Regeling vervallen per 05-07-2022

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 04-07-2022

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2019

De raad van de gemeente Wierden,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2018;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg , of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2019.

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken, omdat de voorziening niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, algemeen verkrijgbaar is en niet (veel) duurder is dan vergelijkbare producten;

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • c.

      besluit: het geldende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden;

    • d.

      bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden;

    • f.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft.

    • g.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • h.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Wierden.

    • i.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • j.

      ondersteuningsplan: weergave van de uitkomsten van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 5 van de verordening;

    • k

      onverwijld: zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen 3 werkdagen.

    • l

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • m

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • n

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • o

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Melding en onderzoek

Artikel 2 melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gedaan en is vormvrij.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3 Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 5.

Artikel 4 Informatie en identificatie

  • 1.

    De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2.

    Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 5, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 5 Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek maakt deel van uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.

  • 2.

    De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4.

    Het college wijst de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 7 in te dienen.

  • 5.

    Het college en de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger leggen de factoren genoemd in het tweede lid vast in het ondersteuningsplan.

  • 6.

    Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke versie van het ondersteuningsplan.

  • 7.

    Binnen zeven dagen na verzending van het ondersteuningsplan kan de cliënt opmerkingen indienen. Na zeven dagen is het ondersteuningsplan, met eventuele opmerkingen van de cliënt, vastgesteld.

  • 8.

    Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening, wordt dit opgenomen in het ondersteuningsplan.

Artikel 6 Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek degene door of namens wie een melding of aanvraag is ingediend en/of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      aanvullende informatie nodig is om de hulpvraag te kunnen beoordelen;

    • b.

      het college dat overigens gewenst vindt.

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorziening

Artikel 7 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na ontvangst van de melding.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens de cliënt schriftelijk ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.

  • 3.

    Een ondertekend ondersteuningsplan kan, indien de cliënt dit wenst, worden beschouwd als aanvraag.

  • 4.

    De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt aan het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 8 Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het ondersteuningsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de maatwerkvoorzieningen die op grond van artikel 2.3.5. lid 3 en lid 4 van de wet beschikbaar zijn.

Artikel 9 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 2.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • b.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • c.

       voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • e.

      indien de voorziening voor een persoon als de cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • f.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, of waarmee is begonnen met de werkzaamheden voor realisatie, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • g.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • h.

      indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond;

    • i.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als:

    • a.

      deze niet langdurig noodzakelijk is, uitgezonderd huishoudelijke ondersteuning, ondersteuningsbehoefte 1 (praktische ondersteuning) en ondersteuningsbehoefte 2 (ondersteuning bij het voeren van de regie over en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden);

    • b.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Wierden.

  • 4.

    Geen maatwerkvoorziening, zijnde een woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van het onderhoud;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur voor de gemeenschappelijke ruimte. Als deze weigeringsgrond van toepassing is, kan er wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • d.

      indien de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

    • e.

       indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • f.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • g.

      indien de cliënt verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • 5.

    Een vervoersvoorziening wordt enkel verstrekt, indien een cliënt niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken en hiervan gebruik te maken. Bij de te verstrekken voorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een omvang van maximaal 2000 kilometer op jaarbasis.

  • 6.

    Het college verstrekt de voorzieningen opvang en beschermd wonen overeenkomstig het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Almelo, de vigerende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.

Artikel 10 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

       welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

     Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het pgb kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      de hoogte van het pgb en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      de duur van de verstrekking waarop het pgb ziet;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • f.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 11 Regels voor een pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daartoe een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

  • a .

    hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

  • b.

    wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

  • c.

    welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen;

  • d.

    op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

  • e.

    de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

  • a.

    kosten voor bemiddeling;

  • b.

    kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

  • c.

    kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

  • d.

    kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

  • e.

    kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

3 Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

4. Een pgb dient door de cliënt binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

5. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte zal ontvangen

Artikel 12 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3.

    Informele hulp is:

    • a.

      Hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 1;

    • b.

      Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 1, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van cliënt.

Artikel 13 hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb voor een zaak wordt maximaal vastgesteld op:

    • a.

      Het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten;

    • b.

      Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten;

    • c.

      De berekening van de in lid 1a en lid 1b genoemde bedragen vindt plaats overeenkomstig bijlage 1.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor vervoer is gelijk aan de netto kilometerprijs die de gemeente betaalt voor de Regiotaxi, verminderd met de ritbijdrage en vermenigvuldigd met het aantal benodigde kilometers. Dit tenzij op basis van het door cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

    Hierbij geldt het uitgangspunt dat 2000 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd. De cliënt betaalt geen bijdrage in de kosten aan het CAK. De cliënt betaalt een ritbijdrage op basis van de Openbaar Vervoer prijs per kilometer.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp is gelijk aan het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het door cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp wordt vastgesteld op het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 5.

    Indien het op basis van lid 1, lid 2 en lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij ten minste één aanbieder kan worden ingekocht.

Hoofdstuk 4 controle

Artikel 14

  • 1.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, of:

  • a.

     de cliënt nog op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

  • b.

    de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb nog toereikend is;

  • c.

    de cliënt nog voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb;

  • d.

    de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels op met betrekking tot deze controle.

Hoofdstuk 5 Waardering mantelzorgers

Artikel 15 jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Het college organiseert jaarlijks diverse activiteiten als blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze van waardering van mantelzorgers.

Hoofdstuk 6 bijdragen in de kosten

Artikel 16 bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening in natura danwel een pgb, met uitzondering van Regiotaxi,  zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bedragen en percentages die gelden voor de bijdrage voor de maatwerkvoorziening in natura of het pgb zijn gelijk aan de bedragen en percentages in het uitvoeringsbesluit.

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 4.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura of een pgb is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening of het pgb zelf maakt.

  • 5.

    De cliënt die gebruik maakt van de maatwerkvoorziening Regiotaxi wordt een ritbijdrage in rekening gebracht ter hoogte van de kosten van het openbaar vervoer.

Hoofdstuk 7 kwaliteit en veiligheid

Artikel 17 kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Als er sprake is van een pgb voor informele hulp gelden er,  gelet op de veiligheid en de doeltreffendheid van de voorziening, de volgende eisen:

    • a.

      de hulpverlener moet een verklaring omtrent goed gedrag (VOG) kunnen overleggen;

    • b.

      de hulpverlener kan de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en kan aangeven wanneer formele hulp nodig is;

    • c.

      de hulpverlener heeft aangegeven dat de zorg aan de cliënt voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 4.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 18 verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening voor derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • ii.

         de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    kosten van de beroepskracht;

  • c.

    redelijke overheadkosten;

  • d.

    Kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    Reis- en opleidingskosten;

  • f.

    Indexatie van loon binnen een overeenkomst;

  • g.

    Kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de marktprijs van de voorziening, en

  • b.

     de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

  • i.

    aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

  • ii.

     instructie over het gebruik van de voorziening;

  • iii.

    onderhoud van de voorziening, en

  • iv.

     verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

  • .

Artikel 19 meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.  

Hoofdstuk 8 Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 20 klachtenregeling

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en cliëntervaringsonderzoeken.

Artikel 21 Medezeggenschap bij aanbieders

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders van diensten door periodieke overleggen met deze aanbieders en cliëntervaringsonderzoeken.

Artikel 22

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede lid.

Hoofdstuk 9 slotbepalingen

Artikel 23 Evaluatie

Het college evalueert jaarlijks het beleid

Artikel 24 Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25 Intrekking Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2015 en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2015 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2015 of een oudere regeling, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 26 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2019.

Ondertekening

burgemeester, Henk Robben

griffier, Walter Wienk