Regeling vervallen per 01-01-2012

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2009

Geldend van 29-04-2009 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2009

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2009

Inhoudsopgave

  • Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2009

    (inclusief eerste en tweede wijziging)

    pagina

    Inleiding

    3

    Hoofdstuk 1.

    Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

    (artikel 1)

    3

    Hoofdstuk 2.

    Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage.

    (artikel 2 tot en met 4)

    4

    Hoofdstuk 3.

    Hulp bij het huishouden.

    (artikel 5)

    5

    Hoofdstuk 4.

    Woonvoorzieningen.

    (artikel 6)

    6

    Hoofdstuk 5.

    Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

    (artikel 7 tot en met 9)

    7

    Hoofdstuk 6.

    Verplaatsen in en rond de woning.

    (artikel 10)

    8

    Hoofdstuk 7.

    Advisering en samenhangende afstemming.

    (artikel 11 en 12)

    8

    Hoofdstuk 8.

    Slotbepalingen.

    (artikel 13 en 14)

    9

    Bijlage 1 (bijlage bij artikel 8)

    Toelichting

    Toelichting op het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente Winterswijk 2009.

    10

    Hoofdstuk 1.

    Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

    (artikel 1)

    10

    Hoofdstuk 2.

    Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage.

    (artikel 2 tot en met 4)

    12

    Hoofdstuk 3.

    Hulp bij het huishouden.

    (artikel 5)

    14

    Hoofdstuk 4.

    Woonvoorzieningen

    (artikel 6)

    15

    Hoofdstuk 5.

    Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

    (artikel 7 tot en met 9)

    16

    Hoofdstuk 6.

    Verplaatsen in en rond de woning.

    (artikel 10)

    17

    Hoofdstuk 7.

    Advisering en samenhangende afstemming.

    (artikel 11 en 12)

    18

Burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk;

gelet op artikel 5, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk;

b e s l u i t e n :

vast te stellen:

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2009

Inleiding

Naast een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente Winterwijk 2009 is er ook een Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente Winterswijk 2009. In dit Besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de Verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de Verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het Besluit ingevuld.

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    a. op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    b. de voorziening een algemene voorziening betreft;

    c. de voorziening een collectieve voorziening betreft;

    d. er sprake is van de verstrekking van een voorziening voor hulp bij het huishouden bij een hulpvraag die naar verwachting niet langer zal duren dan 13 weken.

  • 3. Woonvoorzieningen die uitsluitend in natura kunnen worden verstrekt zijn: mobiele tilliften (inclusief staliften), losse douchestoelen, douchebrancards, toiletstoelen, badliften en transferhulpmiddelen.

  • 4. Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op 100% van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, met een maximum van € 2218,00. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

  • 5. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar, steekproefsgewijs plaats. De steekproef heeft een omvang van minimaal 10% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage.

Artikel 2 a. Eigen bijdrage /eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd.

  • 2. Voor een (sport) rolstoel wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

  • 3. Er wordt geen eigen bijdrage/eigen aandeel gevraagd van ouders van een aanvrager die jonger is dan 18 jaar.

  • 4. Bij de collectieve vervoersvoorziening betalen mensen geen eigen bijdrage via het Centraal administratie kantoor (CAK)

Artikel 2 b. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel.

De verschuldigde eigen bijdrage en het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft, bedraagt:

  • a.

    voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 17,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.222,- per jaar, het bedrag van € 17,60per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn jaarinkomen en € 22.222,-;

  • b.

    voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € 17,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15.256,- per jaar, het bedrag van € 17,60 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn jaarinkomen en € 15.256,-;

  • c.

    voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan van 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 25,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.222,- per jaar, het bedrag van € 25,20 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn jaarinkomen en € 27.222,-;

  • d.

    voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 25,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 21.058,- per jaar, het bedrag van € 25,20 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn jaarinkomen en € 21.058,-.

Artikel 3. Negenendertig perioden van vier weken.

  • 1. Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende maximaal 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 2 vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

  • 2. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de kostprijs van een voorziening.

Artikel 4. Besparingsbijdrage.

Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een driewielfiets, een fiets in bijzondere uitvoering of een scootmobiel bedraagt€ 0,-.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 5. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

  • 1. Er wordt vanaf 1 januari 2010 een bedrag uitbetaald, dat is gebaseerd op:

    a. het soort hulp bij huishouden (HV1/HV2) waarvoor iemand is geïndiceerd en

    b. het vastgestelde aantal (afgeronde halve/hele) uren binnen de klasse waarvoor iemand is geïndiceerd en

    c. de keuze van de klant voor Pgb –particuliere hulp of Pgb-opdrachtgever

  • 2. Het bedrag dat vanaf 1 januari 2010 wordt uitbetaald bedraagt voor HV 1 Pgb-particuliere hulp €13,75 per uur.

  • 3. Het bedrag dat vanaf 1 januari 2010 wordt uitbetaald voor HV 1 Pgb-opdrachtgever bedraagt €17,50 per uur.

  • 4. Het bedrag dat vanaf 1 januari 2010 wordt uitbetaald bedraagt voor HV2 Pgb– particuliere hulp €20,81 per uur.

  • 5. Het bedrag dat vanaf 1 januari 2010 wordt uitbetaald voor HV2 Pgb- opdrachtgever bedraagt € 22,00 per uur.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 6.

  • 1. De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2. Woonvoorzieningen waarvan de kosten het bedrag van € 50.000,- te boven gaan worden niet verleend, tenzij weigering van de betrokken woonvoorziening – gelet op het belang dat de Wet beoogt te beschermen – zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 3. Terugbetaling van de kosten van de woonvoorziening op grond van artikel 21 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is alleen vereist voor woonvoorzieningen met een waarde van méér dan € 2.500,- .

  • 4. Het in artikel 21 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

    *in het eerste jaar is 100% van de investering verschuldigd;

    *in het tweede jaar is 90% van de investering verschuldigd;

    *in het derde jaar is 80% van de investering verschuldigd;

    *in het vierde jaar is 70% van de investering verschuldigd;

    *in het vijfde jaar is 60% van de investering verschuldigd;

    *in het zesde jaar is 50% van de investering verschuldigd;

    *in het zevende jaar is 40% van de investering verschuldigd;

    *in het achtste jaar is 30% van de investering verschuldigd;

    *in het negende jaar is 20% van de investering verschuldigd;

    *in het tiende jaar is 10% van de investering verschuldigd.

    In alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

  • 5. Het bedrag voor de verhuis- en (her)inrichtingskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente Winterswijk 2008, bedraagt € 2.528,-.

  • 6. Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente Winterswijk 2007, bedraagt € 2528,-.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld op 100 % van de nieuwwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening.

  • 2. Het PGB wordt verstrekt voor de levensduur zoals is opgenomen in het raamcontract met de aanbieder van hulpmiddelen. Uitzondering hierop is een wijziging in de medische situatie van een cliënt, waardoor de aangeschafte voorziening niet meer adequaat is.

  • 3. Jaarlijks wordt er een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie van het voorafgaande jaar. Verstrekking van dit bedrag gaat in, 1 jaar na aanschaf van de voorziening.

Artikel 8

De inkomensgrens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 25 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt 1,5 maal het norminkomen zoals in bijlage 1 weergegeven.

Artikel 9

a. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt maximaal € 954,-.

b. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt maximaal € 2961,-.

c. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 3363,-.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 10.

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op 100 % van de nieuwwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening.

  • 2. Het PGB wordt verstrekt voor de levensduur zoals is opgenomen in het raamcontract met de aanbieder van hulpmiddelen. Uitzondering hierop is een wijziging in de medische situatie van een cliënt, waardoor de aangeschafte voorziening niet meer adequaat is.

  • 3. Jaarlijks wordt er een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie van het voorafgaande jaar. Verstrekking van dit bedrag gaat in, 1 jaar na aanschaf van de voorziening.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 11. Verplicht advies.

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 32 lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente Winterswijk 2008 advies gevraagd moet worden bedraagt € 20.420,-.

Artikel 12. Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het (medisch) onderzoek aandacht besteed aan:

a. de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

b. de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

c. de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

d. psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

e. de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.

Artikel 13. Citeertitel.

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2009.

Artikel 14. Datum van inwerkingtreden.

Dit besluit treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2009.

Winterswijk, 07-04-2009

burgemeester en wethouders

J.P.M. Scheinck drs. M.J. van Beem

gemeentesecretaris burgemeester

Ondertekening

Toelichting op het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente Winterswijk 2009

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Algemeen.

De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder bijvoorbeeld een rolstoelpool, een scootmobielpool of hulp bij huishouden verleend door een wijksteunpunt het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Dit wordt verder uitgewerkt in artikel 1 lid 2.

Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden (de leden 2, 3 en 4.).

Artikel 1. Regels rond verstrekking.

1.1.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

1.2.

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als een algemene voorzieningeen goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur.

Daarnaast zal ook in situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie worden opgevat.

Een PGB is ook niet mogelijk als een collectieve voorziening een adequate oplossing biedt. Het is nl. niet de bedoeling dat het voortbestaan van een collectieve voorziening bedreigd kan worden door het verstrekken van PGB’s.

Indien er een kortdurende indicatie voor hulp bij huishouden wordt afgegeven, wordt de keuze voor een PGB ook niet geboden; net als bij een algemene voorziening is er sprake van een beperkte omvang in tijd/duur.

1.3.

Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor kleinere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen, zoals tilliften, toiletstoelen en dergelijke voorzieningen. Dit artikellid bepaalt dat bepaalde roerende woonvoorzieningen uitsluitend in natura worden aangeboden, om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging.

Deze verstrekking en het niet bieden van een keuze voor een persoongebonden budget hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking.

1.4.

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening en in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget hoeft niet kostendekkend te zijn en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.

1.5.

De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd.

NB: Door de VNG wordt nog onderzocht of de accountant hier eisen aan stelt als het gaat om steekproefsgewijze controle. Dit artikel zal naar aanleiding van die uitkomsten nog aangepast kunnen worden. Bij interne controle is een steekproef van minimaal

10 % gebruikelijk.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage.

Artikel 2. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Artikel 2a

In lid 1 wordt vastgelegd dat er een eigen bijdrage zal worden gevraagd voor bepaalde Wmo-voorzieningen. Dit is bij de vaststelling van de Wmo-verordening en het besluit 2007 een politieke keuze geweest. Deze politieke keuze werd in de verordening al wel verwoord en is nu voor de volledigheid ook in het besluit opgenomen.

In lid 2 wordt de uitzondering voor het vragen van een eigen bijdrage bij een (sport)rolstoel verwoord.

In lid 3 wordt vastgelegd dat er aan de ouder(s)/verzorger(s) van een aanvrager, jonger dan 18 jaar, geen eigen bijdrage wordt gevraagd. In het kader van de zorgplicht van een ouder/verzorger zou gesteld kunnen worden dat er wel een eigen bijdrage zou kunnen worden gevraagd. Er bestaat juridisch gezien echter nog onduidelijkheid over de (on)mogelijkheid van het vragen van een eigen bijdrage aan ouders/verzorgers. E.e.a zal door VWS worden uitgezocht (n.a.v. een vraag van Schülinck). Zodra er nieuws is omtrent dit onderwerp, zullen we dat van Schülinck horen.

Lid 4 geeft aan dat er voor het collectief vervoer geen eigen bijdrage via het Cak geïnd wordt. Geïndiceerden betalen per zone een gereduceerd tarief met een maximum van 5 zones. Hierboven betalen geïndiceerden een openbaar vervoer tarief.

Artikel 2b

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur van het Rijk (AMvB) óók het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemd, handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de AMvB op pagina 21. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden. In dit artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn. Deze bedragen worden door een bepaling in de verordening door de Raad vastgesteld, maar worden hier voor de volledigheid vermeld.

Artikel 3. Negenendertig perioden van vier weken.

Lid 1.Artikel 4.1., lid 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB) bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage (alleen bij voorzieningen in natura en PGB) of het eigen aandeel (alleen bij een financiële tegemoetkoming) over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden. Dit artikel geeft de invulling daarvan.

Lid 2. Indien er een eigen bidjrage wordt gevraagd, mag deze de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Dit geldt ook voor de voorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt.

Artikel 4. Besparingsbijdrage.

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals gebeurt bij verstrekking van een driewielfiets of een scootermobiel, kan het alleen verstrekken van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbijdrage.

Het bedrag wordt vooralsnog op € 0,- gesteld omdat het hanteren van een besparingsbijdrage naast het opleggen van een eigen bijdrage als “dubbelop” wordt gezien.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 5. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

Lid 1 In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.

Bij de vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van het systeem van klassen, zoals dat ook in de AWBZ gehanteerd wordt. Het PGB-bedrag wordt gebaseerd op het daadwerkelijk aantal (halve) uren binnen de klasse waarvoor iemand wordt geïndiceerd. In overleg met de cliënt bepaalt de Wmo consulent het aantal (halve) uren.

Binnen het Pgb wordt onderscheid gemaakt tussen Pgb-particuliere hulp en Pgb-opdrachtgever.

Onder Pgb particuliere hulp wordt verstaan het inkopen van hulp bij huishouden bij bijvoorbeeld een familielid, buurvrouw of vroegere alfahulp. Zij vallen onder de regeling dienstverlening aan huis.

Onder Pgb-opdrachtgever wordt verstaan het inkopen van professionele hulp bij huishouden bij een aanbieder die niet door de gemeente geselecteerd is. De klant sluit met de aanbieder een overeenkomst van opdracht en wordt dus geen werkgever. De werkgeversverplichtingen zijn de verantwoordelijkheid van de organisatie waarbij de hulp wordt ingekocht.

Voor het tarief Pgb- particuliere hulp HV1 is uitgegaan van het aanvaardbare uurloon van €12,20 (bruto) voor alfahulpen. Dit is niet het minimumloon, want dat ligt lager. Het tarief voor Pgb-particuliere hulp HV1 is vastgesteld op €13,75. Dit is het huidige Pgbtarief HV1 dat klanten met een Pgb ontvangen. Op deze manier voorkom je dat de huidige klanten benadeeld worden.

Voor het tarief Pgb- particuliere hulp HV2 is uitgegaan van het huidige Pgbtarief HV2 dat klanten met een Pgb ontvangen. Op deze manier voorkom je dat de huidige klanten benadeeld worden. Dit uurtarief ligt hoger als bij HH1 omdat hier ook meer deskundigheid van verwacht wordt.

Voor het uurtarief Pgb-opdrachtgever HV1 en HV2 is uitgegaan van het uurtarief van de goedkoopste aanbieder die vanaf 1 januari 2010 hulp gaat aanbieden in onze gemeente. Pgb-opdrachtgever wordt ingezet bij klanten die geen gebruik willen maken van ZIN geleverd door de gemeente geselecteerde aanbieders en die geen gebruik willen maken van het Pgb particuliere hulp. Vanwege werkgeverslasten, ziektekosten, opleidingskosten en overhead die een aanbieder heeft, is het tarief voor een Pgb –opdrachtgever altijd hoger dan het tarief voor Pgb-particuliere hulp. Dit tarief moet de klant in staat stellen hulp bij het huishouden bij een onafhankelijke aanbieder in te kopen

De gemeente Winterswijk heeft een contract met de Sociale VerzekeringsBank afgesloten om de PGB-houder te ondersteunen in zijn rol als werkgever.

Iedere PGB-houder kan contact opnemen met de SVB wanneer het gaat om informatie en advies. De gemeente betaalt de SVB voor deze dienstverlening.

Er is sprake van 2 soorten Hulp bij het huishouden: HV1 en HV2.

HV1: hulp bij huishoudelijke werkzaamheden zoals schoonmaken, (incidenteel)boodschappen doen, broodmaaltijd klaarmaken, licht en zwaar huishoudelijke werkzaamheden, wasgoed, huishoudelijke spullen in orde houden.

HV2: zoals hierboven beschreven en uitgebreid met verzorging van huisgenoten, begeleiding van de maaltijd, dagelijkse organisatie van het huishouden en instructie, voorlichting en advies op huishoudelijk gebied.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 6.

In artikel 6, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de beleidsregels, het Verstrekkingenboek.

Artikel 6 lid 2. Woonvoorzieningen boven de € 50.000,- worden niet verleend. Ten tijde van de WVG, konden de kosten van grote woonvoorzieningen worden gedeclareerd bij het rijk. Dit is onder de Wmo niet meer mogelijk. Daarom wordt er een grens gesteld, ook op advies van de VNG.

Artikel 6 lid 3 Terugbetaling van het investeringsbedrag wordt alleen gevraagd bij een woningaanpassing van € 2500,00 of meer.

In artikel 6 lid 4 wordt het afschrijvingsschema genoemd, dat gehanteerd wordt indien een aangepaste woning binnen 10 jaar wordt verkocht. Het investeringsbedrag wordt als uitgangspunt genomen.

Artikel 6, lid 5 en lid 6 leggen vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding of bij het bezoekbaar maken van een woning.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7.

Lid 1 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, van de goedkoopst-adequate voorziening die voor 100 % wordt vergoed.

Lid 2 geeft aan voor welke minimale duur het PGB is afgegeven. Er wordt uitgegaan van de levensduur zoals deze in de raamovereenkomst met de aanbieder zijn omschreven. Dit kan alleen gehanteerd worden bij een niet gewijzigde medische situatie van een cliënt.

Lid 3 Jaarlijks wordt er een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie. Dit bedrag is gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie van het voorafgaande jaar. Het eerste jaar is sprake van garantie en vindt uitbetaling van dit bedrag niet plaats.

Artikel 8.

Artikel 8 legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Er wordt uitgegaan van de officiële methode, waardoor er aangesloten wordt bij de bedragen van de Wet werk en bijstand (WWB).

In deze methode wordt het norminkomen gedefinieerd als: "de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 WWB, en de normen van een alleenstaande of een alleenstaande ouder, of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 WWB".

In bijlage 4 staan de norminkomens genoemd.

Artikel 9.

Artikel 9 legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, zal in de beleidsregels (Verstrekkingenboek) verder worden uitgewerkt.

Voor de indexering wordt uitgegaan van de septembercirculaire van het gemeentefonds op basis van het voorafgaande jaar.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 10.

Lid 1 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, van de goedkoopst-adequate voorziening die voor 100 % wordt vergoed.

Lid 2 geeft aan voor welke minimale duur het PGB is afgegeven. Er wordt uitgegaan van de levensduur zoals deze in de raamovereenkomst met de aanbieder zijn omschreven. Dit kan alleen gehanteerd worden bij een niet gewijzigde medische situatie van een cliënt.

Lid 3 Jaarlijks wordt er een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie. Dit bedrag is gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie van het voorafgaande jaar. Het eerste jaar is sprake van garantie en vindt uitbetaling van dit bedrag niet plaats.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 11. Verplicht advies.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente Winterswijk 2009 bepaalt in artikel 32 lid 2 dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht (medisch en/of bouwkundig) advies gevraagd moet worden. In artikel 11 is het bedrag dat aansluit op het huidige beleid vermeld.

Artikel 12. Samenhangende afstemming.

Artikel 33 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente Winterswijk 2009 schrijft voor dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Er is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ.. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen, besluit kan nemen.

Nota-toelichting

2010-11-17