Regeling vervallen per 01-01-2012

Besluit maatschappelijke ondersteuning Woerden 2011

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2011

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning Woerden 2011

Burgemeester en wethouders van Woerden stellen het "Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2011" vast.

Hoofdstuk 1 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 1 Regels rond verstrekking en verantwoording

1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. 2. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. 3. Een sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 3.200,- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening voor een periode van drie jaar.

Indien men langer dan drie jaar dezelfde sportvoorziening gebruikt kan de aanvrager een vergoeding krijgen voor het onderhoud van die voorziening. Die vergoeding bedraagt maximaal € 264,- per jaar. 4. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt

steekproefsgewijs plaats waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 5 % van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel het kalenderjaar. 5. Een deel van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is vrij besteedbaar en hoeft niet verantwoord te worden. Het vrij besteedbare bedrag is € 2.500,- per kalenderjaar.

Hoofdstuk 2 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 2 Omvang van de eigen bijdragen en het eigen aandeel(1)

1. Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 22.636,- per jaar het bedrag van € 17,80 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 22.636,-.

2. Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 15.838,- per jaar het bedrag van € 17,80 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 15.838,-. 3. Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 27.902,- per jaar het bedrag van € 25,40 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 27.902,-. 4. Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan

€ 22.100,- per jaar het bedrag van € 25,40 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 22.100,-.

Artikel 3 Eigen bijdrage en eigen aandeel

1. Eigen bijdragen of het eigen aandeel wordt gevraagd voor de volgende voorzieningen:

a. hulp bij het huishouden,

b. aanpassing van een eigen auto,

c. uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager;

d. een scootmobiel;

e. een driewielfiets; 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een bouwkundige of woontechnische aanpassing die minder bedraagt dan € 5.000,-. 3. Voor diegenen die een voorziening, zoals genoemd in het eerste lid onder d en e, in bruikleen ontvangt, geldt een eigen bijdrage tot een maximum dat gelijk is aan de totale kosten van de voorziening. 4. Indien een voorziening in eigendom wordt verstrekt wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 2 vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 4 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

1. Voor personen die op 31 december 2009 een persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden ontvangen vindt de vaststelling van een persoonsgebonden budget, tot het einde van de huidige indicatie, als volgt plaats:

Per 1 januari 2010 ligt het tarief voor de HH1 en HH2 bij de natura verstrekking op een tarief van

€ 22,75 (tussentarief). Om de hoogte van de PGB vast te stellen wordt voor de HH1 75% (€ 17,06) en voor HH2 100% (€ 22,75) van het tussentarief genomen. In 2011 gelden dezelfde bedragen. Er vindt geen indexering plaats. Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat per klasse per jaar bedraagt: (tabel) Voor tabel zie pdf. in bijlage

  terwijl bij additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend

een uurbedrag van resp. € 17,06 (HH1) of € 22,75 (HH2) wordt gehanteerd.

De bedragen zijn deelbaar door 12 (maanden), dit is belangrijk voor de correcte maandelijkse uitbetaling. 2. Voor personen die na 31 december 2009 geïndiceerd zijn voor hulp bij het huishouden vindt de vaststelling van een persoonsgebonden budget plaats op basis van de werkelijk geïndiceerde uren.

Voor HH1 worden de geïndiceerde uren hulp vermenigvuldigd met een bedrag van € 17,06. Voor HH2 met een bedrag van € 22,75.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 5 Vaststelling bedrag financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen

1. De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. 2. Het in artikel 22 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient gedeeltelijk aan de gemeente te worden teruggestort.

De restitutie bedraagt:

voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

voor het tweede jaar 90% van de meerwaarde,

voor het derde jaar 80% van de meerwaarde,

voor het vierde jaar 70% van de meerwaarde,

voor het vijfde jaar 60% van de meerwaarde,

voor het zesde jaar 50% van de meerwaarde,

voor het zevende jaar 40% van de meerwaarde,

voor het achtste jaar 30% van de meerwaarde,

voor het negende jaar 20% van de meerwaarde en

voor het tiende jaar 10% van de meerwaarde

in alle gevallen minus het bedrag van de eigen betaling dat voor rekening van de eigenaar is gekomen. 3. Het bedrag voor de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2.400,-. 4. Aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd kan een bedrag verstrekt worden van

€ 4.800,-. 5. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring, onderhoud en reparatie van de woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 onder c van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is mogelijk voor alleen de hieronder vermelde voorzieningen:

a. trapliften;

b. rolstoel- of sta-plateauliften;

c. woonhuisliften;

d. patiëntenliften;

e. mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad- of wastafel;

f. elektromechanische openings- en afsluitingsmechanismen van deuren.

De tegemoetkoming is gelijk aan de werkelijke kosten. Indien de kosten voor een voorziening op jaarbasis hoger zijn dan € 500,- moet worden onderzocht of de betreffende voorziening aan vervanging toe is. 6. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting, als bedoeld in artikel 15 onder c van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt:

a. de werkelijke kosten met een maximum van € 600,- per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

b. de werkelijke kosten met een maximum van € 300,- per maand ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet zelfstandige woonruimte. 7. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving bedraagt maximaal € 600,- per maand. De vergoeding wordt niet eerder verleend dan vanaf de tweede maand waarin sprake is van huurderving tot maximaal zes maanden. 8. Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 4.600,-. 9. Indien, zoals bedoeld in artikel 20, derde lid van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, wordt een maximum vergoeding gesteld aan de aanpassingskosten van € 1.450,-. 10. De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een individuele woonvoorziening op grond van de Wmo bedragen 10% van de kosten, met een maximum van € 400,-.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-compenserende voorziening inclusief onderhoud, reparatie, verzekering e.d. zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 7 Inkomensgrens

De grens waarboven deelname aan het collectief vervoer, de vergoeding voor de kosten van een auto, en de met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 26 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt:

1,5 x het voor de betreffende persoon geldende sociaal minimum conform de Wet werk en bijstand (WWB).

Artikel 8 Collectief vervoer en bedragen individuele vervoersvoorzieningen

1. Als gevolg van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Provincie Utrecht en een twaalftal gemeenten, waaronder de gemeente Woerden, bestaat er een collectieve vervoersvoorziening, als bedoeld in artikel 23 onder a. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Op grond van artikel 25 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning rust er een primaat op deze voorziening. 2. Een tegemoetkoming voor de collectieve vervoersvoorziening bestaat uit: het beschikbaar stellen van een vervoerspas voor het gebruik van de collectieve vervoersvoorziening met een onbeperkt aantal zones. De prijs per zone is voor de gebruiker met een Wmo-indicatie gelijk aan het tarief van de blauwe strippenkaart in het openbaar vervoer. 3. Anders dan in lid 1 en 2 van dit artikel is bepaald, behoudt – op diens verzoek – de gehandicapte, die

a. voorafgaand aan het van kracht worden van het “Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen gehandicapten gemeente Woerden 2005”, in aanmerking is gebracht voor een forfaitaire tegemoetkoming voor het gebruik van een collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem, en

b. op grond van die toekenning en daarop gewekte verwachtingen ten aanzien van het recht op die forfaitaire tegemoetkoming ter realisering van aanpassingen van een eigen vervoersmiddel aantoonbare verplichtingen is aangegaan gedurende ten hoogste een periode van zeven jaar (tot uiterlijk 1 januari 2012) het recht op een forfaitaire tegemoetkoming van € 735,72 per jaar.

4. Bedragen (eigen) auto, bruikleenauto, Canta, taxi, rolstoeltaxi:

a. het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1.063,20.

b. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 450,-. (2500 kilometer maal € 0,18)

c. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een zgn. Canta bedraagt € 250,-

(2500 kilometer maal € 0,10)

d. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 1.063,20.

e. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.594,80. 5. Indien echtgenoten - dan wel daarmee gelijkgestelde personen - beiden gehandicapt zijn en aangewezen zijn op een vervoersvoorziening, als bedoeld in artikel 26 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, wordt aan iedere echtgenoot afzonderlijk een vervoersvoorziening toegekend. Voor zover de vervoersbehoeften van echtgenoten samenvallen wordt een enkele vergoeding toegekend.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 9 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor rolstoel

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld aan de hand van de goedkoopst-compenserende huurprijs inclusief onderhoud en reparatie zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.

Hoofdstuk 7 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 10 Verplicht advies

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 33 lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning advies gevraagd moet worden bedraagt € 20.000,-.

Artikel 11 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 34 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

a. de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

b. de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

c. de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

d. de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

e. de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 12 Intrekking

Het “Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2010” wordt ingetrokken.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2011.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: "Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2011".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van
burgemeester en wethouders van Woerden, op 4 januari 2011 de secretaris,                      de burgemeester,    W. Wieringa                          mr. H.W. Schmidt

Bijlage

(1) Artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning is gewijzigd per 1 januari 2011 (Staatscourant 2010, nr. 18021)   (2) Onder HH1 wordt verstaan op de woning en de cliënt gerichte huishoudelijke werkzaamheden, bijvoorbeeld licht huishoudelijk werk zoals kamers opruimen en planten verzorgen en zwaar huishoudelijk werk zoals stofzuigen en reinigen van toilet en badkamer. Deze activiteiten worden samengevat als ‘schoonmaken’.

Dit wordt indien nodig aangevuld met werkzaamheden die zich meer richten op de persoonlijke verzorging van de cliënt, zoals: boodschappen doen voor het dagelijks leven, broodmaaltijd bereiden, warme maaltijd bereiden, kleding en linnengoed wassen en strijken, huishoudelijke spullen in orde houden, signaleren van relevante veranderingen in de situatie van de cliënt.

De activiteiten ‘schoonmaken’ en ‘signaleren’ dienen bij elke cliënt te worden ingezet.   (3) Onder HH2 wordt verstaan: categorie HH1 aangevuld met advies, instructie en voorlichting over huishoudelijk werk, organisatie van het huishouden in verband met chronische ziekte of beperkingen, (eventueel) het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s) en afwezigheid van informele hulp, (eventueel) aangevuld met regievoering bij hulp bij ontregeld huishouden.

De activiteiten ‘schoonmaken’ en ‘signaleren’ dienen bij elke cliënt te worden ingezet. De indicatie bepaalt verder welke andere activiteiten uit bovenstaand overzicht bij de cliënt ingezet dienen te worden.

artikel 4 lid 1 met tabel