Regeling vervallen per 01-11-2011

SOCIAAL STATUUT GEMEENTE WESTLAND 2006

Geldend van 01-11-2011 t/m 31-10-2011

Intitulé

SOCIAAL STATUUT GEMEENTE WESTLAND 2006

De gemeente stelt het SOCIAAL STATUUT GEMEENTE WESTLAND 2006 vast.

1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In dit sociaal statuut wordt verstaan onder:

gemeente

De gemeente Westland;

college

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, dan wel een door dit college aangewezen functionaris;

bestuurder

Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, lid 1, onder e van de Wet op de ondernemingsraden;

directie

De directie van de gemeente, dan wel een door de directie aangewezen functionaris;

medewerker:

De ambtenaar in de zin van de CAR, alsmede degene met wie de werkgever een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft afgesloten;

organisatiewijziging:

Een belangrijke inkrimping of wijziging van de werkzaamheden van de gemeente (of een onderdeel daarvan) of een belangrijke wijziging van de laatst vastgestelde organisatiestructuur van de gemeente (of een onderdeel daarvan), die niet van tijdelijke aard is en die personele gevolgen met zich brengt;

organisatieplan

Document met onder meer een beschrijving van de nieuwe organisatie;

vertrekformatie

de functies van de bij de organisatiewijziging betrokken organisatie-onderdelen vóór de organisatiewijziging, inclusief formatieve omvang;

streefformatie

de functies van de bij de organisatiewijziging betrokken organisatieonderdelen ná de organisatiewijziging, inclusief formatieve omvang;

privatisering:

Organisatiewijziging die het gevolg is van de verzelfstandiging van een deel van de organisatie tot een nieuwe (privaatrechtelijke) rechtspersoon of de overdracht van een deel van de organisatie aan een derde (privaatrechtelijke) partij;

publiekrechtelijke

taakoverheveling:

Organisatiewijziging die het gevolg is van de overheveling van een deel van de organisatie naar een ander publiekrechtelijk orgaan;

personele gevolgen:

Gevolgen voor de rechtspositie van de betrokken medewerkers;

schaal:

Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3:1, tweede lid, onder a van de CAR;

salaris:

Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3:1, tweede lid, onder b van de CAR;

salarisperspectief:

De opeenvolgende salarisperiodieken tot en met het hoogste bedrag van de schaal van de medewerker en eventueel schriftelijk vastgelegde extra individuele salarisafspraken, alsmede het salaris of de schaal die als garantie voor deze functie is vastgesteld, inclusief de algemene verhogingen conform de CAO van de sector gemeenten;

bezoldiging:

Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3:1, tweede lid, onder c van de CAR;

toelage:

De toelage waarmee het salaris wordt vermeerderd ingevolge de Bezoldigingsregeling gemeente Westland;

functie:

Het geformaliseerde samengestelde geheel van werkzaamheden verantwoordelijkheden en bevoegdheden, zoals dat door de medewerker verricht moet worden;

sleutelfuncties

De functies zoals opgenomen in de functieboeken IA en IB en daarmee vergelijkbare functies voorzover de betreffende functionaris wordt belast met de voorbereiding en/of uitvoering van de organisatiewijziging

organisatieplan

document met onder meer een beschrijving van de nieuwe organisatie;

functievolger

Medewerker wiens functie voor meer dan 70%, gemeten in tijd en taken, op hetzelfde functieniveau in de streefformatie terugkomt;

niet-functievolger

Medewerker wiens functie niet, dan wel voor minder dan 70%, gemeten in tijd en taken, dan wel niet op hetzelfde functieniveau, in de nieuwe streefformatie organisatie terugkomt;

passende functie:

Een functie, die de medewerker redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, persoonlijke omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen en waarvan de schaal niet meer dan een schaal lager is dan de huidige schaal van de medewerker en die in omvang van het aantal uren gelijk is aan zijn huidige functie. Onder persoonlijkheid en omstandigheden zijn onder meer te verstaan: interesse, capaciteiten, ervaring, leeftijd en gezondheid;

geschikte functie:

Een functie die niet valt onder het begrip passende functie, maar een functie die de medewerker naar het oordeel van het college kan vervullen, terwijl het college vervulling van de functie door de medewerker wenselijk acht in afwachting van de mogelijkheid om hem in een passende functie te plaatsen.

tijdelijke werkzaamheden

Werkzaamheden die, bij gebreke van een passende of geschikte functie, redelijkerwijze aan de medewerker kunnen worden opgedragen.

herplaatsingskandidaat

De medewerker die als gevolg van een organisatiewijziging niet op een passende functie kan worden geplaatst;

werktijd

Hetgeen daaronder wordt verstaan in de Regeling Arbeidsduur en Vakantieverlof;

CAR/UWO:

Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector Gemeenten en de Uitwerkingsovereenkomst voor de Sector Gemeenten

georganiseerd overleg:

de commissie voor georganiseerd overleg als bedoeld in artikel 12:1 van de CAR;

ondernemingsraad:

de ondernemingsraad van de gemeente.

Artikel 1:2 Werkingssfeer

  • 1. Deze regeling is van toepassing op een ingrijpende organisatiewijziging in de gemeente, als bedoeld in artikel 12:1:5, tweede lid, CAR/UWO, en of belangrijke organisatiewijziging als bedoeld in artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden.

  • 2. Bij een organisatiewijziging waarbij sprake is van privatisering of publiekrechtelijke taakoverheveling zal afzonderlijk overleg in het kader van het Georganiseerd Overleg plaatsvinden over de wijze waarop vorm en inhoud zal worden gegeven aan de personele gevolgen van die organisatiewijziging.

  • 3. Van een ingrijpende en of belangrijke organisatiewijziging, als bedoeld in het eerste lid, is in ieder geval sprake, indien:

    • a.

      de hoofdstructuur van de gemeente wijzigt; en/of,

    • b.

      de organisatiewijziging personele gevolgen heeft voor meer dan 50% van de medewerkers van een afdeling of meer dan 40 medewerkers van de gemeente

  • 4. Indien sprake is van individuele herplaatsing tengevolge van een andere reorganisatie dan bedoeld in het eerste lid, zijn artikel 3.2 en de hoofdstukken 4, 5 en 6 van dit sociaal statuut van toepassing.

  • 5. Deze regeling is van toepassing, onverlet het bepaalde in de artikelen 12:1:5 en 12:2 CAR/UWO.

2. Procedurele bepalingen

Artikel 2:1 Onderzoek naar organisatiewijziging

  • 1. Het college stelt de vakorganisaties in het kader van het Georganiseerd Overleg en de betrokken medewerkers in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte van een voornemen tot organisatiewijziging. De bestuurder stelt de ondernemingsraad in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte van een voornemen tot organisatiewijziging.

  • 2. De directie onderzoekt de mogelijkheid en wenselijkheid van een organisatiewijziging en stelt een organisatieplan op.

  • 3. Het organisatieplan geeft onder meer inzicht in de vertrekformatie, de streefformatie en een vergelijking tussen de vertrekformatie en de streefformatie per functie.

  • 4. Het georganiseerd overleg, de ondernemingsraad en de betrokken medewerkers worden, zoveel mogelijk, tussentijds op de hoogte gehouden van de vorderingen van het onderzoek.

  • 5. Het college voert overleg in het kader van het Georganiseerd Overleg met de vakorganisaties over de personele gevolgen van de organisatiewijziging.

3. Algemene uitgangspunten bij plaatsing van medewerkers in de nieuwe organisatie

Artikel 3:1 BelangstellingsinventarisatieHet college benoemt medewerkers op de sleutelfuncties en informeert daarna de overige medewerkers schriftelijk over hun status als functievolger, dan wel als niet-functievolger.

  • 1. De directie stelt een overzicht op van de beschikbare functies in de nieuwe organisatie en in de gemeente. De directie nodigt de niet-functievolgers uit gemotiveerd hun voorkeur voor maximaal drie beschikbare functies kenbaar te maken.

  • 2. Functievolgers kunnen op eigen initiatief hun belangstelling voor beschikbare functies kenbaar maken.

Artikel 3:2 Concept Plaatsingsplan

  • 1.

    De directie stelt een concept plaatsingsplan op, waarbij eerst de functievolgers worden geplaatst.

    Indien niet alle functievolgers op hun functie kunnen worden geplaatst vanwege inkrimping van het aantal formatieplaatsen, wordt de volgorde van plaatsing bepaald door achtereenvolgende toepassing van de volgende criteria:

    • a.

      voldoen aan de formele functie-eisen

    • b.

      voldoen aan de voor de betreffende functie vastgestelde competenties

    • c.

      een voldoende beoordeling van ten hoogste één jaar oud, tenzij geen beoordeling is uitgebracht,

    • d.

      anciëniteit in dienstjaren

  • 3.

    Na plaatsing van de functievolgers worden niet-functievolgers, met inachtneming van hun belangstelling geplaatst op een passende dan wel geschikte functie.

  • 4.

    De medewerker die niet op een passende of een geschikte functie kan worden geplaatst, wordt in het concept plaatsingsplan opgenomen als herplaatsingskandidaat.

  • 5.

    De directie kan een plaatsingsadviescommissie instellen, die de directie adviseert bij het opstellen van een concept plaatsingsplan.

  • 6.

    De directie stelt het concept plaatsingsplan voorlopig vast.

Artikel 3:3 Plaatsingsadviescommissie

  • 1. Een plaatsingsadviescommissie bestaat ten minste uit een voorzitter en twee leden.

  • 2. De plaatsingsadviescommissie wordt bijgestaan door een ambtelijk secretaris, voorgedragen door het hoofd Bestuurs- en managementondersteuning. De ambtelijk secretaris is geen lid van de commissie.

  • 3. Burgemeester en Wethouders benoemen de voorzitter, de leden en eventuele plaatsvervangers van de commissie. Eén lid wordt benoemd op voordracht van het Georganiseerd Overleg, één lid op voordracht van de directie en één lid op gezamenlijke voordracht van de in het georganiseerd overleg vertegenwoordigde vakorganisaties.

Artikel 3:4 Definitief Plaatsingsplan

  • 1. Het college stelt de medewerkers schriftelijk op de hoogte van de inhoud van het concept plaatsingsplan, alsmede van het voornemen tot plaatsing op een functie of tot aanwijzing als herplaatsingskandidaat .

  • 2. De medewerker kan binnen twee weken na ontvangst van het voorgenomen besluit schriftelijk en gemotiveerd bedenkingen indienen bij het college tegen genoemd voornemen.

  • 3. Indien de medewerker zijn bedenkingen mondeling kenbaar wil maken, dient de medewerker binnen drie werkdagen na ontvangst van het voorgenomen besluit het college daarvan in kennis te stellen.

  • 4. Het college hoort de medewerker die mondeling bedenkingen kenbaar wil maken.

  • 5. Met in achtneming van de bedenkingen stelt het college het plaatsingsplan vast.

  • 6. Het college zendt vervolgens de medewerkers zo spoedig mogelijk het plaatsingsplan, alsmede van het besluit tot plaatsing op een functie of tot aanwijzing als herplaatsingkandidaat.

4. Algemene uitgangspunten bij herplaatsing van medewerkers

Artikel 4:1 Werkgelegenheid bij organisatiewijzing

Als gevolg van een organisatiewijziging zullen geen medewerkers gedwongen worden ontslagen

Artikel 4:2 Herplaatsingsafspraken

Het college dan wel een door dit college aangewezen functionaris en de herplaatsingskandidaat zijn gehouden afspraken te maken om de kansen op het vinden van een passende of geschikte functie binnen of buiten de openbare dienst van de gemeente te vergroten. Deze afspraken worden vastgelegd in een individueel begeleidingsplan.

  • 1.

    Onderdeel van de afspraken als bedoeld in het eerste lid kunnen zijn:

    • a.

      bijscholing en omscholing;

    • b.

      tijdelijke tewerkstelling binnen de gemeentelijke organisatie, al dan niet bovenformatief;

    • c.

      een plaatsing op proef onder nader af te spreken voorwaarden;

    • d.

      detachering naar een externe organisatie;

    • e.

      outplacementbegeleiding;

    • f.

      onderzoeken van de mogelijkheden voor een passende functie buiten de gemeentelijke organisatie;

    • g.

      collegiale doorlening;

    • h.

      termijnen waarbinnen bepaalde afspraken gerealiseerd moeten zijn

    • i.

      momenten om de vorderingen in de gemaakte afspraken te evaluaren

    • j.

      de inzet van flankerende maatregelen, zoals opgenomen in hoofdstuk 4.

  • 2.

    De kosten van de in het eerste lid bedoelde afspraken zijn voor rekening van de gemeente.

Artikel 4:3 Verplichtingen herplaatsingskandidaat

  • 1. De herplaatsingskandidaat is naar redelijkheid en billijkheid, verplicht, onverminderd het recht op bezwaar en beroep, om een passende of geschikte functie te aanvaarden.

  • 2. Wanneer de herplaatsingskandidaat weigerachtig is ten aanzien van aanvaarding van een passende of geschikte functie of niet actief meewerkt aan het vinden van een passende of geschikte functie of weigert afspraken te maken als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, danwel weigert uitvoering te geven aan die afspraken, of zich bij herhaling niet aan gemaakte afspraken houdt, kan het college overgaan tot het verlenen van ontslag aan de herplaatsingkandidaat op grond van artikel 8:4 van de CAR.

  • 3. na plaatsing in een geschikte functie behoud de herplaatsingskandidaat gedurende ten hoogste 1 jaar de status van herplaatsingskandidaat

5. Rechtspositie Individueel

Artikel 5:1 Salarisgarantie

  • 1. De medewerker, die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de gemeentelijke organisatie, behoudt recht op het salaris en het salarisperspectief, zoals die voor hem golden in de oude functie.

  • 2. Bij elke overplaatsing tengevolge van een reorganisatie wordt aan de betrokken medewerker het overplaatsingsbesluit uitgereikt.

Artikel 5:2 Functiegebonden toelagen

  • 1. Voor de medewerker die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de gemeentelijke organisatie vervallen de functiegebonden toelagen.

  • 2. Aan de medewerker, wiens bezoldiging als gevolg van het vervallen van de functiegebonden toelagen een blijvende verlaging ondergaat, kan een aflopende compensatie worden toegekend overeenkomstig artikel 23 van de Bezoldigingsregeling gemeente Westland.

Artikel 5:3 Persoonsgebonden toelagen

De medewerker, die wordt geplaatst op een andere functie binnen de gemeentelijke organisatie, behoudt recht op zijn persoonsgebonden toelagen, voor zover wordt voldaan aan de daaromtrent in het toekenningsbesluit gestelde voorwaarden, tenzij de medewerker wordt geplaatst op een functie waaraan een hogere schaal verbonden is. In dat geval vindt verrekening plaats met de aan de nieuwe functieschaal verbonden bezoldiging

Artikel 5:4 Studiefaciliteiten

  • 1. De medewerker, die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de gemeentelijke organisatie, behoudt de rechten die hem op grond van het Reglement studiefaciliteiten.

    zijn toegekend indien hij de studie voortzet.

  • 2. De medewerker, die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de gemeentelijke organisatie en die na toestemming besluit te stoppen met zijn studie, wordt ontheven van terugbetalingsverplichtingen die voortvloeien uit het Reglement studiefaciliteiten.

Artikel 5:5 Aanvullende scholing

Het college onderzoekt of het nodig is de medewerker, die is overgeplaatst naar een passende of geschikte functie binnen de gemeentelijke organisatie, bij of om te scholen voor het vervullen van zijn nieuwe functie. Het Reglement studiefaciliteiten is onverkort van toepassing.

Artikel 5:6 Functie buiten de gemeentelijke organisatie

  • 1. Indien de medewerker, voor wie in de herplaatsingprocedure nog geen passende of geschikte functie is gevonden, een functie accepteert buiten de gemeentelijke organisatie wordt hij ontheven van eventuele terugbetalingsverplichtingen die voortvloeien uit het Reglement studiefaciliteiten, de Regeling betaald ouderschapsverlof en de bepalingen omtrent verhuiskosten in de Regeling verplaatsingskosten.

Artikel 5:7 Flankerend beleid ouderen

  • 1. Het bevoegd gezag kan een medewerker, die op het moment van ontvangst van een besluit als bedoeld in artikel 3:4, lid 6 van 60 jaar of ouder is, en van wie de functie vervalt en voor wie geen passende of geschikte functie binnen de gemeentelijke organisatie beschikbaar is, op diens verzoek buitengewoon verlof verlenen tot aan het moment waarop de medewerker de spilleeftijd bereikt als bedoeld in de Regeling FPU-gemeenten, dan wel de rechtsopvolger van die regeling.

  • 2. In het kader van leeftijdsbewust personeelsbeleid kan het college besluiten een medewerker als bedoeld in lid 1, bovenformatief te plaatsen in een functie met als doel diens kennis en ervaring voor de organisatie te behouden.

  • 3. Gedurende de periode van buitengewoon verlof bedraagt de bezoldiging gedurende de eerste 15 maanden 80% en vervolgens 70% van de laatstgenoten bezoldiging, terwijl de afdracht van pensioenpremie geschiedt op basis van de volledige laatstgenoten bezoldiging.

  • 4. Tijdens de periode van buitengewoon verlof wordt geen vakantieverlof meer opgebouwd en worden nog bestaande rechten op vakantieverlof geacht te zijn genoten.

  • 5. Gelijktijdig met het verzoek om buitengewoon verlof, als bedoeld in het eerste lid, verzoekt de medewerker om ontslag wegens FPU, op grond van artikel 8:11 van de CAR, met ingang van de datum waarop de medewerker de spilleeftijd, als bedoeld in de Regeling FPU-gemeenten, danwel de rechtsopvolger van die regeling, bereikt.

  • 6. Het is de medewerker niet toegestaan gedurende de periode van buitengewoon verlof, anders dan met instemming van de werkgever, betaalde nevenwerkzaamheden te verrichten dan wel te gaan verrichten. Inkomsten uit nevenwerkzaamheden zullen worden gekort conform artikel 10:15 van de CAR.

Artikel 5:8 Overige mobiliteitsbevorderende maatregelen

  • 1. Het college zal in het kader van herplaatsing op verzoek van de herplaatsingskandidaat één of meer van de volgende mobiliteitsbevorderende maatregelen toepassen:

    • a.

      het verstrekken van een premie van bruto 6000 euro bij ontslag op eigen verzoek, waarbij in geval van een deeltijdbetrekking de premie naar evenredigheid wordt toegekend;

    • b.

      het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding of een aanvullende verhuiskostenvergoeding conform de artikelen 18:1:2 tot en met 18:1:5 van de CAR/ UWO, wanneer de nieuwe werkgever daarvoor geen regeling, respectievelijk een minder gunstige regeling kent;

    • c.

      het verlenen van bezoldigd verlof voor 50% van de werktijd gedurende maximaal één jaar, indien de medewerker een ontslag verzoekt met ingang van de eerste dag na ommekomst van het bezoldigd verlof voor het beginnen van een eigen bedrijf;

    • d.

      het verlenen van buitengewoon verlof voor sollicitaties.

  • 2. Voorts kan het college, met instemming van de betrokken medewerker, andere maatregelen treffen die bevorderlijk kunnen zijn voor de mobiliteit.

6. Slotbepalingen

Artikel 6:1 Hardheidsclausule

  • 1. In gevallen waarin toepassing van dit statuut in individuele gevallen niet voorziet of naar het oordeel van het college zou leiden tot een kennelijk onredelijke en onbillijke toepassing, zal het college van deze regeling afwijken in een voor de medewerker gunstige zin.

  • 2. In gevallen waarin dit statuut voor de algemene toepassing daarvan niet voorziet, beslist het college in overleg met het Georganiseerd Overleg met de vakorganisaties.

Artikel 6:2 Inwerkingtreding en looptijd

  • 1. Deze regeling treedt in werking op de derde dag nadat de regeling is bekend gemaakt voor de duur van drie jaren of voor zolang er geen nieuw statuut is overeengekomen.

  • 2. jaarlijks zal dit statuut opnieuw worden besproken in het Georganiseerd Overleg en zonodig worden herbevestigd of na aanpassing opnieuw worden vastgesteld.

Artikel 6:3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: “Sociaal statuut gemeente Westland 2006”.

Ondertekening

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland in hun vergadering van 4 juli 2006 en ondertekend in de GO-vergadering van 27 november 2006.
de secretaris, de wethouder,
G. Buck B.P.M. van der Stee
Namens de werknemersdelegatie Namens de werknemersdelegatie
CNV Publieke Zaak: FNV-ABVAKABO:

Toelichting Sociaal Statuut

1.1 Algemeen

Met dit Sociaal Statuut geeft het college onder meer uitvoering aan de verplichting zoals opgenomen in het derde lid van artikel 8:4 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector ge­meenten (CAR).

Veranderingen in een gemeentelijke organisatie zijn aan de orde van de dag. Bovendien vragen ont­wikkelingen binnen en buiten de organisatie van de gemeente Westland om een voortgaand proces van verandering van de organisatie. Om snel en slagvaardig te kunnen inspelen op actuele ontwikke­lingen is een efficiënte en zorgvuldige procedure noodzakelijk om te komen tot een verandering van de organisatie. Ter uitwerking van dit doel zijn met de organisaties van overheidspersoneel afspraken gemaakt over de te volgen procedure bij organisatiewijzigingen binnen de gemeente Westland.

Met dit sociaal statuut geeft het college uitvoering aan de in het tweede lid van artikel 12:1:5 van de Uitwerkingsovereenkomst (UWO) opgenomen verplichting regels vast te stellen in geval van ingrij­pende organisatieveranderingen. Bovendien vormt dit sociaal statuut een nadere uitwerking van arti­kel 25, eerste lid, onderdelen c, d en e van de Wet op de ondernemingsraden (WOR), en artikel 12:2 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR). Het statuut maakt onder meer duidelijk, wan­neer en hoe het georganiseerd overleg, de ondernemingsraad en de medewerkers betrokken worden bij het tot stand brengen van de organisatiewijziging.

1.2 Werkingssfeer

In artikel 1:2 van deze regeling is de werkingsfeer van het sociaal statuut opgenomen. In deze bepa­ling is opgenomen wanneer het sociaal statuut moet worden toegepast. Niet voor alle wijzigingen van de organisatie hoeft de uitgebreide procedure zoals in hoofdstuk 2 en 3 beschreven te worden ge­volgd. Daardoor wordt het mogelijk organisatiewijzigingen, die qua omvang beperkt zijn en die niet of nauwelijks gevolgen hebben voor de rechtspositie van grotere groepen medewerkers, snel en efficiënt door te voeren. Dit betekent overigens niet dat minder belangrijke organisatiewijzigingen niet aan re­gels gebonden zijn. Besluiten die nodig zijn om de organisatiewijziging daadwerkelijk te realiseren moeten immers aan de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voldoen .

Het begrip “ingrijpend” is afkomstig uit artikel 12:1:5, tweede lid UWO. Als een organisatiewijziging in­grijpend is, zal overleg met het Georganiseerd Overleg (GO) over onder meer de personele gevolgen van die verandering moeten worden gevoerd. Het begrip “belangrijk” is afkomstig uit artikel 25 van de WOR. Bij belangrijke organisatiewijzigingen heeft de ondernemingsraad (OR) adviesrecht. Wanneer is echter een organisatiewijziging ingrijpend en belangrijk?

In het tweede lid van artikel 1:2 worden hiervoor concrete criteria genoemd. Voor GO en OR is daar­mee duidelijk wanneer zij in formele zin een rol spelen bij een organisatieverandering. Dit wil overi­gens niet zeggen dat het GO en de OR niet worden betrokken bij een organisatiewijziging waarop de hoofdstukken 2 en 3 van het sociaal statuut niet van toepassing zijn.

Het sociaal statuut is niet van toepassing in gevallen waarin sprake is van privatisering of publiek­rechtelijke taakoverheveling. Wanneer daarvan sparake zou zijn zal apart met de vakorganisaties ge­sproken moeten worden in het kader van het GO over vormgeving en gevolgen van een dergelijke operatie.

De intentie van de werkgever om “goed werkgeverschap” ook daadwerkelijk invulling te geven komt goed tot uiting door de bepaling in lid 3 dat op individuele herplaatsingen als gevolg van een reorgani­satie specifieke voor de individuele medewerker van belang zijnde regels ook van toepassing zijn. Op die manier wordt een maximale rechtsbescherming gegarandeerd.

Deze regeling is van toepassing op zowel ambtenaren in vaste dienst als op ambtenaren in tijdelijke dienst en op medewerkers met een arbeidsovereenkomst.

1.3 Onderzoek naar organisatiewijziging

In artikel 2:1 is de procedure voor het opstellen van het organisatieplan opgenomen. In het organisa­tieplan wordt de nieuwe organisatie beschreven. De procedure tot opstellen van het organisatieplan begint bij de goedkeuring van het college voor de organisatiewijziging. De directie zal daarvoor een voorstel moeten voorleggen aan het college. Dit voorstel hoeft niet meer te omvatten dan het bereik en het doel van de organisatiewijziging. In deze fase worden GO, OR en de medewerkers op de hoogte gesteld van het voornemen tot organisatiewijziging. Dit stelt betrokkenen in staat in een vroeg tijdig stadium mee te denken en hun mening te geven over de organisatiewijziging. Bovendien heeft de directie daarmee de mogelijkheid deze opvattingen mee te nemen bij het opstellen van het organi­satieplan. Tevens kunnen in deze fase met GO en OR afspraken worden gemaakt over hoe GO, OR en de medewerkers tussentijds op de hoogte worden gehouden van de vorderingen van het organisa­tieplan. Deze tussentijdse bijpraatmomenten stellen de bestuurder in staat te volgen wat GO, OR en de medewerkers vinden van de tussenresultaten van het onderzoek, hetgeen bijvoorbeeld aanleiding kan zijn voor bijsturing van het concept-organisatieplan.

Als onderdeel van de beschrijving van de nieuwe organisatie, zal het organisatieplan inzicht moeten kunnen verschaffen of een functie al dan niet gewijzigd terugkomt in de nieuwe organisatie. Op basis van dit plan zal immers moeten kunnen worden bepaald welke medewerkers hun functie kunnen vol­gen en welke medewerkers niet. Hiervoor zal een overzicht van de functies van de oude organisatie inclusief formatie moeten worden opgenomen in het organisatieplan en een overzicht van de functies van de nieuwe organisatie inclusief formatie. Daarbij zal tevens een vergelijking tussen de functies in de oude en nieuwe organisatie worden gemaakt, waarbij wordt aangegeven welke functies terugkeren in de oude organisatie en welke niet.

1.4 Belangstellingsinventarisatie

De plaatsingsfase start met het benoemen van medewerkers op functies die van doorslaggevend be­lang zijn voor het welslagen van de organisatieverandering, dan wel die een belangrijke rol spelen bij het plaatsen van medewerkers in de nieuwe organisatie. Deze sleutelfuncties worden vervuld volgens de procedure die wordt gehanteerd bij vacaturevervulling binnen de gemeente Westland.

Het sociaal statuut beschrijft de procedure die leidt tot het vaststellen van een organisatieplan. In dat organisatieplan is onder meer een vergelijking tussen de functies in de oude en de functies in de nieuwe organisatie opgenomen. Op basis van dit document moet worden bepaald welke medewerkers hun functie kunnen volgen naar de nieuwe organisatie en welke medewerkers dit niet kunnen. Uit­gangspunt hierbij is: “medewerker volgt functie”. Het college deelt de medewerkers schriftelijk mee of zij worden aangemerkt als functievolger of niet-functievolger tijdens de plaatsingsprocedure. Deze status bepaalt de uitgangspositie van de medewerker bij het opstellen van het plaatsingsplan en heeft daarmee direct gevolgen voor de rechtspositie van de ambtenaar. Deze schriftelijke mededeling is een besluit, waarop de bepalingen van de Awb van toepassing zijn. Zo dienen medewerkers eerst een voorgenomen besluit te ontvangen, waarin zij in de gelegenheid worden gesteld hun bedenkingen kenbaar te maken. Nadien wordt een definitief besluit genomen waartegen bezwaar en beroep moge­lijk is.

Voor functievolgers is een functie in de nieuwe organisatie beschikbaar, namelijk hun eigen ongewij­zigde of nagenoeg ongewijzigde functie. Aangezien het wijzigen van de naam van de functie niet be­palend is voor de vraag of de functie al dan niet is gewijzigd, is getracht hiervoor een zo objectief mo­gelijk criterium te hanteren. Uit jurisprudentie blijkt dat als het samenstel van werkzaamheden van de functie in overwegende mate terugkomt in de nieuwe organisatie er sprake is van een nagenoeg on­gewijzigde functie. Als richtsnoer wordt hiervoor een percentage van 70% aangehouden, zonder dat hiermee een rekenkundige exactheid wordt nagestreefd. Het criterium doelt op de werkzaamheden van de functie in combinatie met de tijdsbesteding die nodig is deze werkzaamheden te vervullen. Zo kan het zijn dat maar één van de 10 werkzaamheden terugkomt in een functie, maar dat dit qua tijds­besteding wel meer dan 70% van het totaal aan werkzaamheden van de oorspronkelijke functie be­treft. Bij de beoordeling of een functie al dan niet is gewijzigd, speelt ook de schaal van de functie een rol. Bij de vergelijking van functiebeschrijvingen wordt uitgegaan van een voldoende actuele stand van zaken van de functiebeschrijving.

Een medewerker wordt aangewezen als functievolger, indien:

  • de functie voor minder dan 70% wijzigt en

  • er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2:2, tweede lid van deze regeling.

Een medewerker wordt aangewezen als niet-functievolger indien:

  • de functie voor meer dan 30% wijzigt of

  • er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3:2, tweede lid van deze regeling en de medewer­ker volgens de in die bepaling genoemde criteria niet wordt geplaatst.

Voor niet-functievolgers zal een andere passende of geschikte functie in de nieuwe organisatie wor­den gezocht. Om een succesvolle match te kunnen maken, wordt de niet-functievolger uitgenodigd zijn belangstelling kenbaar te maken voor functies in de nieuwe organisatie. In afwachting daarvan kan een medewerker worden belast met tijdelijke werkzaamheden.

Omdat voor functievolgers in principe al een functie binnen de nieuwe organisatie beschikbaar is, wordt deze groep medewerkers niet expliciet uitgenodigd belangstelling kenbaar te maken voor be­schikbare functies. Wel kunnen zij op eigen initiatief hun belangstelling voor beschikbare functies ken­baar maken. Hoewel de inspanningen in eerste instantie zullen zijn gericht op het vinden van een functie voor niet-functievolgers, bestaat de mogelijkheid een functievolger te plaatsen overeenkomstig zijn belangstelling, indien dit de plaatsing van een niet-functievolger niet in de weg staat. De belang­stellingsinventarisatie heeft geen juridische status en er kunnen daarom ook geen rechten aan worden ontleend.

1.5 Plaatsingsplan

In artikel 3:2 zijn de regels opgenomen voor plaatsing van de medewerkers. Als eerste worden de functievolgers opgenomen in het plaatsingsplan. Vervolgens dienen -zo mogelijk- de niet-functievol­gers in het concept plaatsingsplan te worden opgenomen. Uitgangspunt is het vinden van een andere functie voor de medewerker, die zoveel mogelijk aansluit bij de belangstelling en de kwaliteiten van de medewerker. Uiteraard is de directie daarbij niet beperkt tot het vinden van een passende functie met hetzelfde schaalniveau als de oorspronkelijke functie van de medewerker. Bovendien kan een mede­werker ook worden geplaatst op een geschikte functie. Indien een functie voor meerdere medewerkers passend is, wordt de medewerker voor wie de functie naar het oordeel van de directie het meest pas­send is op de functie geplaatst. Indien er meerdere medewerkers zijn voor wie een functie geschikt is, wordt de medewerker voor wie de functie naar het oordeel van de directie het meest geschikt is op de functie geplaatst. Natuurlijk worden de in de regeling genoemde plaatsingscriteria daarbij in acht ge­nomen. Medewerkers voor wie geen functie in de nieuwe organisatie beschikbaar is, kunnen worden opgenomen, worden in het concept-plaatsingsplan aangemerkt als herplaatsingskandidaat.

In het vierde lid van artikel 3:2 is de mogelijkheid voor de directie opgenomen zich bij het opstellen van het concept-plaatsingsplan te laten adviseren door een plaatsingsadviescommissie (PAC). De directie kan het opstellen van het concept-plaatsingsplan, evenals daaraan voorafgaande activiteiten -zoals het uitnodigen van medewerkers hun belangstelling voor beschikbare functies kenbaar te maken en het horen van medewerkers- overlaten aan de PAC. Het advies van de PAC is niet dwingend, waar­door de directie niet is gehouden het advies van de PAC ongewijzigd vast te stellen.

Op voorstel van de directie stelt het college het plaatsingsplan vast. Alvorens daartoe over te gaan zendt het college de medewerker het concept plaatsingsplan en een voorgenomen besluit tot plaat­sing, dan wel tot aanwijzing als herplaatsingskandidaat. De medewerker wordt daarbij in de gelegen­heid gesteld binnen twee weken na ontvangst van het voornemen zijn bedenkingen kenbaar te ma­ken. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de hoorplicht, zoals opgenomen in artikel 4:8 Awb. De medewerker mag bepalen of hij schriftelijk of mondeling zijn bedenkingen kenbaar wil maken. De be­denkingen worden door het college meegewogen bij de definitieve besluitvorming. Het plaatsen van medewerkers gebeurt op grond van het eerste lid van artikel 15:1:10 UWO. Tegen het besluit tot plaatsing en het besluit tot aanwijzing als herplaatsingskandidaat is bezwaar en beroep mogelijk.

1.6 Herplaatsing van medewerkers

In hoofdstuk 4 van deze regeling is de herplaatsingsfase beschreven. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn alle opgenomen met het doel: het voorkomen dat een medewerker werkloos wordt als gevolg van een organisatiewijziging. In artikel 8:4:1 UWO is de verplichting opgenomen op een zorgvuldige wijze te onderzoeken of een herplaatsingskandidaat andere passende werkzaamheden binnen de ge­meente kunnen worden opgedragen.

Dit vereist een gestructureerde aanpak waarbij het maken van afspraken als bedoeld in art. 4.2. van groot belang zijn is. Om die reden is de verplichting tot het maken van afspraken in opgenomen. De afspraken worden aan het begin van het onderzoek neergelegd in een individueel begeleidingsplan. Het begeleidingsplan is vormvrij en de inhoud ervan wordt bepaald in overleg tussen de medewerker en de organisatie. Dit begeleidingsplan dient een dynamisch document te zijn, zonodig dient het begeleidingsplan te worden bijgesteld.

In het tweede lid van artikel 4:3 zijn voorbeelden van afspraken opgenomen die onderdeel kunnen uitmaken van een individueel begeleidingsplan. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld afspraken worden opgenomen over:

  • -

    de (soort) functies waarnaar zal worden gezocht;

  • -

    de concrete activiteiten die partijen gaan verrichten;

  • -

    de frequentie waarmee partijen in overleg treden om de resultaten van de activiteiten te bespreken, dan wel om te bezien of het individueel begeleidingsplan bijstelling behoeft.

De kans op ander werk zal kunnen toenemen indien de medewerker tijdelijk andere werkzaamheden binnen of buiten de organisatie kan gaan verrichten. Het betreft echter nog geen structurele oplossing, waardoor de herplaatsingsactiviteiten in beginsel gewoon door moeten gaan.

In artikel 4:3 is de verplichting van de medewerker zoals opgenomen in artikel 8:4:1 UWO herhaald, namelijk dat een medewerker gehouden is een passende functie te aanvaarden. Indien een mede­werker een passende functie weigert, niet actief meewerkt aan het vinden van ander werk, niet mee­werkt aan het opstellen van concrete afspraken, dan wel zich niet houdt aan die afspraken, kan wor­den besloten het herplaatsingsonderzoek stop te zetten. In dat geval zal de medewerker eervol reor­ganisatieontslag worden verleend op grond van artikel 8:4 CAR. Vanzelfsprekend dient de werkgever zich bij het maken van en uitvoeren van afspraken te houden aan de normale Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur

1.7 Rechtspositie individueel

Het doel van de bepalingen opgenomen in hoofdstuk 5 is het zoveel mogelijk voorkomen dat een me­dewerker nadeel ondervindt van het accepteren van een andere passende of geschikte functie binnen of buiten de gemeente.

1.8 Flankerend beleid

Het overheidsbeleid is er steeds meer op gericht ook oudere medewerkers aan het werk te houden. Om daaraan invulling te kunnen geven en tegelijkertijd rekening te kunnen houden met persoonlijke omstandigheden en kwaliteiten aan de en kant en de behoeften van de organisatie aan de andere kant is specifiek aandacht besteed aan flankerend beleid gericht op oudere medewerkers.