Regeling vervallen per 13-06-2015

Monumentenverordening gemeente Woerden 2010

Geldend van 13-06-2015 t/m 12-06-2015

Intitulé

Monumentenverordening gemeente Woerden 2010

De raad van de gemeente Woerden, gelezen het voorstel van 11 mei 2010 van burgemeester en wethouders; gelet op het bepaalde in de Gemeentewet; besluit; vast te stellen de "Monumentenverordening gemeente Woerden 2010"

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a. Monument:

1. zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

b. Gemeentelijk archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

c. Gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk monument is aangewezen;

d. Gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken;

e. Beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

f. Kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

g. Monumentencommissie: de door de raad ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monumentenbeleid;

h. Bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

i. Bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

j. Vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

k. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Gemeentelijke monumenten

Paragraaf 1 De aanwijzing als gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerend monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

3. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een onroerend monument als gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

4. Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de eigenaar.

5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Utrecht.

6. Met ingang van de datum waarop een verzoek tot aanwijzing is ontvangen tot het moment dat inschrijving in het register plaatsvindt dan wel vaststaat dat het monument niet wordt ingeschreven in het register, zijn de artikelen 9, 10 en 11 van toepassing.

Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen, die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekendstaan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

1. Burgemeester en wethouders registreren het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

3. Burgemeester en wethouders laten het gemeentelijke monument registreren op grond van de wet op de registratie van Publiekrechtelijke Beperkingen.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

2. Artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

3. Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

2. Artikel 3, tweede lid, en artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan het overeenkomstige artikel van de monumentenverordening van de provincie Utrecht.

4. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Verbodsbepaling

1. Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a. een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

3. Een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 9, tweede lid, is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:

a. gewoon onderhoud (werkzaamheden die erop gericht zijn om te behouden wat er is), voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort, kleur en aanleg (in dit geval van een tuin, park of andere aanleg) niet wijzigt of;

b. een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

c. het verbod en de vergunningplicht als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het bevoegd gezag nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaam heden dienen te worden uitgevoerd.

4. Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorwaarden verbinden in het belang van de monumentenzorg.

 

Artikel 10 De aanvraag

1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid en de daarbij behorende gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

2. Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de aanvraag bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

Artikel 11 Advies van de monumentencommissie en beslissing op de aanvraag

1. Het bevoegd gezag vraagt advies aan de monumentencommissie voordat zij beslissen op de aanvraag.

2. Binnen vier weken na de adviesaanvraag of zoveel eerder als mogelijk brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het bevoegde gezag.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Het bevoegd gezag geeft met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 13 Toetsingskader

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14 Stellen van voorwaarden

Aan een vergunning kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden die nodig zijn met het oog op het belang dat met de activiteit is verbonden. Zo kunnen onder meer voorschriften worden verbonden die verband houden met de uitvoering en materiaalkeuze.

Artikel 15 Intrekken van de vergunning

1. De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

a. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

b. niet binnen drie jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

2. De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

Hoofdstuk 3 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 16 Vergunning voor beschermd rijksmonument

1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de monumentencommissie na afloop van de termijn van 14 dagen, bedoeld in artikel 12, tweede lid van de Monumentenwet 1988.

2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 4 Schadevergoeding

Artikel 17 Schadevergoeding

1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

a. de weigering van het bevoegd gezag een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van deze verordening;

b. voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Hoofdstuk 5 Slot en overgangsbepalingen

Artikel 18 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 9, eerste lid van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 19 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 16 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 20 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 21 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt de dag na bekendmaking in werking en heeft – voor zover nodig – terugwerkende kracht tot het moment waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

2. Aanvragen om een vergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening worden afgehandeld volgens het recht, zoals dat gold voor inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumentenverordening Woerden 2010”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 juni 2010, de griffier, de voorzitter, mr. G.A. Karssenberg mr. H.w. Schmidt

Nota-toelichting

A. Algemeen Wet algemene bepalingen omgevingsrecht De Wabo regelt de omgevingsvergunning die in de plaats komt van een reeks vergunningen, ontheffingen of toestemmingen voor het realiseren van een fysiek project. De meest bekende daarvan zijn:

- de bouwvergunning;

- de aanlegvergunning;

- de sloopvergunning;

- de monumentenvergunning;

- de milieuvergunning;

- de kapvergunning.

De Wabo beoogt tegemoet te komen aan het belang van een snelle dienstverlening. Het bevorderen van de tijdige besluitvorming vormt hiervan een onderdeel. Eén aanvraag; één bevoegd gezag; één loket De centrale gedachte bij de ontwikkeling van de Wabo is de “één loket gedachte”. Dit houdt in dat de aanvrager vanaf een nader te bepalen moment in 2010 één omgevingsvergunning hoeft aan te vragen voor zijn project. De aanvrager geeft aan op welke activiteiten (bouw, aanleg, sloop enz.) zijn aanvraag betrekking heeft. Voor de erfgoedverordening betekent dit dat bijvoorbeeld de omgevingsvergunning voor het bouwen en de omgevingsvergunning voor monumenten in één verzoek worden aangevraagd.

De omgevingsvergunning wordt vervolgens door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Terminologie In de Wabo wordt de term beschermd monument alleen gebruikt voor de monumenten die op grond van de Monumentenwet 1988 als beschermde monumenten zijn aangewezen. In deze verordening is deze terminologie ook toegepast en wordt niet meer over “beschermde gemeentelijke monumenten” gerept maar volstaan met “gemeentelijke monumenten”. Dit om verwarring bij toepassing van de regelgeving te voorkomen daar voor beschermde monumenten de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden toegepast terwijl voor provinciale en gemeentelijke monumenten kan worden volstaan met de reguliere voorbereidingsprocedure. B. Toelichting artikelen

Artikel 1, onder i Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.

In het Bor worden een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel gemaakt. Een minister dan wel het College van gedeputeerde staten wordt in deze gevallen als het bevoegde gezag aangewezen. Deze gevallen zijn aangewezen in artikel 3.3 van de Wabo. Gedeputeerde staten van de provincie is bevoegd gezag indien het gaat om de meer complexere categorieën inrichtingen. Deze zijn specifiek in bijlage I van het besluit omschreven. Artikel 1, onder j De monumentenvergunning uit de model-erfgoedverordening integreert volledig in de omgevingsvergunning, omdat het om plaatsgebonden activiteiten gaat. Daarom is in artikel 2.2 van de Wabo bepaald dat het verboden is zonder een omgevingsvergunning een krachtens een verordening aangewezen monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waarop het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht. Een extra overweging voor het volledig integreren van de monumentenvergunning in de omgevingsvergunning is dat de verlening van de monumentenvergunning in de praktijk vaak samenliep met de verlening van de bouwvergunning of de aanlegvergunning. Er is voor gekozen om de instandhoudingsvergunning van archeologische terreinen op grond van artikel 2.2, tweede lid, Wabo aan te haken bij de omgevingsvergunning (facultatieve integratie). Zolang gemeentelijke bestemmingsplannen nog niet ‘Malta-proof’ zijn, kan op deze wijze in de omgevingsvergunning bescherming aan archeologische waarden in de bodem worden geboden bij de realisatie van een fysiek project. De model-erfgoedverordening bevat de mogelijkheid om nadere regels te stellen. De Wabo ziet op vergunningen en ontheffingen en niet op nadere regels. Het College blijft hiervoor het bevoegd gezag.

Het inhoudelijke toetsingskader van de omgevingsvergunning inzake de gemeentelijke monumenten is in de verordening bepaald. Artikel 9 Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de algemene toelichting en de toelichting bij artikel 1, onderdeel i. Artikel 10 Een aanvraag voor een omgevingsvergunning kan op grond van het Bor zowel digitaal als op papier worden ingediend. Een burger heeft de keuze tussen het digitaal dan wel schriftelijk aanvragen van de omgevingsvergunning. Voor ondernemingen en personen met een zelfstandig beroep geldt in beginsel geen keuzevrijheid, zij kunnen uitsluitend een aanvraag langs digitale weg indienen. Aangezien een aantal, met name kleinere, bedrijven nog niet over de benodigde voorzieningen beschikken om een aanvraag digitaal in te dienen is in overleg met diverse brancheorganisaties besloten om de verplichting na verloop van twee jaren in werking te laten treden. Het Bor bepaalt dat in het kader van de vermindering van de administratieve lasten voor burgers en bedrijven het bevoegd gezag bij een schriftelijke aanvraag maar maximaal 4 exemplaren van de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden mag opvragen. In bepaalde gevallen kan op grond van het derde lid van artikel 4.2 Bor hiervan worden afgeweken. Er moet dan sprake zijn van twee of meer adviezen of verklaringen van geen bedenkingen. Artikel 11 Op grond van artikel 3.7 Wabo is voor de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid, de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Echter indien er meerdere activiteiten voor het project moeten worden uitgevoerd en voor één van de andere activiteiten de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure op grond van de Wabo gevolg moet worden dan wordt voor het hele project de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. Uitgangspunt van de Wabo is dat altijd maar één procedure geldt. Indien er sprake is van een samenloop van procedure geldt de zwaarste procedure (de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure). De reguliere voorbereidingsprocedure vangt aan met een verplichte ontvangstbevestiging van het indienen van een aanvraag. Het bevoegd gezag zendt de aanvrager nadat het de aanvraag heeft ontvangen een bericht waarin het vermeldt dat zij bevoegd gezag is, welke procedure zal worden doorlopen, de beslistermijn en de beschikbare rechtsmiddelen en het bevoegd gezag vermeldt tevens dat een beslissing van rechtswege is gegeven, indien niet tijdig op de aanvraag is beslist. Indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, stelt het bevoegd gezag de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag binnen de door hem gestelde termijn aan te vullen. Het bevoegd gezag geeft van de aanvraag met vermelding van de ontvangstdatum kennis in een of meer dag, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Het bevoegd gezag moet op grond van artikel 3.9 Wabo binnen 8 weken een beslissing op de aanvraag nemen. In deze periode moet het bevoegd orgaan eventuele belanghebbenden de mogelijkheid geven om zienswijzen in te brengen (artikel 4:8 Awb). Op grond van artikel 2.26, derde lid, Wabo kan het college van burgemeester en wethouders een gemeentelijke monumentencommissie aanwijzen die in de gelegenheid wordt gesteld advies uit te brengen. Voor het uitbrengen van advies is in de Wabo geen termijn opgenomen. Van belang is dat de adviseur in de gelegenheid moet worden gesteld om advies uit te brengen. Het is echter aan de adviseur om te bepalen of hij van deze gelegenheid gebruik wil maken. Het uitbrengen van een advies staat het nemen van een besluit niet in de weg. Wordt het advies niet binnen de gestelde termijn gegeven dan kan het bevoegd gezag de procedure vervolgen.

Het bevoegd gezag dient altijd de termijn van 8 weken in acht te nemen. De termijn van 8 weken kan met ten hoogste zes weken worden verlengd. Het bevoegde gezag dient hiervan op dezelfde manier mededeling te doen als van de kennisgeving van de aanvraag. Deze verlenging van 6 weken is voornamelijk bedoeld om de adviseur meer tijd te geven voor het uitbrengen van een advies.

Op grond van artikel 3.6 Awb dient het bestuursorgaan zelf een termijn te stellen voor het uitbrengen van advies, indien dit niet reeds bij wettelijk voorschrift is bepaald. Deze termijn mag niet zodanig kort zijn, dat de adviseur zijn taak niet naar behoren kan vervullen. Gelet op de beslistermijn dient het uitbrengen van het advies door de monumentencommissie parallel te lopen aan de beoordeling van de aanvraag door het bevoegde gezag. Dit parallel lopen van het advies en de beoordeling gebeurt ook al in het kader van de verlening van de evenementenvergunning waarbij een advies van de brandweer is vereist. De aanhouding van de omgevingsvergunning is geregeld in de artikelen 3.3 tot en met 3.5 van de Wabo. Het definitieve besluit wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage gelegd waarbij het wordt opengesteld voor het indienen van bezwaar. Het besluit treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking en wordt opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. In het derde lid van artikel 3.9 van de Wabo is een positieve fatale beslistermijn opgenomen. Deze positieve fatale beslistermijn houdt in dat de overschrijding van de beslistermijn leidt tot een omgevingsvergunning van rechtswege. De omgevingsvergunning wordt conform de aanvraag verleend. Men spreekt ook wel van de fictieve vergunningverlening. De bepalingen uit paragraaf 4.1.3.3 van de Awb zijn van toepassing verklaard, met uitzondering van artikel 4:20b, derde lid en 4:20f. De van rechtswege verleende vergunning treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking en wordt opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken of indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist. Artikel 12 De term “burgemeester en wethouders” is hier vervangen door “het bevoegd gezag”. Artikel 13 In dit artikel is het toetsingskader voor de beoordeling van een vergunningaanvraag aangegeven. Hier is uiteraard hetzelfde kader als onderde Wabo geldt voor een vergunningaanvraag voor een beschermd monument aangehouden. Artikel 14 Ook dit artikel is in lijn met hetgeen hieromtrent in de Wabo is geregeld voor beschermde monumenten opgenomen voor gemeentelijke monumenten. Artikel 18 De strafbaarstelling van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is geregeld in de Wet economische delicten (Wed). Het handelen zonder vereiste omgevingsvergunning of in strijd met de voorschriften daarvan wordt aangemerkt als economisch delict.