Regeling vervallen per 26-02-2016

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Wijk bij Duurstede

Geldend van 01-01-2015 t/m 25-02-2016

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Wijk bij Duurstede

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Wijk bij Duurstede;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders

d.d 7 oktober 2014 , nr. 20141118 6 RV

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7 en 2.3.6 derde lid en 2.6.6 eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • -

    overwegende dat inwoners/burgers van de gemeente Wijk bij Duurstede een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

  • -

    overwegende dat het noodzakelijk is om inwoners/cliënten met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving;

  • -

    overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

Besluit;

1.De Verordening Maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Wijk bij Duurstede vast te stellen.

1.Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen geclusterd

1.Artikel 1. Begripsomschrijvingen

1.Een aantal begripsbepalingen wordt nader genoemd en overige doorgaans gebruikelijke begripsbepalingen zijn terug te vinden in de Wet, artikel 1.1 .1 Wmo 2015.

1.In deze verordening wordt verstaan onder:

1.Lid 2. Wet

1.Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

1.Lid 3. College

1.College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede.

1.Lid 4. Mandaat college

1.Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van

1.de rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten. Artikel 2.6.4, eerste lid, in de wet.

1.Lid 4. Besluit

1.Financieel besluit Maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Wijk bij Duurstede.

1.Lid 5. Beleidsregels

1.Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Wijk bij Duurstede.

1.Lid 6. Hoofdverblijf

1.De plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt en/of is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.

1.Lid 7. Inwoner

1.Persoon die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Wijk bij Duurstede.

1.Lid 8. Burger

1.Inwoner die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Wijk bij Duurstede.

1.Lid 9. Persoon met beperkingen

1.Een persoon die, ten gevolge van lichamelijke ziekte of gebrek en/of chronische psychische of psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt.

1.Lid 10. Belanghebbende

1.Een persoon met een hulp- of ondersteuningsvraag, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan ondersteuning voor het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een melding of een aanvraag doet of laat doen.

1.Lid 11. Cliёnt

1.Een inwoner van de gemeente Wijk bij Duurstede aan wie een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is of wordt verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de Wet.

1.Lid 12. Mantelzorger

1.Een persoon die vrijwillige langdurige zorg biedt, waarbij de zorg niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, maar rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.Lid 13. Mantelzorg

1.Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie.

1.Lid 14. Respijtzorg

1.Respijtzorg is tijdelijke (mogelijk professionele) zorg om de mantelzorger te ontlasten.

1.1id 15. Mantelzorgwaardering

1.Een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de

1.gemeente.

1.Lid 16. Algemene voorziening

1.Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

1.Lid 17. Collectieve voorziening

1.Een algemene voorziening die specifiek gericht is op een bepaalde doelgroep en is gedefinieerd als dienst of activiteit gericht op het versterken van zelfredzaamheid, participatie of op opvang, die zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk is en geen indicatie behoeft.

1.Lid 18. Algemeen gebruikelijke voorziening

1.Een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten.

1.Lid 19. Voorliggende voorziening

1.Algemene voorziening of andere voorziening, waarmee de benodigde ondersteuning geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

1.Lid 20. Wettelijk voorliggende voorziening

1.Een voorziening op grond van een wettelijke bepaling, anders dan ingevolge de wet (zie lid 1 en 2), waarmee de benodigde ondersteuning geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

1.Lid 21. Maatwerkvoorziening

1.Een voorziening die door het college op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van één persoon is afgestemd, en het geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

1.1° voor zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.

1.2° voor participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen.

1.3° voor beschermd wonen en opvang.

1.Lid 22. Maatwerkvoorziening in natura

1.Een voorziening, in te zetten om het resultaat van ondersteuning te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.

1.Lid 23. Maatwerkvoorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget

1.Bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren en die een cliënt van derden heeft betrokken.

1.Lid 24. Gebruikelijke hulp

1.De normale dagelijkse hulp die partners of ouders en/of inwonende kinderen elkaar onderling bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van de leefeenheid. Op het moment dat binnen de leefeenheid de zorg om en aan elkaar het algemeen gebruikelijke overstijgt, is er hulp van buitenaf nodig.

1.Lid 25. Schoonmaakondersteuning

1.Is een algemene voorziening die vrij gemakkelijk en snel verkrijgbaar is ene leidt tot een schoon en leefbaar huis.

1.Lid 26. Maatschappelijke ondersteuning

1.1° Bevorderen van sociale samenhang, het bevorderen en ondersteunen van mantelzorgers, mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.

1.2° Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met

1. een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel

1. mogelijk in de eigen leefomgeving.

1.3° Bieden van beschermd wonen en opvang.

1.Lid 27. Chronisch psychisch of Psychosociaal probleem

1.Een psychosociaal probleem, is een probleem waarbij een verlies is van voldoende inzicht in eigen functioneren. Dit gaat samen met beperkingen in psychisch en sociaal functioneren, wat o.a. leidt tot belemmeringen in relaties met anderen, met zijn sociale netwerk .

1.Lid 28. Cliёntondersteuning

1.Onafhankelijke kosteloze ondersteuning voor inwoners, met informatie, advies en algemene ondersteuning welke bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

1.Lid 29. Hulp- en ondersteuningsvraag

1.Behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid, van de Wet.

1.Lid 30. Melding

1.Melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Hierna voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit, waar een gesprek onderdeel van is. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

1.Lid 31. Onderzoek

1.De periode van 6 weken waarin onderzocht wordt hoe de inwoner/cliënt bij zijn vraag en behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zo goed mogelijk kan worden geholpen.

1.Lid 32. Gesprek

1.Het contact na een melding en onderdeel van het onderzoek, waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn/haar gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van diens persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren, diens mogelijkheden om zelfredzaamheid te verbeteren, maatschappelijk te participeren of te voorzien in een adequate vorm van wonen of opvang door inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp door het sociale netwerk, mantelzorg, algemene voorzieningen of maatschappelijk nuttige activiteiten en diens mogelijkheden van verbetering van zelfredzaamheid, participatie, vorm van wonen/ op vang door middel van samenwerken met andere partijen (jeugdhulp, welzijn, wonen, werk en inkomen)de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk) voorliggende en maatwerkvoorzieningen.

1.Lid 33. Persoonlijk plan

1.Plan waarin cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde

1.lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke

1.ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

1.Lid 34. Aanvraag

1.Het verzoek van inwoner/cliënt om in aanmerking te komen voor één of meerdere maatwerkvoorzieningen om een resultaat van ondersteuning te bereiken in het kader van deze verordening.

1.Lid 35. Bijdrage in de kosten

1.Een bijdrage in de kosten kanverschuldigd zijn bij:

  • a.

    het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;

  • b.

    een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget.

1.Lid 36. Eigen bijdrage

1.Een door het college vast te stellen bijdrage in de kosten voor de compensatie van de te bereiken ondersteuning, waarop de regel van het financieel besluit Maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Wijk bij Duurstede van toepassing is.

1.Lid 37. Primaat van verhuizen

1.Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of op een eenvoudige wijze of tegen lagere kosten geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Dit wordt het primaat van verhuizen genoemd. Deze beoordeling kan in elke situatie plaatsvinden waar naar verwachting de aanpassing in de toekomst geen geschikte oplossing biedt voor de (toenemende) beperkingen van de cliënt.

1.Lid 38. Protocol gebruikelijke hulp

1.Definiëring en normering van normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijke huishouding voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden begeleiding, opvang en verblijf.

1.Lid 39. Loket

1.Eén of meer centrale plekken waar mensen met vragen om informatie over voorzieningen en om ondersteuning op grond van de Wmo, Jeugdzorg en andere aanpalende wetgevende taken, terecht kunnen.

1.Lid 40. ICF

1.De International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) wordt gehanteerd als uniform begrippenkader, als afwegingskader en als grondslag om de behoefte aan voorzieningen of maatschappelijke ondersteuning in individuele gevallen vast te stellen of te typeren.

1.Lid 40. Woonvoorziening

1.Woonvoorzieningen: Er zijn in de praktijk twee categorieën woonvoorzieningen. Enerzijds de niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorzieningen. Dit zijn losse of roerende woonvoorzieningen. Anderzijds de bouwkundige of woontechnische woningaanpassingen. Dit zijn de vaste of onroerende woningaanpassingen. Naargelang de te treffen woonvoorziening variëren de voor de waardebepaling relevante kostencomponenten.

1.Lid 41. Woningaanpassing

1.Woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

1.Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag

1.Artikel2.1. Cliëntondersteuning

1.Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning. 2. Het college wijst de inwoner/cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de

1. mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

1.Artikel 2.2. Melding

1.Een melding voor een ondersteuningsvraag kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij het loket. Dit kan worden gedaan door of namens een inwoner met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. Het loket bevestigt de ontvangst van de melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek, zoals gesteld in artikel 2.3.

1.Artikel 2.3. Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Bij mandaat door het college aan het loket, wordt het gesprek gevoerd met de inwoner, dan wel in het bijzijn van haar/zijn vertegenwoordiger/cliëntondersteuner, voor zover mogelijk zijn mantelzorger, desgewenst zijn familie.

  • 2.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek , genoemd in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de inwoner, welke in ieder geval deel uitmaken van het onderzoek en de basis vormen voor het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

3.Tijdens het gesprek wordt aan de inwoner, dan wel diens vertegenwoordiger,

1. uitgelegd welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een

1. maatwerkvoorziening/zorg in natura of een persoonsgebonden

1. budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

4.Het college wijst de inwoner, dan wel zijn vertegenwoordiger, op de mogelijkheid om

1. een aanvraag als bedoeld in artikel 2.5 in te dienen.

5.Het college verstrekt de inwoner, dan wel diens vertegenwoordiger, een schriftelijke

1. weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het

1. gesprek als bedoeld in het eerste lid.

6.Bij het voeren van het gesprek zal de ICF als basis dienen om te bepalen welke soort voorziening of ondersteuning passend is.

  • 7.

    Als de cliënt een mantelzorger is, wordt met hem/haar en zo mogelijk met de verzorgde geïnventariseerd welke belemmeringen hij/zij ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg teneinde voor respijtzorg in aanmerking te komen.

  • 8.

    Tijdens het onderzoek wordt uitgelegd hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

  • 9.

    Het gesprek kan worden afgesloten met een verslag. Er wordt een verslag gemaakt van het gesprek waarin het arrangement/ondersteuningsaanbod wordt geformuleerd. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Uitsluitend een door belanghebbende ondertekend verslag kan als aanvraagformulier als bedoeld in artikel 2.5 lid 3 worden aangemerkt.

  • 10.

    Na het voeren van een gesprek kan belanghebbende, gebruikmakend van het ondertekende verslag van het gesprek dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in artikel 1.2.1 van de wet.

1.Artikel 2.4. Persoonlijk plan

1.Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een

1.Persoonlijk plan en wat dit inhoudt en stelt hem gedurende zeven dagen na de

1.melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

2.Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.

1.Artikel 2.5. Aanvraag

1.Een inwoner/cliënt of zijn gemachtigde of (wettelijk) vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Een aanvraag kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

    De aanvraag afkomstig van een cliënt die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken ondersteuning kan administratief worden afgehandeld.

  • 3.

    Bij de aanvraag kan het ondertekend verslag van het gesprek als aanvraagformulier worden beschouwd.

4.De inwoner/cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, toont het

1.college desgevraagd een geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

1.Artikel 2.6. Informatie en identificatie

1.De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de

1. beschikking kan krijgen.2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

1.Artikel 2.7. Advisering

1.Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek,

1. degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens

1. relevante huisgenoten:

a.op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen

1. plaats en tijdstip en hem te bevragen.

2.Het college kan een door het college daartoe aangewezen adviesinstantie om advies

1. vragen indien:

a.het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een

1.voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 2.3 is gevoerd.

b.het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 2.3 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een maatwerkvoorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

1.Artikel 2.8. Beschikking

1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als maatwerkvoorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

a.welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b.de ingangsdatum en duur van de maatwerkvoorziening;

c.of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college

1. gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden

1. budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

a.aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

b.welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

c.wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

d.wat de duur is van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld;

e.de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget;

f.als er sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt de cliënt daarover

1. geïnformeerd in de beschikking.

1.Artikel 2.9. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval

      aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de

      beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor

      schriftelijke toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een maatwerkvoorziening die aan

      cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of

      regeling en de normale afschrijvingstermijn van de maatwerkvoorziening nog

      niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren

      is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te

1.rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte

1.kosten;

  • g.

    voor zover deze niet in overwegende mate op de persoon is gericht;

  • h.

    indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

    • 2.

      Geen maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget gericht op zelfredzaamheid

      en participatie wordt verstrekt:

  • a.

    als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat;

  • b.

    indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Wijk bij Duurstede.

    • 3.

      Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning

    gebruikte materialen;

  • b.

    ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen,

    gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en

    inrichting;

  • c.

    er sprake is van een maatwerkvoorziening in een woongebouw dat specifiek is

1.gericht op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten;

  • d.

    indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er

    geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • e.

    indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat

    moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk

1.toestemming is verleend door het college.

1.Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen

1.Artikel 3.1. Mogelijke wijzen van verstrekking.

1.De te treffen voorzieningen kunnen als algemene en collectieve voorziening, voorziening in natura, maatwerk-, woonvoorziening en als persoonsgebonden budget worden verstrekt.

1.Artikel 3.2. Maatwerkvoorziening

1.Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, waaronder chronische psychische of

      psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot

1. zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het

1. oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

  • i.

    op eigen kracht;

    ii. met gebruikelijke hulp;

    iii. met mantelzorg;

    iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

  • v.

    met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;

    vi. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

    • 2.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het hoofdstuk 2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

  • a.

    ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

  • i.

    op eigen kracht;

    ii. met gebruikelijke hulp;

    iii. met mantelzorg;

    iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of

  • v.

    met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

    • 3.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het hoofdstuk 2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in

      de behoefte van de cliënt aan begeleiding, beschermd wonen of opvang en aan het

      realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk

      weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

    • 4.

      Een maatwerkvoorziening wordt alleen toegekend voor zover deze als goedkoopst, adequaat en kwalitatief passende voorziening kan worden aangemerkt.

    • 5.

      Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter ondersteuning van de beperkingen die cliënt ondervindt bij normaal gebruik in en om de woning kan het college het primaat van verhuizen toepassen.

1.Artikel 3.3. Persoonsgebonden budget

1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst, adequaat, kwalitatief passende voorziening in natura en welke toereikend is voor de aanschaf en eventuele verzekering en onderhoud daarvan.

2. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie,

1. verzekeringen en reiskosten.

3.Een cliënt ten behoeve van wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betreffende het tarief betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

a.deze persoon krijgt een lager tarief betaald voor zijn diensten dan door het college in het Besluit vastgestelde tarief. Dit lagere tarief wordt door het college in het Besluit vastgesteld;

b.tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

4.Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt bij voorkeur binnen 3 maanden maar in ieder geval binnen 6 maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

5.Het college kan in het Besluit nadere regels stellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget.

1.Artikel 3.4. Controle

1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen

1. worden gebruikt en of het persoonsgebonden budget wordt besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

2. Het college kan in het Besluit nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

1.Hoofdstuk 4Eigen bijdrage in de kosten, bijdrage deelname algemene en collectieveVoorzieningen

1.Artikel 4.1. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene en collectieve voorzieningen.

  • 1.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening (zowel in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb)) is een eigen bijdrage verschuldigd:

    • a.

      Voor het gebruik van een algemene en collectieve voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, en,

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening, gedurende de in nadere regelgeving te bepalen periode of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, overeenkomstig de (maximale) bedragen en percentages en het overige bepaalde in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet, worden bedragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 2.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura en pgb wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding, of

    • b.

      na een consultatie in de markt of

    • c.

      in overleg met de aanbieder of

    • d.

      door een offerte van aannemers

  • 3.

    Het college bepaalt bij nadere regels:

    • a.

      voor welke algemene en collectieve voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd;

    • b.

      wat de hoogte van deze bijdrage is;

  • 4.

    Indien de bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of pgb ten behoeve van een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de

    onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

1.Hoofdstuk 5 Kwaliteit en veiligheid

1.Artikel 5.1. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt en

      het aansluiten bij de informele zorg;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, waaronder informele zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van

    voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, waaronder de informele zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks

    cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

1.Artikel 5.2. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding, bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • c.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding, bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      1° aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      2° instructie over het gebruik van de voorziening;

      3° onderhoud van de voorziening, en

      4° verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

1.Artikel 5.3. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, stellen een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

1.Artikel 5.4. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, stellen een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn en voor zover het diensten in het kader van voorzieningen betreft.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

1.Artikel 5.5. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening

1.Hoofdstuk 6 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

1.Artikel 6.1. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

1.De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een, door het college nader in te vullen, waardering (in natura).

1.Artikel 6.2. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

1.Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die een inkomen hebben lager dan een door het college nader te bepalen bedrag, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

1.Artikel 6.3. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of

    onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in

    artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van

1.juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

  • e.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

    • 3.

      Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb

      binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

    • 4.

      Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

    • 5.

      Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze

      voorziening worden teruggevorderd.

    • 6.

      Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze

      voorziening worden teruggevorderd.

    • 7.

      Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet

      steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

1.Hoofdstuk 7Slotbepalingen

1.Artikel1. 7.1. Hardheidsclausule

1.Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

1.Artikel 7.2. Indexering

1.Het college kan de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen.

1.Artikel 7.3. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid

    betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg,

    waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

1.Artikel 7.4. Intrekkingoude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2013 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2013 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2013 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2013 wordt beslist met inachtneming van die verordening.

1.Artikel 7.6. Inwerkingtreding

1.Deze verordening treedt in werking met ingang van1 januari 2015.

1.Artikel 7.7. Citeertitel

1.Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Wijk bij Duurstede.”

1.Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van dinsdag 18 november 2014 .

1.De raad voornoemd,

1.griffier, voorzitter,

1.Toelichting Verordening Maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Wijk bij Duurstede

1.Algemeen

1.Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning.

1.Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de inwoner van de gemeente Wijk bij Duurstede met een ondersteuningsvraag, voor wat betreft de mate van het nemen van eigen verantwoordelijkheid en voor de wijze waarop hij zijn leven inricht en deelneemt aan het maatschappelijk leven. Vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een collectieve en/of algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening in natura. Ook de mogelijkheid van een persoonsgebonden budget (pgb) kan bijdragen aan de mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk leven en zelfstandig te kunnen functioneren in de maatschappij.

1.Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de ondersteuningsvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren.

1.Om zorgvuldig te kunnen bepalen wat als een passende adequate ondersteuning geldt, is een onderzoek noodzakelijk. Zo nodig met gebruikmaking van een algemene, collectieve of een voorliggende voorziening, een maatwerkvoorziening en of er sprake is van een voorliggende voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.

1.De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom vast.

1.Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

1.Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening in natura of pgb verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan cliënt daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar.

1.De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

1.De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 2.6.3 van de wet kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt echter alleen mandateren aan een aanbieder.

1.Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.

1.De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3 eerste lid voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.

1.Deze verordening kan niet los worden gezien van het < beleidsplan Maatschappelijke ondersteuning 2015 – 2016 gemeente Wijk bij Duurstede> dat de raad op grond van artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 op <… > vaststelt. In het beleidsplan is het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning vastgelegd. Bij het opstellen van het beleidsplan zijn belangrijke onderleggers gebruikt voor het uit te voeren beleid inzake de drie decentralisaties. Respectievelijk de kadernota Transitie AWBZ/Wmo d.d. november 2013, het uitvoeringsplan Transities Sociaal Domein d.d. maart 2014 en de notitie over de toegang tot zorg en ondersteuning: inrichting van een sociaal wijkteam in de gemeente Wijk bij Duurstede.

1.In nadere regels (beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning 2015, financieel besluit Maatschappelijke ondersteuning 2015) wordt uiteengezet hoe de uit te voeren regels, zoals gesteld in de verordening en het beleidsplan, door het college worden toegepast.

1.De doelgroepen van de decentralisaties overlappen elkaar. Zo kan iemand werkzoekend zijn,

1.ondersteuning nodig hebben vanwege een beperking en jeugdhulp krijgen. De decentralisaties

1.komen, bij wijze van spreken, op huishoudenniveau bij elkaar. Om deze reden heeft op deze gebieden een intensieve afstemming plaatsgevonden. In de verordening Jeugdhulp en de verordening Maatschappelijke ondersteuning 2015 is deze afstemming zichtbaar gemaakt door: zoveel mogelijk dezelfde terminologie te gebruiken (bijvoorbeeld de termen ‘maatwerkvoorziening’, ‘algemene voorziening’, ‘persoonsgebonden budget’) en dezelfde structuur aan te houden.

1.Deze verordening vindt zijn basis in de modelverordening, opgesteld door de VNG.

1.Wettelijke grondslag verordening

1.In de verordening dient overeenkomstig de artikelen 2.1.3 tweede tot en met vierde lid, 2.1.4 derde en zevende lid, en 2.1.6 van de Wmo 2015 in ieder geval bepaald te worden:

  • ·

    op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een

    maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

  • ·

    op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • ·

    welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met

    betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten;

  • ·

    ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;

  • ·

    ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;

  • ·

    op welke wijze inwoners, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

  • ·

    op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt berekend;

    en

  • ·

    op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

1.Ook dient de gemeente overeenkomstig de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 per verordening regels te stellen:

  • ·

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

  • ·

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

1.Daarnaast kan de gemeente op grond van de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.7 en 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015:

  • ·

    bepalen dat cliënten voor algemene en collectieve voorzieningen, niet zijnde

    cliëntondersteuning en maatwerkvoorzieningen, een bijdrage verschuldigd zullen zijn;

  • ·

    de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen, ook wanneer de cliënt de ondersteuning zelf inkoopt met een persoonsgebonden budget, in de verordening verschillend vaststellen;

  • ·

    bepalen dat in geval van een minderjarige cliënt die niet zelf de eigenaar is van de woning, een bijdrage wordt opgelegd aan diens onderhoudsplichtige ouders en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de cliënt uitoefent;

  • ·

    bepalen dat aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie en vaststellen wat de toepasselijke grenzen zijn met betrekking tot de financiële draagkracht;

  • ·

    bepalen onder welke voorwaarden betreffende het tarief de persoon aan wie een

    persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de ondersteuning kan inkopen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

1.Artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wmo 2015 biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015 andere regels te stellen.

1.Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van inwoners en de gemeente.

1.Wijzigingen zijn aangebracht in de volgende artikelen:

  • ·

    Artikel 1 begripsomschrijvingen is nogal uitgebreid met meer en andere begrippen dan het artikel 1.1.1 in de wet aangeeft. Doel hierbij is om de in de verordening gebruikte begrippen en de betekenis ervan te duiden;

  • ·

    Artikel 2.2 eerste lid, het begrip <loket> gebruikt als centraal punt voor een melding;

  • ·

    Artikel 2.3 onderzoek lid 1, is het ‘gesprek’ in opgenomen. In hetzelfde artikel is lid 8 extra toegevoegd: bij het onderzoek wordt rekening gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt. De Wmo 2015 schrijft dit al voor;

  • ·

    Artikel 2.9 Voorwaarden en weigeringsgronden is geactualiseerd en overgenomen uit de Wmo verordening gemeente Wijk bij Duurstede 2013;

  • ·

    Artikel 3.2 Maatwerkvoorziening lid 5 overgenomen van de huidige verordening, juist om de mate van maatwerk te kunnen toepassen. Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een budget;

  • ·

    Artikel 3.3 Persoonsgebonden budget lid 4 is toegevoegd dat een pgb aan het sociaal netwerk, waaronder familie, besteed kan worden;

  • ·

    Artikel 6.2 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen: wordt onder het regime van het minimabeleid geplaatst, uitgevoerd door de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug en opgenomen in de beleidsregels Bijzondere Bijstand;

  • ·

    Artikel 7.1 Hardheidsclausule: in de modelverordening was geen hardheidsclausule opgenomen. Deze is uit zorgvuldigheid toegevoegd;

  • ·

    Artikel 7.2 Indexering: in de modelverordening was geen indexering opgenomen. Deze is zorgvuldigheid halve toegevoegd;

  • ·

    In de modelverordening wordt optioneel aangegeven om het door het gemeentebestuur gevoerde beleid (meer) jaarlijks te evalueren. Aangezien de Wmo 2015 in artikel 2.1.2 aan de gemeenteraad de verplichting oplegt van een (meer)jaarlijks beleidsplan, is het evident dat genoemd plan wordt geëvalueerd. Daarom is een ‘artikel Evaluatie’ niet opgenomen in de verordening.