Regeling vervallen per 01-07-2023

Procedureverordening advisering tegemoetkoming in planschade 2012

Geldend van 29-11-2012 t/m 30-06-2023

Intitulé

Procedureverordening advisering tegemoetkoming in planschade 2012

Onderdeel raadsprogramma: 3 (Wonen en ruimtelijke ontwikkeling)

Portefeuillehouder: Robbert Peek (ruimtelijke ordening)

Voorgesteld besluit

1.De “Procedureverordening advisering tegemoetkoming in planschade 2012” vast te stellen.

Korte samenvatting

In 2009 heeft de raad de “Procedureverordening advisering tegemoetkoming in planschade 2009” vastgesteld. Deze behoeft aanpassing op enkele ondergeschikte onderdelen. De overgangsbepalingen kunnen komen te vervallen. Daarnaast wordt voorgesteld om het drempelbedrag te verhogen naar € 500,-. Voor het overige blijft de verordening inhoudelijk ongewijzigd.

Aanleiding

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt dat bij gemeentelijke verordening regels moeten worden gegeven over de aanwijzing van een adviseur en de wijze waarop deze tot een advies komt. In dat kader heeft de raad in 2009 de “Procedureverordening tegemoetkoming in Planschade 2009” vastgesteld. In deze verordening zijn overgangsbepalingen opgenomen. Dit was noodzakelijk, omdat de oude procedureregeling uit 2005 nog van toepassing was op lopende planschadezaken (op grond van de oude WRO) en in enkele situaties die onder de overgangsbepalingen vielen. Inmiddels is in alle gevallen de Wro van toepassing, zodat deze overgangsbepaling niet meer van toepassing is. Deze kan dan ook komen te vervallen.

Volgens artikel 6.4 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening heffen burgemeester en wethouders van de aanvrager om planschade een recht ten bedrage van € 300,-. De wet biedt de mogelijkheid dat de gemeenteraad het drempelbedrag bij verordening met ten hoogste twee derde deel verhoogt, dan wel verlaagt. Voorgesteld wordt om het drempelbedrag te verhogen tot € 500,-.

Specifiek (beoogd doel)

Aanpassen van de Procedureregeling tegemoetkoming in planschade 2009.

Meetbaar

De verordening vormt het kader voor de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt.

Acceptabel

Overwegingen die leiden tot het besluit

De huidige verordening is vastgesteld in 2009. De verordening is grotendeels gebaseerd op de modelverordening van de VNG. In de huidige verordening zijn overgangsbepalingen opgenomen. Dit was noodzakelijk, omdat de oude procedureregeling uit 2005 nog van toepassing was op lopende planschadezaken (op grond van de oude WRO) en in enkele situaties die onder de overgangsbepalingen vielen. Inmiddels is in alle gevallen de Wro van toepassing, zodat deze overgangsbepalingen niet meer van toepassing is. Deze kunnen dan ook komen te vervallen.

Volgens artikel 6.4 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening heffen burgemeester en wethouders van de aanvrager om planschade een recht ten bedrage van € 300,-. De aanvrager dient dit bedrag, hierna te noemen drempelbedrag, binnen vier weken op de gemeentelijke rekening of op een aangegeven plaats te storten, op straffe van het niet ontvankelijk verklaren van de aanvraag. De wet biedt in bovengenoemde bepaling de mogelijkheid dat de gemeenteraad het drempelbedrag bij verordening met ten hoogste twee derde deel verhoogt, dan wel verlaagt. Wijziging van het drempelbedrag is strikt facultatief: als de gemeenteraad daartoe niet overgaat, geldt onverkort het in de wet genoemd bedrag van € 300,-. Dit dient te worden vastgelegd in een gemeentelijke verordening (geen legesverordening, gelet op artikel 217 Gemeentewet). Overigens wordt het drempelbedrag gerestitueerd indien het verzoek om tegemoetkoming in planschade gegrond blijkt.

Het voorstel is om het drempelbedrag te verhogen tot € 500,- . Argumenten hiervoor zijn:

  • §

    Het recht is nu bij lange na niet kostendekkend. Zo kost een planschadeadvies al snel

    € 1.500 – 2.000,- (dit is exclusief de kosten voor een eventuele taxatie). Daarnaast zijn er de kosten voor de ambtelijke inzet. Met de verhoging wordt bijgedragen aan verdere kostendekking;verhoging van het recht kan alleen bij verordening. Nu de verordening wordt aangepast, kan dit worden meegenomen;

  • §

    bij planschadeclaims die deels of geheel gehonoreerd worden, vindt restitutie van het recht plaats. De burger is dus maar ten dele de "dupe" van verhoging van het recht. Gegronde claims worden niet geraakt door verhoging van het recht, maar er gaat hooguit een ontmoedigingseffect van uit naar lichtvaardige aanvragen om tegemoetkoming in planschade;

  • §

    verschillende andere gemeenten (o.a. Utrechtse Heuvelrug, Nijmegen, Deventer. Leiderdorp, Wassenaar, Laren, Twenterand) hebben het recht reeds op € 500 gesteld;

  • §

    voor zover gesteld mocht worden dat een recht van € 500 drempelverhogend werkt, moet opgemerkt worden dat een drempel ook reeds in de wet zit. Artikel 6.2 Wro stelt het forfaitair maatschappelijk risico op 2% van de oorspronkelijke waarde van de onroerende zaak (of 2% van het oorspronkelijke inkomen). Overstijgt het planschadebedrag dit percentage niet, dan blijft schadebetaling achterwege.

Realistisch

Kanttekeningen bij het voorgestelde besluit

Er zijn geen kanttekeningen bij het besluit.

Alternatieven

Alternatief is om de procedureverordening uit 2009 niet aan te passen. In dat geval blijft het drempelbedrag € 300,-. In het vorenstaande zijn de argumenten genoemd om dit bedrag te verhogen tot € 500,-.

Tijdgebonden

Niet van toepassing.

Aanpak/uitvoering

De verordening treedt in werking nadat deze is gepubliceerd.

Communicatie

De bekendmaking wordt in de Wijkse Courant en op de gemeentelijke website gepubliceerd. Na de vaststelling van de verordening zal deze op de gemeentelijke website en op www.overheid.nl worden geplaatst en ter inzage worden gelegd.

Financiën

De verordening biedt vooral een juridisch kader. De verhoging van het drempelbedrag naar

€ 500,- heeft uiteraard financiële consequenties.

Bijlagen

  • §

    Procedureverordening advisering tegemoetkoming in planschade 2012

  • §

    Toelichting procedureverordening Advisering tegemoetkoming in planschade

Burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede,

Janneke Louisa-Muller Guus Swillens

secretaris burgemeester

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Wijk bij Duurstede;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders

d.d. 23 oktober 2012, nr. 2012113rvplanschade;

gelet op artikel 6.7 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.1.3.3 Besluit ruimtelijke ordening  ;

besluit:

De “Procedureverordening advisering tegemoetkoming in planschade 2012” vast te stellen.

Procedureverordening advisering tegemoetkoming in planschade 2012

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening indient;

  • b.

    adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, Besluit ruimtelijke ordening;

  • c.

    adviescommissie: schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van deze verordening;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    gemeente: gemeente Wijk bij Duurstede;

  • f.

    planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • g.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • h.

    wet: Wet ruimtelijke ordening.

  • i.

    besluit: Besluit ruimtelijke ordening

  • j.

    wraking: het bezwaar maken tegen de aanwijzing van een of meer adviseurs vanwege vermeende partijdigheid.

Artikel 2. Heffen recht

Het wettelijk recht als bedoeld in artikel 6.4, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening bedraagt € 500,-

Artikel 3. Indiening van de aanvraag

  • 1. Een aanvraag om vergoeding van planschade wordt bij het college ingediend met gebruikmaking van een door het college vastgesteld formulier “Aanvraag om tegemoetkoming planschade”.

  • 2. Van de aanvraag wordt een afschrift toegezonden aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet.

Artikel 4. Opdrachtverstrekking

Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het besluit verstrekt het college aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5. Adviseur of adviescommissie

  • 1. Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade.

  • 2. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 4. Indien naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewezen.

  • 5. Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 6. De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 6. Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1.

    Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 5, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2.

    Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 7. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie

  • 1.

    Nadat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 4 heeft verstrekt, stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:

    • a.

      een adviseur als bedoeld in artikel 5 eerste lid, of

    • b.

      meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 5, vijfde lid.

  • 2.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college indienen.

  • 3.

    Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Artikel 8. Werkwijze adviseur of adviescommissie

  • 1. Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking.

  • 2. Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat.

  • 3. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 4. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 5. Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt.

  • 6. Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 7. Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet.

  • 8. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan de termijn als bedoeld in lid 7 zonder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 9. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 10. Indien een verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 7, tweede lid van deze verordening is ingediend, begint de in het zevende lid van dit artikel bedoelde termijn te lopen na de dag waarop door het college de beslissing op het verzoek om wraking is bekendgemaakt of, indien een andere adviseur wordt aangewezen, na de dag waarop deze door het college is aangewezen.

  • 11. In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 12. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

Artikel 9. Intrekking

De Procedureverordening advisering tegemoetkoming in planschade 2009 wordt ingetrokken.

Artikel 10. Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking één dag na de datum van bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Procedureverordening advisering tegemoetkoming in planschade 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 13 november 2012

De raad voornoemd,

griffier, voorzitter,

Toelichting procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade

Algemene toelichting

Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van

inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal

lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in

planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de

aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende

anderszins verzekerd is.

Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip

waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfde lid, Wro), is

uitgewerkt welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven

(artikel 6.2 Wro) en wordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een

beslissing op het aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken

(artikel 6.3 Wro).

Artikel 6.1, derde lid, Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grond

van artikel 6.7 Wro in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot een uniformering en standaardisering van regels omtrent de inrichting en behandeling en de wijze van beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) bestond de noodzaak dat iedere gemeente een regeling voor de behandeling van de planschadeverzoeken moest opstellen. De regeling met betrekking tot de behandeling van de aanvragen is nu terug te vinden in het Bro.

In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten voor het indienen

van een aanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het

aanwijzen van een adviseur opgenomen. Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht het college een

adviseur aan te wijzen die advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. In

artikel 6.1.3.3, eerste lid, Bro wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet

vaststellen over de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze

tot een advies komt. In artikel 6.1.3.3, tweede lid, Bro wordt bepaald dat de verordening in

ieder geval betrekking moet hebben op:

  • a.

    de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur;

  • b.

    de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;

  • c.

    het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld;

  • d.

    de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen wraken;

  • e.

    de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en de hierbij geldende termijnen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Bij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het

Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste

interpretatie van de verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de

algemene bepalingen in artikel 6.1.1.1 Bro van belang. Ten behoeve van de duidelijkheid

van de begrippen adviseur en adviescommissie is in deze verordening een van het Bro

afwijkende omschrijving van het begrip adviseur opgenomen. Het begrip gemeente is

afzonderlijk gedefinieerd om te verduidelijken dat indien de verordening het woord gemeente

gebruikt, het de gemeente betreft waar de aanvraag om tegemoetkoming in planschade is

ingediend.

Artikel 2. Heffen recht

Volgens artikel 6.4 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening heffen burgemeester en wethouders van de aanvrager om planschade een recht ten bedrage van € 300,-. De wet biedt de mogelijkheid dat de gemeenteraad het drempelbedrag bij verordening met ten hoogste twee derde deel verhoogt, dan wel verlaagt. Voorgesteld wordt om het drempelbedrag te verhogen tot € 500,-. Hiermee wordt men ontmoedigd om een lichtvaardige claim in te dienen. Als een verzoek om tegemoetkoming van schadevergoeding geheel of gedeeltelijk wordt gehonoreerd, wordt het betaalde recht geheel terugbetaald.

Artikel 3. Indiening van de aanvraag

Een aanvraag wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier ‘Aanvraag om tegemoetkoming planschade’. De belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet ontvangen een afschrift van de aanvraag.

Artikel 4. Opdrachtverstrekking

Het college dient binnen twaalf weken een opdracht te verstrekken aan de adviescommissie,

tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 van de Algemene

wet bestuursrecht. Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft het college de bevoegdheid een

aanvraag binnen vier, dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de

aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro

heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht waarbij een

onvolledige aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten.

Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld. Voor zover de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht weken de tijd na het tijdstip waarop de termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om het besluit tot niet verdere behandeling van de aanvraag bekend te maken. De

laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd. Indien de

aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten behandeling wordt gelaten, is de

verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen bedoeld in artikel 6.1.3.1 Bro worden

overschreden. In het laatste geval dienen niettemin één of meerdere adviseurs te worden

aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt.

De definitieve opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking.

Artikel 5. Adviseur of adviescommissie

Het college schakelt een adviseur of een adviescommissie in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te beschikken.

Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat deze verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen.

In het eerste lid is bepaald dat de eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende

deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van

de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of een derde adviseur worden

aangewezen die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens

inkomensderving, onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak

als gevolg van een planologische verslechtering beschikt.

Het is aan het college van burgemeester en wethouders om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie (artikel 5, vijfde lid). De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken bij hun onderzoek te betrekken. Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het college vereist.

Artikel 6. Deskundigheid en onafhankelijkheid

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten

over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van

de adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het college alvorens zij tot

aanwijzing van een persoon als adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont

op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 5,

tweede of derde lid, genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.

In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1

onder c, Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder

verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 6,

tweede lid, bepaald dat die adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Voorts bepaalt artikel 6, tweede lid, dat een adviseur niet

betrokken mag zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit

betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de in het geding zijnde

planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen behorende tot

de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van planologische maatregelen.

Artikel 7. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing van adviseur of adviescommissie

Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere

belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro schriftelijk op

de hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van leden van de adviescommissie.

De aanwijzing dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. Indien de aanvrager, eventuele

andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a,

tweede en derde lid, van de Wro zich niet kunnen verenigen met de aanwijzing van één of

meerdere leden is er de mogelijkheid om één of meerdere leden te wraken. Op verzoek van

de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als

bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro kunnen één of meerdere leden

worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste

deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden

gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van één of

meerdere leden bij het college kenbaar te maken. Het college moet binnen twee weken na

het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen.

Artikel 8. Werkwijze adviseur of adviescommissie

Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken

bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde

lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies

worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd.

In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de

adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om

tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle bescheiden

die naar het oordeel van de adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling van de

aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.

Het derde, vierde en vijfde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de

bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden

georganiseerd. Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of

taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien,

indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden

afgewezen.

Het concept advies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de

gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere

belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro te worden

toegezonden. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd (achtste lid).

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken

aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere

belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro bij de

opstelling van het advies moeten worden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro

noemt als voorbeeld dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een

bepaalde periode op het concept advies te reageren (zie de Nota van Toelichting bij het Bro,

Stb. 2008, 145, p. 66). In dit kader bepaalt het negende lid dat de gemeente, de aanvrager,

eventuele andere bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a,

tweede en derde lid, van de Wro in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken

schriftelijk op het concept advies te reageren. Het elfde en het twaalfde lid bepalen de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan het college.