Regeling vervallen per 01-01-2012

Re-integratieverordening gemeente Wijchen 2009

Geldend van 01-08-2009 t/m 31-12-2011

Intitulé

Re-integratieverordening gemeente Wijchen 2009

De raad van de gemeente Wijchen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 mei 2009, inzake de Re-integratieverordening gemeente Wijchen 2009

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, 10 tweede lid en 10a van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), voorts gelet op EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb. EG 2002, L337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de beleidsaanbeveling ‘Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden’ verzamelcirculaire april 2004, nr. 24233 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Besluit

Vast te stellen de Re-integratieverordening gemeente Wijchen 2009

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers(IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen(IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003, nummer 375) zoals deze nadien is of wordt gewijzigd;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen;

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Wijchen;

    • d.

      uitkeringsgerechtigden: personen jonger dan 65 jaar met een algemene bijstandsuitkering ingevolge de wet, dan wel personen die een uitkering ontvangen op grond van de IOAW of de IOAZ;

    • e.

      Anw-ers: personen met een nabestaanden of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en die ingeschreven staan bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • f.

      niet-uitkeringsgerechtigden: personen jonger dan 65 jaar als bedoeld in artikel 6, lid 1 onder a van de wet;

    • g.

      jongeren: personen in de leeftijd van 16 tot 27 jaar, waarbij de 16 en 17 jarigen aan de kwalificatieplicht hebben voldaan dan wel aan wie een vrijstelling van die kwalificatieplicht is verleend;

    • h.

      werknemers in gesubsidieerde arbeid: personen jonger dan 65 jaar als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

    • i.

      doelgroep: uitkeringsgerechtigden, niet uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, werknemers in gesubsidieerde arbeid voor zover zij de 65 jarige leeftijd niet hebben bereikt en jongeren;

    • j.

      voorziening: een instrument zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het re-integratiebeleidsplan, dat ingezet wordt ter ondersteuning van de arbeidsinschakeling;

    • k.

      duurzame reguliere arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van de referte-eis voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet wordt verricht en geen gesubsidieerde arbeid is;

    • l.

      traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door burgemeester en wethouders aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen van betaalde arbeid dan wel in geval van een zorgtraject, op het verbeteren van de persoonlijke situatie.

Paragraaf 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt aan de doelgroep ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in duurzame arbeid.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 kan het college bepalen, indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van belanghebbende wijzigt, dat de voorziening desondanks wordt voortgezet.

  • 4.

    In overleg met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan het college voorzieningen aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

  • 5.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen en bevordert de beschikbaarheid van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt kunnen opheffen. Daarbij kan het college prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3 Beleidskaders en verantwoording

  • 1.

    De gemeenteraad stelt iedere vier jaar de kaders voor het bijstandsbeleid vast.

  • 2.

    Ter uitvoering van de in artikel 2, eerste lid genoemde verantwoordelijkheid en ter invulling van de door de gemeenteraad vastgestelde beleidskaders, stelt het college jaarlijks een Deelnotitie Re-integratiebeleid vast.

  • 3.

    In de Deelnotitie Re-integratiebeleid geeft het college op basis van het beschikbare budget aan op welke wijze het komende jaar wordt voorzien in de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en welke voorzieningen in welke mate zullen worden ingezet voor de verschillende doelgroepen.

  • 4.

    Deze Deelnotitie omvat in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • b.

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen; c. het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

Artikel 4 Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan een budgetplafond vaststellen voor de verschillende voorzieningen dan wel voor een specifieke doelgroep.

  • 2.

    Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening

  • 3.

    Het college kan een maximum verbinden aan de kosten die de gemeente per belanghebbende voor zijn rekening neemt in het kader van de arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Het college kan een maximum verbinden aan het aantal personen dat in aanmerking komt voor een bepaalde voorziening.

Paragraaf 3 Ondersteuning bij arbeidsinschakeling

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Personen uit de doelgroep kunnen aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, de op grond van deze verordening vastgestelde beleidsregels en de in artikel 3 genoemde Deelnotitie Re-integratiebeleid.

  • 3.

    Geen aanspraak op een voorziening bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de belanghebbende.

  • 4.

    Ten aanzien van niet-uitkeringsgerechtigden laat het college diens gezinsinkomen meewegen in de beoordeling inzake de toekenning en hoogte van een voorziening. Het college stelt hiertoe nadere regels vast.

Artikel 6 Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigden en de belanghebbenden die gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening hebben de verplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving waaronder begrepen de verplichting:

    • a.

      algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening, te verkrijgen en te aanvaarden;

    • b.

      gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening;

    • c.

      medewerking te verlenen aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling;

    • d.

      medewerking te verlenen aan begeleiding en controle van ziekteverzuim;

    • e.

      het verstrekken van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen of een voorziening noodzakelijk is dan wel van de voortgang van de ingezette voorzieningen;

    • f.

      het naar vermogen uitvoering geven dan wel meewerken aan de ondersteuning of voorziening die geboden wordt;

    • g.

      na te laten alles dat de realisatie van het doel van de ondersteuning of de voorzieningen belemmert.

  • 2.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening en het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz.

  • 3.

    Indien een niet-uitkeringsgerechtigde, Anw-gerechtigde of jongere, die gebruik maakt van een voorziening niet voldoet aan de daaraan verbonden verplichtingen, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 7 Criteria ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling

  • 1.

    Het college kan, met inachtneming van artikel 9 tweede lid en artikel 9a van de wet, artikel 37a en 38 van de IOAW en de IOAZ, bepalen dat aan de uitkeringsgerechtigde, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 6 eerste lid van deze verordening genoemde verplichtingen. 2. Deze ontheffing geldt in ieder geval indien:

    • a.

      voor een alleenstaande ouder de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder met ten laste komende kinderen tot 5 jaar voor zover voorgeschreven op grond van artikel 9a van de wet en artikel 38 van de IOAW en IOAZ;

    • c.

      de belanghebbende 57 ½ jaar of ouder is en uit een individuele beoordeling kan worden geconcludeerd dat de afstand tot de arbeidsmarkt niet meer te overbruggen is. d. de belanghebbende om sociale dan wel medische redenen niet in staat is om te werken.

  • 3.

    Het college kan nadere criteria voor ontheffing vaststellen in de beleidsregels re- integratie voor zover deze niet bij wet zijn voorgeschreven.

  • 4.

    Ten aanzien van personen als bedoeld in het tweede lid onder b van dit artikel geldt dat de ontheffing eenmalig wordt verleend gedurende maximaal 6 jaar. 5. Ten aanzien van personen als bedoeld in het tweede lid onder c van dit artikel geldt dat de ontheffing wordt verleend voor de resterende periode dat deze persoon bijstand ontvangt.

  • 6.

    Voor alle anderen geldt dat ontheffing van de arbeidsplicht voor een door het college vast te stellen periode van ten hoogste 12 maanden wordt verleend.

  • 7.

    Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen. De verlenging wordt conform het zesde lid van dit artikel voor een vast te stellen periode van ten hoogste 12 maanden verleend.

Artikel 8 Sluitende aanpak

  • 1.

    Het college stelt vast binnen welke termijn, gerekend vanaf de datum van inschrijving als werkloos werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, uitkeringsgerechtigden een aanbod gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid krijgen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Paragraaf 4 Algemene bepalingen over ondersteuning en voorzieningen

Artikel 9 Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling

  • 1.

    Ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bestaan uit praktische hulp, advies, doorverwijzing naar andere organisaties of uit het aanbieden van één of meerdere voorzieningen die gelijktijdig of achtereenvolgens ingezet worden.

  • 2.

    Het college kan in ieder geval de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aanbieden:

    • a.

      scholing;

    • b.

      werkstages;

    • c.

      loonkostensubsidies gericht op re-integratie;

    • d.

      detacheringsbanen;

    • e.

      voorbereiding op eigen bedrijf;

    • f.

      sociale activering

    • g.

      zorgtraject

    • h.

      arbeidsbemiddeling;

    • i.

      participatieplaats;

    • j.

      individuele re-integratie overeenkomst;

    • k.

      voorzieningen gericht op nazorg.

  • 3.

    Kinderopvang kan deel uitmaken van de voorzieningen als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Het college kan voordat besloten wordt tot een traject en/of de inzet van voorzieningen een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.

  • 5.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan een voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 6 van deze verordening, dan wel in artikel 9 van de wet, niet nakomt;

    • b.

      als de persoon die deelneemt aan een voorziening neveninkomsten heeft, die naar het oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt;

    • c.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • d.

      indien het college een andere voorziening geschikter acht voor belanghebbende, gelet op het gestelde in het eerste en tweede lid.

  • 6.

    Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven.

Artikel 10 Afweging meest geschikte voorziening gericht op arbeidsinschakeling

  • 1.

    Bij de afweging welke voorziening het meest geschikt is wordt rekening gehouden met de individuele mogelijkheden en belemmeringen van de belanghebbende in verband met gezondheid en belastbaarheid.

  • 2.

    Het college houdt voorts rekening met de zorgtaak van alleenstaande ouders voor hun kinderen.

  • 3.

    De alleenstaande ouder kan pas deelnemen aan een voorziening zoals bedoeld in artikel 9 van deze verordening indien een kinderopvangvoorziening beschikbaar is.

  • 4.

    De alleenstaande ouder heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van het verkrijgen van adequate kinderopvang.

Artikel 11 Scholing

  • 1.

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 12 Werkstages

  • 1.

    Het college kan aan personen behorende tot de doelgroep een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4.

    In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 5.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van de termijn en omvang van de werkstages.

Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht op re-integratie

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een uitkerings- gerechtigde een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college stelt in de Deelnotitie Re-integratiebeleid jaarlijks de doelgroep, de maximale duur en de berekeningswijze van de subsidie, alsmede het eventuele subsidieplafond vast.

  • 3.

    Het college kan tevens nadere regels stellen ten aanzien van de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 4.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 14 Detacheringbanen

  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een tijdelijk dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3.

    Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4.

    Het college kan de werkgever verzoeken een verklaring van het betrokken medezeggenschapsorgaan te overleggen waaruit blijkt dat dit orgaan akkoord gaat met de plaatsing.

  • 5.

    Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente, het werkgeversschap voor de banen bedoeld in het eerste lid uitvoert. Deze organisatie kan een te re-integreren persoon een individuele privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst aanbieden.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de detacheringbanen.

Artikel 15 Voorbereiding op eigen bedrijf

  • 1.

    Het college kan, als onderdeel van een re-integratietraject, voorzieningen aanbieden, gericht op de voorbereiding en het opstarten van een eigen bedrijf.

  • 2.

    Het doel van de in het eerste lid genoemde voorziening is de toeleiding naar uitkeringsonafhankelijkheid door uitoefening van arbeid in eigen bedrijf of beroep, eventueel met behulp van ondersteuning met toepassing van het Bijstandbesluit zelfstandigen 2004.

  • 3.

    Deze voorzieningen worden toegekend voor de duur van maximaal 12 maanden.

Artikel 16 Sociale activering

  • 1.

    Het college kan aan personen behorende tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op of als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 17 Zorgtraject

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een zogeheten zorgtraject aanbieden.

  • 2.

    Het doel van het zorgtraject is:

    • a.

      het voorkomen van sociale uitsluiting en het bevorderen van maatschappelijke participatie;

    • b.

      het verbeteren van de persoonlijke situatie c.q. het persoonlijk functioneren van de uitkeringsgerechtigde;

    • c.

      het behouden of verkrijgen van kennis/houding/vaardigheden benodigd voor een eventuele arbeidsinschakeling op termijn.

  • 3.

    De afspraken die het college met de persoon die deelneemt aan een zorgtraject maakt (waaronder de doelstellingen, inhoud, wijze van begeleiding en duur van het zorgtraject) worden vastgelegd in een trajectplan.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent de verplichte deelname aan een zorgtraject.

Artikel 18 Arbeidsbemiddeling

  • 1.

    Het college kan aan personen behorende tot de doelgroep arbeidsbemiddeling aanbieden.

  • 2.

    Het doel van arbeidsbemiddeling is belanghebbende direct te bemiddelen naar een dienstbetrekking.

  • 3.

    De duur van arbeidsbemiddeling is maximaal 6 maanden.

  • 4.

    De bemiddeling kan worden gecombineerd met het volgen van een kortdurende cursus of training.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de arbeidsbemiddeling.

Artikel 19 Participatieplaats

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een zogeheten participatieplaats aanbieden. Dit traject wordt ingezet indien een belanghebbende een grote afstand heeft tot de reguliere arbeidsmarkt.

  • 2.

    Het traject bestaat uit het verrichten van additionele arbeid met behoud van uitkering waarbij de begeleiding plaatsvindt door de inlenende partij onder gemeentelijke verantwoordelijkheid.

  • 3.

    De duur van het traject is maximaal 24 maanden.

  • 4.

    De duur van het traject kan tweemaal met een jaar worden verlengd als belanghebbende nog geen volgende stap kan maken naar de arbeidsmarkt.

  • 5.

    Het college beoordeelt uiterlijk drie maanden voor afloop van het traject of een andere voorziening moet worden aangeboden of dat het traject met een jaar moet worden verlengd.

  • 6.

    Indien het traject wordt verlengd zoals hierboven is bedoeld dan wordt het traject vervolgd bij een andere organisatie en worden andere werkzaamheden verricht.

Artikel 20 Individuele re-integratie overeenkomst

  • 1.

    Een persoon behorende tot de doelgroep kan het college een voorstel doen voor een individueel re- integratietraject.

  • 2.

    Het college kan na goedkeuring, middelen beschikbaar stellen voor het traject zoals in lid 1 bedoeld.

  • 3.

    Dit traject wordt slechts goedgekeurd indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat door middel van het traject binnen een korte periode tegen aanvaardbare kosten arbeidsinschakeling kan worden bereikt.

  • 4.

    Het traject kan bestaan uit inschakeling van een re-integratiebedrijf en/of uit scholing.

  • 5.

    Indien gebruik wordt gemaakt van een re-integratiebedrijf dan worden de rechten en plichten in een overeenkomst vastgelegd tussen het college, de belanghebbende en het re-integratiebedrijf, voordat het traject kan worden gevolgd.

Artikel 21 Overige vergoedingen

  • 1.

    Het college kan aan een persoon behorende tot de doelgroep een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

    • a.

      verhuiskosten;

    • b.

      reiskosten;

    • c.

      kosten voor kinderopvang;

    • d.

      kosten van noodzakelijke studiemiddelen;

    • e.

      kosten van noodzakelijke kleding.

Artikel 22 Voorzieningen gericht op nazorg

  • 1.

    Het college kan aan een persoon behorende tot de doelgroep die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 11 en 12, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

  • 2.

    Het college kan aan ondernemingen waarbij een belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 12 en 13, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

  • 3.

    Deze voorzieningen worden geboden voor een termijn van maximaal twaalf maanden na de datum waarop de arbeid als genoemd in het eerste lid is aanvaard.

Paragraaf 4 Inkomstenvrijlating en premiebeleid

Artikel 23 Inkomstenvrijlating

  • 1.

    Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vrijlating van inkomsten uit arbeid zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid onder o van de wet toekennen. Het percentage, het maximumbedrag en de duur worden bepaald op de in dit artikel genoemde grootheden.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent de aanvullende voorwaarden voor toekenning van deze vrijlating voor zover niet voorgeschreven bij wet.

  • 3.

    De vrijlating wordt op schriftelijke aanvraag toegekend.

  • 4.

    Indien een belanghebbende de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van inkomstenvrijlating niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken dan worden deze inkomsten geheel in mindering gebracht op de uitkering.

Artikel 24 Verstrekking premie

  • 1.

    Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde op grond van artikel 31, lid 2 onder j en artikel 10a, lid 6 van de wet een premie toekennen.

  • 2.

    Deze premie wordt in ieder geval verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid waardoor uitstroom uit de uitkering plaatsvindt;

    • b.

      het succesvol vervullen van een participatieplaats.

  • 3.

    De premie wordt op schriftelijke aanvraag of ambtshalve toegekend.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de doelgroepen en de hoogte van de premies en de te premiëren activiteiten.

  • 5.

    Het college kan de premie terugvorderen indien de premie niet zou zijn verstrekt indien belanghebbende zijn inlichtingenverplichting op grond van de wet zou zijn nagekomen.

Artikel 25 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde die tot de doelgroep behoort, een uitkering ontvangt en vervolgens duurzame reguliere arbeid aanvaardt, waarbij het inkomen tenminste gelijk is aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft recht op een eenmalige premie. 2. In ieder geval behoren tot de doelgroep:

    • a.

      alleenstaande ouders waarvan het jongste ten laste komende kind de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt;

    • b.

      cliënten van 57,5 jaar of ouder;

    • c.

      cliënten die vanwege sociale of medische beperkingen belemmeringen ervaren richting de uitstroom;

  • 3.

    De premie bedraagt 50% van het in artikel 31, lid 2 onder j van de wet genoemde bedrag en wordt verstrekt nadat de dienstbetrekking langer dan zes maanden aaneengesloten heeft geduurd.

  • 4.

    Geen recht op premie heeft diegene wiens recht op uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken.

  • 5.

    De premie kan te allen tijde worden verrekend met vorderingen die het college op de uitkeringsgerechtigde heeft.

Artikel 26 Premie participatieplaats

  • 1.

    Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van telkens maximaal 25% van het in artikel 31, lid 2 onder j van de wet genoemde bedrag.

  • 2.

    De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week in de voorgaande 6 maanden en bedraagt:

    • a.

      bij een gemiddelde uren inzet van 8 tot 14 uur per week 25% van het in het eerste lid genoemde percentage;

    • b.

      bij een gemiddelde uren inzet van 14 tot 20 uur per week 50% van het in het eerste lid genoemde percentage;

    • c.

      bij een gemiddelde uren inzet van 20 tot 26 uur per week 75% van het in het eerste lid genoemde percentage;

    • d.

      bij een gemiddelde uren inzet van 26 tot 32 uur per week 100% van het in het eerste lid genoemde percentage;

  • 3.

    Het recht op premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden ambtshalve beoordeeld.

  • 4.

    De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 5.

    Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de wet voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

Paragraaf 8 Slotbepalingen

Artikel 27 Overgangsbepalingen gesubsidieerde arbeid

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden, zoals die luidde op 31 december 2003, voor zover het personen betreft die in de gemeente Wijchen woonachtig zijn, en stimuleert de uitstroom.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de subsidiering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het voormalige Besluit In- en doorstroombanen, zoals dit besluit luidde op 31 december 2003, voor zover het personen betreft die in de gemeente Wijchen woonachtig zijn, en stimuleert de uitstroom.

  • 3.

    De hoogte van de subsidie, genoemd in lid 2 wordt door het college op individuele basis vastgesteld. De wijze van vaststelling wordt beschreven in de jaarlijks vast te stellen Deelnotitie Re-integratiebeleid.

  • 4.

    De dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten genoemd in eerste en tweede lid, zijn vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand voorzieningen in de zin van de wet. Het college kan nadere regels stellen aan de subsidieverstrekking.

Artikel 28 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29 Citeerwijze, inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening gemeente Wijchen 2009”.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 augustus 2009.

  • 3.

    De Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand, vastgesteld op 30 september 2004, wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten door de gemeenteraad van Wijchen in zijn openbare vergadering van 9 juli 2009.
de voorzitter de griffier

Artikelsgewijze toelichting

Re-integratieverordening gemeente Wijchen 2009

Aanhef

In de aanhef is verwezen naar de EG-verordeningen omdat deze EG-verordeningen voorschrijven dat wanneer sprake is van een gemeentelijke regeling van werkgelegenheidssteun aan bedrijven, een verwijzing naar deze verordeningen noodzakelijk is, inclusief de vindplaats in het Publicatieblad. Aan deze verplichting is hiermee voldaan.

Verder is in de aanhef verwezen naar de beleidsaanbeveling ‘Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden’ om de gemeente te ontlasten van de administratieve verplichtingen die voorvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap.

Artikel 1 Begripsbepalingen

De Wet werk en bijstand is de basis van deze verordening en daarom wordt ook voor de begripsbepalingen aangehaakt bij de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Opdracht college

Artikel 7 van de WWB geeft het college de verantwoordelijkheid om ondersteuning gericht op

arbeidsinschakeling te bieden aan uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en werknemers op een door de gemeente gesubsidieerde baan. De verordening bepaalt dat die ondersteuning alleen geboden zal worden aan personen die woonachtig zijn in de gemeente Wijchen conform artikel 40 lid 1 van de wet. Dat wil zeggen dat het college geen voorziening kan aanbieden aan personen die niet in Wijchen woonachtig zijn. Indien iemand verhuist naar een andere woongemeente nadat de voorziening reeds ingezet is, kan het college op basis van lid 2 van dit artikel bepalen dat de voorziening gecontinueerd mag worden. Dit hangt mede af van de vraag hoelang de voorziening nog duurt en van de vraag of de nieuwe woongemeente bereid is de door de gemeente Wijchen ingezette voorziening voor haar rekening te nemen.

Het college is tevens bevoegd een voorziening aan te bieden aan personen die een uitkering ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), mits hierover met het UWV nadere afspraken worden gemaakt.

Het doel van het re-integratiebeleid is waar mogelijk personen die tot de doelgroep behoren te helpen regulier werk te vinden en daar waar dat (nog) niet kan alles in het werk te stellen om belemmeringen weg te nemen, uitstroomkansen te vergroten en ondertussen sociaal isolement te voorkomen. Het is aan het college om binnen het door het rijk ter beschikking gestelde budget te zorgen voor een voldoende aanbod van voorzieningen.

Artikel 3 Beleidskaders en verantwoording

De gemeenteraad stelt elke vier jaar de beleidskaders voor het bijstandsbeleid vast. Het gaat daarbij om de missie en hoofdlijnen van het beleid. De concrete invulling van deze kaders en de budgettaire mogelijkheden en implicaties legt het college jaarlijks vast in de Deelnotitie Re-integratiebeleid.

Artikel 4 Budget- en subsidieplafonds

De wet stelt dat het ontbreken van financiële middelen alléén geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag voor een voorziening; indien een bepaalde voorziening noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling van belanghebbende, dient het college hierin te voorzien.

Jaarlijks zal via de Deelnotitie Re-integratiebeleid (artikel 3, lid 3 van deze verordening) aangegeven worden hoe het re-integratiebudget wordt ingezet. Door het schuiven tussen voorzieningen kan indien nodig noodzakelijk budgettaire ruimte worden gecreëerd voor voorzieningen die het meest noodzakelijk zijn en kan het college inspelen op een verwachte toe- of afname van het aantal personen dat een beroep zal doen op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. In het tweede lid is bepaald dat het college een maximum kan verbinden aan de gemeentelijke bijdrage aan de arbeidsinschakeling van niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Indien de kosten van een voorziening hoger zijn dan dit maximum, dient een eigen bijdrage te worden betaald.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

Eerste lid: de aanspraak op ondersteuning en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen, is reeds in de WWB (artikel 10) zelf geregeld. Vanuit het oogpunt van herkenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling hierover op te nemen.

Bij de aanspraak op ondersteuning gaat het niet om een recht op een specifieke voorziening maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij re-integratie. De aanspraak op ondersteuning geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Het is aan de gemeente om te bepalen of ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Vervolgens bepaalt de gemeente uit welke elementen deze ondersteuning bestaat.

In het tweede lid wordt de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de belanghebbende en de criteria die de gemeente hanteert bij het aanbieden van voorzieningen. De criteria zijn vastgelegd in deze verordening en de op basis van de verordening vastgestelde beleidsregels.

Het derde lid bepaalt dat de gemeente geen ondersteuning biedt indien sprake is van een voorliggende voorziening. Hierbij dient men bijvoorbeeld te denken aan re-integratieactiviteiten die het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen voor belanghebbende onderneemt, of ondersteuning die betrokkene krijgt van uitzendbureaus, een (voormalig) werkgever enz.

Daarnaast kan sprake zijn van een voorliggende voorziening in termen van bekostiging van een bepaalde activiteit; zo dient de gemeente, indien aan de orde, zoveel mogelijk gebruik te maken van de mogelijkheden van de Wet studiefinanciering en de Algemene wet bijzondere ziektekosten. Mochten deze voorzieningen onvoldoende bijdragen aan de re-integratie van belanghebbende dan kan de gemeente besluiten middelen uit het re-integratiebudget in te zetten. In het vierde lid staat aangegeven dat bij niet-uitkeringsgerechtigden het gezinsinkomen wordt meegewogen bij de toekenning en hoogte van een voorziening.

Artikel 6 Verplichtingen van de belanghebbende

Vanuit het oogpunt van herkenbaarheid en consistentie zijn de verplichtingen zoals die in de WWB staan nogmaals vermeld. Deze verplichtingen gelden vanaf de melding, dus al voordat het recht op bijstand is vastgesteld. Helder is dat de belanghebbende geen nadere eisen kan stellen aan regulier werk ten aanzien van de aard, omvang en beloning.

De concrete invulling van de verplichtingen wordt zoveel mogelijk afgestemd op het individu en door het college in een beschikking gespecificeerd.

Het tweede lid legt de verbinding met de afstemmingsverordening en het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz. De afstemmingsverordening en het maatregelenbesluit regelen het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

Omdat voor personen zonder uitkering en Anw-ers het verlagen van de uitkering als maatregel niet mogelijk is, is in het derde lid bepaald dat in die gevallen de gemeente de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk kan terugvorderen.

Voor zowel uitkeringsgerechtigden als niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers geldt dat het niet nakomen van verplichtingen ook tot gevolg kan hebben dat men voor geen enkele voorziening meer in aanmerking komt.

Artikel 7 Criteria ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling

Het eerste lid bepaalt dat het college de uitkeringsgerechtigde tijdelijk kan ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden alsmede van de verplichting gebruik te maken van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Ontheffing wordt alleen verleend als de persoonlijke omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde dit rechtvaardigen of indien dit bij wet is voorgeschreven. Het tweede lid geeft aan welke aspecten meegewogen dienen te worden om te bepalen of sprake is van een dringende reden op grond waarvan het college ontheffing kan verlenen. Ontheffing dient uitsluitend bij wijze van uitzondering te worden verleend.

Het is mogelijk ontheffing van de verplichting tot aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid te verlenen, maar de uitkeringsgerechtigde wel te verplichten gebruik te maken van de door het college aangeboden voorzieningen. Andersom is niet mogelijk.

Bij de beoordeling of de combinatie van arbeid en zorg voor kinderen of de combinatie van een voorziening en de zorg voor kinderen mogelijk is, dient de gemeente na te gaan of dit probleem te ondervangen is door het aanbieden van een alternatieve voorziening. Uitgangspunt is dat de combinatie van werk en zorg verantwoord kan worden ingevuld. In het bijzonder dient aandacht te zijn voor de combinatie van werk en zorg in het geval dat sprake is van een gehandicapt kind, danwel een kind dat om sociale redenen meer dan gemiddelde zorg nodig heeft.

Medische of psychische belemmeringen zijn als zodanig geen reden voor een ontheffing. Op basis van deskundig (medisch/arbeidskundig) onderzoek dient te worden vastgesteld in hoeverre de belanghebbende in staat is tot werken.

Zesde lid: een ontheffing geldt voor een tevoren vastgestelde periode. Deze is ten hoogste 12 maanden. Uitzonderingen hierop worden in het vierde en vijfde lid gemaakt ten aanzien van alleenstaande ouders met kinderen onder de 5 jaar en ten aanzien van uitkeringsgerechtigden van 57½ jaar en ouder. Indien op grond van één of meer gesprekken met de uitkeringsgerechtigde van 57½ jaar en ouder is geconstateerd dat arbeidsinschakeling niet reëel is, wordt ontheffing verleend voor de resterende bijstandsperiode, dus tot betrokkene 65 jaar is.

Een tijdelijke ontheffing als bedoeld in het zevende lid kan na herbeoordeling worden verlengd. De verlengde ontheffing geldt weer voor bepaalde tijd, tot maximaal 12 maanden.

Artikel 8 Sluitende aanpak

Het college dient een termijn te stellen waarbinnen ze aan genoemde doelgroep een aanbod gericht op arbeidsinschakeling zal doen. Doel is het voorkomen van langdurige werkloosheid en bijstandsafhankelijkheid. Voor jongeren is het streven dat ze binnen de gestelde termijn ofwel aan het werk zijn ofwel een opleiding volgen ten einde een startkwalificatie te behalen dan wel een combinatie daarvan. De vastgestelde termijn is niet aan de orde indien de uitkeringsgerechtigde ontheven is van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

Bij de vast te stellen termijnen zal het college rekening dienen te houden met de richtsnoeren die hiertoe in Europees verband zijn geformuleerd en die bij wet zijn vastgelegd. In dit verband bestaat de afspraak dat alle nieuwe werklozen binnen een jaar en jongeren binnen een half jaar een aanbod gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Momenteel ligt het wetsvoorstel ‘Wet investeren in jongeren’ bij de Tweede kamer. Het wetsvoorstel 'Wet investeren in jongeren' verplicht gemeenten jongeren van 16 tot 27 jaar die zich melden voor een uitkering een aanbod te doen. Dit kan een baan zijn, een vorm van scholing of een combinatie van beide, afgestemd op de situatie van de jongeren. Als zij werk accepteren krijgen ze salaris van de werkgever. Bij acceptatie van het leeraanbod krijgen ze waar nodig een inkomen dat even hoog is als de bijstandsuitkering. Als zij het aanbod niet accepteren dan krijgen zij ook geen uitkering van de gemeente. Uiteraard hebben de andere ketenpartners zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen eveneens een taak hierin. Feitelijk is de gemeente Wijchen met het Project Direct voor jongeren al tegemoet gekomen aan de toekomstige wettelijke bepalingen.

Artikel 9 Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling

In het eerste lid staat dat in de Deelnotitie Re-integratiebeleid jaarlijks wordt vastgelegd welke voorzieningen het college aanbiedt ter ondersteuning.

In het tweede lid staat globaal aangegeven welke voorzieningen het college kan aanbieden.

Kinderopvang is opgenomen in het derde lid en wordt niet als afzonderlijke voorziening genoemd omdat voorzieningen in de regel uit de Wet kinderopvang worden bekostigd. De Wet kinderopvang regelt de (bekostiging) van kinderopvang voor een aantal wettelijke doelgroepen, waaronder personen in een gemeentelijk arbeidsinschakelingstraject.

Kinderopvang kan wel onderdeel van een traject zijn, bijvoorbeeld wanneer een re-integratiebedrijf/opleidingsinstituut dit in haar productenaanbod heeft verwerkt. In dat geval is de opvang verrekend in de prijs van de voorziening en wordt deze uit het participatiebudget betaald. Het vierde lid geeft aan dat het college de mogelijkheid heeft eerst te onderzoeken of een bepaalde voorziening gericht op arbeidsinschakeling past bij de (on)mogelijkheden van de cliënt. Het gaat om een nadere diagnosestelling teneinde te komen tot een voor cliënt passend traject.

Aan het toekennen van een voorziening kan het college nadere verplichtingen verbinden. Deze dienen altijd een relatie te hebben met aard en doel van de voorziening.

In het vijfde lid is geregeld in welke gevallen een voorziening wordt beëindigd. De reden hiervoor kan gelegen zijn in (de inspanningen van) de belanghebbende zelf alsook in het (te geringe) rendement dat de voorziening voor deze belanghebbende oplevert.

Het zesde lid regelt de bevoegdheid van het college de uitvoering van voorzieningen in te kopen bij derden en met deze derden te komen tot uitvoeringsafspraken. Dit ligt in het verlengde van de Wet Structuur uitvoering Werk en Inkomen die stelt dat re-integratieactiviteiten door private bedrijven dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 10 Afweging meest geschikte voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Het vaststellen van de meest geschikte voorziening is maatwerk. Diverse aspecten maken deel uit van die individuele afweging, zoals het re-integratieadvies van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, de motivatie en capaciteiten van belanghebbende, de arbeidsmarktrelevantie van een voorziening, de beschikbaarheid van voorzieningen en financiële middelen. Een voorziening wordt alleen toegekend als duurzame arbeidsinschakeling zonder voorziening niet mogelijk is.

Bij het beoordelen van de persoonlijke mogelijkheden wegen niet zozeer aspecten als opleiding en werkervaring mee, als wel de gezondheid en belastbaarheid van de belanghebbende.

Ten aanzien van de alleenstaande ouder geldt dat de gemeente rekening dient te houden met diens zorgtaken. Het beschikbaar zijn van adequate kinderopvang is in dit verband een noodzakelijke voorwaarde. De gemeente heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van het creëren van voldoende kinderopvangmogelijkheden binnen de gemeente. Dit neemt niet weg dat de alleenstaande ouder een eigen verantwoordelijkheid heeft voor wat betreft het verkrijgen van kinderopvang. Dit strookt met de uitgangspunten van de Wet kinderopvang (Wk) waarbij ouders een belangrijke rol krijgen toebedeeld waar het gaat om het regelen en bekostigen van kinderopvang. Ook is het mogelijk dat kinderopvang onderdeel is van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (zie artikel 9).

Verder dient de gemeente in dit verband ook rekening te houden met het scholingsniveau van de alleenstaande ouder; indien het scholingsniveau van de ouder dusdanig is dat volledige uitstroom uit de uitkering alleen met werken in voltijd mogelijk is, zal het college met de ouder afspraken maken over wanneer en in welke mate uitstroom uit de uitkering haalbaar is en of aanvullende scholing noodzakelijk is.

Artikel 11 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen.

Het eerste lid geeft aan dat scholing slechts dan aangeboden wordt als het gericht is op de arbeidsinschakeling.

Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Artikel 12 Werkstages

Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te re-integreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. Om dit te benadrukken kan voor het vervullen van een werkstage als bedoeld in dit artikel geen stagevergoeding worden verstrekt, anders dan een vergoeding voor werkelijk gemaakte onkosten.

Het eerste lid van artikel 12 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het derde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het vierde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht op re-integratie

Het instrument loonkostensubsidies gericht op re-integratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de Wet inschakeling werkzoekenden(WIW), echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de individueel vast te stellen subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit c.q. de vastgestelde arbeidswaarde), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding).

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een re-integratievoorziening. Eventueel kan de doelgroep beperkt worden door in het jaarlijkse Deelnotitie Re-integratiebeleid aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden

Het tweede lid verwijst naar de doelgroep, de maximale duur, de berekeningswijze en het subsidieplafond naar de Deelnotitie Re-integratiebeleid. Hiervoor is gekozen omdat deze zaken beïnvloed worden door variabele factoren als bestandssamenstelling en beschikbaar budget.

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).

Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

Artikel 14 Detacheringsbanen

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van gesubsidieerde banen. Personen worden via een detacheringsconstructie bij een werkgever te werk gesteld. Het college werkt de details via beleidsregels uit.

Omdat het om gesubsidieerd werk gaat dient de gemeente zich ervan te vergewissen dat de plaatsing niet leidt tot verdringing van reguliere banen of concurrentievervalsing. Het vierde lid regelt dat het college de werkgever verzoekt om een verklaring waarin het medezeggenschapsorgaan bevestigt dat geen verdringing plaats vindt. Tevens kan het college bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen nagaan of recentelijk ontslagen hebben plaatsgevonden. Of sprake is van concurrentievervalsing is moeilijker vast te stellen. Een indicatie hiervoor kan het aandeel gesubsidieerde arbeidskrachten in het totale personeelsbestand van een organisatie zijn. Indien daar aanleiding toe is zal het college nader onderzoek (laten) verrichten en zo nodig regels vaststellen.

Artikel 15 Voorbereiding op eigen bedrijf

Tegelijk met de inwerkingtreding van de WWB is het Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen 2004 in werking getreden.

In het geval waarin een uitkeringsgerechtigde zijn belangstelling voor een zelfstandig ondernemerschap kenbaar maakt, wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn motivatie en plannen duidelijk te maken. Hiervoor geldt een termijn van maximaal 1 maand. Nadat plannen en motivatie duidelijk zijn, vindt door de gemeente een eerste beoordeling plaats over het uit de beschikbare gegevens meest wenselijk te achten traject (arbeid in loondienst of zelfstandig ondernemerschap). Blijkt tijdens de eerste beoordeling door de gemeente dat belanghebbende duidelijk is aangewezen op een traject naar arbeid in loondienst, dan wordt uiteraard op het verzoek van belanghebbende negatief gereageerd. Is dit niet het geval, dan wint de gemeente advies in bij het Instituut Midden en Kleinbedrijf (IMK) omtrent de slaagkansen (en over de gevraagde voorzieningen voor oriëntatie ).De gemeente neemt na ontvangst van het advies een besluit over het al dan niet verlenen van bijstand tijdens de oriëntatiefase, met hieraan gekoppeld het standpunt over een (gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsverplichting (en de eventueel gevraagde verdere voorzieningen voor de oriëntatie). De duur van de oriëntatiefase is maximaal 1 jaar. Tijdens deze periode is een individueel trajectplan van toepassing, is belanghebbende verplicht om begeleiding van het IMK te aanvaarden en zal er per kwartaal een evaluatie door de klantmanager plaatsvinden. Indien tijdens de oriëntatiefase werkzaamheden van meer dan bescheiden omvang worden verricht, wordt belanghebbende niet langer beschouwd als oriënterend ondernemer maar als beginnende zelfstandige, hetgeen inhoudt dat de bepalingen van het Bbz 2004 van toepassing zijn. In geval van werkzaamheden van bescheiden omvang dient de uitkeringsgerechtigde een deugdelijke boekhouding over te leggen van de hieruit verworven inkomsten. De hoogte van deze inkomsten kunnen een rol spelen bij de levensvatbaarheidtoets in de situaties waarin belanghebbende na de oriëntatiefase als beginnend zelfstandige aan de slag wil.

Artikel 16 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.

Het tweede lid houdt de verordening de mogelijkheid van sociale activering als puur participatie-instrument (dus niet gericht op arbeidsinschakeling) nadrukkelijk open. Zoals voor alle voorzieningen zal in het Deelnotitie Re-integratiebeleid jaarlijks worden vastgesteld hoe hoog het budgetplafond is voor sociale activering. Het is mogelijk hierin een onderscheid te maken tussen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling en sociale activering gericht op het doorbreken van maatschappelijk isolement.

Artikel 17 Zorgtraject

Uitkeringsgerechtigden die ontheven zijn van de verplichting tot aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid komen in aanmerking voor een zogeheten zorgtraject. Een zorgtraject houdt in dat afspraken worden gemaakt over hoe de periode waarin voor betrokkene arbeidsinschakeling niet aan de orde is wordt ingevuld. Doel is te voorkomen dat de afstand tot de arbeidsmarkt nog groter wordt. Elementen kunnen activiteiten zijn in de sfeer van sociale activering en zorg (therapie, verhogen belastbaarheid enz.).

Ook in geval van een zorgtraject maakt de gemeente en trajectplan op; op die manier is voor beide partijen helder wat men van elkaar kan verwachten. Hoewel de uitkeringsgerechtigde een belangrijke inbreng heeft als het gaat om de invulling van het zorgtraject, is deelname niet vrijblijvend. Indien wordt geconstateerd dat de afspraken als vastgelegd in het trajectplan, niet worden nagekomen en hiervoor geen gegronde redenen zijn aan te voeren, kan het college besluiten (onderdelen van) het zorgtraject te beëindigen en/of de uitkering te verlagen conform hetgeen hierover in de afstemmingsverordening is bepaald. Betrokkene kan voor een periode van maximaal 12 maanden worden uitgesloten van deelname.

Artikel 18 Arbeidsbemiddeling

Directe bemiddeling kan voor een aantal belanghebbenden, die een relatief korte afstand hebben tot de arbeidsmarkt, als instrument worden ingezet. Een cursus of scholing kan samengaan met arbeidsbemiddeling. Het doel van arbeidsbemiddeling is om na een korte actie uitstroom te bereiken. Bij dit instrument moet een gerede kans aanwezig zijn dat een baan kan worden gevonden voor een belanghebbende. De belanghebbende zal normaliter een niet al te grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Ook bij dit instrument is de diagnose leidend.

Artikel 19 Participatieplaats

Een participatieplaats wordt ingezet voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor wie de afstand tot een gemeentelijke subsidiebaan nog te groot is. Dit instrument heeft als doelstelling dat een belanghebbende een volgende trede van de “re-integratieladder” bereikt. De participatieplaats is een vorm van werken met behoud van uitkering waarbij begeleiding wordt geboden onder de verantwoordelijkheid van de gemeente.

De gemeente zal ook periodiek moeten toetsen of de participatieplaats nog steeds de juiste en kortste weg is naar reguliere arbeid. De werkzaamheden binnen een participatieplaats zijn additioneel van aard. Additionaliteit houdt in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.

De duur van een participatieplaats is in principe twee jaar. Als gebleken is dat belanghebbende toch niet de volgende stap kan zetten op de “re-integratieladder” dan kan worden overwogen om de participatieplaats te verlengen met maximaal tweemaal een jaar. Dit mag echter geen automatisme zijn omdat de duur immers zo kort mogelijk dient te zijn. Het streven is om belanghebbende binnen de reguliere duur van de participatieplaats eerder de volgende stap te laten maken.

Indien de participatieplaats wordt verlengd dan dient het te gaan om andere werkzaamheden bij een andere werkgever. Zo wordt voorkomen dat de participatieplaats een doel op zich gaat vormen in plaats van een middel met als doel mensen te laten terugkeren naar de arbeidsmarkt.

Artikel 20 Individuele re-integratie overeenkomst

Een uitgangspunt van het re-integratiebeleid van de gemeente is (het herwinnen van) de eigen zelfredzaamheid van de klant. Het re-integratietraject moet de kortste weg naar arbeidsinschakeling zijn. De belanghebbende kan hiervoor ondersteuning en een voorziening krijgen van de gemeente.

Soms heeft een belanghebbende deze ondersteuning nodig, soms heeft hij/zij zelf duidelijke ideeën hoe het snelste kan worden gere-integreerd. Voor die belanghebbende bestaat nu de mogelijkheid van het afsluiten van een Individuele Re-integratie Overeenkomst (IRO).

Een belanghebbende kan zelf een voorstel van een traject indienen. Het college beoordeelt dit verzoek en toetst of het traject bijdraagt aan een succesvolle re-integratie. De tijd die ermee is gemoeid en de investering die het vergt worden hierbij afgewogen. Indien een ander traject naar het oordeel van het college betere mogelijkheden biedt op uitstroom, dan kan afwijzend worden beslist op het verzoek van belanghebbende. In alle gevallen is de kortste weg naar duurzame reguliere arbeid bepalend.

Het traject kan bestaan uit het inschakelen van een re-integratiebedrijf maar ook het volgen van scholing behoort tot de mogelijkheden. In het geval een belanghebbende wordt begeleid door een geregistreerd re-integratiebedrijf dan wordt in een overeenkomst de afspraken (rechten en plichten) vastgelegd.

Artikel 21 Overige vergoedingen

Activiteiten gericht op arbeidsinschakeling kunnen voor de belanghebbende bepaalde onkosten met zich meebrengen zoals reiskosten. Het college zal nadere regels en voorwaarden voor het vergoeden van eventuele onkosten vaststellen.

Artikel 22 Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, zijnde niet gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.

Artikel 23 Inkomstenvrijlating

In de WWB is geregeld dat de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd gedeeltelijk kunnen worden vrijgelaten. De vrijlating bedraagt op moment van ingang van deze verordening maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van €184,=. De WWB stelt verder de volgende voorwaarden:

  • -

    er is sprake van inkomsten uit arbeid en aanvullende bijstand;

  • -

    de vrijlating duurt niet langer dan zes maanden. Deze periode wordt niet verlengd, ook al is sprake van een tijdelijke onderbreking van de inkomsten uit arbeid. Bijvoorbeeld: start de vrijlating in januari, dan houdt deze per definitie na de maand juni op, ook al is in maart geen vrijlating ontvangen wegens het ontbreken van inkomsten uit arbeid;

  • -

    de vrijlating wordt alleen toegekend als ze naar het oordeel van de gemeente bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende. In het tweede lid is opgenomen dat het vrijlatingsbeleid een integraal onderdeel wordt van de Deelnotitie Re-integratiebeleid.

In het derde lid wordt aangegeven dat de belanghebbende zelf een aanvraag dient in te dienen om in aanmerking te komen voor vrijlating van inkomsten.

Mocht later blijken dat de belanghebbende in de voorbije periode inkomsten had, maar deze niet tijdig heeft opgegeven, dan worden deze inkomsten geheel in mindering gebracht op de uitkering (vierde lid). Formeel gesteld: de vrijlating is niet van toepassing op de door de uitkeringsgerechtigde niet opgegeven inkomsten als gevolg van de verwijtbare niet-nakoming van de inlichtingenverplichting, als bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB.

Artikel 24 Verstrekking premie

Hoewel de belanghebbende een eigen verantwoordelijkheid heeft in het kader van uitstroom wordt een aantal activiteiten van belanghebbende beloond. In dit artikel zijn de activiteiten genoemd waarvoor een premie gegeven kan worden. Deze premies worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt. In de WWB is geregeld in artikel 31, lid 2, sub j, dat jaarlijks een één- of tweemalige activeringspremie kan worden verstrekt. De hoogte van de premie bedraagt op het moment van ingang van deze verordening maximaal € 2196,= per kalenderjaar. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

In deze bepalingen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bepalingen in het reeds bestaande beleid van de gemeente Wijchen.

Artikel 25 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid

Regulier werk is het hoogste doel. Een belanghebbende is primair verantwoordelijk voor uitstroom naar betaalde arbeid. Indien hij hierin slaagt (al dan niet met hulp van een re-integratiebedrijf) dan dient hier een premie tegenover te staan. Een belanghebbende die na het vervullen van een WIW of een ID-baan algemeen geaccepteerde arbeid vindt, of in dienst blijft bij de werkgever waar hij de WIW- of ID-baan heeft vervuld, heeft eveneens recht op een premie op grond van dit artikel.

In het tweede lid wordt aangegeven dat de dienstbetrekking minimaal zes maanden heeft geduurd. Hierbij wordt aangesloten bij het bestaande beleid en bovendien wordt in de kamerstukken aangegeven dat onder duurzaamheid een situatie wordt verstaan waarin de belanghebbende tenminste een half jaar een reguliere baan vervult. De premie wordt toegekend nadat belanghebbende heeft aangetoond dat hij minimaal zes maanden een reguliere baan heeft.

In het vijfde lid is aangegeven dat iemand wiens uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken wegens verzwijgen van werkzaamheden geen premie wordt toegekend.

Artikel 26 Premie participatieplaats

De doelstelling van de premie is belanghebbende te activeren en hem het gevoel te geven dat de premie echt is verdiend. De termijn tussen de start en het einde wordt dan als te lang ervaren. Vandaar dat belanghebbende al na minimaal 6 maanden een premie kan ontvangen als hij het aantal uren dat hij werkzaam is in de participatieplaats kan uitbreiden met een dagdeel. De belanghebbende zal hierdoor gestimuleerd worden niet alleen de vastgestelde uren vol te maken maar ook daadwerkelijk vooruitgang te boeken. Dit principe geldt ook voor het einde van het traject. Slechts het traject afronden is niet voldoende maar belanghebbende moet een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt hebben bereikt. Alleen dan kan worden gesproken over een succesvol traject.

Artikel 27 Overgangsbepalingen gesubsidieerde arbeid

Op 1 januari 2004 zijn de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en het Besluit In- en Doorstroombanen (ID-regeling) vervallen. Besluiten op grond van de Wiw of ID-regeling gelden vanaf de ingangsdatum van de WWB als besluiten op grond van de WWB.

Dit artikel benadrukt de verantwoordelijkheid die de gemeente heeft voor personen met een dienstverband dat vóór 1 januari 2004 op grond van een van deze wetten is aangegaan. Tegelijkertijd is het streven de uitstroom uit deze dienstverbanden naar niet-gesubsidieerd werk waar mogelijk te stimuleren.

In de Invoeringswet WWB is bepaald dat de werknemers met een Wiw-dienstbetrekking deze dienstbetrekking ook na 1 januari 2004 behouden. In arbeidsvoorwaardelijke zin zijn met ingang van 1 januari 2004 de bepalingen uit de CAO WIW automatisch onderdeel van de op basis van de Wiw afgesloten arbeidsovereenkomsten.

De invoering van de WWB heeft geen gevolgen voor de arbeidsverhouding tussen de ID-werknemer en de werkgever. De rechtspositie van de ID-ers blijft zoals die was, namelijk overeenkomstig de in de betreffende sector geldende arbeidsvoorwaarden. Bij beëindiging van een ID-dienstverband na 1 januari 2004 kan geen nieuwe ID-baan op grond van het Besluit ID-banen worden aangeboden.

Het derde lid maakt het mogelijk nieuw beleid te ontwikkelen ten aanzien van de “oude” dienstverbanden.

Artikel 28 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 29 Citeerwijze, inwerkingtreding en intrekking

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.