijzigings)besluit een draagkrachtonderzoek in.

  • 4. Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 5. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 13 Verzoek tot wijziging betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

3.3. Gevolgen bij het niet (meer) voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 14 Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

  • 1. Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een (eerder) opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

  • 2. In afwijking van het eerste lid gaat het college zo spoedig mogelijk over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW, IOAZ of Bbz.

  • 3. Indien belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het ontstaan van de vordering, wordt gedurende de behandeling van het bezwaar niet over gegaan tot verrekening of executoriaal beslag.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien het college inningsmaatregelen nodig acht tot behoud van zijn rechten of belanghebbende geen bezwaar heeft tegen verrekening of executoriaal beslag.

Artikel 15 Rente en kosten

  • 1. Indien wordt overgegaan tot het uitvaardigen van een dwangbevel, wordt de vordering verhoogd met de kosten van de aanmaning en de wettelijke rente, voor zover de wettelijke rente het bedrag genoemd in artikel 4:98, tweede lid van de Awb te boven gaat.

  • 2. Indien het college het terugvorderingsbesluit ten uitvoer legt door middel van een executoriaal beslag, wordt de vordering verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten en wettelijke rente, voor zover de wettelijke rente het bedrag genoemd in artikel 4:98, tweede lid van de Awb te boven gaat.

  • 3. Het college kan besluiten de vordering niet verder te verhogen met de wettelijke rente vanaf het moment van de tenuitvoerlegging als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Indien moet worden overgegaan tot betekening van het dwangbevel wordt de vordering verhoogd met de op de invordering toeziende kosten als bedoeld in het Besluit buitengerechtelijke kosten met een maximum van € 1000,00 per uitgevaardigd beslag. Indien moet worden overgegaan tot indiening van de vordering bij de gerechtsdeurwaarder wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, als bedoeld in het Besluit ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag).

4. Terugvordering en invordering Bbz 2004

4.1. Terugvordering

Artikel 16 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)

  • 1. Het college stelt het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 opeisbaar en kan dit terugvorderen indien:

    • a.

      Bedrijfskapitaal niet overeenkomstig de bestemming is besteed (artikel 39, lid 2, sub a Bbz 2004).

    • b.

      Er sprake is van bedrijfsbeëindiging of overdracht van het bedrijf (artikel 39, lid 2, sub b Bbz 2004).

    • c.

      Er sprake is van faillissement of surseance (artikel 39, lid 2, sub c Bbz 2004).

  • 2. Het college kan het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 of de achterstanden in betaling aflossing en rente terugvorderen indien:

    • a.

      De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4.

    • b.

      De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

    • c.

      Betrokkene ook na een (tweede) aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 Bbz 2004, indien het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.

  • 3. Terugvordering vindt plaats bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente.

Artikel 17 Terugvordering van gezinsleden

Onverminderd het bepaalde in artikel 17 van deze beleidsregels, worden kosten van bijstand en bedrijfskapitaal, indien de bijstand aan een gezin is, of had moeten worden verleend, van de meerderjarige gezinsleden teruggevorderd.

4.2. Invordering

Artikel 18 Wijze van invordering Bbz-vorderingen nadat er teruggevorderd is

BBZ vorderingen hebben een duidelijk ander karakter omdat de bijstand is verstrekt in de vorm van een (renteloze) geldlening ten behoeve van inkomstenverwerving in het eigen bedrijf en bedrijfskapitaal ten behoeve van de onderneming. Ook zijn er andere vermogensvrijstellingen welke bij het hebben van middelen ter inlossing van de schuld een rol kunnen spelen. Bij het bedrijfskapitaal kunnen er bijvoorbeeld materiele activa zijn aangekocht.

  • 1.

    Uitgangspunt is dat de belanghebbende de vordering ineens binnen de gestelde termijn van 6 weken, zoals gesteld in artikel 4:87 Awb, moet voldoen.

  • 2.

    Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende kan de vordering in termijnen worden voldaan.

Bij de invordering van vorderingen op grond van het Bbz 2004 wordt onderscheid gemaakt tussen invordering:

  • 1. Bij teruggevorderde uitkering levensonderhoud:

    • a.

      Levensonderhoud teruggevorderd op grond van artikel 12, lid 2, sub c BBZ 2004 kan worden ingevorderd door het college. Het college neemt aan de hand van het inkomen een invorderingsbesluit. Met de eerste termijn wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

    • b.

      Bij levensonderhoud dat terug betaald wordt in verband met eigen vermogen, is artikel 13 BBZ 2004 van toepassing. Terugvordering vindt plaats op het moment dat de door het college vastgestelde aflosverplichting niet nagekomen wordt. Na terugvordering is artikel 21 lid 3, sub a van deze beleidsregel van toepassing met betrekking tot de invordering. Bij vaststelling van de eerste termijn van afbetaling (nog geen terugvordering) wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

  • 2. Bij bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf bestaat.

    Het college beoordeelt of er invordering van de hoofdsom plus de renteachterstand ineens moet plaatsvinden. Het krediet is reeds teruggevorderd. Het college beoordeelt of er een schuldregeling overeenkomstig artikel 42 BBZ 2004 (gestelde zekerheden blijven buiten de sanering) noodzakelijk is of dat er een lagere betaalverplichting vastgesteld kan worden. Voorwaarde is dat het bedrijf dan levensvatbaar is. De wettelijke rente is van toepassing over de teruggevorderde hoofdsom en renteachterstand. (art. 4:98, lid 1 Awb).

  • 3. Bij bedrijfskapitaal na bedrijfsbeëindiging.

    Ingeval van bedrijfsbeëindiging is het bedrijfskapitaal direct opeisbaar (hoofdsom plus de rente- achterstand) op grond van artikel 39 lid 2 sub 2 Bbz 2004 en kan worden teruggevorderd. Zekerheden worden uitgewonnen. Indien er sprake is van een eigen woning en de lening voor bedrijfskapitaal onder verband van hypotheek of verpanding is verstrekt, is artikel 43a tot en met d van de Bbz van toepassing.

  • 4. Bij het bestaan van zekerheden.

    In dit geval worden deze uitgewonnen voor zover dit niet wettelijk geregeld is. Bij het bezit van een eigen woning moet beoordeeld worden of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is. Het college beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de “verkoop” van de zekerheden en stemt hier de incasso op af.

  • 5. Invordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente. Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV etc) waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling. Er moet dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoorden.

  • 6. Een onderzoek naar mogelijk gewijzigde financiële omstandigheden wordt periodiek signaal gestuurd uitgevoerd. Indien er sprake is van een bestaand bedrijf/zelfstandig beroep bij de zelfstandige, is deze periode een periode van 12 maanden.

  • 7. De kosten van bijstand worden ingevorderd bij dwangbevel als niet aan de vastgestelde betalingsverplichting wordt voldaan. De invordering wordt dan overgedragen aan de deurwaarder.

  • 8. In geval van beslaglegging en/of het inschakelen van een deurwaarder zoals vermeld in dit artikel, wordt de vordering verhoogd met de invorderingskosten en met de op de invordering toeziende kosten als bedoeld in het Besluit buitengerechtelijke kosten met een maximum van € 1000,- per uitgevaardigd beslag.

4.3. Kwijtschelding

Artikel 19 Ambtelijke kwijtschelding bedrijfskapitaal

  • 1. Het college besluit ambtshalve tot kwijtschelding in de volgende gevallen:

    • a.

      Geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van bedrijfskapitaal is wettelijk mogelijk in die gevallen zoals beschreven in artikel 42, 43 en 43 a tot en met d Bbz 2004. Indien dit niet mogelijk is, zijn de beleidsregels van toepassing.

    • b.

      Bij toepassing van artikel 43, lid 2 Bbz 2004, kan besloten worden de termijn van 5 jaar aflossen, alvorens tot kwijtschelding overgegaan kan worden, met 5 jaar te verlengen indien er sprake is van verplichtingen aan bijvoorbeeld andere schulden. Na voldoen aan de verplichtingen kan tot kwijtschelding worden overgegaan.

    • c.

      Indien bedrijfskapitaal verstrekt is volgens de artikelen 22 of 26 Bbz 2004 en dit volgens artikel 3 Bbz 2004 niet “om niet” verstrekt kan worden, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

    • d.

      Er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

    • e.

      Als alle zekerheden zijn uitgewonnen.

  • 2. Het college gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van een dwanginvordering.

Artikel 20 Kwijtschelding rente

  • 1. Artikel 21, lid 1 Bbz 2004 geeft aan dat de op grond van de artikelen 15 en 20 verschuldigde rente ambtshalve wordt kwijtgescholden en de reeds betaalde rente terugbetaald, indien het netto inkomen in een of beide boekjaren volgend op het boekjaar van de aanvraag, lager is dan de jaarnorm, tenzij in een boekjaar aan de zelfstandige ook algemene bijstand als bedoeld in artikel 10 Bbz 2004, is verleend. Het bedrag is ten hoogste de voor dat boekjaar geldende renteverplichting op grond van artikel 15 Bbz 2004, doch niet meer dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen in het boekjaar.

  • 2. Als er in het eerste en/of het tweede boekjaar volgend op het jaar van de aanvraag algemene bijstand is versterk en het blijkt dat het totale inkomen van belanghebbende in die jaren beneden de toepasselijke jaarnorm lag, dan kan het college besluiten om alsnog de verschuldigde rente of reeds betaalde rente (deels) kwijt te schelden of na te betalen. De kwijtschelding of nabetaling kan niet meer bedragen dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen inclusief de verstrekte algemene en bijzondere bijstand in het boekjaar. Kwijtschelding is niet mogelijk als het vermogen hoger is dan de grenzen als genoemd in artikel 3 Bbz 2004.

5. Bevoegdheid tot verhaal

Artikel 21 Verplichting van de bijstandsgerechtigde

  • 1. Het college legt ingevolge artikel 55 Participatiewet de aanvullende verplichting op om zelf alimentatie te eisen en te laten vaststellen op grond van een draagkrachtberekening conform de TREMA-normen:

    • a.

      voor de kind(eren) indien zij ten laste komende kinderen hebben waar zij de volledige zorg voor dragen en,

    • b.

      voor hen zelf wanneer zij in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn.

  • 2. Bij bijzondere omstandigheden kan het college afzien van het opleggen van deze verplichting.

  • 3. Het college legt ingevolge artikel 55 Participatiewet de verplichting op aan de bijstandsgerechtigde dat hij of zij de benodigde stappen onderneemt om de opgelegde bijdrage voor kosten van levensonderhoud conform een rechterlijke uitspraak af te dwingen, zo nodig door inschakeling van derden, zoals het LBIO of deurwaarder.

  • 4. Indien incasso volgens lid 1 niet tot resultaat leidt of indien in bijzondere gevallen dit in redelijkheid niet van de bijstandsgerechtigde gevergd kan worden, of een rechterlijke uitspraak over alimentatie conform de TREMA-normen ontbreekt, zal het college gebruik maken van zijn bevoegdheden zoals vastgelegd in artikel 62 en 62b van de Participatiewet.

Artikel 22 Verhaal

  • 1. Het college verhaalt de kosten van bijstand naar de regels aangegeven in hoofdstuk 6.5 van de Participatiewet.

  • 2. De kosten van bijstand kunnen in de navolgende drie situaties worden verhaald:

    • a.

      op degene aan wie de belanghebbende die bijstand ontvangt een schenking heeft gedaan, voor zover met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden als de schenking niet zou hebben plaatsgevonden (artikel 62f onderdeel a Participatiewet);

    • b.

      op de nalatenschap van een overleden bijstandsgerechtigde, voor zover er nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden voor het overlijden of als er bijstand is verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht (artikel 62f onderdeel b Participatiewet).

    • c.

      op de ouder of ouders van een jongmeerderjarige, voor zover periodieke bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud is verstrekt.

Artikel 23 Afzien van verhaal

In afwijking van artikel 22 wordt van het opleggen van een verhaalsbijdrage, zoals bedoeld in artikel 62g Participatiewet, afgezien indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 100,- per maand of € 1.200,- op jaarbasis.

Artikel 24 Verhaal en schuldregeling

  • 1. Indien een belanghebbende de volledige medewerking verleent aan de totstandkoming van een minnelijke schuldsanering of wettelijk schuldsaneringstraject ingevolge de WSNP, besluit het college gedurende de bemiddeling tot opschorting van de verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn.

  • 2. Wanneer het minnelijke schuldsaneringstraject met goed gevolg is doorlopen of het wettelijk schuldsaneringstraject ingevolge de WSNP met een schone lei is afgehandeld besluit het college tot buiteninvorderingstelling van de verschuldigde verhaalsbedragen die op dat moment opeisbaar zijn.

Artikel 25 Maatstaven verhaalsbedrag

Bij de maatstaven bedoeld in artikel 62a Participatiewet wordt door het college gebruik gemaakt van het Rapport alimentatienormen van de NVvR of Tremanormen volgens de zogenaamde netto methode.

Artikel 26 Geen splitsing verhaalsbedrag

Het verhaalsbedrag dat wordt verlangd ten behoeve van de (ex-) partner mede ten behoeve van minderjarige kinderen wordt gesteld op het gehele voor verhaal beschikbare bedrag.

Artikel 27 Ingangsdatum

  • 1. De ingangsdatum van de betalingsverplichting verhaalsbijdrage vastgesteld ex artikel 62 g Participatiewet wordt bepaald op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum van het verhaalsbesluit, tenzij individuele omstandigheden tot een andere redelijke ingangsdatum noodzaken.

  • 2. De ingangsdatum van de betalingsverplichting verhaalsbijdrage ex artikel 62 b Participatiewet is gelijk aan de ingangsdatum van het recht op bijstand dan wel de datum waarop de bijstandsgerechtigde recht heeft op de alimentatie conform de rechterlijke alimentatie-uitspraak.

Artikel 28 Verhaal in rechte

Verhaal in rechte conform de bepalingen van artikel 62h Participatiewet vindt alleen plaats, indien het te verhalen bedrag hoger is dan een bedrag van € 100,- per maand of € 1.200,- op jaarbasis.

Artikel 29 Executie verhaalsbijdrage

  • 1. Indien de belanghebbende niet bereid is de vastgestelde verhaalsbijdrage voor levensonderhoud dan wel zijn achterstand te voldoen, wordt een beschikking met een executoriale titel ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van vereenvoudigd derdenbeslag.

  • 3. Het maandelijks te betalen bedrag wordt vastgesteld op het voor beslag vatbare bedrag.

  • 4. Op grond van bijzondere omstandigheden van de belanghebbende kan de betalingsverplichting tijdelijk lager worden vastgesteld.

  • 5. Vorderingen met een gecompliceerde incasso of met een beslag op roerende of onroerende zaken worden overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

Artikel 30 Wettelijke rente

Er wordt alleen overgegaan tot berekening van de wettelijke rente wanneer moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 29 lid 5 van deze beleidsregel.

Artikel 31 Herbeoordeling

  • 1. Indien daartoe aanleiding bestaat maakt het college een nieuwe beoordeling naar de (gewijzigde) draagkracht van de onderhoudsplichtige.

  • 2. Indien gewijzigde gegevens of omstandigheden leiden tot een verhoging of een verlaging van de bijstandsnorm wordt op basis van een herbeoordeling een gewijzigd verhaalsbedrag vastgesteld.

  • 3. Van een verhoogd verhaalsbedrag wordt afgezien, indien de wijziging van de draagkracht van de onderhoudsplichtige niet meer bedraagt dan € 100,- per maand of € 1.200,- op jaarbasis.

6. Slotbepalingen

Artikel 32 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien onverkorte toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leiden.

Artikel 33 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2020 onder gelijktijdige intrekking van de bestaande beleidsregels terugvordering en de beleidsregels verhaal.

Artikel 34 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Westerwolde 2020'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in haar vergadering van 18 december 2019

Burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde,

H. Scheper,

gemeentesecretaris

J.W. Velema,

burgemeester

7. Toelichting van de artikelen die toelichting behoeven

Artikel 3.

In artikel 3 staan de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:

  • a)

    De zesmaanden jurisprudentie

    De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zesmaanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zesmaanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes-maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht1.

  • b)

    Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd

    Belanghebbende beschikte op enig moment over een vermogen boven de vermogensgrens en op een later moment niet meer. Uitgangspunt is steeds de feitelijke vermogenssituatie. Vanaf het moment dat een belanghebbende niet meer kan beschikken over een vermogen boven de vermogensgrens kan het college het recht op bijstand over de periode vanaf dat moment niet meer intrekken wegens de vermogensoverschrijding. Als belanghebbende het vermogen onverplicht uit zijn beschikkingsmacht heeft gebracht is er sprake van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en kan het college alsnog deswege het recht op bijstand afstemmen of deels als lening geven2. Voor de periode dat wel vaststaat dat belanghebbende de beschikking had over een vermogen boven de vermogensgrens dient teruggevorderd te worden.

  • c)

    Afzien van brutering

    Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft3.

2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

In deze paragraaf wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering (lees invordering).

Artikel 4.

In artikel 4 is kwijtschelding geregeld voor niet fraudevorderingen of vorderingen ontstaan door eigen toedoen van belanghebbenden. Een vordering wordt kwijtgescholden indien belanghebbende gedurende een periode van vijf jaar aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en daarmee minstens 75 % van de vordering heeft voldaan.

Om hieraan een limitering te geven is gekozen dat aan iemand slecht één maal per 10 jaar gebruik kan maken van deze mogelijkheid tot kwijtschelding, met uitzondering van punt c bij doelmatigheidsoverwegingen (bij oninbare vorderingen en onvindbare debiteuren).

2.2. Schuldregeling

Artikel 6.

Wettelijk is bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevorderingen betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

3. Invordering

3.1 De betalingsverplichting

Artikel 8.

In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden, hierbij wordt uitgegaan van de vermogenspositie op basis van de regelgeving die in die specifieke situatie van toepassing is.

Weigering van (verder) uitstel van betaling heeft tot gevolg dat – indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene over de openstaande schuld wettelijke rente verschuldigd is en eventueel ook kan worden geconfronteerd met kosten in het kader van aanmaning en het uitvaardigen van een dwangbevel.

Artikel 11.

In beginsel gaat de wettelijke rente lopen vanaf het moment dat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken, zonder dat finale kwijting heeft plaatsgevonden. Ook wanneer uitstel van betaling wordt verleend is belanghebbende in beginsel daarom wettelijke rente verschuldigd. Bij verlening van uitstel is bepaald dat over de termijn van uitstel geen wettelijke rente wordt berekend.

3.2 De tussentijdse wijziging van een betalingsverplichting

Geen toelichting benodigd.

3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.

4. Terugvordering en invordering Bbz 2004

Geen toelichting benodigd.

5. Bevoegdheid tot verhaal

Geen toelichting benodigd.

6. Slotbepalingen

Geen toelichting benodigd.


Noot
1

Zie CRvB 12 juni 2006, LJN: BA7221 en CRvB 17 juli 2007, LJN: BB1640.

Noot
2

zie CRvB 03-03-2009, nr. 07/3060 WWB

Noot
3

Zie CRvB 24-03-2007LJN: BB0561