Regeling vervallen per 18-06-2011

Afstemmingsverordening

Geldend van 18-06-2011 t/m 17-06-2011

Intitulé

Afstemmingsverordening

de Raad van de gemeente Westland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 maart 2010, nr …; gelet op artikel 8, eerste lid onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand; artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz)

b e s l u i t:

het beleid inzake het verlagen van de uitkering wegens verwijtbare gedragingen van de belanghebbende en het daarnaast mogelijk te maken dat een nadere verlaging wordt toegepast wanneer de belanghebbende zich jegens het college zeer ernstig misdraagt (artikel 18 lid 2 Wwb); vast te stellen in de hierna volgende “Afstemmingsverordening”.

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de Wet: de Wet werk en bijstand (Wwb); Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw); Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

b. uitkering: de op grond van de Wwb op de belanghebbende van toepassing zijnde norm vermeerderd of verminderd met de door het college vastgestelde verhoging of verlaging bedoeld in paragraaf 3.3 van de wet; de uitkering ingevolge de Ioaw of Ioaz

c. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland

Artikel 2. Tekortschieten in de naleving van reïntegratieverplichtingen

  • 1. Het college kan de uitkering met toepassing van artikel 18 van de Wwb of artikel 20 van de Ioaw/Ioaz afstemmen op de mate waarin de belanghebbende tekortschiet in de naleving van diens verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling of arbeidsactivering.

  • 2. Afstemming vindt plaats door het verlagen van de uitkering gedurende een bepaalde periode met een door het college vast te stellen percentage van de uitkering.

  • 3. Indien de omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan het college het percentage en de periode vaststellen in afwijking van het vorige lid, dan wel volstaan met een schriftelijke waarschuwing.

Artikel 3. Niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting

  • 1. Het college kan met toepassing van artikel 18 van de Wet werk en bijstand of artikel 20 van de Ioaw/Ioaz de uitkering afstemmen op de mate waarin de belanghebbende ten onrechte uitkering heeft ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting jegens het college.

  • 2. Afstemming vindt plaats door het verlagen van het recht op uitkering met een door het college vast te stellen bedrag.

  • 3. Indien de omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan het college het bedrag vaststellen in afwijking van het vorig lid, dan wel volstaan met een schriftelijke waarschuwing.

  • 4. Het verlagen van de uitkering bedoeld in het tweede lid vindt in beginsel plaats met betrekking tot het recht op uitkering over de kalendermaand volgend op het besluit tot verlaging. Het verlagen van het recht op uitkering kan plaatsvinden over een of meer kalendermaanden indien hiervoor naar het oordeel van het college aanleiding is.

Artikel 4. Zich zeer ernstig misdragen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet een maatregel opgelegd.

  • 2. De hoogte en duur van de maatregel als bedoeld in lid 1 wordt nader vastgesteld door het college.

  • 3. Het college stelt vast wat de hoogte en duur van de maatregel is indien belanghebbende zich twee of meerdere keren schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging binnen twaalf maanden na bekendmaking van het eerste besluit.

Artikel 5. Heroverweging

Indien het college besluit de uitkering voor onbepaalde tijd of voor een periode langer dan drie maanden te verlagen, stelt het college binnen drie maanden na het begin van de tenuitvoerlegging van het besluit de belanghebbende in de gelegenheid zich te doen horen en doet uiterlijk twee weken na afloop van genoemde termijn mededeling van zijn besluit met betrekking tot de voortzetting van de verlaging.

Artikel 6. Gemeentelijke beleidsregels verlagingen

Het college stelt gemeentelijke beleidsregels op voor de duur en de hoogte van de verlagingen.

Artikel 7. Hardheidsclausule

Het College van burgemeester en wethouders behoudt zich het recht voor anders te besluiten indien de bepalingen in deze verordening leiden tot onbillijkheden van ernstige aard. In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het College van burgemeester en wethouders.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010 onder gelijktijdige intrekking van de 'Afstemmingsverordening Westland 2004'.

Artikel 9. Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Afstemmingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz".

Ondertekening

Aldus besloten door de raad in zijn openbare vergadering van 29 juni 2010.
de griffier, de voorzitter,

Toelichting bij de verordening

1 Algemeen

De Wet werk en bijstand (Wwb) kent de opdracht aan gemeenten om een verordening vast te stellen voor de verlaging van de uitkering bij het niet nakomen van verplichtingen. In de afstemmingsverordening legt de gemeente vast op welke wijze de uitkering wordt verlaagd wegens onvoldoende betoond besef van verantwoordelijkheid of het niet nakomen van verplichtingen. Deze verordening bevat een normering met betrekking tot de afstemming van de uitkering in het kader van de Wwb.

Met het systeem van volledige budgetfinanciering voor de uitkeringskosten op grond van de IOAW, de IOAZ, het Bbz 2004 (deels) en de WWIK ontstaat voor gemeenten een groter financieel belang om de regelingen zo goed en doeltreffend mogelijk uit te voeren. Als gevolg hiervan is tot een verdere deregulering overgegaan. In de IOAW, de IOAZ en de WWIK (dus niet in het Bbz 2004) worden verplichtingen voor de gemeenten omgezet in bevoegdheden, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het kader van de WWB:

• de centrale administratieve voorschriften ten aanzien van onderzoeksverplichtingen en -frequenties en de gemeentelijke administratie komen te vervallen;

• de verplichting voor gemeenten tot terugvorderen van ten onrechte verstrekte uitkeringen wordt een bevoegdheid;

• de verplichting voor gemeenten tot het bij bepaalde overtredingen opleggen van een maatregel wordt een bevoegdheid en de bestuurlijke boete in de IOAW en IOAZ is komen te vervallen.

In de IOAW, IOAZ is een nieuwe verplichting opgenomen voor de gemeenteraad om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de maatregelen (een zogeheten afstemmingsverordening) en voor de bestrijding van fraude. Deze verplichting is conform wat hierover al is geregeld in de artikelen 8 en 8a van de WWB.

2 Verlagingen

Wanneer wordt geconstateerd dat de uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de uit de wet voortvloeiende verplichtingen (inclusief de verplichtingen die de uitkeringsgerechtigde middels een beschikking zijn opgelegd) of anderszins onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont, kan de uitkering tijdelijk worden verlaagd. Dit houdt ook in dat als de uitkeringsgerechtigde geen juiste informatie verstrekt de uitkering lager kan worden vastgesteld.

Het geobjectiveerde belang van een bepaalde verplichting kan niet in alle gevallen onverkort de indicatie van de verlaging zijn. Bij het vaststellen van de verlaging dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen. Dit kan inhouden dat bijvoorbeeld op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van verlagen van de uitkering. Benadrukt wordt dat in ieder geval van een verlaging van de uitkering wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Te denken valt daarbij aan situaties waarbij de uitkeringsgerechtigde door overmacht niet in staat is geweest een of meer afspraken volledig na te komen.

De eigen verantwoordelijkheid voor de zelfstandige bestaansvoorziening houdt in dat aan het verkrijgen van een uitkering verplichtingen zijn verbonden. Deze verplichtingen gelden vanaf de melding, dus al voordat het recht op uitkering is vastgesteld. Als bijvoorbeeld bij aanvang van de uitkering blijkt dat de uitkeringsgerechtigde door eigen toedoen zijn baan heeft verloren en als gevolg daarvan een beroep moet doen op bijstand, is hij daardoor niet de verplichting nagekomen om waar mogelijk in het eigen bestaan te voorzien. Dit geldt ook in situaties waarin uitkeringsgerechtigde door zijn handelen of nalaten het recht verspeelt op een voorliggende voorziening, bijvoorbeeld een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, of wanneer hij zijn vermogen te snel heeft ingeteerd. Verder kan het gaan om situaties waarin de uitkeringsgerechtigde te weinig zijn best heeft gedaan om aan het werk te komen, bijvoorbeeld door te weinig te solliciteren of door het weigeren van aangeboden arbeid.

Burgemeester en wethouders kunnen de verlaging voor een bepaalde periode opleggen of totdat de uitkeringsgerechtigde de tekortkomingen heeft hersteld. Burgemeester en wethouders beoordelen uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van de uitkeringsgerechtigde aanleiding geven de beslissing te herzien.