Havenbeheersverordening Wijk bij Duurstede 2016

Geldend van 13-04-2016 t/m heden

Intitulé

Havenbeheersverordening Wijk bij Duurstede 2016

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Wijk bij Duurstede;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 februari 2016;

gelet op het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet en het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de:

Havenbeheersverordening Wijk bij Duurstede 2016:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip;

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • -

    exploitant: eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

  • -

    gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de IMO Code voor het vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen over zee (International Maritime Dangerous Goods Code), de Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (International Bulk Chemical Code), de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gemaakte gassen in bulk vervoeren (International Gas Carrier Code) en het in de bijlage bij het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren opgenomen Reglement (ADN), met uitzondering van eetbare oliën;

  • -

    haven: wateren die in het beheer zijn van onze gemeente en die voor de scheepvaart openstaan, alsmede alle daartoe behorende kaden, kunstwerken, meergelegenheden, trappen, scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven en los- en laadplaatsen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;

  • -

    schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;

  • -

    schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;

  • -

    tankschip: schip, gebouwd of aangepast en gebruikt voor het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing in de haven, zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende gewaarmerkte tekening 2015-HBV-01

Artikel 1.3 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen 8 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het college kan deze termijn eenmaal met ten hoogste 4 weken verlengen.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing op aanvragen om vergunning of ontheffing op grond van deze verordening.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Het college kan aan een vergunning, vrijstelling en ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden.

Artikel 1.5 Geldigheidsduur

  • 1. Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning of vrijstelling verleend voor onbepaalde tijd.

  • 2. Een ontheffing voor een eenmalige gedraging of handeling wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, met dien verstande dat de ontheffing voor maximaal zes maanden wordt verleend.

Artikel 1.6 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

Het college kan een vergunning of ontheffing in ieder geval weigeren, wijzigen of intrekken als:

  • a.

    dit in het belang van de orde, de veiligheid en het milieu in of in de omgeving van de haven, of de kwaliteit van de dienstverlening in de haven noodzakelijk is;

  • b.

    de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • c.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na de verlening daarvan, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan deze is vereist;

  • d.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • e.

    hiervan geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • f.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Verplichtingen van houders van toestemmingen

Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend houdt deze, of een kopie hiervan, aan boord van het schip waarop deze betrekking heeft, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.

Artikel 1.8 Normadressaat

  • 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2. Bij afwezigheid van een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 1.9 Aanwijzing havenmeester

Het college wijst een havenmeester aan.

Artikel 1.10 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen in het kader van de orde, de veiligheid, de bescherming van het milieu, de kwaliteit van de dienstverlening in of in de omgeving van de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, over:

  • a.

    de gegevens die aan de havenmeester moeten worden gemeld voordat met een schip een haven wordt aangedaan, voordat ligplaats wordt ingenomen of voordat bepaalde activiteiten worden ondernomen;

  • b.

    de wijze waarop de melding, bedoeld onder a, dient plaats te vinden;

  • c.

    de wijze waarop een aanvraag om een vergunning dient plaats te vinden;

  • d.

    de voorwaarden waaronder schepen zich in een door het college aangewezen gebied mogen bevinden, welke betrekking kunnen hebben op daar te ondernemen activiteiten en op eisen waaraan schepen of bemanning moeten voldoen om deze activiteiten te mogen ondernemen;

  • e.

    de aanvraag van een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.3 en 3.7;

  • f.

    de wijze van afmeren van schepen en het innemen van een ligplaats.

Hoofdstuk 2 Orde in en gebruik van de haven

Artikel 2.1 Verkeerstekens

  • 1. Het college kan in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en deze voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2. Het is verboden te handelen in strijd met verkeerstekens of de daarbij behorende nadere aanduidingen.

  • 3. Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.2 Verbod nemen ligplaats

Het is verboden met een schip ligplaats te doen nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij dit geschiedt in overeenstemming met geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen en met instemming van de eigenaar, huurder of erfpachter van het aan de plaats gelegen terrein.

Artikel 2.3 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland

  • 1. Het is verboden een boorinstallatie, werkeiland of soortgelijk object op te vijzelen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing als de boorinstallatie, het werkeiland of een soortgelijk object zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting, waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 4. De aanvraag voor een ontheffing bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam en technische gegevens van het op te vijzelen object;

    • b.

      de naam van de scheepsagent;

    • c.

      het resultaat van het bodemonderzoek; en

    • d.

      de aard en tijdsduur van de uit te voeren activiteiten.

  • 5. Het college kan gebieden aanwijzen waar het in het eerste lid bedoelde verbod niet van toepassing is.

Artikel 2.4 Voorzieningen en voorwerpen

  • 1. Het is eenieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben, te plaatsen of aan te brengen, als daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, voor het laden en lossen van schepen.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.5 Verboden bij laden en lossen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op de kaden goederen te laten liggen na verloop van de door de havenmeester voor inlading of wegvoering bepaalde termijn;

    • b.

      op de kaden tot op een afstand van 2 meter van de damwand cq kademuur materialen, goederen of voorwerpen ten behoeve van overslag op te slaan welke opslag een totaalgewicht van 500 kg per m2 te boven gaat;

    • c.

      op de kaden vanaf 2 meter tot 10 meter vanaf de damwand cq kademuur materialen, goederen of voorwerpen ten behoeve van overslag op te slaan welke opslag een totaalgewicht van 2.500 kg per m2 te boven gaat;

    • d.

      op de kaden vanaf 10 meter vanaf de damwand cq kademuur materialen, goederen of voorwerpen ten behoeve van overslag op te slaan welke opslag een totaalgewicht van 6.500 kg per m2 te boven gaat;

    • e.

      op de kaden vaste of verplaatsbare los- en laadinrichtingen, zoals kranen, transporteurs of dergelijke toestellen, werken of inrichtingen te hebben of in gebruik te nemen;

    • f.

      op de kaden te lossen of te laden door middel van drijvende kranen, transporteurs of dergelijke drijvende toestellen, werken of inrichtingen;

    • g.

      goederen te laden of te lossen op de kaden op zodanige wijze dat daardoor naar het oordeel van de havenmeester het laden en lossen van andere goederen belemmerd of verhinderd wordt;

    • h.

      op de kaden hooi, stro, riet of andere lichtontvlambare stoffen op te slaan.

  • 2.

    De verboden als bedoeld in het eerste lid onder c. en d. gelden niet voor toestellen, werken of inrichtingen die onmiddellijk vóór het lossen of laden van een vaartuig worden aangevoerd en onmiddellijk ná het lossen of laden worden verwijderd.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 2.6 Het laden en lossen van gevaarlijke stoffen

Behoudens op door het college aan te wijzen plaatsen is het verboden de kaden te gebruiken voor het laden en lossen van ontplofbare, licht ontvlambare, schadelijke, hinderlijke en giftige stoffen. Aan deze aanwijzingen kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 2.7 Het laden en lossen van zand en andere stoffen

Het is de schipper van een vaartuig verboden aan de kaden zand, ijzer, puin, graan, steenkolen, turfstrooisel, of soortgelijke stoffen te lossen of te laden, op zodanige wijze dat die stoffen op enigerlei wijze in het water geraken.

Artikel 2.8 Reiniging kade

De schipper is verplicht ervoor zorg te dragen dat, nadat zijn vaartuig is geladen en gelost, de kade wordt gereinigd.

Artikel 2.9 Verhalen van schepen

  • 1. Het college kan een schipper of exploitant schriftelijk opdragen een schip te verhalen of te doen verhalen naar een andere ligplaats, als dit in het kader van de bescherming van de orde, de veiligheid of het milieu in of in de omgeving van de haven noodzakelijk is.

  • 2. Als geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht een schip te verhalen, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant verhalen of doen verhalen.

  • 3. In spoedeisende gevallen of als de exploitant onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant direct verhalen of doen verhalen.

Artikel 2.10 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

  • 1. Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken als het schip:

    • a.

      aan de grond zit;

    • b.

      gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt; of

    • c.

      ter hoogte van de kade of oever wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren.

  • 2. Tijdens het gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven is een persoon die bekend is met de bediening van het schip in de stuurhut aanwezig.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing als het een aan een ander schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 2.11 Overlast aan vaartuigen

Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, is het anderen dan de eigenaar of schipper van een schip niet toegestaan, zonder goedkeuring van de eigenaar of schipper dat schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich daarop te bevinden of los te maken.

Artikel 2.12 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

  • 1. Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken aan het schip of de omgeving, worden direct aan de havenmeester gemeld.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 2.13 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de schipper verplicht, als hij met zijn schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.1 daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.

Hoofdstuk 3 Veiligheid en bescherming milieu in en in de omgeving van de haven

Artikel 3.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

  • 1. Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.2 Gebruik afvalverbrandingsoven

Het is eenieder verboden aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.

Artikel 3.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:

  • a.

    daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester; en

  • b.

    de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.

Artikel 3.4 Veilige toegang

  • 1.

    Een afgemeerd schip beschikt over een toegang welke geen gevaar of schade aan personen kan veroorzaken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet met betrekking tot binnenschepen waarbij:

  • a.

    de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen; of

  • b.

    het afmeren van korte duur is.

Artikel 3.5 Verbod gebruik hoofdmotor

  • 1.

    Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, met uitzondering van direct voor vertrek van het schip.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.6 Deugdelijk afmeren

  • 1.

    Het is eenieder verboden te laden of te lossen op een schip dat op ondeugdelijke wijze is afgemeerd.

  • 2.

    Het is verboden om de Safe Working Load van aan de wal geplaatste bolders te overschrijden. De Safe Working Load van bolders geldt bij een verticale troshoek van maximaal 45 graden.

  • 3.

    Het college kan van het in dit artikel bepaalde ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.7 Gebruik van ankers

  • 1.

    Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij:

    • a.

      ligplaats wordt genomen in een boeienspan of een palenligplaats; of

    • b.

      dit geschiedt door een drijvende kraan, waarbij zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de in de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken en het voornemen daartoe overeenkomstig het tweede lid aan de havenmeester is gemeld.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid, onder b, vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.8 Gebruik van spudpalen

  • 1.

    Het is verboden een spudpaal te gebruiken, tenzij dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 2.1.

  • 2.

    Onder spudpaal wordt verstaan een voorziening waarmee een schip zichzelf in de bodem kan verankeren door middel van verticale meerpalen waarmee het schip zelf is uitgerust;

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.9 Gebruik generatoren door binnenschepen

  • 1.

    Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.10 Verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Het is eenieder verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij:

    • a.

      het schip ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend; of

    • b.

      per scheepsbezoek aan de haven de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, en:

    1°. als de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip, er voor de reparatiewerkzaamheden door een gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;

    2°. dat doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelen bekend zijn beschikbaar zijn, en;

    3°. de werkzaamheden plaatsvinden op ten minste 25 meter van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal.

    2.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.11 Ontsmetten van schepen

  • 1.

    Het is verboden een schip of de lading te ontsmetten door het te behandelen met gassen of stoffen die gassen afstaan.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het verboden een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm die is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan, te ontsmetten, tenzij dit wordt gedaan door een gasmeetdeskundige die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, tweede en vierde lid, van de Wet gewasbescherming en biociden, en voor het schip een verklaring is afgegeven dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.

  • 3.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Hoofdstuk 4 Handhaving

Artikel 4.1 Aanwijzingen

  • 1.

    Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer, het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 2.

    Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Artikel 4.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 4.3 Toezichthoudende ambtenaren

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde is belast de havenmeester.

  • 2.

    Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 4.4 Betreden van woonruimten

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht

  • 1.

    De Havenbeheerverordening Wijk bij Duurstede 2010 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een krachtens de Havenbeheerverordening Wijk bij Duurstede 2010 verleende vergunning, ontheffing of vrijstelling geldt als vergunning, ontheffing of vrijstelling verleend krachtens deze verordening. Burgemeester en wethouders kunnen deze ambtshalve vervangen door een vergunning, ontheffing of vrijstelling krachtens deze verordening. Ambtshalve vervanging kan gepaard gaan met een wijziging van beperkingen en voorschriften.

  • 3.

    Aanvragen om vergunning of ontheffing die zijn ingediend onder de Havenbeheersverordening Wijk bij Duurstede 2010 maar waarop nog niet is beschikt bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld overeenkomstig deze verordening.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Havenbeheersverordening Wijk bij Duurstede 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 maart 2016.
De raad voornoemd,
De griffier, De voorzitter,

Toelichting bij de Havenbeheersverordening Wijk bij Duurstede 2016

Algemene toelichting

Voor de opzet van de Havenbeheersverordening maken we gebruik van het VNG model dat in 2013 op initiatief van en in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Binnenhavens tot stand is gebracht. Uitgangspunt voor het vaststellen van een Havenbeheersverordening is dat deze van toepassing is op de wateren binnen de gemeentegrenzen die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart open staan. Dit kunnen ook wateren zijn die aan anderen toebehoren als de gemeente deze beheert, ze een openbaar karakter hebben en op enigerlei wijze voor het publiek toegankelijk zijn.

Jachthavens onder particulier beheer vallen niet onder het bereik van de verordening. Daar is het gebruikelijk dat door de beheerder een privaatrechtelijk havenreglement wordt gehanteerd dat van toepassing is op overeenkomsten van huur en verhuur van ligplaatsen in die haven. Daarnaast is op dergelijke havens het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

Het begrip haven en daarmee het toepassingsgebied van de verordening omvat ook de kaden, meergelegenheden en andere havenwerken die zich in de genoemde wateren bevinden of daaraan grenzen.

Ter verduidelijking en afbakening van wat de verordening als haven beschouwt – en daarmee wat het toepassingsgebied van de verordening is – worden de betreffende havengebieden op een kaart ingetekend en begrensd. Deze kaart wordt als bijlage bij de verordening gevoegd.

De verordening bevat kaderstellende regels die van toepassing zijn op schepen wanneer deze een haven aandoen die wordt beheerd door de gemeente.

De voorschriften in de verordening zijn aanvullend ten opzichte van hogere regelgeving zoals onder andere de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, het Rijnvaartpolitiereglement en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Voor het geval onverhoopt strijdigheid zou bestaan tussen de regels uit de verordening en een hogere wettelijke regeling, dan gaat de laatste uiteraard voor.

Verkeersregels op het water

In diverse wetten, reglementen, besluiten en regelingen, zijn voorschriften opgenomen die van toepassing zijn op het verkeer op het water. Voor zover hier relevant worden de volgende vier wettelijke regelingen genoemd.

1.Scheepvaartverkeerswet (Svw)

De Scheepvaartverkeerswet (Svw) is de basis van alle verkeersregels voor de scheepvaart in Nederland. Hierin staan algemene regels voor het veilige en vlotte verloop van het scheepvaart-verkeer.

De Scheepvaartwet regelt onder meer:

  • -

    de veiligheid en de doorstroming van het scheepvaartverkeer;

  • -

    het in standhouden en onderhouden van vaarwegen;

  • -

    het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan oevers, dijken, bruggen;

  • -

    het voorkomen of beperken van verontreiniging door scheepvaart.

Deze regels zijn verder uitgewerkt in onder meer het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en/of het Rijnvaartpolitiereglement (RPR).

Artikel 42 van de Svw bepaalt dat de bevoegdheid van de gemeenteraad tot het stellen van regels ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet gehandhaafd blijft, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

2.Binnenvaartpolitiereglement (BPR)

De verkeersregels voor de binnenvaart zijn verder uitgewerkt in het BPR.

In het BPR staan bijvoorbeeld de voorrangsregels, regels over verlichting en geluidsseinen, en verkeerstekens.

In het BPR zijn de eisen vastgelegd die aan de bouw, de inrichting en de uitrusting van een (vracht)schip worden gesteld.

Ook regelt deze wet de eisen die aan de vakbekwaamheid van schippers wordt gesteld,bijvoorbeeld wanneer een groot vaarbewijs is vereist.

In het BPR is verder en ondermeer bepaald dat het verboden is te zwemmen in havens, nabij een brug, stuw of sluis, in de vaarweg voor doorgaande scheepvaart en in routes van veerponten.

3.Rijnvaartpolitiereglement (RPR)

Voor Rijn, Waal en Lek geldt niet het BPR, maar het RPR. De verkeersregels in het BPR en het RPR zijn overigens op veel punten gelijkluidend.

Hoewel het RPR van toepassing is op de daarin met name genoemde wateren, gelden op grond van het Vaststellingsbesluit BPR een aantal voorschriften uit het BPR tevens voor de Boven-Rijn, de Waal, het Pannerdensch Kanaal, de Neder-Rijn en de Lek, en op de daaraan gelegen havens, laad- en losplaatsen en recreatieplassen (Bijvoorbeeld het verbod om te zwemmen in havens en nabij een brug, stuw of sluis).

4.Besluit administratieve bepalingen Scheepvaartverkeer (Babs)

Het Babs bepaalt wanneer een officieel verkeersbesluit nodig is. Dit is het geval bij het plaatsen van gebods- en verbodsborden. Een ligplaatsverbod wordt weer niet geregeld via een verkeersbesluit,omdat op de meeste vaarwegen al een algemeen ligplaatsverbod (vanuit het BPR) geldt. Dan is juist een verkeersbesluit nodig voor het aanwijzen van ligplaatsen waar schepen (tijdelijk) mogen aanmeren.

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

De rechtsbeschermingsmogelijkheden die de Awb biedt, zijn ook van toepassing ten aanzien van besluiten op grond van de havenbeheersverordening. Dit houdt in dat tegen een besluit van of namens het college binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift kan worden ingediend bij het college. Tegen het besluit op het bezwaarschrift kan binnen zes weken beroep worden aangetekend bij de rechtbank. Tegen de uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden aangetekend bij de Afdelingbestuursrechtspraak van de Raad van State.

De bevoegdheden die in de verordening zijn toegekend aan het college. Een aantal van deze bevoegdheden zal het college mandateren aan de door haar aan te wijzen havenmeester. De Awb regelt de verhouding tussen de mandaatgever en de gemandateerde.

Opbouw verordening

In hoofdstuk 1 staan de algemene regels die voor alle bij deze verordening aangewezen wateren gelden.

Hoofdstuk 2 bevat ordebepalingen zoals de verboden die voor alle vaartuigen gelden.

In hoofdstuk 3 zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van de veiligheid en regels ter bescherming van het milieu. Deze voorschriften zijn slechts van toepassing voor zover andere milieuwetgeving of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is.

In hoofdstuk 4 zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk zijn om de verordening adequaat te kunnen handhaven.

Hoofdstuk 5 bevat tenslotte de overgangs- en slotbepalingen.

Toelichting op artikelen

Er is niet gekozen voor een toelichting per artikel, omdat veel artikelen voor zich spreken. Alleen de artikelen die toelichting behoeven, worden hierna behandeld.

Artikel 1.1 en 1.2 Begripsomschrijving haven en toepassingsgebied verordening

Het begrip haven omvat die wateren die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart open staan met inbegrip van de daartoe behorende havenwerken zoals kades, meeraangelegenheden enz. die zich in de wateren bevinden of daaraan grenzen. Ter afbakening en verduidelijking wordt het havengebied op een kaart ingetekend en wordt deze als bijlage bij de verordening opgenomen.

Jachthavens onder particulier beheer vallen niet onder het bereik van deze verordening. Daar is het gebruikelijk dat door de beheerder een privaatrechtelijk havenreglement wordt gehanteerd dat van toepassing is op overeenkomsten van huur en verhuur van ligplaatsen in die haven. Daarnaast is op dergelijke havens het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

Artikel 1.5 Geldigheidsduur

Het tweede lid bepaalt dat een ontheffing, als deze wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, maar niet voor een duur langer dan zes maanden. Een gedraging of handeling die langer duurt dan zes maanden kan worden beschouwd als een activiteit die vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer.

Lex silencio positivo is het ontstaan van een positieve fictieve beschikking bij het niet tijdig beslissen op een aanvraag (zie paragraaf 4.1.2.2. van de Algemene wet bestuursrecht). Voor vergunningregimes die onder de Europese Dienstenrichtlijn vallen, is de lex silencio positivo van toepassing. Echter om dwingende reden van algemeen belang zoals openbare orde en veiligheid kan hiervan worden afgezien. Dit moet uitdrukkelijk bepaald worden in de betreffende wetten/verordeningen. Voor vergunningregimes die niet onder de Europese Dienstenrichtlijn vallen is de lex silencio positivo alleen van toepassing als dat uitdrukkelijk in de verordening is bepaald.

Omdat tijdige dienstverlening bij ons hoog in het vaandel staat, adviseren wij de lex silencio

positivo breed in te zetten. Met lid 3 van dit artikel wordt de lex silencio positivo van toepassing op alle aanvragen om vergunning of ontheffing op grond van deze verordening.

Artikel 1.6 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

Onder het bepaalde in onderdeel c worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing. Daarbij worden vanzelfsprekend de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen.

Artikel 1.8 Normadressaat

De schipper is in beginsel verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, tenzij anders is bepaald. Dit laatste heeft bijvoorbeeld betrekking op die artikelen waarin expliciet is bepaald dat ’een ieder’ zich aan dat voorschrift dient te houden.

In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een schipper, de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Dit voorschrift is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.

Artikel 1.9 Aanwijzing havenmeester

In de verordening worden bevoegdheden toegekend aan het college. In de praktijk zal het college deze bevoegdheden vaak aan een door haar aangewezen havenmeester mandateren. Artikel 1.9 vormt de basis voor deze aanwijzing. De havenmeester oefent de bevoegdheden in dat geval niet op eigen gezag uit, maar namens het college.

In hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht is de verhouding tussen de mandaatgever en de gemandateerde geregeld. In de eerste plaats kan de mandaatgever de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Voorts verschaft de gemandateerde de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. De mandaatgever blijft bevoegd om de bevoegdheid zelf uit te oefenen. Ook kan de mandaatgever de bevoegdheid te allen tijde intrekken.

Artikel 2.1 Verkeerstekens

In het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: Bpr) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven. Het Bpr regelt de verkeersafhandeling, terwijl de verordening het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (milieu, orde en veiligheid).

Artikel 2.2 Verbod nemen ligplaats

In dit artikel wordt er vanuit gegaan dat er zonder ligplaatsvergunning en zonder ligplaatsenoverzicht wordt gewerkt. Ligplaats nemen of zich met een schip op een ligplaats bevinden is alleen toegestaan als dit gebeurt in overeenstemming met de geplaatste verkeerstekens of met instemming van de eigenaar, huurder of erfpachter van het aan de plaats gelegen terrein.

Artikel 2.3 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland

Dit artikel is opgenomen in verband met het mogelijk gebruik van de haven door werkeilanden. Bij

het opvijzelen – dat is het met behulp van de aan boord geplaatste vijzels op eigen kracht

verheffen van een werkeiland – worden de poten van het werkeiland op de bodem geplaatst.

Vervolgens werkt het werkeiland zich omhoog.

De gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag tot een ontheffing bieden de

mogelijkheid om tot een goede beoordeling van de nautische en andere veiligheidsaspecten van

de haven te komen. De gegevens die moeten worden overgelegd bij de aanvraag om een

ontheffing omvatten dan ook tevens een mededeling over de resultaten van het door de exploitant

uit te (laten) voeren bodemonderzoek.

Vaak zijn er gebieden waarvan bekend is dat er géén ondergrondse infrastructuur

aanwezig is. In die gevallen kan het college die gebieden, bijvoorbeeld havenbekkens, aanwijzen

om onnodige ontheffingsaanvragen te voorkomen.

Artikel 2.5 Verboden bij laden en lossen

Het toegestane maximale gewicht van de opslag op de kades is overeenkomstig hetgeen daarover is geadviseerd in het terzake relevante geotechnisch advies van de Grontmij. Om reden van duidelijkheid en kenbaarheid is gekozen om het maximale gewicht uit te drukken in kg/m2 in plaats van kN/m2.

Artikel 2.9 Verhalen van schepen

In bepaalde gevallen moeten schepen - in verband met de orde, veiligheid of het milieu - verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er in overeenstemming met de daarvoor toepasselijke regels of met toestemming van het college.

Om de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, is in het eerste lid bepaald dat de beslissing op schrift dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt als dit noodzakelijk is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt.

De eigenaar, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Als medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden.

Het derde lid regelt dat schepen in verband met de veiligheid of het milieu met spoed – en voor rekening en risico van de exploitant - verhaald kunnen worden als zich een calamiteit voordoet in de haven of als de exploitant onbekend is. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor incidentenbestrijdingsvaartuigen.

Artikel 2.10 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

Dit artikel beoogt de onderwaterinfrastructuur in de haven te beschermen. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats. Onder gebruik wordt in dit geval verstaan, dat de schroeven een daadwerkelijke waterverplaatsing genereren; als de schroeven dit niet doen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een verstelbare schroef in een neutrale positie, dan is dit artikel niet van toepassing.

Het verbod van dit artikel geldt ook in die situaties waarbij het schip op spudpalen ligt of als men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd. Reden waarom het verbod wordt ingevoerd ligt in het feit dat wanneer door gebruikers van de haven schepen gaande worden gehouden zeer gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Voorts kan – met name – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen als een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.

Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.

Artikel 2.12 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

Dit artikel bevat de verplichting om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. Een voorbeeld hiervan is het niet functioneren van de inert gasinstallatie op een tankschip. De bepaling is van toepassing op alle schepen en is een aanvulling op de meldingsartikelen van de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen die alleen van toepassing is op zeeschepen met gevaarlijke stoffen.

Artikel 3.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

Het in het eerste lid gestelde verbod beperkt zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip; handelingen gepleegd aan wal vallen hierbuiten. Het is onder meer verboden om aan boord van een schip , door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt .

Op grond van het tweede lid kan het college ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld als dit bij kan dragen aan het voorkomen van een schoorsteenbrand bij een schip dat al langer stilligt.

Artikel 3.2 Gebruik afvalverbrandingsoven

Dit artikel is opgenomen in verband met het toenemende gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen. Ter voorkoming van gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het schip is afgemeerd, is het verboden afvalverbrandingsovens aan boord van schepen te gebruiken. Afval kan afgegeven worden aan de daartoe bestemde inzamelaars.

Artikel 3.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Uit het oogpunt van veiligheid en het voorkomen van belemmeringen van de vaarweg regelt dit artikel dat als stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden. Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te worden verwijderd.

Het opnemen van een verbod is niet noodzakelijk in verband met de werkingssfeer van de Waterwet en het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 3.4 Veilige toegang

In de havenpraktijk doen zich bij de betreding van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voor. Daarom wordt voorgeschreven dat schepen in principe over een toegang dienen te beschikken waardoor – in redelijkheid – geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.

Voor met name binnenschepen is het in sommige gevallen echter niet mogelijk of zeer onpraktisch om een dergelijke toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situaties kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig. Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om bij dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.

Artikel 3.5 Verbod gebruik hoofdmotor

Het komt regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. Het artikel betreft geen absoluut verbod, maar is afhankelijk van een aanwijzing van gebieden door het college. Bovendien kan het college ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld ten dienste van proefdraaien van de hoofdmotor.

Artikel 3.6 Deugdelijk afmeren

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Om hiertegen op te kunnen treden is dit artikel opgenomen. De hier geformuleerde norm richt zich tot ‘eenieder’; hierdoor kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal gehouden worden aan de verplichting.

Artikel 3.7 Gebruik van ankers

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van een anker gebruik te maken, met uitzondering van de gevallen genoemd in het eerste lid, onder a en b.

Artikel 3.8 Gebruik van spudpalen

In de onderwaterbodem van de haven kunnen zich infrastructurele voorzieningen bevinden, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is om gebruik te maken van spudpalen, tenzij dit geschiedt overeenkomstig de aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen. Daarnaast kan het college ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod, voor zover daartoe aanleiding is.

Artikel 3.9 Gebruik generatoren door binnenschepen

Het is verboden om in een door het college aan te wijzen gebied aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken. Dit verbod is opgenomen in het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit.

Artikel 3.10 Verrichten van werkzaamheden

Dit artikel geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen; hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden. Het verbod richt zich tot ‘eenieder’.

Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen.

Teneinde te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid, onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. Als de werkzaamheden langer dan drie dagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.

Artikel 3.11 Ontsmetten van schepen

Omdat tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip (het ontsmetten) risico's kunnen ontstaan voor het havengebied is dit in beginsel verboden.

Het in het tweede lid opgenomen verbod om te ontsmetten is beperkt tot schepen die zijn geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer. Er wordt ook rekening gehouden met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen.

In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Via voorwaarden verbonden aan de ontheffing kan gerealiseerd worden dat het ontsmetten op een bepaald, daarvoor geschikte plaats plaatsvindt. In de praktijk zal de havenmeester namens het college bepalen of in het specifieke geval mag worden ontsmet en waar dat, met het oog op de veiligheid van de omgeving, dient plaats te vinden.

Artikel 4.1 Aanwijzingen

In het kader van een goed havenbeheer is het noodzakelijk ten aanzien van schepen die gevaar,schade of hinder of ernstige gevolgen voor de orde of veiligheid met zich mee (kunnen) brengen,

maatregelen te kunnen (doen) treffen in aanvulling op wat al is bepaald in de verordening. In hetergste geval kan het gaan om schepen die in brand staan, dreigen te zinken of schepen waaruit

gevaarlijke stoffen lekken. Door middel van een aanwijzing van het college kan opgedragenworden bepaalde maatregelen te treffen. Deze kunnen variëren van het treffen vannoodvoorzieningen aan boord van het schip, tot – in het uiterste geval – een aanwijzing de haven

niet aan te doen of deze te verlaten.

De te treffen maatregelen en het verbod worden, zo nodig achteraf, op schrift gesteld.

Artikel 4.4 Betreden van woonruimten

Onder het begrip ‘woning’ moet tevens worden verstaan een woning aan boord van een schip.

In artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een toezichthouder een woning niet mag betreden als de bewoner daar geen toestemming voor geeft.

In artikel 149a van de Gemeentewet is de bevoegdheid opgenomen voor de gemeenteraad om in verband met de naleving van voorschriften inzake handhaving van de openbare orde of veiligheid en bescherming van het leven of de gezondheid van personen, in een verordening te bepalen dat de met het toezicht op de naleving of de opsporing belaste personen bevoegd zijn binnen te treden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

In de Algemene wet op het binnentreden is bepaald dat voor binnentreden zonder toestemming van de bewoner een machtiging noodzakelijk is. De Algemene wet op het binnentreden maakt onderscheid tussen het bevoegd zijn tot binnentreden in een woning en het nodig hebben van een machtiging om tot binnentreden in een woning in een concreet geval over te mogen gaan.

Artikel 149a attribueert aan de gemeenteraad de bevoegdheid om personen de bevoegdheid, en dus niet de machtiging, te verlenen tot binnentreden.

Op grond van art. 5:27, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast, bevoegd tot het verlenen van deze machtiging.