Regeling vervallen per 31-01-2013

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2009

Geldend van 01-03-2010 t/m 30-01-2013

Intitulé

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2009

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2009

Burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede, gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009, besluiten vast te stellen: Het volgende ‘Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2009’:

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 3

Artikel 1. Begripsbepalingen 3

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget 4

Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording 4

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage 5

Artikel 3. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel 5

Artikel 4. Dertien perioden van vier weken 5

Artikel 5. Besparingsbijdrage 5

Artikel 6. Vervoersvoorziening in natura 5

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden 6

Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget Hulp bij het huishouden 6

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen 7

Artikel 8. Trapliften 7

Artikel 9. Andere voorzieningen in bruikleen 7

Artikel 10. Het anti-speculatiebeding 7

Artikel 11. Kosten van woningaanpassingen 7

Artikel 12. Verhuiskostenvergoeding 8

Artikel 13. Bezoekbaar maken van de woning 8

Artikel 14. Woningsanering 8

Artikel 15. Sanering wegens andere medische of ergonomische beperkingen 8

Artikel 16. Afschrijvingstermijn 8

Artikel 17. Tegemoetkoming in kosten van onderhoud, keuring en reparatie 8

Artikel 18. Tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, huurderving en verwijderen van voorzieningen 9

Artikel 19. Tegemoetkoming in de aanpassingskosten van woonwagens,

woonschepen en binnenschepen 9

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 11

Artikel 20. Persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen 11

Artikel 21. Inkomensgrens vervoersvoorzieningen 11

Artikel 22. Vergoeding gebruik eigen auto, taxi of rolstoeltaxi 11

Artikel 23. Vergoeding collectief vervoer 12

Artikel 24. Vergoeding auto-aanpassingen en rijlessen 12

Artikel 25. Vergoeding bovenregionaal vervoer 12

Artikel 26. Kindervoorzieningen 12

Artikel 27. Persoonsgebonden budget scootmobielen 13

Artikel 28. Oplaadkosten scootmobiel 13

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning 14

Artikel 29. Rolstoel in bruikleen 14

Artikel 30. Persoonsgebonden budget rolstoelen 14

Artikel 31. Forfaitaire vergoeding sportvoorzieningen 14

Artikel 32. Rolstoeltraining 14

Artikel 33. Vergoeding kinderrolstoelen 14

Artikel 34. Oplaadkosten elektrische rolstoelen 14

Hoofdstuk 8. Advisering en samenhangende afstemming 15

Artikel 35. 15

Artikel 36. 15

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen 16

Artikel 37. Inwerkingtreding 16

Artikel 38. Citeertitel 16

Toelichting Financieel besluit Mo Wijk bij Duurstede 2009 17 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit Financieel besluit wordt verstaan onder: Verordening: Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Financieel besluit: het Financieel besluit individuele voorzieningen maatschappelijke

ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede dat jaarlijks wordt vastgesteld en waarin bedragen zijn opgenomen; Beleidsregels: de beleidsregels zijn door het college vastgesteld en bevatten de regels van het te voeren beleid AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb.1992,392) Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een

direct inzetbare individuele voorziening geen adequate oplossing biedt; Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoongebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van dit Financieel besluit en de Beleidsregels van toepassing zijn; Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in de Verordening, het Financieel besluit en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn; Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager; Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge de Verordening een persoonsgebonden

budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het

persoonsgebonden verschuldigd is; Woningeigenaar: degene(n) aan wie de woning in eigendom toebehoort;

Verzamelinkomen: het verzamelinkomen zoals bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001, het betreft het verzamelinkomen van de leefeenheid van het jaar voorafgaand aan het afgelopen kalenderjaar;

Inkomensgrens: de grens waarboven een auto, een met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten voor de persoon als de aanvrager als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen. De inkomensgrens is gebaseerd op de in de situatie van de aanvrager toepasselijke bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 21 en 22 van de wet werk en bijstand.

Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom of bruikleen wordt verstrekt.

Forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager of diens gemachtigde. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. Een sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt als forfaitaire vergoeding. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt als volgt plaats:

Voor de verantwoording van het Pgb voor hulp bij het huishouden moet iedere budgethouder periodiek een verantwoordingsformulier invullen. Dit formulier wordt door het Wmo-loket verstrekt. Voor de hulp bij het huishouden en alle andere voorzieningen geldt dat de budgethouder ten behoeve van de verantwoording minimaal de volgende stukken dient te bewaren voor in ieder geval twee jaar: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening; of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

Artikel 3. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel

3.1. Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.222,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

3.2. Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 15.256,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

3.3. Het bedrag per vier weken dat gehuwden, of daarmee gelijkgestelden, indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 27.222,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

3.4. Het bedrag per vier weken dat gehuwden, of daarmee gelijkgestelden die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 21.058,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

Artikel 4. Dertien perioden van vier weken

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning, kan maximaal gedurende een periode van 13 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 2 vastgesteld bedrag in mindering worden gebracht.

Artikel 5. Besparingsbijdrage.

Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bedraagt bij verstrekking van een: driewielfiets € 220 fiets in bijzondere uitvoering € 220 kinderfiets 5 t/m 12 jaar € 100

Orthesejas (voor de zomeruitvoering € 45,- en voor de winteruitvoering € 70,-)

Kindervoorzieningen worden in bruikleen verstrekt. Indien een kindvoorziening niet in bruikleen kan worden verstrekt en de voorziening noodzakelijk is dan kan voor de meerkosten t.o.v. de algemeen gebruikelijke voorzieningen een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. De algemeen gebruikelijke kosten voor kindervoorzieningen zijn: autozitje € 140 buggy € 65 fietszitje € 35

Artikel 6. Vervoersvoorziening in natura

Voor een vervoersvoorziening in natura, als bedoeld in artikel 33 onder b van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden

Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

De vaststelling van een persoonsgebonden budget wordt ten aanzien van hulp bij het huishouden per uur berekend. De uurbedragen zijn afgeleid van de uurbedragen die voor de zorg in natura worden berekend. De uurbedragen voor de Pgb’s bedragen vanaf 2010:

€ 15,50 per uur voor HH1

€ 18,50 per uur voor HH2

Deze bedragen kunnen, afhankelijk van de bedragen die voor zorg in natura worden betaald tussentijds en/of jaarlijks worden bijgesteld.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 8. Trapliften

Trapliften worden bij voorkeur altijd in bruikleen verstrekt. De bruiklener dient hiervoor een bruikleenovereenkomst te tekenen.

De gemeente Wijk bij Duurstede blijft eigenaar van de traplift. Zodra de traplift niet meer wordt gebruikt wordt deze teruggenomen door de leverancier van de traplift. Zodra dit mogelijk is wordt de traplift ingezet bij een andere belanghebbende.

De gemeente is verantwoordelijk voor het afsluiten van een onderhoudscontract voor de traplift.

Artikel 9. Andere voorzieningen in bruikleen

Alle woonvoorzieningen van niet-woontechnische of niet-bouwkundige aard worden in bruikleen verstrekt als hergebruik tot de mogelijkheden behoort.

Kleine woonvoorzieningen (onder de 500,-) en woonvoorzieningen die vanwege hygiënische redenen niet in bruikleen verstrekt worden kunnen op verzoek wel door de leverancier worden opgehaald en verwijderd.

Artikel 10. Het anti-speculatiebeding

De terugbetaling bij verkoop van een woning, zoals genoemd in artikel 31 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2009 die op grond van de Wvg of Wmo is aangepast luidt als volgt: Voor het eerste jaar moet 100% van de meerwaarde worden terugbetaald Voor het tweede tot en met het twintigste jaar moet voor elk jaar 5% van de meerwaarde worden terugbetaald.

In alle gevallen minus het bedrag dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Artikel 11. Kosten van woningaanpassingen

De financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde goedkoopst adequate offerte. In de Beleidsregels onder paragraaf 4.15 is opgenomen welke kosten in het kader van een woningaanpassing vergoed worden door middel van verstrekking van een financiële tegemoetkoming. De volgende kosten zijn vooraf gelimiteerd: Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald door de Bond van Nederlandse Architecten; De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

De administratiekosten die de verhuurder maakt voor het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de aanneemsom hoger is dan € 1000,- 10% van die kosten, met een maximum van € 350,-. Een woningaanpassing (een bouwtechnische of bouwkundige woonvoorziening) wordt altijd als persoonsgebonden budget verstrekt. Een niet-bouwkundige of woontechnische woonvoorziening kan zowel in natura als in de vorm van een Pgb worden verstrekt.

Artikel 12. Verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding

Het bedrag voor de verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding als genoemd in artikel 23, lid 1 en 2 van de verordening bedraagt € 5.250,- mits het bestede bedrag kan worden verantwoord. Deze vergoeding is conform de verhuiskostenvergoeding bij renovatie van huurwoningen, zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek, artikel 220 en 275 van boek 7.

Artikel 13. Bezoekbaar maken van de woning

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken van een woning als genoemd in artikel 19 lid 3 tot en met 6 van de verordening bedraagt € 5.000,-.

Artikel 14. Woningsanering

Indien de voorziening als bedoeld in artikel 15 onder c van de verordening (niet-bouwkundige of woontechnische woonvoorziening) wordt aangewend in het kader van een sanering in verband met CARA geldt dat een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor de aanschaf van: Zeil of linoleum: maximaal de vergoeding volgens de Nibud prijzengids inclusief egalisatiekosten (in 2009 € 40,- per m2) Gordijnen: vergoeding maximaal de vergoeding volgens de Nibud prijzengids

Artikel 15. Sanering wegens andere medische of ergonomische beperkingen

Indien de voorziening als bedoeld in artikel 15 onder c van de Verordening (een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening) wordt aangewend vanwege een sanering om andere medische en ergonomische redenen dan genoemd in artikel 14 (CARA) van dit Financieel besluit, bedraagt de vergoeding maximaal de vergoeding volgens de Nibud prijzengids inclusief egalisatiekosten, arbeid en BTW. Dit bedrag zal jaarlijks worden geïndexeerd. 

Artikel 16. Afschrijvingstermijn

Een bedrag als bedoeld in artikel 14 en 15 van dit besluit wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende stoffering die vervangen moet worden niet ouder is dan 8 jaar. Bij de berekening van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

  • -

    100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • -

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • -

    50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • -

    25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt. Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

Artikel 17. Financiële tegemoetkoming in kosten van onderhoud, keuring en reparatie

De gemeente verstrekt zowel bij in natura verstrekking als verstrekking van een Pgb een financiële tegemoetkoming van 100% van de gemaakte kosten van keuring, onderhoud en reparatie van de volgende woonvoorzieningen, mits zij door de gemeente verstrekt zijn en in de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie niet al op een andere manier voorzien is: Stoelliften; Rolstoel- of sta-plateauliften; Woonhuisliften; Hefplateauliften; Balansliften; Plafondliften; Tilliften; Mechanische of elektrische inrichting voor het in hoogte verstellen van een keukenblok, bad of wastafel; Elektromechanisch openings- en sluitingsmechanisme van deuren; Toiletten voorzien van onderspoel en föhninrichting;

Artikel 18. Tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, huurderving en verwijdering van voorzieningen

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als genoemd in artikel 15 onder e (huisvesting) van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning waarbij tijdelijke huisvesting noodzakelijk is bedraagt:

Voor de tijdelijke huur: maximaal 100% van de kale huur van de tijdelijke woning waarbij huurtoeslag wordt verstrekt tot een maximum van 6 maanden;

De werkelijke kosten met een maximum van € 630,- als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

De werkelijke kosten met een maximum van € 340,- als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte;

Voorwaarden voor verstrekking van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als genoemd in artikel 15 onder f (huurderving) zijn: De hoogte van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als genoemd in artikel 15 onder f van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning waarbij sprake is van huurderving is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met een maximumbedrag per maand gelijk aan het bedrag van de maximaal geldende huurtoeslag, en kan voor maximaal 6 maanden worden verstrekt.

Deze tegemoetkomingen worden alleen toegekend in gevallen waarin de woonruimte voor meer dan € 10.000,- wordt aangepast.

Artikel 19. Tegemoetkoming in de aanpassingskosten van woonwagens, woonschepen en binnenschepen Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming inde aanpassingskosten van woonwagens indien: de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is; de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening op een door de gemeente erkende standplaats stond; de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien: De technische levensduur van het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minimaal vijf jaar is; Het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 1.000,-

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466 van een binnenschip dat: in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 20. Persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen

Het persoonsgebonden budget (alleen bij artikel 33 onder b, sub 2, 3, en 4 van de verordening) voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening.

Het in lid 1 genoemde persoonsgebonden budget wordt, indien nodig, verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.

Artikel 21. Inkomensgrens vervoersvoorzieningen

De inkomensgrens waarboven het collectief vraagafhankelijk vervoer, een auto of met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 23 van de Verordening, is gebaseerd op 1,5x de netto bijstandsnorm en bedraagt netto per maand: 

Voor alleenstaanden jonger dan 65 jaar: € 1.295,79

Alleenstaanden 65 jaar en ouder: € 1.423,82

(Echt) paren beiden of een van beiden jonger dan 65 jaar: € 1.851,14

(Echt) paren 65 jaar en ouder: € 1.958,40

Voor echtparen die beide gebruik maken van een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 32 onder lid a (collectief vervoer) en lid c onder sub 2, 3 en 4 (gebruik (rolstoel) taxi, eigen auto of bruikleenauto) geldt dat tot een inkomensgrens van 1,75x de netto bijstandsnorm 100% van de kosten worden vergoed, deze inkomensgrenzen bedragen:

(Echt) paren, beiden of een van beiden jonger dan 65 jaar: € 2.159,66

(Echt) paren, beiden ouder dan 65 jaar: € 2.284,80

Artikel 22. Vergoeding gebruik eigen auto, taxi of rolstoeltaxi (alleen als men geen gebruik kan maken van het CVV) Voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto geldt een normbedrag van € 800,00 (gebaseerd op 2000 kilometer maal € 0,40) op declaratiebasis. Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi binnen een afstand van maximaal 5 reiszones conform de Regiotaxi, geldt een tegoed van 2000 km bij een door de gemeente aangewezen taxibedrijf c.q. taxibedrijven, of een normbedrag van

€ 800,00 (gebaseerd op 2000 kilometer maal € 0,40) op declaratiebasis. Voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi binnen een afstand van 5 reiszones conform de Regiotaxi geldt een tegoed van 2000 kilometer bij een door de gemeente aangewezen taxibedrijf c.q. taxibedrijven, of een normbedrag van

€ 800,00 (gebaseerd op 2000 kilometer maal € 0,40), op declaratiebasis. Voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een normbedrag van 2000 maal y, waarbij y staat voor het kilometerbedrag behorend bij het merk en type bruikleenauto

De financiële tegemoetkoming voor medisch noodzakelijke begeleiding bedraagt € 800,- per jaar, op declaratiebasis.

De aanschafprijs voor een algemeen gebruikelijke personenauto is gesteld op € 16.900,-

Artikel 23. Vergoeding collectief vervoer

De vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 32 onder a van de Verordening (collectieve vervoersvoorziening) vindt plaats in de vorm van een tegoed van maximaal 778 strippen per kalenderjaar.

Per strip betaalt de aanvrager een bedrag van € 0,50, d.w.z. het tarief van de blauwe

nationale strippenkaart openbaar vervoer.

Artikel 24. Vergoeding auto-aanpassingen en –rijlessen

Indien sprake is van een vergoeding voor autoaanpassingen dan geldt: De kosten komen alleen in aanmerking voor vergoeding indien de aanpassing c.q. reparatie van de aanpassing, gelet op de nog te verwachten technische levensduur van de auto verantwoord is. De vergoeding voor het aantal rijlessen voor een gehandicapte of zijn huisgenoot, als een auto de enige vervoersmogelijkheid biedt, en er ook sprake is van autoaanpassingen is aan een maximum van 50 lessen gebonden. Indien blijkt, dat het aantal van 50 niet voldoende is om het rijbewijs te behalen kan van dit aantal in individuele situaties worden afgeweken tot maximaal 75. De meerkosten voor aanschaf van een aangepaste bestelauto of –bus ten opzichte van een gebruikelijke auto komen voor vergoeding in aanmerking wanneer een gehandicapte medisch gezien aangewezen is op die auto, het inkomen meer bedraagt dan de inkomensgrens, waarboven een auto als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt en geen gebruik gemaakt kan worden van een standaardauto.

De vergoeding van meerkosten van een aangepaste auto ten opzichte van de aanschaf van een gebruikelijke auto wordt individueel beoordeeld.

Artikel 25. Vergoeding bovenregionaal vervoer

In geval van bovenregionaal vervoer van en naar het ouderlijk huis voor AWBZ-bewoners wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt, die is gebaseerd op maximaal 18 bezoeken per jaar, de enkele reisafstand maal 4 per bezoek en een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer.

Artikel 26. Kindervoorzieningen

Voor kindervoorzieningen geldt dat deze in bruikleen worden verstrekt. Indien een kindvoorziening niet in bruikleen kan worden verstrekt en de voorziening noodzakelijk is dan kan voor de meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke voorzieningen een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

De algemeen gebruikelijke kosten voor kindervoorzieningen zijn als volgt vastgesteld:

Een buggy € 65,- 

Een autozitje € 140,-

Een fietszitje € 35,-

Artikel 27. Persoonsgebonden budget scootmobielen

Het persoonsgebonden budget voor scootmobielen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, en indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare scootmobielen in het een na vorige volledige kalenderjaar. Bij onvoorziene uitgaven die de gebruiker niet te verwijten zijn kan besloten worden eenmalig een extra bedrag voor onderhoud en reparatie toe te kennen.

Artikel 28. Oplaadkosten scootmobiel

Een vergoeding voor oplaadkosten van een scootmobiel wordt alleen verstrekt wanneer er in een leefeenheid meer dan één elektrische vervoersvoorziening gebruikt wordt. De vergoeding bedraagt in die gevallen maximaal € 50,- per jaar en moet zelf door de gebruiker worden aangevraagd.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 29. Rolstoel in bruikleen

Rolstoelen in natura worden in bruikleen verstrekt en zijn eigendom van de gemeente.

Artikel 30. Persoonsgebonden budget rolstoelen

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen in het een na vorige volledige kalenderjaar. Bij onvoorziene uitgaven die de gebruiker niet te verwijten zijn kan besloten worden eenmalig een extra bedrag voor onderhoud en reparatie toe te kennen.

Artikel 31. Forfaitaire vergoeding sportvoorzieningen

Het forfaitair bedrag voor een sportrolstoel bedraagt € 2.850, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud, reparatie en accessoires van een sportvoorziening voor een periode van drie jaar. Voor vergoeding van een andere voorziening dan een sportrolstoel geldt dat alleen de meerkosten in verband met de handicap worden verstrekt met een maximum van € 2.850,- per drie jaar, en dat hiervan de algemeen gebruikelijke kosten voor de voorziening worden afgetrokken.

Artikel 32. Rolstoeltraining

In geval van rolstoeltraining bedraagt de vergoeding

maximaal 5 lessen a € 35,-

reiskosten: € 0,28 per km

Artikel 33. Vergoeding kinderrolstoelen

Voor kinderrolstoelen gelden de volgende specifieke vergoedingen:

Orthese-jas (minus besparingsbijdrage conform art. 5 van dit besluit).

Oplaadkosten, wanneer er in een leefeenheid meer dan een elektrische rolstoelvoorziening gebruikt wordt. De vergoeding bedraagt in die gevallen maximaal € 50,- per jaar en moet zelf door de gebruiker worden aangevraagd.

Artikel 34. Oplaadkosten elektrische rolstoelen Een vergoeding voor oplaadkosten van een elektrische rolstoel wordt alleen verstrekt wanneer er in een leefeenheid meer dan één elektrische rolstoelvoorziening gebruikt wordt. De vergoeding bedraagt in die gevallen maximaal € 50,- per jaar en moet zelf door de gebruiker worden aangevraagd.

Hoofdstuk 8. Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 35.

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 43 lid 2 onder c van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning verplicht medisch advies gevraagd moet worden bedraagt € 5.000.

Artikel 36.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, wordt bij het onderzoek inzake het advies zoals genoemd in artikel 43 en 44 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2009 indien van toepassing aandacht besteed aan: de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager; de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek; de woning en de woonomgeving van de aanvrager; het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager; de sociale omstandigheden van de aanvrager

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 37. Inwerkingtreding

Dit Financieel besluit treedt in werking op 1 maart 2010.

Artikel 38. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2009.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede in de vergadering van 23 februari 2010.

Burgemeester en wethouders voornoemd,

Dhr. G. Swillens Mw. J. Louisa

burgemeester secretaris

Toelichting Financieel besluit Mo Wijk bij Duurstede 2009

Inleiding

In de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) zijn per 1 januari 2009 de Welzijnswet, de Wet voorziening gehandicapten (Wvg), de huishoudelijke verzorging en een aantal subsidieregelingen uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ondergebracht.

Het doel van de WMO is dat iedereen, van elke leeftijd, gehandicapt en niet-gehandicapt, met en zonder problemen volwaardig aan de samenleving kan deelnemen. Het kabinet vindt dat iedereen zo lang mogelijk zelfstandig moet kunnen wonen en moet kunnen deelnemen aan de samenleving.

In de Verordening voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Wijk bij Duurstede 2009 is vervolgens neergelegd op welke voorzieningen en onder welke voorwaarden personen met beperkingen aanspraak kunnen maken in het kader van de Wmo.

In dit Financieel besluit mo zijn de bedragen die hierop van toepassing zijn opgenomen. Samen met de Beleidsregels mo en de Verordening vormt dit Financieel besluit het juridisch kader waarbinnen de aanvragen voor voorzieningen binnen de Wmo worden beoordeeld. 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

De begripsbepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording

Lid 1. Persoonsgebonden budget op verzoek

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

Lid 2. Geen persoonsgebonden budget

Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Er kunnen situaties voorkomen dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, die als contra-indicatie kunnen worden opgevat. Overigens zal bij de beoordeling van de situatie van de aanvrager ook worden afgewogen of een familielid of goede vriend van de aanvrager, dan wel een wettelijk vertegenwoordiger van de aanvrager het Pgb kan en wil beheren. In geval van een familielid of een goede vriend, blijft de aanvrager zelf verantwoordelijk voor het beheer. In geval van een wettelijk vertegenwoordiger is deze verantwoordelijk voor de verantwoording over het aanwenden van het budget. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer een persoon in een schuldsaneringstraject zit. Een Pgb wordt in die gevallen door de curator gezien als inkomen en ingevorderd. De persoon met beperkingen kan als gevolg daarvan dan geen hulp meer inkopen.

Lid 3. Sportvoorziening

De sportvoorziening is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportvoorziening in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportvoorziening is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportvoorziening alleen verstrekt wordt als financiële tegemoetkoming.

Lid 4. Verantwoording

Tot slot wordt in dit lid de keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget vastgelegd. Wijk bij Duurstede kiest voor een periodieke controle van de persoonsgebonden budgetten. Vervolgens wordt de juiste besteding van de budgetten steekproefsgewijs getoetst.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 3. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ofwel het Besluit maatschappelijke ondersteuning (ministerie van VWS 2 oktober 2006) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Wijk bij Duurstede heeft de bedragen uit de AMvB overgenomen.

In onderstaand voorbeeld is uitgewerkt hoe de eigen bijdrage berekening plaatsvindt.

Situatie 1

Ongehuwd, aanvrager jonger dan 65 jaar

Het inkomen bedraagt € 22.222,- of minder

De maximale periodebijdrage wordt vastgesteld op € 17,60

Het inkomen bedraagt meer dan € 22.222,-

Berekening periodebijdrage: Het verzamelinkomen in het peiljaar minus € 22.222,- = uitkomst 15% van de uitkomst plus € 228,80 Delen door 13 (perioden) = uw maximale eigen bijdrage per 4 weken

Situatie 2

Ongehuwd, 65 jaar of ouder

Het inkomen bedraagt € 15.256,- of minder

De maximale periodebijdrage is vastgesteld op € 17,60.

Het inkomen bedraagt meer dan € 15.256,-

Berekening periodebijdrage: Het verzamelinkomen in het peiljaar minus € 15.256,- = uitkomst 15% van uitkomst plus € 228,80 Delen door 13 (perioden) = uw maximale eigen bijdrage per 4 weken

Situatie 3

Gehuwden, of daarmee gelijkgestelden. Een of beiden is jonger dan 65 jaar

Het gezamenlijk verzamelinkomen bedraagt € 27.222,- of minder

De maximale periodebijdrage is vastgesteld op € 25,20

Het gezamenlijk verzamelinkomen bedraagt meer dan € 27.222,-

Berekening periodebijdrage: Het verzamelinkomen in het peiljaar minus € 27.222,- = uitkomst 15% van uitkomst plus € 327,60 Delen door 13 (perioden) = uw maximale eigen bijdrage per 4 weken

Situatie 4

Gehuwden, of daarmee gelijkgestelden, beiden 65 jaar of ouder

Het gezamenlijk verzamelinkomen bedraagt € 21.058,- of minder

De maximale periodebijdrage is vastgesteld op € 25,20

Het gezamenlijk verzamelinkomen bedraagt meer dan € 21.058,-

Berekening periodebijdrage: Het verzamelinkomen in het peiljaar minus € 21.058,- = uitkomst 15% van uitkomst plus € 327,60 Delen door 13 (perioden) = uw maximale eigen bijdrage

Artikel 4. Dertien perioden van vier weken

Landelijk is vastgelegd dat gemeenten maximaal 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage in rekening mogen brengen voor woonvoorzieningen. De gemeente Wijk bij Duurstede heeft ervoor gekozen voor woonvoorzieningen maximaal 1 jaar, zijnde 13 perioden van 4 weken, een eigen bijdrage voor woonvoorzieningen in rekening te brengen.

Artikel 5. Besparingsbijdrage

Het principe van de besparingsbijdrage gaat er vanuit dat de genoemde artikelen ook voor andere mensen algemeen gebruikelijk zijn. Feitelijk wordt dit bedrag dus “uitgespaard” als het artikel via de Wmo wordt verstrekt. Bij de verstrekking van deze artikelen betaalt de aanvrager de zogenaamde besparingsbijdrage, die gelijk staat aan het standaardbedrag voor een dergelijk artikel.

Artikel 6. Vervoersvoorziening in natura

Voor vervoersvoorzieningen in natura, te weten de al dan niet aangepaste bruikleen auto c.q. bus, de open en gesloten elektrische buitenwagen, plateaurolstoel en scootmobiel of een ander verplaatsingsmiddel is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden

Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Het bedrag voor het persoonsgebonden budget per uur voor hulp bij het huishouden 1 en 2 is gebaseerd op tarieven die uit de aanbestedingsprocedure HH zijn gekomen.

Deze bedragen kunnen, afhankelijk van de bedragen die voor zorg in natura worden berekend, tussentijds en/of jaarlijks worden bijgesteld.

De bedragen zijn voor 2010:

€ 15,50 per uur voor HH1

€ 18,50 per uur voor HH2

Bovenstaande bedragen zijn gebaseerd op de tarieven uit de aanbesteding van de hulp bij het huishouden, verminderd met een percentage van 25%.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 8 en 9

Geen toelichting

Artikel 10. Het anti-speculatiebeding

Indien een huiseigenaar een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardevermeerdering van zijn huis, dient de huiseigenaar melding te maken van een eventuele verhuizing binnen 20 jaar na de gereedmelding. De huiseigenaar is verplicht (een deel van) de meerwaarde terug te betalen aan de gemeente. Welk deel in welke gevallen terug betaald dient te worden, staat omschreven in artikel 31 van de verordening. De meerwaarde wordt bepaald door taxatie uitgevoerd door een beëdigde makelaar op het moment dat de huiseigenaar zijn huis laat taxeren in verband met de verkoop van zijn huis.

Artikel 11. Kosten van woningaanpassingen

In lid 1 van dit artikel is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. In lid 2 wordt verwezen naar de kosten die in aanmerking komen voor vergoeding. Nadere uitwerking is te vinden in de Beleidsregels mo Wijk bij Duurstede.

Artikel 12. Verhuiskostenvergoeding

Artikel 15 onder a van de Verordening bepaalt dat een woonvoorziening kan bestaan uit een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Het bedrag is in dit artikellid vastgelegd.

Artikel 13. Bezoekbaar maken van de woning

Op grond van artikel 19 lid 3 t/m 6 van de Verordening kan één woonruimte bezoekbaar gemaakt worden indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. Op grond van het vierde lid kan het bezoekbaar maken van een woning slechts tot een vastgesteld maximumbedrag worden verstrekt. Dit maximumbedrag wordt genoemd in dit artikellid.

Artikel 14 en 15. Woningsanering en sanering wegens andere medische of ergonomische beperkingen

Een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 15 onder c van de Verordening, kan worden aangewend voor sanering van de woning, zoals het aanbrengen van vloerbedekking en raambekleding voor COPD- en astmapatiënten of rolstoelgeschikte vloerbedekking voor rolstoelgebruikers. In de artikelen 14 en 15 is vastgelegd welke normbedragen daarbij gehanteerd worden en welk afschrijvingsschema geldt voor de berekening van het percentage van vergoeding. Een vergoeding kan alleen verleend worden indien een artikel nog niet is afgeschreven. De afschrijvingsperiode is 8 jaar. Wanneer een artikel 8 jaar of ouder is, krijgt men geen vergoeding. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de reeds verlopen afschrijvingsperiode.

Artikel 16 en 17.

Geen toelichting

Artikel 18. Tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, huurderving en verwijdering van voorzieningen

Hier wordt voor diverse situaties vastgelegd hoe hoog de maximale financiële tegemoetkoming is in geval tijdelijke huisvesting noodzakelijk is. Het verwijderen van woonvoorzieningen (artikel 15 g van de verordening) gebeurt alleen als er duidelijke aanwijzingen zijn dat de aanpassing ertoe leidt dat de woning niet kan worden verhuurd aan een gehandicapte en ook niet aan een niet-gehandicapte. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit het feit, dat de woning langer dan zes maanden leegstaat en er niet binnen 3 maanden na het verstrijken van die termijn zicht is op verhuur.

Artikel 19. Tegemoetkoming in de aanpassingskosten van woonwagens, woonschepen en binnenschepen.

In dit artikel is omschreven in welke gevallen aanpassingen aan een woonwagen, woonschip of binnenschip toch voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen. Dit artikel is opgenomen om duidelijk te maken dat hier de uitsluiting zoals bedoeld in artikel 18 van de verordening (trekkerswoonwagen) niet van toepassing is.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 20.

Geen toelichting

Artikel 21. Inkomensgrens vervoersvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een bepaald inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht. De inkomensgrenzen zijn gebaseerd op de genoemde inkomensgrenzen in paragraaf 4 van de AmvB van het ministerie van VWS. De bedragen voor alleenstaanden en echtparen zijn het gemiddelde van de respectievelijke bedragen voor mensen van boven en onder de 65 jaar.

Artikel 22. Vergoeding gebruik eigen auto, taxi of rolstoeltaxi (alleen als men geen gebruik kan maken van het CVV) en medisch noodzakelijke begeleiding

Artikel 22 legt bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Deze bedragen zijn gebaseerd op een vervoersmogelijkheid van 2000 kilometer en een kilometervergoeding van € 0,40. Personen die gebruik maken van een taxi of rolstoeltaxi kunnen gebruik maken van een door de gemeente aangewezen taxibedrijf waar een tegoed van 2000 km op jaarbasis kan worden gebruikt. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een eigen auto geldt de kilometervergoeding.

Artikel 22, lid e:

Indien begeleiding bij (openbaar) vervoer noodzakelijk is (art. 22 lid e) zijn er de volgende mogelijkheden:

Indien het medisch noodzakelijk is, omdat tijdens het vervoer acuut medisch (dan moet er vaak een arts mee) ingrijpen mogelijk moet zijn (bijvoorbeeld bij een persoon met epilepsie), worden de reiskosten van de begeleider naar het woonadres van de gehandicapte vergoed in de vorm van een forfaitaire vergoeding. Het forfaitaire bedrag van de financiële tegemoetkoming in begeleidingskosten bedraagt € 801,- per jaar, tenzij de begeleider kan aantonen dat de werkelijke kosten hoger zijn. Er worden geen begeleidingskosten verstrekt als de gehandicapte in een AWBZ-inrichting verblijft en o.a. sociale begeleiding tot de doel- en taakstelling van de inrichting behoort.

Artikel 22, lid f

De aanschafprijs voor een algemeen gebruikelijk auto is hier vastgelegd. Deze prijs wordt gehanteerd bij de berekening van eventuele meerkosten boven deze algemeen gebruikelijke voorziening.

Artikel 23. Vergoeding collectief vervoer

Het primaat ligt bij de Collectieve Vervoersvoorziening. In Wijk bij Duurstede is dat de Regiotaxi Eemland-Heuvelrug. De voorziening bedraagt een tegoed van maximaal 778 strippen per kalenderjaar. Met deze strippen kan tegen het tarief voor het reguliere vervoer worden gereisd in een straal van 5 zones rondom Wijk bij Duurstede. Daarnaast mogen gebruikers van de regiotaxi naar de gemeente Utrecht (puntbestemming) reizen tegen het gereduceerde tarief van € 0,50 per zone. Voor alle andere bestemmingen die verder liggen dan 5 zones van Wijk bij Duurstede moet een commercieel tarief worden betaald voor de extra zones. Hierbij geldt bij de eerste zone ook een instaptarief van € 0,50 cent. Een reis kan er dus als volgt uit zien:

Wijk bij Duurstede-Utrecht 8 zones, totaal: 8x € 0,50 + € 0,50 (instaptarief) = € 4,50

Wijk bij Duurstede-Amersfoort 6 zones, totaal 5 x € 0,50 + € 8,50 (commercieel tarief) + € 0,50 (instaptarief) = € 11,50

Artikel 24. Vergoeding autoaanpassingen en rijlessen

In dit artikel is nader gepreciseerd welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen in geval van een auto-aanpassing. In de beleidsregels Mo is meer uitgebreid omschreven in welke omstandigheden vergoeding mogelijk is. De vergoeding van meerkosten van een aangepaste auto ten opzichte van de aanschaf van een gebruikelijke auto wordt individueel beoordeeld omdat het steeds vaker voorkomt dat nieuwe, goedkopere auto’s standaard worden uitgerust met voorzieningen die voorheen als aanpassingen werden aangemerkt, bijvoorbeeld stuurbekrachtiging. Een aantal voorzieningen zijn reeds algemeen gebruikelijk bij een standaarduitvoering met een aanschafprijs van € 16.900 en komen dan niet in aanmerking voor vergoeding.

Artikel 25. Vergoeding bovenregionaal vervoer

In dit artikel wordt bepaald waarop de vergoeding voor bovenregionaal vervoer voor AWBZ-bewoners is gebaseerd. In de beleidsregels Mo wordt nader omschreven in welke gevallen aanspraak gemaakt kan worden op deze vergoeding.

Artikel 26, 27 en 28 geen toelichting

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 29. Rolstoel in bruikleen

De gemeente Wijk bij Duurstede heeft rolstoelen in depot. Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt.

Artikel 30. Persoonsgebonden budget rolstoelen

Uitgegaan wordt van het beschikbaar stellen van een bedrag, gelijk aan het bedrag van de voorziening in natura. Dit bedrag wordt getoetst aan een PvE en offerte. Eventuele kortingen die de gemeente bij de leverancier heeft bedongen worden doorvertaald naar het Pgb. Bij inname voor herverstrekking wordt bij verrekening van evt. middelen rekening gehouden gehouden met de afschrijving.

Artikel 31. Forfaitaire vergoeding sportvoorzieningen

Dit forfaitaire bedrag voor sportvoorzieningen is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een forfaitair bedrag worden toegekend.

Artikel 32. Rolstoeltraining

Om het gebruik van de rolstoel te vergemakkelijken is de mogelijkheid voor een rolstoeltraining opgenomen. Het aantal lessen en de kosten zijn gemaximeerd.

Artikel 33. Vergoeding kinderrolstoelen

In dit artikel zijn extra bepalingen opgenomen die alleen op kinderrolstoelen van toepassing zijn.

Artikel 34.

Geen toelichting.

Hoofdstuk 8. Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 35.

In artikel 43 van de verordening is bepaald dat medisch advies verplicht is boven een bepaald bedrag. In dit artikel is dat bedrag vastgelegd. In de beleidsregel Mo is nader toegelicht hoe wordt omgegaan met het medisch advies.

Artikel 36.

De Verordening bepaalt in artikel 44 dat in het Financieel besluit Mo deel bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die gelden ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 37 en 38 behoeven geen toelichting