Regeling vervallen per 01-01-2014

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2013

Geldend van 07-02-2013 t/m 31-12-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2013

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

a. Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning

b. College

College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden.

c. Belanghebbende

een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

d. Individuele voorziening

een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 van de wet wordt verstrekt.

e. Persoonsgebonden budget

een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 en 6 a van de wet, waarmee de belanghebbende een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in de verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn.

f. Financiële tegemoetkoming

Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.

g. Eigen bijdrage een door het college vast te stellen bijdrage zoals bedoeld in artikel 15 van de wet, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

h. Eigen aandeel

een door het college vast te stellen eigen aandeel zoals bedoeld in artikel 19 van de wet, die bij de verstrekking van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

i. Pensioengerechtigde leeftijd de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

1.

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de belanghebbende.

2.

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de belanghebbende problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.

3.

De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 5 % van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel het kalenderjaar.

4. Een deel van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is vrij besteedbaar en hoeft niet verantwoord te worden. Het vrij besteedbare bedrag is 5% van het budget met een minimum van € 250,- en een maximum van € 1.250,- per kalenderjaar.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 3 Omvang van de eigen bijdragen en het eigen aandeel

1.

Het bedrag dat ongehuwde personen, die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, moeten betalen bedraagt € 18,60 per vier weken, met dien verstande dat als het inkomen meer bedraagt dan € 23.208,- per jaar het bedrag van € 18,60 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 23.208,-.

2.

Het bedrag dat ongehuwde personen, die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, moeten betalen bedraagt € 18,60 per vier weken, met dien verstande dat als het inkomen meer bedraagt dan € 16.257,- per jaar het bedrag van € 18,60 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 16.257,-.

3.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen, als een van hen de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt of beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, moeten betalen bedraagt € 26,60 per vier weken, met dien verstande dat als het inkomen meer bedraagt dan € 28.733,- per jaar het bedrag van € 26,60 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 28.733,-.

4.Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen, die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, moeten betalen bedraagt € 26,60 per vier weken, met dien verstande dat als het inkomen meer bedraagt dan € 22.676,- per jaar het bedrag van € 26,60 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 22.676,-.

Artikel 4 Eigen bijdrage en eigen aandeel

1.

Een eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt gevraagd voor de volgende voorzieningen:

a.hulp bij het huishouden,

b.aanpassing van een eigen auto,

c.een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de belanghebbende;

d.een scootmobiel;

e.een driewielfiets;

2.

Het eerste lid is niet van toepassing op een bouwkundige of woontechnische aanpassing die minder bedraagt dan € 5.000,-.

3.

Voor diegenen die een voorziening, zoals genoemd in het eerste lid onder d en e, in bruikleen ontvangt, geldt een eigen bijdrage tot een maximum dat gelijk is aan de totale kosten van de voorziening.

4.Indien een voorziening in eigendom wordt verstrekt wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen aandeel in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 3 vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 5 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

1.

Voor personen die geïndiceerd zijn voor hulp bij het huishouden vindt de vaststelling van een persoonsgebonden budget plaats op basis van de werkelijk geïndiceerde uren.

 

De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden bedragen:

a. HH0(1): voor hulp bij het huishouden door een niet daartoe opgeleid persoon die niet werkzaam is voor een instelling: € 13,50 per uur;

b. HH1 (2): voor hulp bij het huishouden door een daartoe opgeleid persoon werkzaam voor een instelling: € 17,06 per uur;

c. HH2(3): voor hulp bij het huishouden waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist, door een persoon die daarvoor in het bijzonder is opgeleid, werkzaam voor een instelling, € 22,75 per uur.

(1) HH0 wordt verstaan op de woning en de cliënt gerichte huishoudelijke werkzaamheden, bijvoorbeeld licht huishoudelijk werk zoals kamers opruimen en planten verzorgen en zwaar huishoudelijk werk zoals stofzuigen en reinigen van toilet en badkamer. Deze activiteiten worden samengevat als ‘schoonmaken’. Dit wordt indien nodig aangevuld met werkzaamheden die zich meer richten op de persoonlijke verzorging van de cliënt, zoals: boodschappen doen voor het dagelijks leven, broodmaaltijd bereiden, warme maaltijd bereiden, kleding en linnengoed wassen en strijken, huishoudelijke spullen in orde houden, signaleren van relevante veranderingen in de situatie van de cliënt. De werkzaamheden worden uitgevoerd door een niet daartoe opgeleid persoon die niet werkzaam is voor een instelling of thuiszorgorganisatie.

(2) Onder HH1 wordt verstaan dezelfde werkzaamheden als genoemd bij HH0 maar dan worden de werkzaamheden uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon die werkzaam is voor een instelling of thuiszorgorganisatie. De activiteiten ‘schoonmaken’ en ‘signaleren’ dienen bij elke cliënt te worden ingezet.

(3) Onder HH2 wordt verstaan: categorie HH1 aangevuld met advies, instructie en voorlichting over huishoudelijk werk, organisatie van het huishouden in verband met chronische ziekte of beperkingen, (eventueel) het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s) en afwezigheid van informele hulp, (eventueel) aangevuld met regievoering bij hulp bij ontregeld huishouden. De activiteiten ‘schoonmaken’ en ‘signaleren’ dienen bij elke cliënt te worden ingezet. De indicatie bepaalt verder welke andere activiteiten uit bovenstaand overzicht bij de cliënt ingezet dienen te worden.)

Hoofdstuk 5 Wonen in een geschikt huis

Artikel 6 Vaststelling bedrag financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen

1.

De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

 

2.

De meerwaarde die door het treffen van een voorziening is ontstaan, dient bij verkoop van de woning gedeeltelijk aan de gemeente te worden teruggestort.

De restitutie bedraagt:

voor het eerste jaar 100%      van de meerwaarde,

voor het tweede jaar 90%  van de meerwaarde,

voor het derde jaar 80%  van de meerwaarde,

voor het vierde jaar 70%  van de meerwaarde,

voor het vijfde jaar 60%  van de meerwaarde,

voor het zesde jaar 50%  van de meerwaarde,

voor het zevende jaar 40%  van de meerwaarde,

voor het achtste jaar 30%  van de meerwaarde,

voor het negende jaar      20%  van de meerwaarde en

voor het tiende jaar 10%  van de meerwaarde

in alle gevallen minus het bedrag van het eigen aandeel dat voor rekening van de eigenaar is gekomen.

 

3.

a.   De beoordeling of er gebruik wordt gemaakt van het opleggen van een verhuisverplichting als bedoeld in artikel 10 lid 3 van Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 vindt alleen plaats indien de aanpassing van de woning een bedrag van € 9.000,- te boven gaat;

b.   het bedrag voor de tegemoetkoming in de verhuiskosten als genoemd in artikel 10 lid 4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 bedraagt € 2.400,-. 

 

4.

Aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woon­ruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd kan een bedrag verstrekt worden van

€ 4.800,-.

 

5.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring, onderhoud en reparatie van de woonvoorziening is mogelijk voor alleen de hieronder vermelde voorzieningen:

a.       trapliften;

b.       rolstoel- of sta-plateauliften;

c.       woonhuisliften;

d.       patiëntenliften;

e.       mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad- of wastafel;

f.         elektromechanische openings- en afsluitingsmechanismen van deuren.

De tegemoetkoming is gelijk aan de werkelijke kosten. Indien de kosten voor een voorziening op jaarbasis hoger zijn dan € 500,- moet worden onderzocht of de betreffende voorziening aan vervanging toe is.

 

6.

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting bedraagt:

a.   de werkelijke kosten met een maximum van € 600,- per maand als tegemoet­koming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

b.   de werkelijke kosten met een maximum van € 300,- per maand ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet zelfstandige woonruimte.

7.

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving bedraagt maximaal € 600,- per maand. De vergoeding wordt niet eerder verleend dan vanaf de tweede maand waarin sprake is van huurderving tot maximaal zes maanden.

 

8.

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken bedraagt  € 4.600,-.

 

9.

Indien de technische levensduur van een woonwagen of woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, wordt een maximum vergoeding gesteld aan de aanpassingskosten van € 1.450,-.

 

10.

De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een individuele woonvoorziening op grond van de Wmo bedragen 10% van de kosten, met een maximum van € 400,-.

Hoofdstuk 6 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de koopprijs van de goedkoopst-compenserende voorziening inclusief onderhoud, reparatie, verzekering e.d. zoals dat door het college aan de leverancier zou worden betaald.

 

Artikel 8 Collectief vervoer en bedragen individuele vervoersvoorzieningen

1.

Als gevolg van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Provincie Utrecht en een twaalftal gemeenten, waaronder de gemeente Woerden, bestaat er een collectieve vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur, als bedoeld in artikel 15, derde lid Verordening voorzieningen Wmo gemeente Woerden 2012.

2.

Een tegemoetkoming voor het collectieve vraagafhankelijk vervoer bestaat uit: 

het beschikbaar stellen van een vervoerspas voor het gebruik van de Regiotaxi Veenweide met een onbeperkt aantal zones. De prijs per zone wordt voor de gebruiker met een Wmo-indicatie jaarlijks aangepast conform de landelijke OV-tariefindex.

3.

Bedragen (eigen) auto, bruikleenauto, Canta, taxi, rolstoeltaxi:

a.       het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1.063,20.

b.       Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 475,-. (2500 kilometer maal € 0,19)

c.       Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een zgn. Canta bedraagt € 250,-

             (2500 kilometer maal € 0,10)

      d.    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 1.063,20.

      e.    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.594,80.

 

4.          

Indien echtgenoten - dan wel daarmee gelijkgestelde personen - beiden gehandicapt zijn en aan­gewezen zijn op een vervoersvoorziening wordt aan iedere echtgenoot afzonderlijk een ver­voersvoorziening toegekend. Voor zover de vervoersbehoeften van echtgenoten samenvallen wordt een enkele vergoeding toegekend.

Hoofdstuk 7 Zich verplaatsen in en om de woning en de sportvoorziening

Artikel 9 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor rolstoel

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld aan de hand van de goedkoopst-compenserende koopprijs inclusief onderhoud en reparatie zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 10 Sportvoorziening

Een sportvoorziening wordt verstrekt met een bedrag van maximaal € 3.200,-. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening voor een periode van drie jaar. Indien men langer dan drie jaar dezelfde sportvoorziening gebruikt kan de belanghebbende een vergoeding krijgen voor het onderhoud van die voorziening. Die vergoeding bedraagt maximaal € 264,- per jaar.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 11 Intrekking

Het “Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2012” wordt ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2013.

Artikel 13 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als:"Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2013".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van
burgemeester en wethouders van Woerden, op29 januari 2013
de waarnemend secretaris de waarnemend burgemeester,
W. GoedmakersJ. B. Waaijer