Regeling vervallen per 01-01-2012

Bijstandsverordening

Geldend van 01-01-1997 t/m 31-12-2011

Intitulé

Bijstandsverordening

De raad van de gemeente Woensdrechtgelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 mei 1997, gelet op artikel 38 van de Algemene bijstandswet, 

besluit:

in te trekken de bij besluit van 31 oktober 1995 vastgestelde Bijstandsverordening en vast te stellen de volgende Verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm voor de categorieën van belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder

    • a.

      de wet: de Algemene bijstandswet (Stb. 1995, 12 april 1995 nr. 199);

    • b.

      alleenstaanden: de ongehuwde van 18 jaar of ouder die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • c.

      alleenstaande ouder: de ongehuwde van 18 jaar of ouder die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • d.

      gehuwd: een persoon die gehuwd is en 18 jaar of ouder is;

    • e.

      kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

    • f.

      ten laste komend kind: het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

    • g.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • h.

      woning: een woning, een woonwagen en een woonschip;

    • i.

      woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs, als bedoeld in de Wet individuele huursubsidie (Stb. 1986, 265);2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerendezaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaars-aandeel van de waterschapslasten;

    • j.

      netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantie-bijslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon tenminste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie;

  • 2 Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 18 jaar of ouder die met een persoon van 18 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

  • 3 Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 18 jaar of ouder die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4 Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen van 18 jaar of ouder hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5 Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a.

      zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

    • b.

      uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c.

      zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

    • d.

      zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.

Hoofdstuk 2 Categorieën

Artikel 2

  • 1 Voor de belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2 De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwde.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3

  • 1 De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2 De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 33, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3 De kosten van het bestaan die met een ander kunnen worden gedeeld houden voor de toepassing van dit artikel de volgende onderdelen in:

    • a.

      woonkosten;

    • b.

      overige woonkosten.

  • 4 De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder waarop het tweede lid niet van toepassing is:

    • a.

      11% van het netto minimumloon indien uitsluitend de kosten genoemd in het derde lid onder a kunnen warden gedeeld;

    • b.

      14% van het netto minimumloon indien uitsluitend de kosten genoemd in het derde lid onder b kunnen worden gedeeld;

    • c.

      5% van het netto minimumloon indien de kosten genoemd in het derde lid onder a en b kunnen worden gedeeld.

  • 5 Indien er sprake is van het kunnen delen van de kosten met uitsluitend inwonende ongehuwde kinderen tussen 18 en 27 jaar bedraagt de toeslag 15% van het netto minimumloon.

Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 4

  • 1 De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien het echtpaar lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2 De kosten van het bestaan die met een ander kunnen worden gedeeld houden voor de toepassing van dit artikel de volgende onderdelen in:

    • a.

      woonkosten;

    • b.

      overige woonkosten.

  • 3 De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    • a.

      9% van het netto minimumloon indien uitsluitend de kosten genoemd in het tweede lid onder a kunnen worden gedeeld;

    • b.

      6% van het netto minimumloon indien uitsluitend de kosten genoemd in het tweede lid onder b kunnen worden gedeeld;

    • c.

      15% van het netto minimumloon indien de kosten genoemd in het tweede lid onder a en b kunnen worden gedeeld.

  • 4 Indien er sprake is van het kunnen delen van de kosten met uitsluitend inwonende ongehuwde kinderen tussen 18 en 27 jaar bedraagt de verlaging 5% van het netto minimumloon.

Artikel 5

  • 1 De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2 De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 18% van het netto minimumloon.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 6

  • 1 De bijstandsnorm of de toeslag voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde wordt lager vastgesteld indien de deelname is beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering dan wel indien de belanghebbende op de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de beëindiging plaatsvond jonger was dan 25 jaar en de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 19 uur per week in beslag werd genomen door het onderwijs of de beroepsopleiding als bedoeld in artikel 113, eerste lid onderdeel g van de wet.

  • 2 Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid is sprake zolang nog geen periode van een half jaar is verstreken, gerekend vanaf het tijdstip van die beëindiging. Deze periode wordt met ten hoogste twee kalenderkwartalen verlengd voor de belanghebbende voor wie op grond van artikel 2, tweede lid, van de Jeugdwerk-garantiewet de werkloosheidsduur wordt verlengd.

  • 3  De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 15% van het netto minimumloon.

  • 4 De in het derde lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 7

De toeslag als bedoeld in artikel 33 van de wet wordt voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar, in afwijking van artikel 3, op nihil gesteld.

Artikel 8

  • 1 Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en één of meer verlagingen op grond van de artikelen 4, 5, 6 en 7 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 30 van de wet.

  • 2 Indien voor de belanghebbende meer dan één verlaging op grond van de artikelen 4, 5, 6 en 7 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 30 van de wet.

Artikel 9

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 8.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11

Deze verordening kan worden aangehaald als: Bijstandsverordening gemeente Woensdrecht.

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 1997.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 mei 1997.
 
De raad voornoemd,
 
de secretaris,   de voorzitter,