Beleidsregel Kleinschalig houden van dieren

Geldend van 07-07-2010 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel Kleinschalig houden van dieren

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht;

gelezen het voorstel van 30 juni 2010;

overwegende dat,

het gewenst is om een beleidsregel vast te stellen omtrent

de uitleg van de volgende wettelijke voorschriften:

artikel 8.1, juncto artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer juncto

categorie 8.1, onder a, van Bijlage 1 behorende bij het Besluit omgevingsrecht,

omdat een eenduidige uitleg van het begrip ‘inrichting’ gewenst is voor zover het de omvang betreft waarbij sprake is van bedrijfsmatigheid of een omvang alsof zij bedrijfsmatig is bij het houden van dieren;

gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t vast te stellen de volgende beleidsregel:

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. Inrichting: een inrichting zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;

b. Categorie I: de activiteiten met betrekking tot het houden van dieren vinden plaats in de directe omgeving van:

1. de bebouwde kom;

2. stankgevoelige objecten;

3. objecten voor verblijfsrecreatie, uitgezonderd de verblijfsrecreatie op kampeerboerderijen.

c. Categorie II: de activiteiten met betrekking tot het houden van dieren vinden plaats in de directe omgeving van:

1. niet-agrarische bebouwing, geconcentreerd in lintbebouwing buiten de bebouwde kom, langs wegen, vaarten, dijken e.d.;

2. meerdere verspreid liggende niet-agrarische bebouwingen die aan het desbetreffende buitengebied een bepaalde woonfunctie verlenen;

3. objecten voor dagrecreatie.

d. Categorie III: de activiteiten met betrekking tot het houden van dieren vinden plaats in de directe omgeving van een enkele niet-agrarische bebouwing in het buitengebied.

e. Categorie IV: de activiteiten met betrekking tot het houden van dieren vinden plaats in de directe omgeving van een agrarische inrichting.

f. Tabel: de tabel in artikel 2, onder d van deze beleidsregels.

Artikel 2 Toepassing puntensysteem

1. Er is sprake van een inrichting voor zover het de omvang betreft waarbij sprake is van bedrijfsmatigheid als:

a. van elke diersoort meer dieren aanwezig zijn dan aangegeven in de tweede en derde kolom van de tabel; en

b. Het aantal van 50 punten voor de categorieën I en II in de tabel wordt overschreden; en

c. Het aantal van 100 punten voor de categorieën III en IV in de tabel wordt overschreden.

d. Tabel

Diersoort

Cat. I en II*

Cat. III en IV*

Punten per dier

Melk- en zoogkoeien

2

4

10

Jongvee en vleeskalveren

5

10

5

Stieren

2

4

10

Paarden

5

10

10

Varkens

5

10

8

Schapen

10

20

2

Geiten

5

10

3

(Dam)herten / reeën

5

10

5

Eenden

10

20

2

Fazanten

10

20

1

Papegaaien / parkieten

10

20

3

Kalkoenen / ganzen / pauwen

5

10

3

Struisvogels

5

10

5

Duiven

20

40

1

Leg- / sierkippen

20

40

1

Konijnen (voedsters)

10

20

1

Pelsdieren

5

10

2

Katten

5

10

10

Honden

5

10

10

*= maximaal aantal per soort

Artikel 3

Naast het bepaalde uit artikel 2 wordt bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een inrichting rekening gehouden met de volgende aspecten:

a. winstoogmerk (verhouding tussen kosten en opbrengsten);

b. de hinder die de activiteit veroorzaakt (bijv. stank-, geluidsoverlast);

c. de continuïteit van de activiteit (hoe lang zal de situatie voortduren);

d. de wijze van huisvesting van de in de inrichting aanwezige dieren (speciale voorzieningen);

e. commerciële doeleinden (het plaatsen van advertenties, inschrijving bij de Kamer van Koophandel);

f. gebruik/aanwending van de dieren (houdt men de dieren voor hobby, eigen gebruik of gezinsconsumptie);

g. perceelsgrootte;

h. omgeving waar de dieren worden gehouden (landelijk of stedelijk gebied).

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht in de vergadering van 6 juli 2010.