Regeling vervallen per 14-01-2015

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2008

Geldend van 01-01-2008 t/m 13-01-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2008

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2008

De raad van de gemeente Wierden;

Gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders;

Gelet op artikel 149 Gemeentewet en artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning:

B e s l u i t

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2008

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het college van burgemeester en wethouders om personen met beperkingen door het treffen van voorzieningen een zodanige uitgangspositie te verschaffen zodat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • c.

    beperkingen: moeilijkheden en/of belemmeringen die een persoon aantoon heeft met het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden , bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • d.

    mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in de wet;

  • e.

    zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken;

  • f.

    maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • g.

    individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt. Een individuele voorziening kan bestaan uit:

    • 1.

      hulp bij het huishouden: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort;

    • 2.

      woonvoorziening: een voorziening, niet zijnde een huishoudelijke voorziening of een rolstoelvoorziening die een persoon met beperkingen in staat stelt tot het normale gebruik van de woning;

    • 3.

      vervoersvoorziening: een voorziening die een persoon met beperkingen in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • 4.

      rolstoelvoorziening: een voorziening die een persoon met beperkingen in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijdend de primaire functie is.

  • h.

    eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • i.

    voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • j.

    persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Wmo-besluit te stellen regels van toepassing zijn;

  • k.

    financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • l.

    forfaitaire vergoeding: een financiële tegemoetkoming ineens die onafhankelijk van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens en waarop de regels van het Wmo-besluit van toepassing zijn.

  • m.

    besparingsbijdrage: een bijdrage die kan worden afgestemd op de kosten die worden bespaard door het verkrijgen van een vervoersvoorziening in natura en waarop de regels van het Wmo-besluit van toepassing zijn.

  • n.

    algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • o.

    meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • p.

    budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording verschuldigd is over de besteding van het persoonsgebonden budget;

  • q.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Wierden;

  • r.

    Wmo-besluit: Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden;

  • s.

    Wmo-handboek: door het college vastgestelde beleidsregels over de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • t.

    ICF (International Classification of Functions, Disabilities and Impairments): De ICF is een classificatie voor het beschrijven van het functioneren van mensen inclusief factoren die op dat functioneren van invloed zijn.

  • u.

    aanvrager: de persoon met een beperking die voor zichzelf een individuele voorziening aanvraagt als bedoeld in artikel 1:3, sub 3, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • v.

    leefeenheid: alle bewoners van één adres die samen duurzaam een huishouden voeren niet zijnde kamerbewoners of personen die vanwege een zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen;

  • w.

    gebruikelijke zorg: de normale dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Artikel 1.2 Beperkingen (in het toekennen), weigeringsgronden en voorwaarden

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of te verminderen:

      • -

        op het gebied van het voeren van het huishouden;

      • -

        op het gebied van het verplaatsen in en om de woning;

      • -

        op het gebied van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en;

      • -

        bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt en;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Wierden;

    • c.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • d.

      voor zover de aanvraag een voorziening betreft die de aanvrager vóór de beschikking op de aanvraag heeft gerealiseerd of geaccepteerd of waarvoor de aanvrager is begonnen met de werkzaamheden voor realisatie, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend;

    • e.

      indien een voorziening als die, waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Hoofdstuk 2 - Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt in het Wmo-besluit vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

Bij verstrekking van een voorziening in natura worden de toepasselijke voorwaarden, zoals genoemd in het Wmo-besluit, in de beschikking opgenomen.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Wmo-besluit in de beschikking opgenomen.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a.

    Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

  • b.

    De omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Wmo-besluit ;

  • c.

    De wijze waarop en de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt vastgelegd in het Wmo-besluit;

Artikel 2.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. De omvang van deze eigen bijdrage of financiële tegemoetkoming wordt vastgelegd in het Wmo-besluit.

Hoofdstuk 3 - Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 3.2 Doelgroep hulp bij het huishouden

Een persoon met beperkingen kan voor hulp bij het huishouden in aanmerking worden gebracht indien het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk is op grond van:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

  • b.

    problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg

Artikel 3.3 Uitzondering op langdurig noodzakelijk

In afwijking van artikel 1.2 lid 1, onder a, kan het college ook hulp bij het huishouden verstrekken indien er geen langdurige noodzaak is.

Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in eenheden, zoals nader te bepalen in het Wmo-besluit.

Artikel 3.5 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bedrag, dat per eenheid in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt vastgelegd in het Wmo-besluit.

Artikel 3.6 Weigeringsgronden

  • 1. In afwijking van het gestelde in artikel 3.2 komt een persoon met beperkingen niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • 2. Geen voorziening wordt verstrekt voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

  • 3. Er wordt geen hulp bij het huishouden ingezet ten behoeve van personen in AWBZ-instellingen, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen.

Hoofdstuk 4 - Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een woonvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 4.2 Doelgroep individuele voorzieningen

Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 4.1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken.

Artikel 4.3 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 4.1 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte.

Artikel 4.4 Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

In afwijking van het gestelde in artikel 4.1 en 4.3 wordt een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, met uitzondering van een (trap)lift, uitsluitend verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Artikel 4.5 Primaat van de verhuizing en voorwaarden woonvoorzieningen

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3, onder a, in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3, onder b en c, in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening, als bedoeld in artikel 4.3, onder d, in aanmerking worden gebracht indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

  • 4. In afwijking van het gestelde onder het eerste lid van dit artikel kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.3, onder a, verlenen aan een persoon die op verzoek van de gemeente ten behoeve van een persoon met beperkingen de woning ontruimt.

Artikel 4.6 Aanvullende voorwaarden tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten, als bedoeld in art. 4.3, onder a, wordt uitsluitend verstrekt als:

  • a.

    de aanvraag is ingediend voordat de verhuizing heeft plaatsgevonden;

  • b.

    de persoon met beperkingen niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • c.

    de persoon met beperkingen niet verhuist vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt en bestemd is om het hele jaar te worden bewoond;

  • d.

    de persoon met beperkingen niet verhuist naar een AWBZ-instelling;

  • e.

    in de te verlaten woonruimte beperkingen zijn ondervonden en de nieuw te betrekken woonruimte goedkoper is aan te passen dan de te verlaten woonruimte, voor een bedrag dat minimaal de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten bedraagt.

Artikel 4.7 Frequentie van woningaanpassingen

  • 1. Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening, als bedoeld in artikel 4.1 indien de noodzaak van het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van de beperkingen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond.

  • 2. Een woonvoorziening, als bedoeld in het eerste lid, kan maximaal eenmaal in de 10 jaar worden verstrekt.

Artikel 4.8 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 4.9 Hoofdverblijf

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een in het Wmo-besluit vast te leggen maximumbedrag.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 4.10 Beperkingen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt afgewezen indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak of;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • f.

    de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • g.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • h.

    de beperkingen niet in de woning zelf worden ondervonden, waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen

  • i.

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de persoon met beperkingen bewoonde woning;

  • j.

    de kosten van de voorziening gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 47.118,-, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 4.11 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen, die meer bedraagt dan een in het Wmo-besluit vastgesteld bedrag, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning schriftelijk mee te delen aan het college. De financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening dient volgens het in het Wmo-besluit vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Hoofdstuk 5 - Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening

Artikel 5.2 Doelgroep vervoersvoorziening

Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 5.1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 5.3 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 5.1, onder b en c en d, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen het gebruik van een collectief systeem, als bedoeld in artikel 5.1, onder a, onmogelijk maken dan wel;

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1, onder a, niet aanwezig is.

Artikel 5.4 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan een in het Wmo-besluit vast te stellen inkomensgrens wordt een voorziening, als bedoeld in artikel 5.1, onder a en d, algemeen gebruikelijk geacht en niet verstrekt.

Artikel 5.5 Omvang in gebied en in kilometers

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Hoofdstuk 6 - Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel.

Artikel 6.2 Doelgroep rolstoelvoorziening

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 6.1, onder a en b, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen incidenteel dagelijks zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen, die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling, geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 6.1, onder c, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 6.1, lid 1, komt een persoon, die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling, uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 - Verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 7.1 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 7.2 Indentificatieplicht

De aanvrager dient zich desgevraagd te identificeren door een identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder 1 tot en met 3, van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 7.3 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag wordt ingediend bij het door het college aan te wijzen loket. Naast het aanvragen van Wmo-voorzieningen kunnen ook aanvragen krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden ingediend

Artikel 7.4 Inlichtingen, onderzoek, advies, motiveren besluit

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te betalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt het Centrum Indicatiestelling Zorg (C.I.Z.) of een andere deskundige partij om advies indien:

    • a.

      aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te kunnen beoordelen;

    • b.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Bij de advisering, zoals genoemd in het eerste lid, wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek, zoals neergelegd in de ICF.

  • 5. Het college motiveert bij het verstrekken van een voorziening op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking.

Artikel 7.5 Samenhangende afstemming

Het college legt in het Wmo-besluit regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Artikel 7.6 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college direct uit eigen beweging mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.7 Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan c.q. niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 7.8 Terugvordering

  • 1. Ingeval een voorziening is ingetrokken kan een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8 - Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen, mantelzorger of de woningeigenaar afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Gevallen waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Indexering

Het college kan jaarlijks de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Wmo-besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de CBS-prijsindex voor gezinsconsumptie.

Artikel 8.4 Nadere regels

Het college stelt nadere regels vast voor de uitvoering van deze verordening en de controle op de uitvoering in het Wmo-besluit en het Wmo-handboek.

Artikel 8.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2007.

Artikel 8.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2008.

Ondertekening

Wierden, 30 september 2008.
De raad voornoemd,
De griffier de voorzitter
Drs. HR. Lanning L.B. Kobes