Regeling vervallen per 01-01-2015

Financiële verordening gemeente Westland 2010

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Financiële verordening gemeente Westland 2010

De raad van de gemeente Westland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 november 2010, betreffende het vaststellen van de financiële verordening gemeente Westland 2010;

gelet op het bepaalde in artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit:

de financiële verordening gemeente Westland 2010 vast te stellen

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afdeling:

    iedere ondersteunende afdeling, vakafdeling en organisatorische eenheid, als genoemd in artikel 3 van de Organisatieregeling gemeente Westland.

  • b.

    administratie

    het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Westland en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma- indeling

  • 1. De raad stelt de programma-indeling vast.

  • 2. Bij de vaststelling van de begroting stelt de raad tevens vast de daarin opgenomen relevante indicatoren voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het beleid.

Artikel 3. Planning en controlcyclus

Voor de aanvang van een begrotingsjaar biedt het college een overzicht aan met daarin de data voor in ieder geval het aanbieden door het college van de jaarstukken, de begroting met de meerjarenraming en de eventueel nader te benoemen overige sturingsinformatie/rapportages.

Artikel 4. Informatie investeringen

  • 1. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting worden de investeringen en de daaruit voortvloeiende kapitaallasten weergegeven. Van de lopende investeringen wordt bovendien de geraamde besteding in het lopende boekjaar weergegeven. De investeringen worden in een bijlage in de begroting en de jaarrekening gespecificeerd.

  • 2. Bij de jaarrekening wordt van de investeringen de besteding en de actuele raming van het totale investeringsbedrag weergegeven.

Artikel 5. Kaders begroting

Het college biedt voor 1 juni aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de ontwerp-begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad behandelt deze nota voor 1 juli.

Artikel 6. Autorisatie

  • 1. Met de vaststelling van de begroting autoriseert de raad voor het begrotingsjaar de totale lasten en baten per programma en de kredieten en het bijbehorend meerjarig uitgavenpatroon van de volgende in de programmabegroting opgenomen investeringen:

    • ·

      Vervangingsinvesteringen;

    • ·

      Investeringen opgenomen in een vastgesteld beheerplan;

    • ·

      Investeringen gedekt ten laste van bestemmingsreserves;

    • ·

      Nieuwe investeringen < € 250.000;

    • ·

      Investeringen in het kader van het Plaberum < € 300.000.

  • 2. Voor overige investeringen legt het college vóór het aangaan van verplichtingen een voorstel voor het autoriseren van het investeringskrediet aan de raad voor.

  • 3. Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget dreigt te worden overschreden meldt het college dit aan de raad door middel van een separaat voorstel dan wel uiterlijk in het eerstvolgende specifieke rapportagemoment volgens de in artikel 3 genoemde P&C-cyclus. Het college voegt bij de rapportage indien van toepassing, een voorstel voor bijstelling van het beleid, en, wanneer het een investeringskrediet betreft, een voorstel tot wijziging van het investeringskrediet en de bijbehorende liquiditeitenplanning.

Artikel 7. Niet-voorziene uitgaven

  • 1. Het college is bevoegd de post onvoorzien als dekkingsmiddel aan te wenden voor uitgaven met een incidenteel karakter die als onvoorzienbaar, onvermijdbaar en onuitstelbaar kunnen worden aangemerkt.

  • 2. Wanneer het college van de in de lid 1 vermelde bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, legt het college daarover achteraf verantwoording af in beginsel in het eerstvolgende specifieke rapportagemoment volgens de in artikel 3 genoemde P&C-cyclus.

Artikel 8. Sturingsinformatie/rapportages.

  • 1. De op grond van artikel 3 door het college te verstrekken sturingsinformatie/rapportages dient minimaal te bevatten:

    • 1.

      een uiteenzetting van de relevante ontwikkelingen en risico's, de afwijkingen en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

      • a.

        de baten en lasten per programma;

      • b.

        het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

      • c.

        het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

      • d.

        de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan de reserves per programma;

      • e.

        het resultaat na bestemming, volgend uit de onderdelen c en d;

  • 2. de verantwoording van het gebruik van de bevoegdheid genoemd in de lid 1 van artikel 7 van deze verordening.

  • 3. een toelichting bij de beleidsmatige afwijkingen en financiële afwijkingen van de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten in de begroting groter dan € 50.000 toegelicht. Majeure afwijkingen groter dan € 100.000 op investeringsbedragen worden eveneens toegelicht.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van agio en disagio worden lineair in maximaal vijf jaar afgeschreven.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3. Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 50.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen, die altijd worden geactiveerd en voorbereidingskosten waarvoor een ondergrens geldt van € 25.000.

  • 4. Materiële vaste activa met economisch nut worden in beginsel volledig afgeschreven op basis van de lineaire methode volgens de bij deze verordening behorende tabel afschrijvingstermijnen voor deze activa.

  • 5. Materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden en bestemmingsreserves in beginsel volledig afgeschreven op basis van de lineaire methode volgens de bij deze verordening behorende tabel maximale afschrijvingstermijnen voor deze activa.

  • 6. Het college kan de raad in voorkomende gevallen onderbouwde voorstellen doen om van de bij deze verordening behorende tabel afschrijvingstermijnen af te wijken. Deze tabel wordt 'automatisch' aangepast op basis van aanpassingen gemeld via raadsvoorstellen, de begroting of via de in artikel 3 bedoelde P&C-kalender geformaliseerde rapportagemomenten.

  • 7. In afwijking van het 4e lid kan de raad besluiten een investering annuïtair af te schrijven wanneer deze:

    • a.

      groter is dan € 10.000.000 of;

    • b.

      de met de investering samenhangende kapitaallasten gedekt worden uit een in artikel 12 genoemd tarief of prijs en de bijbehorende onderhoudskosten een gelijkmatig verloop hebben.

      en kan hij besluiten om bij courante onroerende zaken rekening te houden met een restwaarde van maximaal 25%.

  • 8. De afschrijving start in het jaar volgend op het jaar van ingebruikname van het actief.

Artikel 10. Bestemmingsreserves

Bij een voorstel tot het instellen van een bestemmingsreserve geeft het college in ieder geval aan:

  • a.

    Het doel van de bestemmingsreserve;

  • b.

    De wijze waarop de bestemmingsreserve wordt gevoed;

  • c.

    De maximale hoogte van de bestemmingsreserve

  • d.

    De gemotiveerde onderbouwing van de maximale hoogte van de bestemmingsreserve;

  • e.

    De wijze van toerekening en verwerking van rente over de bestemmingsreserve;

  • f.

    De maximale looptijd van de bestemmingsreserve;

Artikel 11. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden de indirecte kosten betrokken die samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2. Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van bestemmingsreserves en voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijn de activa en voor rioolrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3. Voor de rentetoerekening aan de activa wordt uitgegaan van de omslagrente.

Artikel 12. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel over de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rechten en de leges.

  • 2. Het college biedt minimaal eens in de vier jaar de raad een nota aan met de kaders voor de prijzen voor de verhuur, de verkoop en de uitgifte in erfpacht van onroerende goederen.

  • 3. Het college biedt minimaal eens in de vier jaar de raad een nota aan met de kaders voor de prijzen van gemeentelijke diensten anders dan genoemd in het tweede lid.

Artikel 13. Financieringsfunctie

  • 1. Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      Het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b.

      Het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      Het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

    • d.

      Het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities.

  • 2. Het college neemt bij de uitvoering van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      Het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend binnen het wettelijk kader en onder de volgende beperkende voorwaarde: Het direct uitzetten van gelden mag alleen bij in Nederland gevestigde financiële instellingen en Nederlandse en andere publiekrechtelijke lichamen met een solvabiliteitsratio van 0%. Bij het indirect uitzetten, zoals deelname aan een beleggingsfonds of fonds voor gemene rekening, geldt geen extra beperking en dient de belegging dus minimaal te voldoen aan de wettelijke eisen (zogenoemd Fido-proof);

    • b.

      Overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;

    • c.

      Derivaten worden uitsluitende gebruikt voor het beperken van financiële risico’s;

    • d.

      Voor het aantrekken van financieringen worden tenminste twee prijsopgaven van verschillende financiële instellingen vergeleken;

    • e.

      Overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

  • 3. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in haar besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

Artikel 14. Grondbeleid

  • 1. Het college biedt jaarlijks maar uiterlijk bij de jaarrekening een geactualiseerd Meerjarenperspectief taakveld Grondbedrijf (MPG) aan. Naast de jaarlijkse rapportage informeert het college de raad door middel van een tussentijdse rapportage.

  • 2. In de paragraaf grondbeleid van de jaarstukken wordt op hoofdlijnen ingegaan op (de uitvoering van) het MPG.

  • 3. In het MPG wordt tenminste aandacht besteed aan:

    • a.

      de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • b.

      de voorraadverwerving en uitgifte van gronden;

    • c.

      de risico's die samenhangen met de grondontwikkeling;

    • d.

      de planning en financiële uitkomsten;

    • e.

      financiële prognoses;

    • f.

      ontwikkeling van de Bestemmingsreserve grondbedrijf;

    • g.

      investeringen die in relatie staan tot grondexploitaties.

Hoofdstuk 4. Financieel beheer en interne controle

Artikel 15. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    Het sturen en beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen en overige organisatorische eenheden;

  • b.

    Het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enz.;

  • c.

    Het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    Het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • e.

    De controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 16. Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 17. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie

Artikel 18. Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    Een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan organisatorische eenheden;

  • b.

    Een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    De verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    De regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 19. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van het begrotingsjaar 2011. De stukken voor dit begrotingsjaar en latere begrotingsjaren worden geacht te voldoen aan de bepalingen van deze verordening

  • 2. De “Financiële verordening gemeente Westland 2008” wordt ingetrokken.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald onder de naam “Financiële verordening gemeente Westland 2010”

Ondertekening

Aldus besloten door de raad in zijn openbare
vergadering van 14 december 2010,
de griffier, de voorzitter,
N.Broekema J. van der Tak

BIJLAGE

TABEL AFSCHRIJVINGSTERMIJNEN VOOR INVESTERINGEN VANAF 2011

Immateriële vaste activa

De afschrijvingsduur van immateriële activa is 5 jaar.

Materiële investeringen met een economisch nut

Ten aanzien van de materiële investeringen met een economisch nut gelden de navolgende afschrijvingstermijnen:

  • a.

    25/30/40/50 jaar: gebouwen (semi-permanente opstallen 25 jaar, opstallen zwembaden 30 jaar, opstallen sporthallen en sportzalen 40 jaar, overige gebouwen 50 jaar);

  • b.

    5/10/15/25/50 jaar: rioleringen (meetapparatuur 5 jaar, peilbuizen 10 jaar, pompen en overige apparatuur 15 jaar; rioolstelsel afhankelijk van materiaalkeuze en gehanteerde technologie 25/50 jaar);

  • c.

    25 jaar: renovatie (=levensduurverlengend) gebouwen;

  • d.

    20 jaar: sportvelden (natuurlijk materiaal);

  • e.

    15 jaar: technische installaties in gebouwen;

  • f.

    10 jaar: geluidsinstallaties;

    inventaris scholen;

    materieel gladheidsbestrijding;

    stemmachines;

  • g.

    10 jaar: kantoormeubilair

  • h.

    4 jaar: facilitaire middelen en inrichting

  • i.

    6/8 jaar: vervoermiddelen (veegmachines 6 jaar, overige tractie 8 jaar);

  • j.

    3/5/8 jaar: automatiseringsapparatuur (hardware op basis van verwachte technologische levensduur 3 of 5 jaar, infrastructuur ICT 8 jaar);

  • k.

    5/8 jaar materieel reddingsbrigades (rijdend 5 jaar, varend 8 jaar);

  • l.

    15/20/40 jaar: dakbedekking (afschrijvingstermijn wordt gerelateerd aan materiaalkeuze);

  • m.

    15 jaar: noodlokalen

  • n.

    15/25 jaar: sportterreinen (wetra- en kunstgrasvelden en beregeningsinstallaties 15 jaar, hekwerken 20 jaar en tennisbanen 25 jaar)

  • o.

    25 jaar: aanleg begraafplaats

  • p.

    afgestemd op gegarandeerde onderhoudsperiode: software

  • r.

    niet: gronden en terreinen; voorbereidingskredieten tijdens de voorbereidingsfase

Materiële activa in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut

Als investeringen met een maatschappelijk nut worden in Westland doorgaans de volgende zaken geactiveerd (voor zover niet opgenomen in een grondexploitatie):

  • -

    eerste aanleg en reconstructies van wegen (in principe af te schrijven in 25 jaar);

  • -

    eerste aanleg en renovatie speelplaatsen (in principe af te schrijven in 10 jaar);

  • -

    aanleg damwanden, geluidsschermen en bruggen (afhankelijk van materiaalkeuze in principe af te schrijven in 25 respectievelijk 40 jaar);

  • -

    verkeersregelinstallaties (in principe af te schrijven in 10 jaar);

  • -

    waterkeringen (in principe af te schrijven in 25 jaar);

  • -

    eerste aanleg en reconstructie groenvoorzieningen (in principe af te schrijven in 25 jaar);

  • -

    armaturen en masten openbare verlichting (in principe af te schrijven in 20 respectievelijk 40 jaar).

Materiële vaste activa in eigendom van derden

De afschrijvingstermijn bij een bijdrage aan materiële vaste activa in eigendom van derden wordt gelijk gesteld aan de termijn die bij eigen investeringen in materiële vaste activa gelden.

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

Toelichting

Artikel 1. Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het besluit accountantscontrole Provincies en gemeenten. Overige in de verordening voorkomende begrippen worden hier gedefinieerd.

 

Artikel 2. Programma-indeling

Het 1e lid is ongewijzigd ten opzichte van de huidige verordening.

In het nu geldende 2e lid is geregeld dat het college relevante indicatoren vaststelt voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het beleid. In de praktijk is echter gebleken dat de doorontwikkeling van de programmabegroting in dit opzicht een langer traject vergt dan in 2008 was voorzien, waardoor tot nu toe niet aan het bepaalde in dit lid kon worden voldaan. Daarom wordt nu een passage voorgesteld die beter aansluit op het proces van organische ontwikkeling van de indicatoren.

 

Artikel 3. Planning en controlcyclus

Binnen de ambtelijke organisatie wordt met een p&c-kalender gewerkt. Deze p&c-kalender werkt voor college en ambtelijke organisatie als een spoorboekje voor het opstellen van de p&c-documenten. De huidige bepaling benoemt naast de wettelijk voorgeschreven P&C-documenten begroting en jaarrekening ook de voorjaarsnota en de bestuursrapportages. Omdat de P&C-cyclus nog onderwerp van een optimaliseringsdiscussie is wordt in het aangepaste artikel melding gemaakt van de bovengenoemde wettelijk voorgeschreven P&C-documenten en van eventueel nader te benoemen overige sturingsinformatie/rapportages. Hierbij kan in de praktijk gedacht worden aan de voorjaarsnota en programma- en investeringsrapportages. De nieuwe formulering van dit artikel biedt zowel raad als college de ruimte om gewenst geachte wijzigingen aan te brengen in de Westlandse P&C-cyclus zonder daarbij direct te hoeven overgaan tot aanpassing van deze verordening.

 

Artikel 4. Informatie investeringen

In dit artikel is voor de nauwkeurigheid aan het eerste lid "in de begroting" toegevoegd aan de "uiteenzetting van de financiële positie". Verder geen wijzigingen.

 

Artikel 5. Kaders begroting

In de nu geldende verordening is bepaald dat het college voor 1 juni aan de raad een voorjaarsnota (….) aanbiedt. In de financiële verordening, die van 2005 tot 2008 heeft gegolden, werd hier nog gesproken over een perspectiefnota. Om praktische redenen wordt nu voorgesteld deze termen te vervangen door het meer algemene "nota", zodat volledig wordt aangesloten op de betreffende bepaling uit de modelverordening van de VNG.

 

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten

In de thans geldende verordening is geregeld dat de raad met het vaststellen van de programmabegroting de vervangingsinvesteringen, de investeringen die voortvloeien uit vastgestelde beheerplannen en investeringen gedekt ten laste van bestemmingsreserves autoriseert. Afzonderlijke besluitvorming door de raad was alleen nog aan de orde voor nieuwe investeringen (ongeacht of de kapitaallasten al in de begroting zijn opgenomen) en die niet ten laste van een bestemmingsreserve worden gedekt.

Om de efficiency te verhogen en het aantal bestuurs-administratieve handelingen voor relatief kleine uitgaven te beperken hebben wij bij de begrotingen 2010 en 2011 voorgesteld om – in afwijking van het bepaalde in de Financiële verordening – bij het vaststellen van de begroting ook de nieuwe investeringen tot een bedrag van € 250.000 te autoriseren.

Dit gold eveneens voor investeringen in het kader van Plaberum (tot een bedrag van maximaal € 300.000). De raad heeft hier ook mee ingestemd.

Deze handelwijze is nu verwerkt in het aangepaste artikel.

Verder is de formulering van lid 1 aangepast op basis van de praktijk waarbij voor investeringen sinds twee jaar wordt gewerkt met liquiditeitsplanningen. De ramingen in het MeerjarenInvesteringsProgramma en de begroting worden nu gebaseerd op de meerjarige uitgavenpatronen.

In het 3e lid van dit artikel is de term "bestuursrapportage" vervangen door het "specifieke rapportagemoment volgens de in artikel 3 genoemde P&C-cyclus", zodat er tussen beide artikelen geen strijdigheid ontstaat.

 

Artikel 7. Niet-voorziene uitgaven

De bepaling in het 1e lid was nieuw in 2008 en vormde destijds de uitwerking van het voorstel om uitgaven ten laste van de post onvoorzien te kunnen doen met verantwoording achteraf. Als voorwaarde blijven daaraan verbonden dat deze uitgaven moeten voldoen aan de criteria (de drie O’s) onvoorzienbaar, onvermijdbaar en onuitstelbaar en daarnaast moeten de uitgaven incidenteel van karakter zijn. De bevoegdheid van het college blijft beperkt tot het bedrag van de post onvoorzien dat in de door de raad vastgestelde begroting is opgenomen. Batige saldi van tussentijdse rapportages worden niet aan de post onvoorzien toegevoegd, maar worden verwerkt als een voorlopig rekeningsresultaat.

Het 2e lid van de nu nog geldende verordening gaf het college de bevoegdheid om tijdens de uitvoering van de begroting middelen in te zetten voor het uitvoeren van taken passend binnen het doel en de reikwijdte van een bestemmingsreserve, waarvoor geen of onvoldoende budget in de begroting was opgenomen, maar waarvoor in de bestemmingsreserves wel middelen beschikbaar waren. In 2008 was dit een nieuwe bepaling.

Intussen is de praktijk zo ingericht dat aan alle reservemutaties een raming vooraf (ofwel in de begroting ofwel via tussentijdse begrotingswijziging) ten grondslag ligt zodat het huidige 2e lid als een loze bepaling kan worden beschouwd. In de nieuwe verordening komt dit dan ook te vervallen.

 

Artikel 8. Sturingsinformatie/rapportages.

In de nu geldende verordening luidt de tenaamstelling van dit artikel nog "Bestuursrapportages". De voorgestelde omschrijving sluit aan op het bepaalde in artikel 3 inzake de planning en controlcyclus.

In het verlengde hiervan is het 1e lid van het huidige artikel, waarin bepaald werd dat het college twee maal per jaar de raad door middel van bestuursrapportages informeert over de realisatie van de programmabegroting, komen te vervallen. Voor een verdere toelichting wordt hier kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.

Het nieuwe artikel 8 bevat nu een opsomming waaraan sturingsinformatie en rapportages in onze gemeente minimaal dienen te voldoen. Ten opzichte van de nu geldende verordening worden daarin enkele wijzigingen voorgesteld:

De verantwoording over het gebruik van de bevoegdheid genoemd in het 2e lid van het nu geldende artikel 7 (inzet bestemmingsreserves zonder raming) is in de nieuwe verordening niet meer aan de orde en is daarom verwijderd. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 7.

In het 3e lid wordt nu bepaald dat majeure afwijkingen groter dan € 100.000 op investeringsbedragen eveneens worden toegelicht. In de nu geldende verordening gaat dit nog om afwijkingen die groter zijn dan 10% van het investeringsbedrag met een minimum van € 50.000. De nieuw voorgestelde bepaling sluit beter aan op het streven naar vermindering van de bestuurlijke drukte en het sturen op hoofdlijnen. In het normenkader begrotingsrechtmatigheid dat deel uitmaakt van het controleprotocol 2010 (nog door de raad vast te stellen) zal bij dit criterium van € 100.000 worden aangesloten.

 

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

Ten opzichte van het bestaande 3e lid is de ondergrens van activa, die nog geactiveerd kunnen worden, opgetrokken van € 25.000 naar € 50.000. Uitgaven van minder dan € 50.000 dienen rechtstreeks ten laste van de exploitatie worden gebracht. 

Het huidige 4e lid is gesplitst in een nieuw 4e en 5 e lid, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de afschrijving van investeringen met een maatschappelijk nut in de openbare ruimte en investeringen met een economisch nut. Voor investeringen met een maatschappelijk nut in de openbare ruimte wordt bepaald dat de bij de verordening behorende afschrijvingstabel maximale termijnen bevat. Door het gebruik van het woord "maximale" kan indien nodig van een kortere afschrijvingstermijn worden uitgegaan zonder dat wijziging van de tabel noodzakelijk is.

Het 6e lid is nieuw in de verordening en geeft raad en college meer speelruimte om in voorkomende gevallen af te wijken van de afschrijvingstabel.

Het huidige 5e lid waarin nu bepaald wordt dat de raad kan besluiten om in afwijking van het 4e lid investeringen annuïtair af te schrijven (….) is in de nieuwe verordening (7e lid) minder vrijblijvend geformuleerd. Het dient in een dergelijk geval te gaan om investeringen die groter zijn dan € 10.000.000 of een situatie waarin de met de investering samenhangende kapitaallasten gedekt worden uit een in artikel 12 van deze verordening genoemd tarief of prijs.

Het 8e lid (was het 6e lid) is alleen in beperkte mate redactioneel gewijzigd.

 

Artikel 10. Bestemmingsreserves

In het huidige artikel staat nog toegevoegd punt g. De wijze waarop de bestemmingsreserve wordt besteed (Bestedingsplannen). Het werken met bestedingsplannen met inbegrip van het bestuurlijk traject tot vaststelling hiervan blijkt in de praktijk een tijdrovend financieel-technisch proces voor zowel ambtelijk apparaat als college en raad. In 2011 zal worden onderzocht of het beheer van de reserves (zowel voor wat betreft het aantal reserves als de mutaties in de reserves) op een efficiëntere wijze kan plaatsvinden zonder daarbij uiteraard het budgetrecht van de raad geweld aan te doen.

 

Artikel 11. Kostprijsberekening

Dit artikel blijft ongewijzigd.

 

Artikel 12. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Aan het 2e en 3e lid is het woord "minimaal" toegevoegd. Strikt genomen biedt de huidige formulering van deze leden het college geen ruimte om de raad indien nodig of gewenst tussentijds (d.w.z. eerder dan na vier jaar) een wijziging in de gestelde kaders op deze terreinen aan de raad voor te leggen. Met de toevoeging van de term "minimaal" wordt dat wel formeel wel mogelijk.

 

Artikel 13. Financieringsfunctie

Het 1e lid en 3e lid van dit artikel zijn ongewijzigd.

Het 2e lid, onderdeel a. is op basis van wijzigingen van de wet Fido (Financiering decentrale overheden) en de RUDDO (regeling uitzettingen en derivaten door decentrale overheden) aangepast en in overeenstemming gebracht met de desbetreffende bepalingen in het treasury-statuut dat op 24 november 2009 als ingekomen stuk aan de raad is aangeboden. De bepaling dat het direct uitzetten van gelden alleen mag bij in Nederland gevestigde financiële ondernemingen gaat overigens verder dan de RUDDO voorschrijft.

Het 2e lid, onderdeel d. bepaalt nu dat voor het aantrekken van financieringen tenminste twee prijsopgaven van verschillende financiële instellingen worden vergeleken. Volgens de huidige redactie geldt dit alleen voor financieringen met een looptijd langer dan één jaar, zodat er op dit punt sprake is van een aanscherping van de regels.

 

Artikel 14. Grondbeleid

In de Financiële verordening 2008 was de bepaling inzake het grondbeleid, die nog wel was opgenomen in de verordening uit 2005, komen te vervallen omdat in 2008 alle bepalingen met betrekking tot de paragrafen uit begroting en jaarrekening niet langer werden opgenomen in verband met een "dubbeling" met de desbetreffende bepalingen in het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV). Mede gelet op het relatief grote belang van de grondpositie op de gemeentelijke financiën en de wens om het MPG (Meerjarenperspectief Grondbedrijf) een plaats te geven in deze verordening is dit nieuwe artikel opgenomen.

 

Artikel 15. Administratie

Dit artikel is nagenoeg ongewijzigd gebleven. Aan het eind van punt a. is aan de afdelingen nog toegevoegd "en overige organisatorische eenheden". Niet alle organisatie-onderdelen zijn aan te merken als of vallen onder een afdeling, zoals bv. het projectbureau.

 

Overige artikelen Deze blijven ongewijzigd met uitzondering van een aantal onvermijdelijke aanpassingen van jaartallen, zoals bv. in artikel 19 waarin o.a. de inwerkingtreding wordt geregeld.