Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2011

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2011

De raad van de gemeente Woerden,   gelezen het voorstel d.d. 2 november 2010 van burgemeester en wethouders;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;   besluit;   vast te stellen de "Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2011".

Artikel 1 Belastbaar feit

Onder de naam ‘hondenbelasting’ wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.

Artikel 2 Belastingplicht

1. Belastingplichtig is de houder van een hond.

2. Als houder wordt aangemerkt degene die, onder welke titel dan ook, een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden, wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 3 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven voor honden:

a. die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden;

b. die uitsluitend dienen om blinde personen te leiden;

c. die door de ‘Stichting sociale honden voor gehandicapten Nederland’ als gehandicaptenhond aan een gehandicapte ter beschikking zijn gesteld;

d. waarvan de houder in het bezit is van een geldend diploma van de Koninklijke Nederlandse politiehondenvereniging, mits de houder zich verbindt zijn hond met een begeleider, aan wiens bevelen de hond gehoorzaamt, op aanvraag ter beschikking van de politie te stellen;

e. waarvan de houder in het bezit is van een geldend diploma van het hoofdcomité van het Nederlandse Rode Kruis of van de Nederlandse Vereniging van Rode Kruishonden;

f. die in een hondenasiel verblijven, indien de eigenaar van een dergelijke inrichting houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de dierenbescherming;

g. die gebruikt worden bij het leger;

h. waarvan de houder geen ingezetene van de gemeente is en de hond niet langer dan 90 dagen in het belastingtijdvak in de gemeente verblijft;

i. die uitsluitend ten verkoop in voorraad worden gehouden door een houder met een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de dierenbescherming.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.

Artikel 5 Belastingtarief

1. De belasting bedraagt:

a. voor de eerste hond € 5,20 per maand van het belastingtijdvak;

b. voor iedere hond boven het aantal van één € 6,35 per maand van het belastingtijdvak.

2. In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, per kennel, per maand van het belastingtijdvak: € 29,20.

3. Het tweede lid blijft buiten toepassing indien belastingplichtige schriftelijk verzoekt de verschuldigde belasting vast te stellen naar het werkelijke aantal honden, indien blijkt dat dit bedrag lager is dan het op voet van het tweede lid bepaalde bedrag.

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 7 Gecontinueerde belastingplicht

Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie over het vorige belastingtijdvak een aanslag werd opgelegd, wordt de belasting geheven naar hetzelfde aantal honden als waarnaar voor het laatst aangifte is gedaan, tenzij blijkt dat de belastingplicht met betrekking tot dat aantal honden voor de aanvang van het belastingtijdvak is geëindigd of gewijzigd.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Heffing naar tijdsgelang

1. Indien de belastingplicht in de loop van een kalendermaand aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van een kalendermaand toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor de volle kalendermaanden in het belastingtijdvak die resteren na aanvang van de belastingplicht respectievelijk de toename van het aantal honden.

2. Indien de belastingplicht in de loop van een kalendermaand eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van een kalendermaand vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor de volle kalendermaanden in het belastingtijdvak die resteren na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden.

Artikel 10 De termijnen van betaling

1. De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk drie maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

2. In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,00, maar minder is dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen.

3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.

Artikel 12 Overgangsregeling, inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening hondenbelasting 2010", vastgesteld op 16 december 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening hondenbelasting 2011".

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Woerden in zijn openbare vergadering, gehouden op 15 december 2010.
De griffier                                 De voorzitter  
mr. G.A. Karssenberg               mr. H.W. Schmidt

Nota-toelichting

Artikelgewijze toelichting op de verordening op de heffing en de invordering van de hondenbelasting 2011 Het belastbaar feit (artikel 1 van de verordening)

Voor de omschrijving van het belastbare feit is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 226 van de Gemeentewet. Er wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente. De hondenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 e.v. van de AWR betreffende de richtige heffing mogelijk te maken. De belastingplicht (artikel 2 van de verordening)

Eerste lid

Belastingplichtig is de houder van een hond. Het begrip ‘houder van de hond’ wordt doorgaans als volgt gedefinieerd: ‘houder is degene die een hond bezit, verzorgt of onder toezicht heeft’.

Tweede lid

Ingevolge het tweede lid van artikel 2 wordt als houder aangemerkt, degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. Het is niet vereist dat de houder tevens eigenaar is. Wel is het noodzakelijk dat de hond duurzaam wordt gehouden. Of een hond duurzaam wordt gehouden zal uit de feiten en de omstandigheden moeten blijken. Mede in dit verband is in het tweede lid een mogelijkheid tot het bieden van tegenbewijs opgenomen.

De belanghebbende die op overtuigende wijze aantoont dat hij niet degene is die de hond duurzaam onder zich heeft, kan niet als houder van een hond worden aangemerkt.

Derde lid

Het komt regelmatig voor dat honden worden gehouden door leden van een huishouden waarbij niet steeds bij voorbaat duidelijk is wie als houder van de hond moet worden aangemerkt. De beleidsregels met betrekking tot het aanwijzen van een belastingplichtige in keuzesituaties worden vastgesteld door de heffings- en invorderingsambtenaar. De vrijstellingen (artikel 3 van de verordening)

Uit een oogmerk van billijkheid en/of praktische uitvoerbaarheid van de hondenbelasting is in de verordening een aantal objectieve vrijstellingen opgenomen. De maatstaf van heffing (artikel 4 van de verordening)

Op grond van artikel 226, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de hondenbelasting geheven naar het aantal honden. Andere heffingsmaatstaven zijn niet mogelijk. Het aantal honden moet blijken uit de door de belastingplichtige gedane opgave. Het belastingtarief (artikel 5 van de verordening)

Algemeen

De hondenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.

Eerste lid

Dit artikellid gaat uit van het aantal honden dat wordt gehouden, zonder dat wordt aangegeven welk belastingbedrag voor een hond geldt. De gemeente heeft gekozen voor een gedeeltelijk progressief tarief. Derhalve is het belastingbedrag voor een tweede of volgende hond hoger dan het belastingtarief voor de eerste hond.

Tweede lid

Voor honden gehouden in een kennel, geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, is gekozen voor een vast bedrag per kennel, het zogenaamde ‘kenneltarief’, in plaats van een tarief gekoppeld aan het aantal honden. Deze keuze is ingegeven uit praktische overwegingen, omdat de vaststelling van het juiste aantal honden, in verband met sterke fluctuaties moeilijk is.

Derde lid

Het is mogelijk dat in een kennel minder honden worden gehouden dan het aantal waarop het kenneltarief is gebaseerd. Om die reden wordt aan de houder van de kennel in het derde lid de mogelijkheid geboden om te bewijzen dat hij minder honden heeft gehouden waarna het lagere tarief kan worden toegepast. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang (artikel 6 van de verordening)

De hondenbelasting wordt per maand geheven. Dit artikel regelt het heffen van de belasting indien er later in het tijdvak een belastingplicht ontstaat. Gecontinueerde belastingplicht (artikel 7 van de verordening)

Dit artikel bepaalt dat de gemeente uitgaat van het aantal honden dat bij de belastingplichtige huishoudens bekend is. Deze gegevens worden gehaald uit de administratie voorafgaand aan het lopende belastingtijdvak.

De wijze van heffing (artikel 6 van de verordening)

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de verordening heeft de gemeente gekozen voor de heffing bij wege van aanslag. De heffing naar tijdsgelang (artikel 9 van de verordening)

Dit artikel voorziet in de gevallen dat de belastingplicht in de loop van de maand ontstaat of wijzigt. De termijnen van betaling (artikel 10 van de verordening)

In deze verordening heeft de gemeente gekozen voor de volgende mogelijkheden: 8 termijnen indien er door middel van automatische incasso kan worden afgeschreven en voor betaling in één termijn indien dit niet mogelijk is, of indien het belastingbedrag hoger is dan € 2.000,00. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders (artikel 11 van de verordening)

Deze nadere regelgeving heeft betrekking op de regelgeving inzake zaken als aangifte, voorlopige aanslagen en invorderingsrente.