Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB Woensdrecht 2007

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB Woensdrecht 2007

De raad van de gemeente Woensdrecht,gezien het voorstel van burgemeester en wethouders vangelet op Hoofdstuk XIII, par. 1 & 3 van de Gemeentewet, de Wet Werk en Bijstand;gehoord de raadscommissie Samenleving;besluit:

  • 1.

    in te stemmen met de nota beleidsevaluatie Wet Werk en bijstand;

  • 2.

    kennis te hebben genomen van de beleidsnota's Bijzondere Bijstand en liet Debiteurenbeleid;

  • 3.

    vast te stellen de volgende gewijzigde verordeningen:a. "Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet Werk en bijstand Woensdrecht 2007" onder gelijktijdige intrekking van de verordening vastgesteld bij besluit van 24 juni 2004;b. "Afstemmingsverordening Wet Werk en bijstand Woensdrecht 2007" onder gelijktijdige intrekking van de afstemmings- en handhavingsverordening Wet Werk en bijstand gemeente Woensdrecht vastgesteld bij besluit van 24 juni 2004;c. "Reïntegratieverordening Wet Werk en bijstand Woensdrecht 2007" onder gelijktijdige intrekking van de verordening vastgesteld bij besluit van 24 juni 2004.Aldus'vastgesteld ter vergadering van 14 december 2006.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 9 oktober 2003 nr. 375);

    • b.

      alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander ten zijn het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • c.

      alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • d.

      gehuwd: een persoon die gehuwd is en 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar;

    • e.

      kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

    • f.

      ten lasten komend het eigen of stiefkind, jonger dan 18 jaar, voor wie de kind: alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

    • g.

      belanghebbende: diegene wiens belang rechtstreeks bij een besluit op basis van deze wet is betrokken;

    • h.

      zorgbehoefte: een belanghebbende die op grond van objectief vastgestelde medische factoren voor de algemeen dagelijkse verzorging afhankelijk is een derde, onder zorgbehoefte wordt ook verstaan hulpbehoeftig;

    • i.

      schoolverlater: een belanghebbende die kort geleden zijn of haar onderwijs of beroepsopleiding heeft beëindigd en die aanspraak had op WSF of een tegemoetkoming in de onderwijskosten of schoolkosten;

    • j.

      woning: een woning, een woonwagen en een woonschip;

    • k.

      huurtoeslag een bijdrage in de woonlasten op grond van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen zoals die wordt uitgevoerd door de belastingdienst;

    • l.

      woonlasten: lasten van een eigen woning, door de eigenaar bewoond, omgerekend tot een bedrag per maand voor de financiering van de woning te betalen hypotheek waaronder de hypotheekrente. Hieronder vallen ook de te betalen zakelijke lasten voor het in eigendom hebben van een woning. Onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerendzaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten.

    • m.

      netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon tenminste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in het houden loonbelasting, premiesvolksverzekering en het werknemersaandeel ziekenfondspremies.

    • n.

      bijstandsnorm: de voor de belanghebbende onder toepassing van artikel 20 en 21 geldende bijstandsuitkering.

    • o.

      cliëntenplatform: het door de gemeenteraad ingestelde overlegorgaan met cliënten en vertegenwoordigers van cliëntenorganisaties zoals bedoeld in artikel 47 WWB juncto artikel 150 Gemeentewet.

  • 2 Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die met een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar een gezamenlijke huishouding voert, tenzij liet betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

  • 3 Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4 Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5 Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a.

      zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

    • b.

      uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c.

      zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

    • d.

      zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid van deze verordening.

Hoofdstuk 2 Categorieën uitkeringsgerechtigden

Artikel 2 Categorieën

  • 1 Voor de belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categori eaanduiding.

  • 2 De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      De alleenstaande als bedoeld in artikel 4 onder a van de wet;

    • b.

      De alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 onder b van de wet;

    • c.

      De gehuwden als bedoeld in artikel 3 van de wet.

  • 3 De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze verordening kan het college op basis van art. 18 le lid van de wet, de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20% van het wettelijk minimumloon voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die de kosten van levensonderhoud niet met een ander kan delen.

Artikel 4 Toesla niet alleenwonende alleenstaande oude

  • 1 De bijstandsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verhoogd met een toeslag van 10% van het netto minimumloon.

  • 2 De bijstandsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft wordt verhoogd met een toeslag van 10% van het netto minimumloon.

  • 3 De bijstandsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die in de woningvan een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt, in afwijking van het bepaalde in het 2e lid, verhoogd met een toeslag, die is bepaald op 20% van het netto minimumloon, indien de alleenstaande of alleenstaande ouder aantoont woonlasten te hebben die tenminste 18% van het netto minimumloon bedragen.

  • 4 De bijstandsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt, in afwijking van het bepaalde in het 2e lid, verhoogd met een toeslag, die is bepaald op 20% van het netto minimumloon, indien de alleenstaande of alleenstaande ouder aantoont kostgeld verschuldigd te zijn dat tenminste 36% van het netto minimumloon bedraagt.

  • 5 Indien de alleenstaande of alleenstaande ouder zijn woning bewoont met meer dan één kostganger en/of onderhuurder, worden de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan met inachtneming van artikel 33 4e lid van de wet als inkomen in aanmerking genomen voorzover daarmee nog geen rekening is gehouden bij de verhoging van de norm als bedoeld in het le lid.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 20, onder a, van de wet, vermeerderd met 10% van het netto minimumloon;

    • b.

      kinderen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 23 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 21, onder a, van de wet;

    • c.

      kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 23 jaar met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • d.

      alleenstaande of alleenstaande ouder waarbij een hulpbehoevende bloedverwant in de eerste of tweede graad hoofdverblijf in zijn woning heeft en de alleenstaande of alleenstaande ouder belast is met diens verzorging, dan wel indien de alleenstaande of alleenstaande ouder zelf als hulpbehoevende wordt aangemerkt en degene die voor de verzorging zorgdraagt bloedverwant is in de eerste of tweede graad;

  • 7 Er wordt geen toeslag aan de alleenstaande of alleenstaande ouder verstrekt voor zover deze lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft clan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het in het geheel niet verschuldigd zijn van woonlasten dan wel indien deze in zijn geheel door een derde worden voldaan.

Artikel 5 Gehuwden waarvan één niet-rechthebbende

Indien één van de gehuwden geen recht op bijstand heeft en aan de rechthebbende bijstand wordt verleend als alleenstaande of alleenstaande ouder met toepassing van artikel 24 van de wet, wordt de bijstandsnorm onverminderd het bepaalde in artikel 7, 2e lid, artikel 8 en artikel 9, le lid en voor zover er geen andere medebewoners zijn dan de niet-rechthebbende partner, verhoogd met een toeslag van 20% van het netto minimumloon.

Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 6 Verlaging gehuwden

  • 1 De bijstandsnorm voor gehuwden in wier woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verlaagd met 10% van het netto minimumloon.

  • 2 De bijstandsnorm voor gehuwden die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben, wordt verlaagd met 10% van het netto minimumloon.

  • 3 Indien de gehuwden hun woning bewonen met meer dan één kostganger en/of onderhuurder, worden de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan met inachtneming van artikel 33 4e lid van de wet als inkomen in aanmerking genomen voorzover daarmee nog geen rekening is gehouden bij de verlaging van de norm als bedoeld in het le lid.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • 1.

      kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 20, onder a, van de wet, vermeerderd met 10 procent van het netto minimumloon;

    • 2.

      kinderen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 23 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 21, onder a, van de wet;

    • 3.

      kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 23 jaar met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • 4.

      de gehuwden waarbij een hulpbehoevende bloedverwant in de eerste of tweede graad hoofdverblijf in zijn woning heeft en de gehuwden belast zijn met diens verzorging, dan wel indien de beide gehuwden zelf als hulpbehoevenden worden aangemerkt en degene die voor de verzorging zorgdraagt bloedverwant is in de eerste of tweede graad;

  • 5 De bijstandsnorm voor gehuwden wordt verlaagd met 20% van het netto minimumloon, voor zover de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het in het geheel niet verschuldigd zijn van woonlasten dan wel indien deze in zijn geheel door een derde worden voldaan.

Artikel 7 Verlaging schoolverlater

  • 1 Onder toepassing van artikel 28 van de wet wordt geen toeslag verleend aan de schoolverlater gedurende een periode van een half jaar na het beëindigen van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel op kinderbijslag.

  • 2 Indien één van de gehuwden schoolverlater is, wordt de bijstandsnorm van de gehuwden voor een periode van een halfjaar verlaagd met 10% van het netto minimumloon. Zijn beide gehuwden schoolverlater dan wordt de bijstandsnorm verlaagd met 20% van het netto minimumloon.

  • 3 De periode bedoeld in het eerste lid vangt aan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin geen aanspraak meer bestaat op studiefinanciering of kinderbij slag.

Artikel 8 Verlaging alleenstaande van 21 of 22 jaar

  • 1 Onder toepassing van artikel 29 wordt er geen toeslag verstrekt voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid gaat voor op het bepaalde in art. 7 lid 1.

Artikel 9 Anti-eumulatiebepaling

  • 1 Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3, 4 en 5 en een of meer verlagingen op grond van de artikelen 6, 7 en 8 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 21 van de wet.

  • 2 Indien voor de belanghebbende meer dan één verlaging op grond van de artikelen 6, 7 en 8 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de bijstandsnonn zoals die is vastgelegd in artikel 21 van de wet.

Artikel 10 Uitvoering

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 8.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 11 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB Woensdrecht 2007".

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2006.
 
De raad voornoemd,
 
de griffier, de voorzitter,