Regeling vervallen per 01-01-2020

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ

Geldend van 01-06-2017 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-05-2017

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht;

overwegende dat invulling dient te worden gegeven aan de ons toekomende bevoegdheid om regels te stellen ten aanzien van het opschorten, herzien en intrekken van ten onrechte verstrekte uitkering alsmede de terug- en invordering hiervan;

gelet op de artikelen 54, 58 en 59 van de Participatiewet, de artikelen 17, 25 en 26 van de Wet inkomensvoor-ziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikel 17, 25 en 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids- ongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    a. college: college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom;

    b. PW: Participatiewet;

    c. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    d. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    e. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    f. uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de PW dan wel de door het college verstrekte uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ;

    g. inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, lid 1, PW, artikel 13, lid 1, IOAW, artikel 13, lid 1, IOAZ en artikel 30c, lid 2 en lid 3, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    h. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    i. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

Artikel 2 Gebruik maken van wettelijke bevoegdheden

Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot:

a. het opschorten van het recht op uitkering op grond van artikel 54, lid 1, PW, artikel 17, lid 1, IOAW en artikel 17, lid 1, IOAZ;

b. het herzien of intrekken van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 54, lid 3, tweede volzin, en lid 4, PW, artikel 17, lid 3, tweede volzin, en lid 4 IOAW en artikel 17, lid 3, tweede volzin, en lid 4 IOAZ;

c. terugvordering van ten onrechte verleende uitkering als bedoeld in artikel 58, lid 2, PW, artikel 59, lid 1 t/m lid 3, PW, artikel 25, lid 2 en lid 3 IOAW, artikel 26, lid 2, IOAW, artikel 25, lid 2 en lid 3, IOAZ en artikel 26, lid 2, IOAZ;

d. verrekening van de teruggevorderde uitkering als bedoeld in artikel 60, lid 3, PW, artikel 28, lid 3, IOAW en artikel 28, lid 3, IOAZ;

e. invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 60, lid 2, PW, artikel 28, lid 1, IOAW en artikel 28, lid 1, IOAZ;

f. geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van de boete bij medewerking aan een schuldregeling als bedoeld in artikel 18a, lid 13 PW, artikel 20a, lid 12, IOAW en artikel 20a, lid 12 IOAZ.

Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het vorige lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. Indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een periode, omdat de belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen, beperkt het college - in afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c - de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan uitkering zou zijn verstrekt, als de belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan.

  • 4. Indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een periode, omdat de belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen middelen van een verzwegen partner met wie een gezamenlijke huishouding werd gevoerd en waarmee op grond van de PW, IOAW of IOAZ bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering rekening had moeten worden gehouden, beperkt het college - in afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c - de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan uitkering zou zijn verstrekt, als de belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan.

Artikel 4 Bruteren van de vordering

  • 1. Het college vordert in beginsel de vordering bruto van de belanghebbende terug.

  • 2. Indien de vordering echter betrekking heeft op het lopende kalenderjaar én de belanghebbende de vordering voldoet vóór het einde van het kalenderjaar, kan de belanghebbende volstaan met een netto betaling van de vordering. Bij uitblijven van volledige voldoening van de vordering vóór het einde van het kalenderjaar, wordt het restant van de vordering alsnog gebruteerd.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, ziet het college af van brutering, indien sprake is van een vordering, die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, ziet het college eveneens af van (gedeeltelijke) brutering, indien sprake is van een vordering, waarvan het besluit daartoe te lang op zich heeft laten wachten met als gevolg dat de (gedeeltelijke) betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 5 Kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, ziet het college af van het nemen van een besluit tot terugvordering indien het terug te vorderen bedrag, na beëindiging van de uitkering, niet meer bedraagt dan € 50,00 (netto) tenzij:

a. er nog andere vorderingen op de belanghebbende openstaan;

b. verrekening mogelijk is;

c. sprake is van schending van de inlichtingenverplichting.

Artikel 6 Dringende redenen

Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en/of terugvordering wegens dringende redenen.

Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Artikel 7 Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Artikel 8 Afzien van terugvordering of verdere terugvordering na het geruime tijd voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 2, onder c, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien:

    a. de belanghebbende gedurende 60 maanden volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    b. de belanghebbende gedurende 60 maanden niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met reeds gemaakte invorderingskosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    c. gedurende 60 maanden door de belanghebbende geen betalingen zijn verricht en belanghebbende voor de daadwerkelijke invordering niet (meer) is te traceren dan wel bij verblijf in het buitenland door buitenlandse instanties niet aan de benodigde invorderingsmaatregelen wordt meegewerkt en voorts niet valt te verwachten, dat hierin nog wijziging komt.

  • 2. De in lid 1, onder a, b en c, genoemde termijn van 60 maanden bedraagt 120 maanden, alsmede ten minste 90% van de hoofdsom van de vordering moet zijn voldaan, bij een vordering als gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht en de vordering betrekking heeft op een tijdvak gelegen vóór 1 januari 2013.

  • 3. De in lid 1, onder a en b, genoemde termijn van 60 maanden bedraagt 36 maanden, indien de vordering een lening voor duurzame gebruiksgoederen betreft.

Artikel 9 Uitzondering

  • 1. Artikel 8 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2. Artikel 8 is eveneens niet van toepassing op een vordering die is gebaseerd op artikel 58, lid 2, sub f, onder 1º en 2º PW, artikel 25, lid 3, IOAW of artikel 25, lid 3, IOAZ.

Artikel 10 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schuldregeling

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c PW, artikel 29a IOAW en artikel 29a IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het vorige lid is niet van toepassing indien:

    a. de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in

    artikel 48, lid 2, aanhef en onder b, PW;

    b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3. In afwachting van het tot stand komen van een schuldregeling wordt na ontvangst van een verzoek om medewerking hieraan de invordering van teruggevorderde uitkering terstond opgeschort.

  • 4. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    a. niet binnen 18 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen als bedoeld in lid 1;

    b. de belanghebbende zijn verplichtingen uit de schuldregeling niet nakomt; dan wel

    c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 5. Het verzoek tot medewerking aan een schuldregeling als bedoeld in lid 1 kan slechts worden ingediend door instanties en personen als vermeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet.

Artikel 11 Kwijtschelding boete bij schuldregeling

  • 1. Het college verleent op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, geheel of gedeeltelijke kwijtschelding na het succesvol doorlopen van een schuldregeling als bedoeld in artikel 18a, lid 13 PW, artikel 20a, lid 12, IOAW en artikel 20a, lid 12 IOAZ voor zover:

    - er is geen sprake geweest van opzet of grove schuld bij de opgelegde boete;

    - belanghebbende binnen een jaar na het opleggen van de boete niet nogmaals de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2. Artikel 10, lid 3 en lid 5, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het besluit tot kwijtschelding wordt ingetrokken of ten nadele van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd herzien, indien binnen 5 jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom de inlichtingenplicht is geschonden.

Hoofdstuk 3 Invordering

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 12 Algemeen

  • 1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2. Het gelijktijdig met het terugvorderingbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij het volgende:

    a. de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    c. de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 Awb een betalingsregeling te treffen;

    e. de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en afdeling 4.4.4 Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

    f. de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bij bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 13 Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, lid 4, PW, artikel 28, lid 2, IOAW, artikel 28, lid 2, IOAZ en ongeacht de in artikel 12 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 14 Uitstel van betaling

  • 1. Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van de belanghebbende duidelijk is, dat de belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2. Voor zover de belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid verbindt het college bij een fraudevordering aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde, dat de belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm – aanwendt ter aflossing van deze openstaande schuld.

  • 4. Bij de vaststelling of de belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in lid 3 mogen de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering niet worden gesaldeerd en is het bepaalde in artikel 34, lid 2, onder a en d, PW van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het uitstel wordt ingetrokken indien de nader overeengekomen aflossing niet wordt nagekomen.

Artikel 15 Hoogte van de aflossing bij een uitkering

  • 1. Indien de belanghebbende een uitkering als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder f, ontvangt, bedraagt de maandelijkse aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag met een maximum van het bedrag dat ingevolge artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2. In bijzondere situaties kan in afwijking van het vorige lid met een betalingsvoorstel van de belanghebbende worden ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel wordt afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 15,00 per maand bedraagt.

  • 3. In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de maandelijkse aflossingsverplichting worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 16 Hoogte van de aflossing na beëindiging van de uitkering of bij geen uitkering

  • 1. Na beëindiging of intrekking van de uitkering wordt de hoogte van de maandelijkse aflossing gedurende 6 maanden te rekenen vanaf datum waarop de uitkering is beëindigd of ingetrokken, ongewijzigd gelaten.

  • 2. Na afloop van de termijn van zes maanden als bedoeld in het vorige lid, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossing vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 15, lid 1, vermeerderd met de helft van het netto inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3. Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de PW, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte

    van de maandelijkse aflossing vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 15, lid 1, vermeerderd met de helft van het netto inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 4. In bijzondere situaties kan in afwijking van lid 2 en lid 3 met een betalingsvoorstel van de belanghebbende worden ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel wordt afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 15,00 per maand bedraagt.

Artikel 17 Volgorde van invordering

  • 1. Het college vordert de vorderingen op volgorde van boete, fraudevordering, overige vorderingen en geldlening in zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92, lid 2 van de Awb. Bij vorderingen van gelijke strekking geldt als uitgangspunt, dat de oudste vordering als eerste wordt afgelost.

  • 2. Van het gestelde in het vorige lid wordt afgeweken:

    a. bij beslaglegging door een derde schuldeiser wegens wettelijk preferente vordering, dan wordt eerst de (fraude)vordering ingevorderd;

    b. als brutering van de (fraude)vordering voorkomen kan worden door eerst de (fraude)vordering in te vorderen;

    c. als het restant van de (fraude)vordering(en) in minder dan 6 maandelijkse termijnen vanaf de datum van boeteoplegging zal zijn voldaan.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 18 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1. Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van de belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2. Voor zover geen gegrond vermoeden als bedoeld in het vorige lid aanwezig is, stelt het college telkens binnen 36 maanden een draagkrachtonderzoek in.

  • 3. Indien de vordering binnen 36 maanden kan worden afgelost en de schuldenaar strikt zijn verplichtingen nakomt, vindt geen draagkrachtonderzoek plaats.

  • 4. Wanneer de aflossingscapaciteit bij de schuldenaar is bepaald op nihil, vindt jaarlijks een draagkrachtonderzoek plaats.

  • 5. Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt de belanghebbende hiervan bij beschikking in kennis gesteld.

  • 6. Een gewijzigde betalingsverplichting gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de beschikking is verstuurd.

Artikel 19 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door de belanghebbende

  • 1. Onder overlegging van de benodigde informatie en bewijsstukken kan de belanghebbende verzoeken tot:

    a. wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    b. tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2. Binnen vier weken na ontvangst van het verzoek als bedoeld in het vorige lid, neemt het college een besluit hierover en deelt dit bij beschikking aan de belanghebbende mee.

  • 3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op, tenzij er sprake is van dringende redenen.

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 20 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 21 Wettelijke rente en kosten

  • 1. Er wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 2. Als wordt overgegaan tot vereenvoudigd beslag of tot verdere incasso via een (gerechts)deurwaarder, wordt het nog niet afgeloste deel van de vordering verhoogd met incassokosten overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.

  • 3. Ontvangen gelden worden bij voorrang op de vordering vanwege incassokosten afgeboekt.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 22 Hardheidsclausule

Door of namens het college kan met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: ”Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ”.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 mei 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 30 mei 2017.
Mevr. A.P.E. Baart, MBA Dhr. drs. J.J.C. Adriaansen
de secretaris, de burgemeester,