Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2015

Geldend van 11-10-2017 t/m heden

Intitulé

Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2015

De raad van de gemeente Woensdrecht;

overwegende dat de verordening aanpassing behoeft;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, lid 1, sub a en sub d, alsmede artikel 8b van de Participatie- wet, artikel 35, lid 1, sub a t/m d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35, lid 1, sub a t/m d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

BESLUIT:

de Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2015 vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht;

    b. de wet: de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) dan wel de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    c. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    d. algemene bijstand: bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

    e. bijzondere bijstand: bijstand ter voorziening in noodzakelijke kosten welke kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden alsmede niet kunnen worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau;

    f. bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 PW op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 PW door het college vastgestelde verlaging;

    g. grondslag : de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5 van de Wet IOAW / IOAZ;

    h. maatregel: het weigeren dan wel verlagen van de bijstand / uitkering op grond van artikel 18 van de PW dan wel artikel 20 van de Wet IOAW / IOAZ;

    j. boete: de boete als bedoeld in artikel18a van de PW dan wel artikel20a van de Wet IOAW / IOAZ;

    k. verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60, lid 4, van de PW;

    I. beslag vrije voet: beslag vrije voet als bedoeld in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1 Indien belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2 Onder de uit de wet voortvloeiende verplichtingen wordt niet verstaan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, lid1, van de PW, artikel 13, lid 1, van de Wet IOAW / IOAZ dan wel artikel 30c, lid 2 en lid 3, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • 3 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 4 Indien belanghebbende zich al eerder schuldig heeft gemaakt aan maatregelwaardige gedragingen wordt bij de bepaling van de zwaarte van de maatregel hienmee rekening gehouden.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm, het bedrag aan bijzondere bijstand dan wel op de grondslag.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

  • 1 In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand of grondslag wordt verlaagd en/of het bedrag waarmee de bijstand of grondslag wordt verlaagd en voor zover van toepassing de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

  • 2 Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt telkens tegen het einde van een tijdvak van drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd, heroverwogen.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    b. belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en sindsdien zich geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    c. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig worden geacht.

  • 3 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4 Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen.

Artikel 7 Waarschuwing

  • 1 Het college kan bij een eerste verwijtbare gedraging in die gevallen waarin de verordening de mogelijkheid biedt, volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2 Het geven van een schriftelijke waarschuwing wordt gelijkgesteld met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd.

  • 3 Met het geven van een schriftelijke waarschuwing kan niet worden volstaan, indien in een periode van 2 jaar voorafgaand aan de gedraging reeds een dergelijke waarschuwing is uitgegaan.

Artikel 8 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Indien over deze periode reeds een maatregel is toegepast, wordt de maatregel aansluitend op deze periode opgelegd. Bij de hoogte van de maatregel wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm / grondslag.

  • 2 Bij een aanvraag wordt de maatregel met ingang van de ingangsdatum van de uitkering opgelegd.

  • 3 In afwijking van lid 1 wordt de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, voor zover de betaling van de bijstand is opgeschort in de zin van artikel 54, lid 1, van de PW.

  • 4 De maatregel kan niet eerder ingaan dan de datum waarop de maatregelwaardige gedraging zich heeft voorgedaan.

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

Indien belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen, die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, lid 1, van de verordening inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Hoofdstuk 2 Maatregelen

Paragraaf 2.1 Niet nakomen van re-integratieverplichtingen / tegenprestatie in het kader van de Participatiewet

Artikel 10 Categorieën bij geen of onvoldoende medewerking aan re-integratieverplichtingen / tegenprestatie

Gedragingen van belanghebbende in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van artikel 9,cartikelc9a, artikelc18, lid 4, artikel 44a, en/of artikel 55 van de PW niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. Eerste categorie:

het zich niet of niet tijdig als werkzoekende laten registreren bij het UWV of het niet tijdig laten verlengen van die registratie.

b. Tweede categorie:

1 ° het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om op een aangeven plaats en tijd te verschijnen in het kader van artikel 9, lid 1, sub b van de PW;

2° het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van de door het college aangeboden on beloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel10a van de PW (participatieplaats) alsmede andere vormen van sociale activering;

3° het niet naar vermogen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van artikel 9, lid1, sub c, van de pw;

4º het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, lid 2, van de PW, anders als bedoeld onder 1°.

c. Derde categorie:

1º het niet dan wel onvoldoende meewerken aan het afnemen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b, lid 2, van de PW;

2° het niet dan wel onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de PW;

3° het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de PW, zoals het zich niet onderwerpen aan een door een arts geadviseerde noodzakelijke medische behandeling;

4° intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan wie toepassing van artikel 9a, lid 1, van de PW is gegeven en waarbij uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b, van de PW niet worden nagekomen.

d. Vierde categorie:

1° het geen uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;

2° het niet naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid;

3° het niet naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;

4° niet bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar venmogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

5° het niet verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

6° het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren door het stellen van onredelijke eisen, kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;

7° het niet dan wel onvoldoende gebrUik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en niet dan wel onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

e. Vijfde categorie:

1° het niet aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid tijdens de periode van bijstand;

2° niet bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor belanghebbende geldende bijstandsnonm, kan aangaan.

Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 2, lid 2 van de verordening wordt de hoogte en duur van de maatregel die hoort bij een verwijtbare gedraging als omschreven in artikel 10 vastgesteld op:

    a. 10 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    b. 30 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    c. 40 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie;

    d. 100 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de vierde categorie;

    e. 100 % van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden bij gedragingen van de vijfde categorie met dien verstande dat bij het niet behouden van de dienstbetrekking of het niet aanvaarden dan wel verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid van geringe omvang, de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarin belanghebbende inkomen heeft verloren of zou hebben kunnen verwerven.

  • 2 Van het opleggen van een maatregel als bedoeld onder lid 1, onder a, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar na een vorige gedraging waarvoor al een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3 Bij een verwijtbare gedraging uit de vierde categorie wordt het bedrag van de maatregel als bedoeld in lid 1, onder d, in gelijke delen verrekend over de maand van oplegging en de twee daarop volgende maanden.

  • 4 Bij een verwijtbare gedraging uit de vijfde categorie vindt geen verrekening plaats van het bedrag van de maatregel als bedoeld in lid 1, onder e, over de daarop volgende maanden.

  • 5 De duur van de maatregel als bedoeld in lid 1, onder a t/m c, wordt verdubbeld, indien belanghebbende binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging. Bij volharding in verwijtbare gedrag en voorts nadat twee eerdere maatregelen zijn opgelegd, wordt bij deze categorieën dan tevens de hoogte van de maatregel verdubbeld.

  • 6 De duur van de maatregel als bedoeld in lid 1, onder den e, wordt verdubbeld met een maximum van 3 maanden, indien belanghebbende binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit een van beide categorieën.

Paragraaf 2.2 Overige maatregelwaardige gedragingen in het kader van de Participatiewet

Artikel 12 Geen medewerking aan een verantwoorde besteding van middelen

  • 1 Bij het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 57 van de PW, zoals medewerking verlenen aan budgettering, wordt een maatregel ter grootte van 30 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand opgelegd.

  • 2 De duur van de maatregel als bedoeld in het vorige lid wordt verdubbeld, indien belanghebbende binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zich opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging.

Artikel 13 Geen medewerking aan zekerheidstelling

  • 1 Indien belanghebbende de opgelegde verplichting mee te werken aan de vestiging van het recht van pand of hypotheek als meerdere zekerheid voor terugbetaling van bijstand in de vorm van een geldlening niet nakomt, wordt een maatregel ter grootte van 100 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand opgelegd.

  • 2 De duur van de maatregel als bedoeld in het vorige lid wordt verdubbeld, indien belanghebbende bij afloop van de maatregel nog steeds niet bereid is medewerking te verlenen aan de vestiging van het recht van hypotheek aan de gemeente.

Artikel 14 Niet nakomen van verplichtingen als zelfstandige

  • 1 Als de zelfstandige aan wie bijstand wordt verleend, niet naar behoren een administratie voert dan wel een opgelegde venplichting ter bevordering van een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening als bedoeld in artikel 38, lid 1, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 niet dan wel in onvoldoende mate nakomt, wordt een maatregel ter grootte van 40 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand opgelegd.

  • 2 De duur van de maatregel als bedoeld in het vorige lid wordt verdubbeld, indien belanghebbende binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zich opnieuw schuldig maakt aan een soortgelijke verwijtbare gedraging.

Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Indien belanghebbende blijk heeft gegeven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, lid 2, van de PW, wordt de maatregel afgestemd op de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer dan wel een groter beroep op bijstand moet doen.

  • 2 Onverminderd artikel 2, lid 2, van de verordening bedraagt de maatregel bij periodieke algemene en/of bijzondere bijstand:

    a. 30 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 3 maanden of korter;

    b. 30 % van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden bij een periode van 4 t/m 6 maanden;

    c. 30 % van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden bij een periode van 7 t/m 12 maanden;

    d. 30 % van de bijstandsnorm gedurende 6 maanden bij een periode van 13 t/m 24 maanden;

    e. 30 % van de bijstandsnorm gedurende 12 maanden bij een periode van 25 t/m 36 maanden;

    f. 30 % van de bijstandsnorm gedurende 24 maanden bij een periode langer dan 36 maanden;

    g. 100 % van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden bij het voorafgaand aan de bijstandsaanvraag door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid met dien verstande dat bij het niet behouden van arbeid van geringe omvang de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarin belanghebbende inkomen heeft verloren.

  • 3 Onverminderd artikel 2, lid 2, van de verordening bedraagt de maatregel bij incidentele bijzondere bijstand het bedrag waarop recht zou bestaan bij geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid alsmede geen aanspraak op een tegemoetkoming in het kader van een voorliggende voorziening.

Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen

  • 1 Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, lid 6, van deze wet, wordt een maatregel ter grootte van 50 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand opgelegd bij:

    a. het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken;

    b. intimidatie;

    c. verbaal geweld, waaronder in ieder geval is begrepen schelden;

    d. discriminatie.

  • 2 In afwijking van het vorige lid wordt een maatregel ter grootte van 100 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand opgelegd bij:

    a. het uitoefenen van fysiek geweld;

    b. mondelinge of schriftelijke bedreigingen.

  • 3 De duur van de maatregel als bedoeld in lid 1 en lid 2 wordt verdubbeld, indien belanghebbende binnen 12 maanden na een vorige misdraging als vermeld in een van beide leden, zich opnieuw schuldig maakt aan een misdraging.

  • 4 Bij volharding in misdragingen en voorts nadat twee eerdere maatregelen hiervoor zijn opgelegd, wordt in alle gevallen een maatregel ter grootte van 100% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden opgelegd.

Paragraaf 2.3 Maatregelwaardige gedragingen in het kader van de Wet IOAW / IOAZ

Artikel 17 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbende in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van hoofdstuk III van de Wet IOAW / IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. Eerste categorie:

het niet of niet tijdig als werkzoekende geregistreerd staan bij het UWV of het niet tijdig laten verlengen van die registratie.

b. Tweede categorie:

1. het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met arbeidsinschakeling op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

2. het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van de door het college aangeboden onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 38a van de Wet IOAW / IOAZ alsmede andere vormen van sociaal activering;

3. het niet naar vermogen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van artikel 37, lid 1, sub f, van de Wet IOAW / IOAZ.

c. Derde categorie:

intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan wie toepassing van artikel 38, lid 1, van de Wet IOAW / IOAZ is gegeven en waarbij uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub e, van de Wet IOAW / IOAZ niet worden nagekomen.

d. Vierde categorie:

1° het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

2° het stellen van onredelijke eisen ten aanzien van het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen hiervan belemmeren;

3° andere gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren;

4° het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

5° het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling.

e. Vijfde categorie:

1 ° beëindiging van een dienstbetrekking waaraan een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;

2° beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voorzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voorzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;

3° het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid;

4° het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 18 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 2, lid 2 van de verordening wordt de hoogte en duur van de maatregel die hoort bij een verwijtbare gedraging als omschreven in de artikel 11 vastgesteld op:

    a. 10 % van de grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    b. 30 % van de grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    c. 40 % van de grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie;

    d. 100 % van de grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de vierde categorie;

    e. 100 % van de grondslag gedurende 2 maanden bij gedragingen van de vijfde categorie met dien verstande dat bij het niet behouden van de dienstbetrekking of het niet aanvaarden dan wel verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid van geringe omvang, de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarin belanghebbende inkomen heeft verloren of zou hebben kunnen verwerven.

  • 2 Van het opleggen van een maatregel als bedoeld onder lid 1, onder a, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar na een vorige gedraging waarvoor al een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3 De duur van de maatregel als bedoeld in lid 1 wordt verdubbeld, indien belanghebbende binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 4 Bij volharding in verwijtbare gedrag en voorts nadat twee eerdere maatregelen zijn opgelegd, wordt tevens de hoogte van de maatregel verdubbeld.

Artikel 19 Zeer ernstige misdragingen

  • 1 Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als bedoeld in artikel 37, lid 1, onder g, van die wet of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen als bedoeld in artikel 37, lid 1, onder g van die wet, wordt een maatregel ter grootte van 50 % van de grondslag gedurende 1 maand opgelegd bij:

    a. het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken;

    b. intimidatie;

    c. verbaal geweld, waaronder in ieder geval is begrepen schelden;

    d. discriminatie.

  • 2 In afwijking van het vorige lid wordt een maatregel ter grootte van 100 % van de grondslag gedurende 1 maand opgelegd bij:

    a. het uitoefenen van fysiek geweld;

    b. mondelinge of schriftelijke bedreigingen.

  • 3 De duur van de maatregel als bedoeld in lid 1 en lid 2 wordt verdubbeld, indien belanghebbende binnen 12 maanden na een vorige misdraging als vermeld in een van beide leden, zich opnieuw schuldig maakt aan een misdraging.

  • 4 Bij volharding in misdragingen en voorts nadat twee eerdere maatregelen hiervoor zijn opgelegd, wordt in alle gevallen een maatregel ter grootte van 100% van de grondslag gedurende 3 maanden opgelegd.

Hoofdstuk 3 Handhaving

Artikel 20 Fraudepreventie

  • 1 Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college belanghebbenden informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van bijstand of een inkomensvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

  • 2 Ter controle van de aanvraag wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

Artikel 21 Controle

  • 1 Het college doet stelselmatig onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand of de inkomensvoorziening en kan daarbij gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen alsmede de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op bijstand of een inkomensvoorziening.

  • 2 Het college doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de bijstand of de inkomensvoorziening en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de verstrekte voorzieningen alsmede de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

Artikel 22 Opleggen van een boete / aangifte bij het Openbaar Ministerie

Indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van invloed zijn of kunnen zijn op het recht op bijstand of een inkomensvoorziening legt het college aan belanghebbende een boete op dan wel doet het college aangifte bij het Openbaar Ministerie conform hetgeen hierover bij wet is bepaald, onverminderd de terugvordering van de ten onrechte verleende bijstand of inkomensvoorziening.

Artikel 23

[vervallen]

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 24 Beleid

Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 25 Hardheidsclausule

Door of namens het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2015".

Artikel 27 Ingangsdatum

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van bekendmaking en heeft terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2017.

Artikel 28

De "Handhavings- en Maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2013", vastgesteld in de openbare vergadering van 13 december 2012, vervalt op 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 14 september 2017.
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
C. Adriaanse drs. J.J.C. Adriaansen