Regeling vervallen per 01-02-2015

Notitie Handhavingsbeleid Kinderopvang Wormerland 2012

Geldend van 01-02-2015 t/m 31-01-2015

Intitulé

Notitie Handhavingsbeleid Kinderopvang Wormerland 2012

Notitie Handhavingsbeleid Kinderopvang Wormerland 2012

1. Inleiding

Kinderen vormen een kwetsbare groep in onze samenleving. Het bieden van goede en verantwoorde kinderopvang in een veilige omgeving zijn vandaag de dag dan ook belangrijke speerpunten geworden.

De verantwoordelijkheid voor het bieden van kwalitatieve kinderopvang ligt in de eerste plaats bij de instellingen zelf. Daarnaast spelen ook de ouders via de oudercommissies een rol. De eindverantwoordelijkheid ligt bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de kinderopvang is gevestigd. Zij is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de kwaliteit van de kinderopvang. De uitvoerende taak van toezicht ligt bij de gemeentelijke gezondheidsdienst, de GGD.

Op 27 januari 2009 is door het college de ‘Notitie Handhaving Kwaliteit Kinderopvang Oostzaan’ vastgesteld. Veranderingen in landelijke regelgeving hebben tot gevolg dat ook het handhavingsbeleid in Oostzaan moet worden aangepast. Het nieuwe handhavingsbeleid is in deze notitie neergelegd. De huidige ontwikkelingen in de samenleving vergen dat de gemeente ten aanzien van de kwaliteit van kinderopvang een kritische rol moet hebben. Met dit handhavingsbeleid draagt gemeente Oostzaan bij aan de kwaliteit van kinderopvang door efficiënt, consequent en duidelijk toezicht te houden en handhavend op te treden.

1.1. Landelijke ontwikkelingen

De wetgever heeft met de invoering van de Wet kinderopvang in 2005 landelijke uniforme kwaliteitseisen gesteld aan kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en gastouderbureau’s. Sinds de invoering van deze wet is er veel veranderd waarbij de laatste grote wijziging in 2010 werd doorgevoerd. Met deze wijziging werden er strengere kwaliteitseisen voor gastouderopvang gesteld en zijn ook de gastouders direct onder het toezicht van de GGD gebracht. Daarbij is de naam “Wet kinderopvang” gewijzigd in ´Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’ (hierna: Wkkp).

Recentelijk heeft zich nog een belangrijke wijziging voorgedaan. In een uitspraak van de Raad van State van 21 december 2011 is handhaving op basis van de ‘Beleidsregels kwaliteit kinderopvang’ als onrechtmatig bestempeld. Deze beleidsregels kunnen niet worden aangemerkt als algemeen verbindende voorschriften in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ministerie van Sociale Zaken heeft dit hiaat hersteld door de normen uit de beleidsregels over te zetten naar algemeen verbindende voorschriften in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) en een ministeriële regeling. De AMvB met de naam ‘Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen’ (hierna: het Besluit) en de ministeriële regeling met de naam ‘Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012’ (hierna: de Regeling) zijn beiden op 6 juni 2012 van kracht geworden.

1.2 Kinderopvang in Oostzaan

In Oostzaan zijn er twee instellingen voor kinderopvang. Gezamenlijk hebben zij vier opvanglocaties en kunnen zij aan 181 kinderen opvang bieden. Er zijn 16 gastouders, zij hebben plek om 71 kinderen op te vangen. Daarnaast is er een instelling die peuterspeelzaalwerk biedt op twee afzonderlijke locaties. Zij hebben 80 opvangplaatsen beschikbaar.

2. Begripsomschrijving

Voor de leesbaarheid van het beleid zijn in bijlage I bij dit beleid een aantal begrippen nader omschreven. Deze begrippen komen uit de Wkkp, het Besluit en de Regeling. Indien de omschrijving uit deze wetten gedurende de looptijd van het gemeentelijk handhavingsbeleid wijzigt, dient de omschrijving van de Wkkp, het Besluit en de Regeling te worden aangehouden.

3. Wettelijk kader

Wet

Beschrijving

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp)

In deze wet staan de eisen waaraan de kinderopvang en peuterspeelzalen moeten voldoen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan eisen die gesteld worden aan het pedagogisch beleidsplan of aan de huisvesting.

Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (Besluit)

Hierin zijn de kwaliteitseisen uit de wet nader uitgewerkt. De kwaliteitseisen zijn geschreven voor houders van kindercentra, peuterspeelzalen, gastouderbureaus en gastouders om hen duidelijkheid te bieden op welke wijze in de praktijk aan een aantal kwaliteitsnormen van de wet dient te worden voldaan.

Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (Regeling)

Hierin zijn de kwaliteitseisen uit het besluit nader uitgewerkt.

Tijdelijke beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012

In deze beleidsregels is de eis ten aanzien van de verklaring omtrent gedrag (VOG) voor stagiaires en uitzendkrachten opgenomen. Per 1 oktober 2012 komt de nadere regelgeving van de VOG’s in de Wkkp. De tijdelijke beleidsregels vervalt dan.

Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie

In het besluit worden eisen gesteld aan de voorschoolse educatie die aangeboden wordt door peuterspeelzalen en kinderdagverblijven. Hierbij kan gedacht worden aan eisen gesteld aan het programma, het aanbod en bijvoorbeeld de kwalificatie van de beroepskrachten.

Beleidsregels werkwijze toezichthouder 2012

De beleidsregels vormen het instrument waarmee de GGD-inspecteurs de kwaliteit van de kinderopvang en van het peuterspeelzaalwerk onderzoekt. Zij zijn bedoeld om de eenheid in het handelen van GGD-inspecteurs te bevorderen. Het maakt tevens het handelen van de GGD-inspecteurs transparant voor de kindercentra, de gastouderbureaus de gastouders en het peuterspeelzaalwerk, maar ook voor ouders.

Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzalen

In dit besluit wordt de registratie geregeld zowel voor het register kinderopvang als het register peuterspeelzaalwerk.

De eisen ten aanzien van de kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen zijn opgesteld in overleg met de brancheorganisatie voor Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening, Jeugdzorg en Kinderopvang, de Maatschappelijke Ondernemers groep (MOgroep), de Belangenvereniging Ouders in de Kinderopvang (BOink) en de Branchevereniging Ondernemers in de Kinderopvang. Kortom de kwaliteitseisen worden gedragen door een groot deel van de betrokken partijen.

De instellingen die onder de reikwijdte van deze wetgeving vallen zijn: dagopvang, buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen (voorscholen), gastouders en gastouderbureaus.

4. Taken en verantwoordelijkheden

Kinderopvang heeft landelijke, wettelijke kaders. De uitvoering van deze kaders op het terrein van zowel registratie, toezicht als handhaving ligt bij de gemeente. Het toezicht door de gemeente betreft het eerstelijnstoezicht. Daarnaast houdt ook de Inspectie voor het Onderwijs tweedelijnstoezicht en ziet er op toe dat het systeem van eerstelijnstoezicht en handhaving kwaliteit kinderopvang, goed werkt.

4.1 Aanvraag en registratie kinderopvang

De exploitatie van een instelling voor kinderopvang vangt aan met het doen van een aanvraag tot exploitatie bij de gemeente. Dit dient te gebeuren middels het aanvraagformulier registratie kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang, gastouderbureau, gastouder of peuterspeelzaal. Mogelijk zijn er ook andere vergunningen nodig, hiervoor dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd (www.omgevingsloket.nl). De houder van de kinderopvang dient dit zelf te onderzoeken.

Bij binnenkomst van het aanvraagformulier voor registratie, wordt deze eerst getoetst op ontvankelijkheid (volledigheid). Daarna wordt door de gemeente beoordeeld of de vereiste vergunningen zijn aangevraagd. Hierbij wordt in ieder geval gekeken naar eventueel strijdig gebruik van de bestemming, strijdige bouw en brandveilig gebruik. Alle aspecten worden getoetst. Vervolgens wordt de aanvraag doorgestuurd naar de GGD met het verzoek om een onderzoek te doen naar de voorgenomen exploitatie en te toetsen op de kwaliteitseisen van de Wkkp, het besluit, de regeling en het besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Wanneer de kinderopvang in strijd is met andere regelgeving wordt de GGD hiervan door de gemeente op de hoogte gebracht. De GGD rapporteert haar bevindingen uit het onderzoek aan de gemeente in de vorm van een advies om positief of negatief op de aanvraag te beslissen. Indien er een positief besluit volgt van het college van burgemeester en wethouders mag de houder kinderen gaan opvangen, of met andere woorden: de vestiging in exploitatie nemen. De exploitatie van de kinderopvang wordt door de gemeente geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen, het LRKP. De GGD krijgt een kopie van dit besluit.

4.2 Toezicht

De gemeente is eindverantwoordelijke voor het bestuurlijk toezicht en handhaving in de kinderopvang. Het toezicht wordt uitgevoerd door de GGD. Het college heeft de directeur van de GGD aangewezen als toezichthouder. De directeur van de GGD wijst zelf één van haar toezichthouders aan die feitelijk uitvoering geven aan de inspecties. Voor de feitelijke uitvoering van de toezichthoudende taak heeft de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid “Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen” opgesteld. 4.2.1 Wijze van toezicht en rapportage

De GGD controleert nieuw gemelde voorzieningen, voert de jaarlijks verplichte controles uit, verricht zo nodig herinspecties (incidenteel verzoek) en kan, wanneer gewenst, in overleg met de gemeente incidentele controles uitvoeren. Met de GGD zijn werkafspraken gemaakt over een goede afstemming tussen toezicht en handhaving:

  • De toezichthouder bezoekt jaarlijks alle in de gemeente gevestigde kinderopvang en toetst de instellingen op basis van de landelijk vastgestelde inspectievoorwaarden voor dagopvang, buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen (voorscholen), gastouderbureaus en gastouders.

  • De toezichthouder rapporteert aan de gemeente via een model inspectierapport haar bevindingen en eventuele afspraken die gemaakt zijn met de houder.

  • De GGD is bevoegd om middels een gesprek met de houder hem ervan te overtuigen om de overtreding te beëindigen gedurende de periode dat het conceptrapport wordt opgesteld.

  • Wanneer tijdens de inspectie overtredingen geconstateerd worden die in aanmerking komen voor ‘overleg en overreding’, spreekt de toezichthouder een termijn af waarbinnen de overtreding moet worden hersteld. De termijn is nooit langer dan 4 weken, zodat de toezichthouder conform de wettelijke termijn het rapport kan afronden en overhandigen aan de gemeente. In het conceptrapport wordt aangegeven dat de houder deze mogelijkheid tot herstel heeft gekregen en ook of de overtreding daadwerkelijk is hersteld.

  • Ook wanneer geen overleg of overreding door de toezichthouder heeft plaatsgevonden worden de bevindingen van het gehouden toezicht verwerkt in een conceptrapport. De houder van de kinderopvang wordt in de gelegenheid gesteld om hierop zijn zienswijze te geven.

  • De zienswijze wordt verwerkt in het definitieve inspectierapport. Mogelijk beoordeelt de toezichthouder de situatie naar aanleiding van de zienswijze anders. In dat geval wordt dat meegenomen in het definitieve rapport dat verstuurd wordt aan de gemeente.

  • In het definitieve inspectierapport adviseert de toezichthouder aan de gemeente om al dan niet handhavend op te treden. Het inspectierapport wordt ook gestuurd naar de houder en is openbaar.

4.3 Handhaving

Als de wet- en regelgeving voor kinderopvang niet of niet voldoende wordt nageleefd kan overgegaan worden tot het inzetten van de gemeentelijke handhavingsbevoegdheden.

Voor wat betreft de exploitatie en de kwaliteitseisen wordt het handhavingstraject opgestart naar aanleiding van het inspectierapport van de toezichthouder van de GGD. De toezichthouder heeft een handhavingsadvies gegeven waarbij is aangegeven op welk onderdeel de kinderopvang niet voldoet aan de kwaliteitseisen. Het college kan het handhavingsadvies van de GGD overnemen maar is daartoe niet verplicht. Verzwarende of verzachtende omstandigheden kunnen meewegen bij de te nemen handhavingsacties. Het college zal waar mogelijk en nodig gemotiveerd afwijken van het advies.

4.3.1 Afwegingsmodel sanctionering

Het is van belang om een transparant, duidelijk en consequent handhavingsbeleid te voeren. Om te bepalen in welke situaties, welke maatregelen genomen moeten worden en, om op dit punt beleidsmatig en afgewogen te werk te kunnen gaan, wordt gebruik gemaakt van het ‘Afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen’ van de VNG[1]. Dit model bevat het toetsingskader voor handhaving kinderopvang en wordt bij landelijke en wettelijke ontwikkelingen door de VNG geactualiseerd. Ook deze geactualiseerde afwegingsmodellen zullen van toepassing zijn op dit beleid.

In het model staan schematische richtlijnen voor prioritering, maatregelen, middelen en eventuele hersteltermijnen. Het model geeft voor zowel houders, toezichthouders, gemeente en andere betrokkenen in het handhavingproces duidelijkheid. Het voorkomt willekeur en bevordert de zorgvuldigheid van het proces.

Er is een afzonderlijk afwegingsmodel voor dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureaus, gastouders en voor peuterspeelzalen/voorscholen. De overtredingen zijn in het afwegingsmodel ingedeeld in drie categorieën, namelijk hoog, middel en laag:

  • HoogHieronder worden de overtredingen gebracht die gelet op de aard en risico´s en de gevoeligheid van de omgeving, voor de bescherming van het betreffende belang (het kind) zeer ingrijpend zijn. Overtreding ervan leidt tot een situatie met aanzienlijke (dreigende) hinderende of gevaarlijke consequenties of tot onomkeerbare schade.

  • MiddelHieronder worden de overtredingen gebracht waarbij risico´s aanwezig zijn die niet onmiddellijk dreigend zijn maar die wel een duidelijke nadelige invloed hebben op de middellange termijn.

  • LaagHieronder worden de overtredingen gebracht waarbij geen dreigend risico aanwezig is. Deze categorie kent dan ook een langere hersteltermijn.

4.3.2 Herstellende sancties

Indien de gemeente besluit om over te gaan tot handhaving heeft zij verschillende handhavingsmiddelen tot haar beschikking. De gemeente kan naast deze middelen er ook voor kiezen om eerst een (schriftelijke) waarschuwing te geven aan de houders. Ook kan overwogen worden om eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding ongedaan te maken of te herstellen. Zowel de schriftelijke waarschuwing als de overreding zijn geen formele onderdelen van het handhavingstraject.

Voordat formeel tot handhaving wordt overgegaan dient er een mogelijkheid te worden geboden aan de houder van de kinderopvang voor hoor en wederhoor. Meestal is van deze mogelijkheid al gebruik gemaakt door een zienswijze in te dienen op het concept inspectierapport van de GGD. De wet bepaalt dat van het horen, voorafgaand aan een aanwijzing, kan worden afgezien, indien belanghebbende al eerder in de gelegenheid zijn gesteld om een zienswijze naar voren te brengen en zich in de tussentijd geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.

In artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt bepaald wat onder een herstellende sanctie moet worden verstaan. Een herstellende sanctie is een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding. Het doel van de herstellende sanctie is gelegen in het voorkomen van het voortduren van de overtreding en/of herhaling hiervan in de toekomst.

In beginsel wordt een herstellend handhavingstraject aangevangen met een aanwijzing. Er kunnen zich echter ook situaties voordoen waarbij het naar het oordeel van het college gerechtvaardigd is, om gezien de aard en/of ernst van de overtreding, bepaalde stappen ‘over te slaan’ en direct over te gaan tot het opleggen van een zwaardere sanctie. Een situatie waarbij direct overgegaan kan worden tot een zwaardere sanctie is in geval van recidive, maar ook wanneer er sprake is van meerdere tekortkomingen of wanneer de GGD inspecteur hier een relevante grond voor aandraagt. Bij een combinatie van meerdere overtredingen wordt uitgegaan van de zwaarste overtreding.

We onderscheiden de volgende handhavingsmiddelen

1. Bevel (artikel 1.65 lid 3 Wkkp) Een bevel kan worden opgelegd door de toezichthouder wanneer de kwaliteit van kinderopvang zodanig tekortschiet, dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs niet uitgesteld kan worden. Er dient sprake te zijn van een spoedeisend geval. Inzet van dit middel wordt bepaald door de toezichthouder.

2. Aanwijzing (artikel 1.65 lid 1 Wkkp) Met een aanwijzing geeft de gemeente aan welke onderdelen van de kwaliteitseisen niet, of niet in voldoende mate worden nageleefd. Een aanwijzing schept voor de houder verplichtingen om binnen de hiertoe gestelde termijn maatregelen te nemen. Een aanwijzing is dan ook een beschikking als bedoeld in de Awb. De aanwijzing kan opgevolgd worden door een zwaardere sanctie, indien de overtreding niet wordt beëindigd.

3. Dwangsom (artikel 125 Gemeentewet)

Een (last onder) dwangsom is een financiële prikkel om de geconstateerde overtredingen op te heffen. Deze herstelsanctie kan alleen worden opgelegd aan de overtreder zelf. De dwangsom wordt opgelegd met als last om aan het gegeven bevel of de gegeven aanwijzing te voldoen. Wanneer niet voldaan wordt aan de last moet de dwangsom worden betaald. Het college is bevoegd om daarna een besluit te nemen tot het opleggen een nieuwe last onder dwangsom.

4. Bestuursdwang (artikel 125 Gemeentewet)

Het doel van een (last onder) bestuursdwang is om de overtreder van een wettelijk voorschrift te bewegen deze overtreding ongedaan te maken, onder de dreiging dat de gemeente dat gaat doen op kosten van de overtreder. De gemeente kan dus het besluit nemen om op kosten van de houder een overtreding te herstellen, indien de overtreder dat zelf niet binnen de gegeven hersteltermijn doet.

5. Verwijdering uit het register kinderopvang (artikel 8 Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzalen)

Een kindercentrum, gastouder of gastouderbureau kan uit het register worden verwijderd als niet aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. Er zijn verschillende gronden waarop het college een voorziening uit het register kinderopvang kan verwijderen. Het verwijderen uit het register is een uiterst middel. Het heeft bovendien tot gevolg dat de ouders de aanspraak op tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verliezen. Daarnaast heeft verwijdering uit het register tot gevolg dat exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete op basis van overtreding van de Wet op de economische delicten.

6. Verbod om in exploitatie te gaan (artikel 1.66 lid 2 Wkkp)

Het college kan de houder verbieden in exploitatie te gaan als blijkt dat er naar verwachting niet, dan wel niet langer aan de voorschriften zal worden voldaan.

7. Verbod exploitatie voort te zetten/exploitatieverbod (artikel 1.66 lid 1 Wkkp). Dit betreft het verbieden om de exploitatie voort te zetten, zolang een bevel of aanwijzing niet wordt opgevolgd en het toepassen van bestuursdwang niet mogelijk is.

4.3.3 Bestuurlijke boete

Naast de herstellende sancties zijn er ook mogelijkheden om bestraffende sancties op te leggen. Doel van deze sanctie is bestraffing van de gedane overtredingen. Op grond van artikel 1.72 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 5:40 tot en met 5:54 van de Algemene wet bestuursrecht is het college bevoegd om een bestuurlijke boete op te leggen. De bestuurlijke boete is een punitieve sanctie. Dit betekent dat er een onvoorwaardelijke verplichting is tot het betalen van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder.

Voor de vaststelling van de hoogte van de boetes in het kader van de kinderopvang kan aangesloten worden bij het ‘afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen’ die onderdeel uitmaakt van deze notitie. Per geconstateerde overtreding zal bepaald moeten worden of het genoemde boetebedrag proportioneel is. Het college stemt de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waaronder de overtreding is gepleegd.

Aan een bestuurlijk boete gaat altijd een voornemen tot het geven van een boete vooraf. De overtreder kan op dit voornemen zijn zienswijze kenbaar maken. Deze zienswijze weegt mee in het uiteindelijke besluit om de boete wel of niet op te leggen. Een boete voorkomt niet dat een overtreding voortduurt en daarom kan naast een bestuurlijke boete ook een herstelsanctie opgelegd worden.

5. Jaarlijkse verantwoording

Jaarlijks stelt het college van burgemeester en wethouder een verslag vast van de toezichts- en handhavingsacties die de gemeente in het kader van kinderopvang heeft verricht. Dit verslag verzendt het college naar de gemeenteraad en de Inspectie van het Onderwijs. Vervolgens rapporteert de inspectie hierover aan het ministerie. Aan de hand van de jaarlijkse verantwoording zal het handhavingsbeleid, een jaar na vaststelling worden geëvalueerd en indien noodzakelijk worden aangepast.

6. Communicatie

Het handhavingsbeleid kinderopvang 2012 wordt toegezonden aan alle kinderopvangorganisaties die in het Landelijk Register geregistreerd zijn binnen gemeente Oostzaan. Ook wordt het beleid geplaatst op de gemeentelijke website en is het voor iedereen toegankelijk via de regelingenbank (www.wetten.nl).

7. Inwerkingtreding

De notitie handhavingsbeleid kinderopvang treedt in werking op 13 december 2012. Het huidige handhavingsbeleid ‘Notitie Handhaving Kwaliteit Kinderopvang Oostzaan’ dat is vastgesteld op 27 januari 2009, vervalt per 13 december 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan op 4 december 2012.
de secretaris, de burgemeester
R. Schaatsbergen P.J. Möhlmann

Bijlage Begripsomschrijvingen

Bijlage I: Begripsomschrijvingen

Kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

Kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt.

Gastouder: de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van de natuurlijke personen van wie een of meer kinderen op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gronden onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254, onderscheidenlijk artikel 255, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en met uitzondering van de persoon die op hetzelfde woonadres als de ouder of dienst partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

Gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt.

Gastouderopvang: kinderopvang:a. die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau;b. die plaatsvindt in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 1.5, eerste lid, Wet kinderopvang aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag onderscheidenlijk een tegemoetkoming of diens partner;

c. waarbij de opvang plaatsvindt:1. op het woonadres van de gastouder, met dien verstande dat op dit adres niet meer dan één voorziening voor gastouderopvang is gevestigd.2. op het woonadres van een van de ouders van de kinderen voor wie de gastouder opvang biedt, dan wel3. op twee of meer van deze woonadressen; end. bestaande uit de gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen, waaronder begrepen de bloedverwant of aanverwant in neergaande lijn van de gastouder of zijn partner in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de leeftijd van tien jaar nog niet heeft bereikt. Met een bloedverwant of aanverwant in neergaande lijn wordt gelijkgesteld een pleegkind dat de leeftijd van tien jaar nog niet heeft bereikt.

Buitenschoolse opvang: kinderopvang verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd evenals gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties.

Dagopvang: kinderopvang verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen.

Houder: de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert.

Ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleeghouder van een kind op wie de kinderopvang of het peuterspeelzaalwerk betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een subsidie op grond van de Wet op de jeugdzorg buiten beschouwing blijft.

Oudercommissie: de commissie, bedoeld in artikel 1.58 Wet kinderopvang

Peuterspeelzaal: voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt, anders dan gastouderopvang of kinderopvang in een kindercentrum.

Peuterspeelzaalwerk: de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs.

Stamgroep: een vaste groep kinderen in de dagopvang in een passend ingerichte vaste groepsruimte.

Stamgroepruimte: de ruimte waarin de kinderen in de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn.

Voorschoolse educatie: uitvoering van een door het college van burgemeester en wethouders gesubsidieerd programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten.

[1] Daar waar in het afwegingsmodel van de VNG verwezen wordt naar ‘wko’ wordt bedoeld ‘wkkp’. Met beide verwijzingen wordt de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen aangeduid.