Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening Declaratieregeling maatschappelijke participatie voor minima 2008

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening Declaratieregeling maatschappelijke participatie voor minima 2008

De raad van de gemeente Woerden,

 

gelezen het voorstel d.d. 11 maart 2008 van burgemeester en wethouders 

 

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

besluit;

met inachtneming van de memo van het college d.d. 16 april 2008, vast te stellen de  "Verordening Declaratieregeling maatschappelijke participatie voor minima 2008 "

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1. alleenstaande, kind en gezin: conform de daarvoor geldende definities in de Wet werk en bijstand;

2. minima: alleenstaanden of gezinnen die beschikken over een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm die voor betrokkene van toepassing is of zou zijn;

3. bijstandsnorm: toepasselijke norm volgens de Wet werk en bijstand na toepassing van de toeslagen en verlagingen volgens de geldende toeslagenverordening;

4. welzijnsactiviteiten: activiteiten op het gebied van cultuur, sport, recreatie,vorming en educatie die in een beleidsregel van het college zijn vastgelegd;

5. bijdrage: een financiële bijdrage ingevolge de regeling bedoeld in deze verordening.

Artikel 2 Doel van de regeling

De regeling beoogt door toekenning van een financiële bijdrage:

1. de betaalbaarheid voor de minima van welzijnsactiviteiten te vergroten, daardoor de participatie te bevorderen en sociale uitsluiting te voorkomen;

2. de toegankelijkheid van informatievoorziening via schriftelijke media of internet voor minima te bevorderen;

3. te bevorderen dat kinderen van minima deelnemen aan schoolactiviteiten waarvoor een ouderbijdrage wordt gevraagd.

Artikel 3 Doelgroep

1. Deze regeling is uitsluitend van toepassing op meerderjarige personen en hun ten laste komende kinderen die op de aanvraagdatum in het bevolkingsregister van de gemeente Woerden zijn ingeschreven.

2. Tot de doelgroep voor deze regeling behoren personen die beschikken over een inkomen tot 120% van de toepasselijke bijstandsnorm en een vermogen tot de geldende grenzen genoemd in artikel 34, derde lid van de Wet werk en bijstand.

3. De wijze waarop het inkomen en het vermogen worden vastgesteld, wordt in beleidsregels vastgelegd.

4. De regeling is niet van toepassing op personen vanaf 18 jaar die onderwijs volgen dat valt onder de werking van de Wet op de Studiefinanciering.

Artikel 4 Bijdrage voor welzijnsactiviteiten

1. Een bijdrage als bedoeld in het eerste lid van artikel 2 kan worden verstrekt voor de betaling van directe en indirecte kosten in verband met deelname aan welzijnsactiviteiten.

2. De in aanmerking te nemen kosten bedragen maximaal € 175,00 per gezinslid per kalenderjaar.

3. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm 100% van de in aanmerking te nemen kosten.

4. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tussen 110% en 115% van de toepasselijke bijstandsnorm 70% van de in aanmerking te nemen kosten.

5. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tot tussen 115% en 120% van de toepasselijke bijstandsnorm 35% van de in aanmerking te nemen kosten.

Artikel 5 Bijdrage voor kosten van informatievoorziening

1. Een bijdrage als bedoeld in het tweede lid van artikel 2 kan worden verstrekt voor de kosten van een abonnement op een dag-, week- of maandblad of van een internetabonnement.

2. De in aanmerking te nemen kosten bedragen maximaal € 20,00 per huishouden per maand.

3. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm 100% van de in aanmerking te nemen kosten.

4. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tussen 110% en 115% van de toepasselijke bijstandsnorm 70% van de in aanmerking te nemen kosten.

5. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tussen 115% en 120% van de toepasselijke bijstandsnorm 35% van de in aanmerking te nemen kosten.

Artikel 6 Bijdrage voor ouderbijdragen voor schoolgaande kinderen

1. Een bijdrage als bedoeld in het derde lid van artikel 2 kan wordt verstrekt ten behoeve van de ouderbijdragen voor kinderen op de basisschool en het voortgezet onderwijs.

2. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tot 120% van de toepasselijke bijstandsnorm 100% van de kosten tot een maximum van € 100,00 per kind per jaar.

Artikel 7 Indexering

1. Het college van burgemeester en wethouders verhoogt de in aanmerking te nemen kosten bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 van deze verordening jaarlijks met het indexeringspercentage genoemd in het handboek Schulinck (consumentenprijsindex alle huishoudens van het CBS) van het betreffende jaar.

2. De verhoging wordt vastgesteld, zodra een veelvoud van € 5,00 per jaar is overschreden.

Artikel 8 Aanvraag

1. Een aanvraag voor een bijdrage op grond van deze regeling wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

2. Op de aanvraag wordt binnen acht weken nadat deze is ontvangen een beslissing genomen door het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 9 Uitkering

1. De bijdrage op grond van deze regeling wordt uitgekeerd op basis van declaraties die zijn ingediend met behulp van een door de afdeling sociale zaken ter beschikking gesteld formulier.

2. De wijze waarop het bestaan en de hoogte van de gedeclareerde kosten worden gecontroleerd wordt in een beleidsregel vastgelegd.

3. Betaling geschiedt op een daartoe door de aanvrager op te geven bank- of girorekeningnummer.

Artikel 10 Terugvordering

De bijdrage kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd indien:

1. de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en daardoor een te hoge bijdrage heeft ontvangen;

2. de aanvrager weigert te voldoen aan nader gestelde verplichtingen.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 12 Titel en inwerkingtreding

1. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Declaratieregeling maatschappelijke participatie voor minima 2008 gemeente Woerden”.

2. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van bekendmaking in het gemeenteblad en werkt terug tot 1 januari 2008.

3. De “Regeling Declaratiefonds in het kader van het gemeentelijk minimabeleid” , vastgesteld op 24 februari 2005, wordt ingetrokken op de datum waarop deze verordening in werking treedt.

Artikel 13 Overgangsregeling

1. De terugwerkende kracht op grond van het tweede lid van artikel 12 van deze verordening blijft achterwege voor zover naar het oordeel van het college de belanghebbende hierdoor wordt benadeeld. In dat geval geldt de “Regeling Declaratiefonds in het kader van het gemeentelijk minimabeleid”.

2. Belanghebbenden die tussen 1 januari 2008 en de datum van inwerkingtreding van deze verordening op grond van de “Regeling Declaratiefonds in het kader van het gemeentelijk minimabeleid” een vergoeding hebben ontvangen, hebben alsnog recht op de maximale vergoeding voor dezelfde kostensoort op basis van deze verordening, verminderd met de reeds verstrekte vergoeding.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 23 april 2008
 
de griffier,                                    de voorzitter,
 
mr. G.A. Karssenberg                mr. H.W. Schmidt

Nota-toelichting Artikelgewijze toelichting

Artikel 1

De begripsomschrijvingen hebben betrekking op de activiteiten waarvoor een vergoeding kan worden verstrekt en de doelgroep die daarvoor in aanmerking komt. Voor een nadere omschrijving van de activiteiten wordt door het college een beleidsregel vastgesteld. Het minimuminkomen is afgeleid van de bijstandsnorm die voor een aanvrager van toepassing is of zou zijn als ware hij bijstandsgerechtigd.

Artikel 2

De regeling beoogt een breed scala aan welzijnsactiviteiten toegankelijk te houden / te maken voor de inwoners die beschikken over een laag inkomen en daardoor eerder het risico lopen in een maatschappelijk isolement te geraken.

Artikel 3

De doelgroep voor de regeling is gerelateerd aan de toepasselijke bijstandsnormen en de vermogensgrenzen genoemd in de WWB. De groep studenten met een uitkering in het kader van de WSF wordt specifiek van de regeling uitgesloten. Deze personen hebben voldoende mogelijkheden om tegen gereduceerde prijzen deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten.

Artikelen 4 en 5

In deze artikelen worden de aard van de vergoedbare kosten en de hoogte van een toe te kennen bijdrage vermeld. De kosten waarvoor een vergoeding kan worden verstrekt, zijn in de verordening globaal omschreven. Deze worden nader gespecificeerd op een activiteitenlijst die is opgenomen in beleidsregels. Om financiële belemmering voor deelname aan activiteiten zoveel mogelijk weg te nemen, komen ook indirecte kosten zoals reiskosten en sportuitrusting voor vergoeding in aanmerking.

Om een armoedeval te voorkomen, waardoor mensen bij een geringe stijging van inkomen abrupt het recht op vergoedingen verliezen, wordt de vergoeding trapsgewijze verlaagd bij inkomens tussen 110% en 120% van de toepasselijke bijstandsnorm door een percentage van de kosten te vergoeden. Tot 110% wordt de maximale vergoeding verstrekt. Mensen met een inkomen tussen 110% en 120% van de bijstandsnorm hoeven niet eerst een bepaald bedrag aan kosten zelf te voldoen, maar krijgen meteen een gedeeltelijke vergoeding. Van hen wordt dus verwacht dat ze een eigen bijdrage leveren.

Artikel 6

Deze bijdrage is bedoeld voor de vrijwillige schoolbijdragen die aan ouders wordt gevraagd. Dit betreft kinderen in zowel het basisonderwijs, als het voortgezet onderwijs. In de praktijk blijkt namelijk dat de tegemoetkomingen op grond van de WTOS niet alle kosten van kinderen in het voortgezet onderwijs dekken. Vanwege het bijzondere belang dat kinderen niet de dupe mogen worden van financiële beperkingen van hun ouders en om te voorkomen dat eigen bijdragen voor gezinnen met kinderen te veel cumuleren, geldt in deze categorie geen lagere vergoeding bij inkomens tussen 110% en 120% van de bijstandsnorm.

Artikel 7

Om de bedragen mee te laten stijgen met het prijspeil worden jaarlijks de bedragen verhoogd met het ‘consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens’ van het voorafgaande jaar. Het bedoelde percentage is vermeld in het handboek WWB van Schulinck dat in het algemeen geldt als de richtlijn bij uitvoering van de WWB. Om te voorkomen dat er gewerkt moet worden met onafgeronde bedragen, wordt de verhoging vastgesteld, zodra een veelvoud van € 5,00 is overstegen.

Rekenvoorbeeld

De maximale vergoeding voor welzijnsactiviteiten is in 2008 € 175,00. Verhoging 2009 1,7%: het bedrag wordt € 177,98 maar overstijgt niet het veelvoud van € 5,00 en blijft in 2009 dus vastgesteld op € 175,00. In 2010 wordt gerekend vanaf een bedrag van € 177,98.

Is het ‘consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens’ over 2009 2,1%, dan wordt het bedrag € 181,71. De vergoeding wordt in 2010 vastgesteld op € 180,00. In 2011 wordt gerekend vanaf een bedrag van € 181,71.

Artikel 8

Behoeft geen toelichting.

Artikel 9

Er worden regels gesteld met betrekking tot de manier waarop wordt gecontroleerd of de uitgaven daadwerkelijk zijn gemaakt. Op deze wijze is het mogelijk om af te zien van de verplichting om van alle gedeclareerde kosten bewijsstukken in te nemen en dit steekproefsgewijs te controleren. Hiervoor is gekozen omwille van klantvriendelijkheid en vereenvoudiging van de uitvoering.

Artikel 10

Als ten behoeve van een aanvraag op grond van deze verordening onjuiste gegevens over inkomen en/of vermogen zijn verstrekt, dan kan de bijdrage worden teruggevorderd.

Artikel 11

Een verordening bevat noodzakelijkerwijs algemene bepalingen die in het individuele geval onbillijk kunnen uitpakken. In dergelijke gevallen is het mogelijk om gemotiveerd ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze bepalingen.

Artikel 12

Omdat deze verordening in verreweg de meeste gevallen gunstiger is voor de aanvrager is bepaald dat deze terugwerkt tot 1 januari 2008.

Artikel 13

Aangezien deze verordening is vastgesteld op een latere datum dan waarop zij in werking treedt, is in het eerste jaar een overgangsbepaling nodig. Waar dat nadelig is voor de klant wordt de terugwerkende kracht achterwege gelaten en blijft de oude verordening gelden in de maanden vóór inwerkingtreding van de nieuwe verordening. Bedragen die op grond van de oude verordening zijn verstrekt worden in mindering gebracht op de maximale vergoeding voor overeenkomstige kostensoorten op grond van deze verordening (welzijnsactiviteiten, krantenabonnement).