Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit maatschappelijke ondersteuning Wormerland 2014

Geldend van 16-06-2015 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning Wormerland 2014

Behorende bij de Verordening voorzieningen Maatschappelijke ondersteuningGemeente Wormerland 2013

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

In dit Besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvrager: de persoon voor wie de voorziening is bedoeld;

  • b.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge de Verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • c.

    Eigen aandeel: een door het college vast te stellen eigen aandeel (bijdrage) in de kosten, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de aanvrager komt;

  • d.

    Eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget voor rekening van de aanvrager komt;

  • e.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden op grond van de Verordening indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • f.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 en 6a van de Wet, waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven;

  • g.

    Verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wormerland, vastgesteld door de gemeenteraad

  • h.

    V erzamelinkomen: het inkomen dat de belastingdienst vaststelt op basis van het inkomen uit werk en woning en eventuele opbrengsten uit sparen danwel beleggen. De hoogte van de te betalen eigen bijdrage Wmo in 2014 wordt gebaseerd op het verzamelinkomen 2012.

  • i.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • j.

    Overige begrippen: alle begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Verordening, de Wmo en de Algemene wet bestuursrecht.

hoofdstuk 2 bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Verstrekking van het persoongebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden of het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      eerder misbruik is gemaakt van deze vorm van verstrekking van een individuele voorziening.

  • 3. Bij de toekenning van het persoonsgebonden budget gelden in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      het persoonsgebonden budget wordt uitsluitend gebruikt voor betaling van de geïndiceerde voorziening en de daarmee samenhangende kosten;

    • b.

      de geïndiceerde voorziening die de aanvrager verwerft met het persoonsgebonden budget dient adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord te zijn;

    • c.

      de aanvrager dient een aansprakelijkheidsverzekering te hebben (afgesloten) voor schade die door het gebruik van de voorziening aan derden kan ontstaan;

    • d.

      de aanvrager dient een voorziening die een motorrijtuig is in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) te verzekeren overeenkomstig artikel 2 van die wet;

    • e.

      de aanvrager bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs (betalingsbewijzen) van de met het persoonsgebonden budget verworven geïndiceerde gedurende vijf jaar of, indien de normale afschrijvingsduur langer is dan deze termijn, overeenkomstig deze langere termijn en stelt deze op verzoek ter beschikking van het college.

    • f.

      de aanvrager dient indien de voorziening binnen de vooraf vastgestelde looptijd niet meer nodig is de gemeente te informeren. De gemeente kan overwegen om de voorziening op te vragen bij de aanvrager.

  • 4. De aanvrager mag niet overgaan tot verkoop of verpanding van de voorziening.

  • 5. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats in alle gevallen na aanschaf van een hulpmiddel of voorziening, na afloop van de verstrekking of in het geval van hulp bij het huishouden na afloop van elk kalenderjaar. Controle over de verantwoording vindt steekproefsgewijs plaats door de gemeente. In 2014 is de steekproef 100 procent.

  • 6. Het deel van het toegekende persoonsgebonden budget dat niet wordt besteed aan de geïndiceerde dienst of voorziening, wordt niet uitgekeerd, wordt verrekend of dient te worden terugbetaald aan de gemeente.

  • 7. Op het persoonsgebonden budget zijn de bepalingen van toepassing uit de Regeling Persoonsgebonden budget die als bijlage 5 is opgenomen in de beleidsregels.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en tarief collectief vervoer

Artikel 3 Omvang van eigen bijdragen en het eigen aandeel

  • 1. In artikel 8 van de verordening is aangegeven dat voor individuele voorzieningen, met uitzondering van de rolstoel en voorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd is.

  • 2. Voor een voorziening die verstrekt wordt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming wordt geen eigen aandeel opgelegd.

  • 3. De bedragen en het percentage die gelden voor een eigen bijdrage zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 4. Vaststelling en inning van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vindt plaats door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

  • 5. De hoogte van de eigen bijdrage in 2013 wordt vastgesteld op basis van het verzamelinkomen van de aanvrager en dat van zijn eventuele partner in 2011. De gegevens over het verzamelinkomen worden overgenomen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting van de belastingdienst.

  • 6. Bij een persoonsgebonden budget wordt de eigen bijdrage niet ingehouden op het persoonsgebonden budget. Dit betekent dat de aanvrager, evenals bij zorg in natura, geld moet reserveren om de door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) opgelegde eigen bijdrage te betalen.

  • 7. De grondslag voor het berekenen van de eigen bijdragen of het eigen aandeel is de kostprijs van de voorziening of de geïndiceerde hulp bij het huishouden.

  • 8. De kostprijs van de voorziening is gebaseerd op de (nieuw)prijs van de voorziening inclusief eventuele onderhoudskosten.

  • 9. De kostprijs van de geïndiceerde hulp in het huishouden is gebaseerd op het aantal geïndiceerde uren hulp bij het huishouden vermenigvuldigd met het uurtarief van de betreffende soort hulp bij het huishouden. Voor 2014 zijn de uurtarieven:

    • a.

      €21,- voor hulp bij het huishouden categorie 1;

    • b.

      €23,75 voor hulp bij het huishouden categorie 2;

    • c.

      €26,- voor hulp bij het huishouden categorie 3.

  • 10. De eigen bijdrage die verschuldigd is bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening in natura of de geïndiceerde hulp bij het huishouden, respectievelijk het bedrag van het persoonsgebonden budget.

Artikel 4 Duur oplegging eigen bijdrage en eigen aandeel

1.De duur van de oplegging van de eigen bijdrage is als volgt:

  • a.

    hulp bij het huishouden: de eigen bijdrage wordt per 4 weken opgelegd voor de totale duur van de verstrekking

  • b.

    voorzieningen die in eigendom worden verstrekt: de eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt opgelegd voor de duur van maximaal 39 perioden van vier weken

  • c.

    In afwijking van het vorige lid b wordt voor roerende woonvoorzieningen die in eigendom worden verstrekt een eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd voor de duur van maximaal 13 perioden van vier weken.

  • d.

    voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt: de eigen bijdrage of eigen aandeel wordt opgelegd zolang de voorziening in bruikleen is. Hierbij wordt de eigen bijdrage of het eigen aandeel voor de (nieuw)prijs van de voorziening opgelegd gedurende maximaal de technische levensduur van de voorziening. De eigen bijdrage of het eigen aandeel voor onderhoudskosten wordt opgelegd zolang de voorziening in bruikleen is.

Artikel 5 Klanttarief collectief vervoer

In het aanvullend openbaar vervoer betaalt de klant:

  • a.

    voor een normale rit een starttarief van €0,60 en een reizigerstarief per kilometer van €0,15

  • b.

    voor een prioritaire rit 4 maal het reguliere reizigerstarief

HOOFDSTUK 4 HULP IN HET HUISHOUDEN

Artikel 6 Basistarieven hulp in het huishouden

De basistarieven die gelden voor de aanbesteding voor hulp bij het huishouden zijn als volgt:

  • 1.

    Voor hulp in het huishouden categorie 1: € 21

  • 2.

    Voor hulp bij het huishouden categorie 2: € 23,75

  • 3.

    Voor hulp bij het huishouden categorie 3: € 26.

Artikel 7 Hulp bij het huishouden in natura

De door het college gecontracteerde zorgaanbieders bieden aan de persoon die kiest voor zorg in natura hulp bij huishoudelijke werkzaamheden en ondersteuning bij de organisatie van deze werkzaamheden. Ook een signaleringsfunctie is inbegrepen.

De aanvrager kiest één van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders en gaat hiermee een zorgovereenkomst aan. De gemeente betaalt de geleverde zorguren per 4 weken, tot maximaal wat is geïndiceerd, aan de zorgaanbieder tegen een uurtarief dat contractueel is vastgelegd.

Artikel 8 Hulp bij het huishouden en persoonsgebonden budget

  • 1. Bij de keuze voor een persoonsgebonden budget kiest de aanvrager voor een geldbedrag waarbij hij de huishoudelijke hulp zelf inkoopt.

  • 2. De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden zijn:

      • a.

        voor hulp bij het huishouden categorie 1 geleverd door een particuliere hulp (die niet werkzaam is voor een zorginstelling): € 17,14 per uur. Dit bedrag is afgestemd op het wettelijk minimumloon inclusief een toeslag voor bemiddeling, administratie en verzekeringen;

      • b.

        voor hulp bij het huishouden categorie 1 geleverd door een persoon die werkzaam is voor een zorginstelling: € 21,- per uur; Dit bedrag is gelijk aan het tarief dat de gemeente betaalt aan de voor de hulp in het huishouden gecontracteerde zorgaanbieders;

      • c.

        voor hulp bij het huishouden categorie 2, geleverd door een particuliere hulp (die niet werkzaam is voor een zorginstelling): € 20,00 per uur;

      • d.

        voor hulp bij het huishouden categorie 2 geleverd door een persoon die werkzaam is voor een zorginstelling: € 23,75 per uur; Dit bedrag is gelijk aan het tarief dat de gemeente betaalt aan de voor de hulp in het huishouden gecontracteerde zorgaanbieders;

      • e.

        voor hulp bij het huishouden categorie 3 geleverd door een persoon die werkzaam is voor een zorginstelling: € 26,- per uur

    De hoogte van de Pgb-bedragen zijn hiermee toereikend om tot een met zorg in natura vergelijkbaar resultaat te komen.

  • 3. De omvang van het persoonsgebonden budget wordt bepaald door het onder 2 bepaalde tarief te vermenigvuldigen met het aantal geïndiceerde uren hulp per week en het aantal weken in een jaar (52).

  • 4. PGB bedragen tot €6.700,- worden in één keer per jaar bij voorschot op het door de aanvrager opgegeven rekeningnummer overgemaakt. De bedragen daarboven worden één keer per half jaar bij voorschot overgemaakt op het door de aanvrager opgegeven rekeningnummer.

  • 5. Het persoonsgebonden budget wordt toegekend voor een periode die aanvangt op de dag van het besluit tot toekenning van de voorziening.

  • 6. Op het persoonsgebonden budget zijn de voorwaarden van toepassing uit de Regeling persoonsgebonden budget maatschappelijke ondersteuning (zie bijlage 5 van de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning).

  • 7. Het persoonsgebonden budget is niet bestemd voor de betaling van de verschuldigde eigen bijdrage. Vaststelling en inning van de eigen bijdrage vindt achteraf plaats door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

  • 8. Verantwoording persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden: de gemeente controleert het gebruik van het persoonsgebonden budget per kalenderjaar. Deze vindt dan plaats na afloop van het kalenderjaar voor 1 oktober van het volgende jaar. Analoog aan de doelstelling van het Pgb in de Wmo richt de controle zich alleen op de besteding en het doel van het persoonsgebonden budget. Er vindt geen controle plaats of het aantal geïndiceerde uren overeenstemt met het door de budgethouder ingekochte zorguren.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 9 Hoogte persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen

  • 1 De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college goedgekeurde offerte.

  • 2 Het in artikel 22 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema is als volgt:

    • -

      bij verkoop binnen 1 jaar na gereedmelding: 100 procent van de meerwaarde;

    • -

      bij verkoop binnen 2 jaar na gereedmelding: 90 procent van de meerwaarde;

    • -

      bij verkoop binnen 3 jaar na gereedmelding: 80 procent van de meerwaarde;

    • -

      bij verkoop binnen 4 jaar na gereedmelding: 70 procent van de meerwaarde;

    • -

      bij verkoop binnen 5 jaar na gereedmelding: 60 procent van de meerwaarde;

    • -

      bij verkoop binnen 6 jaar na gereedmelding: 50 procent van de meerwaarde;

    • -

      bij verkoop binnen 7 jaar na gereedmelding: 40 procent van de meerwaarde;

    • -

      bij verkoop binnen 8 jaar na gereedmelding: 30 procent van de meerwaarde;

    • -

      bij verkoop binnen 9 jaar na gereedmelding: 20 procent van de meerwaarde;

    • -

      bij verkoop binnen 10 jaar na gereedmelding: 10 procent van de meerwaarde.

    De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen en te betalen door het college;

Artikel 10 Hoogte financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 15 onder a van de verordening bedraagt:

  • a.

    € 2.500,- voor alleenstaanden, echtparen, gezinnen met meerderjarige kinderen;

  • b.

    € 3.775,- voor alleenstaanden of gezinnen met minderjarige kinderen;

  • c.

    € 3.775, voor personen die op verzoek van de gemeente een aangepaste woning vrijmaken.

Artikel 11 Hoogte financiële tegemoetkoming woningsanering

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woningsanering bedraagt, wanneer het gaat om het vervangen van zachte door harde vloerbedekking, maximaal € 56,00 per strekkende meter (Nibud norm 2011-2012).

Voor woningsanering gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

  • -

    is een artikel nieuwer dan 2 jaar: 100% vergoeding

  • -

    is een artikel 2-4 jaar oud: 75% vergoeding

  • -

    is een artikel 4-6 jaar oud: 50% vergoeding

  • -

    is een artikel 6-8 jaar oud; 25% vergoeding

  • -

    is een artikel 8 jaar of ouder: geen vergoeding.

Artikel 12 Hoogte tegemoetkoming onderhoud/inspectie/reparatie

De hoogte van een door het college te verstrekken financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring/inspectie, onderhoud en reparatie als bedoeld in artikel 16 sub e van de verordening is gelijk aan de kosten zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

Artikel 13 Bezoekbaar maken woonruimte

Het bedrag voor het bezoekbaar maken van een woonruimte, niet zijnde het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 20 vierde lid van de verordening, bedraagt maximaal € 5.000,-.

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 14 Hoogte persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen en onderhoud en reparatie

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen, als bedoeld in artikel 23 onder c van de verordening, wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-compenserende voorziening in natura zoals die door het college aan de gecontracteerde leverancier wordt betaald.

  • 2. Indien een persoonsgebonden budget wordt verstrekt als bedoeld in het eerste lid, wordt op declaratiebasis, een financiële tegemoetkoming per jaar verstrekt voor verzekering, onderhoud en reparatie, gebaseerd op het bedrag voor onderhoud en reparatie dat de gemeente betaalt voor een dergelijke voorziening die in natura wordt verstrekt.

  • 3. Een persoonsgebonden budget wordt toegekend voor een periode die aansluit op de voor de voorziening geldende afschrijvingstermijn. Voor een scootmobiel is deze termijn 7 jaar. Een uitzondering op deze termijn kan alleen gelden indien een wijziging van de medische situatie hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 15 Hoogte financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen

  • 1. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 23 onder d van de verordening in de kosten van een eigen auto bedraagt maximaal € 1.210,- per jaar;

  • 2. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 23 onder d van de verordening in de kosten van gebruik van een bruikleenauto bedraagt maximaal € 476,- per jaar;

  • 3. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 23 onder d van de verordening in de kosten van gebruik van een bruikleenbusje bedraagt maximaal € 635,- per jaar;

  • 4. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 23 onder d van de verordening in de kosten van gebruik van een taxi bedraagt maximaal € 3.212,- per jaar;

  • 5. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 23 onder d van de verordening in de kosten van gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 4.642,- per jaar;

Artikel 16 Hoogte financiële tegemoetkomingen van aanpassing aan de eigen auto

  • 1. De vergoeding van de aanpassing aan de eigen auto wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals in de door het college goedgekeurde offerte.

  • 2. De vergoeding van de aanpassing van de eigen auto bedraagt maximaal € 2.000,00 indien de persoon met beperkingen is geïndiceerd voor de collectieve vervoersvoorziening maar niet in aanmerking wil komen voor de collectieve voorziening. Deze autoaanpassing kan alleen verstrekt worden in plaats van het collectief vervoer als deze voor een periode van minimaal 5 jaar adequaat geacht wordt.

  • 3. Indien op grond van lid 2 een autoaanpassing wordt toegekend kan in aanvulling daarop geen financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik eigen auto of (rolstoel)taxi worden verstrekt.

  • 4. Het bedrag genoemd in lid 2 is een gemaximeerde vergoeding en wordt niet vaker dan eens per vijf jaar verstrekt.

  • 5. Het bedrag geldt tevens als bijdrage voor het onderhoud en reparatie van de autoaanpassing.

Hoofdstuk 7 verplaatsen in en rond de woning

Artikel 17 Hoogte persoonsgebonden budget rolstoelvoorzieningen en onderhoud en reparatie

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening, als bedoeld in artikel 28 lid c wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst -compenserende voorziening in natura bij de door de gemeente gecontracteerde leverancier.

  • 2. Indien een persoonsgebonden budget wordt verstrekt als bedoeld in het eerste lid, wordt op declaratiebasis, een financiële tegemoetkoming per jaar verstrekt voor verzekering, onderhoud en reparatie, gebaseerd op het bedrag voor onderhoud en reparatie dat de gemeente betaalt voor een dergelijke voorziening die in natura wordt verstrekt.

  • 3. Een persoonsgebonden budget wordt toegekend voor een periode die aansluit op de voor de voorziening geldende afschrijvingstermijn. Voor een rolstoel is deze termijn 7 jaar. Voor kindervoorzieningen geldt een andere afschrijvingstermijn, namelijk een afschrijvingstermijn van 5 jaar. Dit gelet op de kortere levensduur van de kindervoorzieningen. Een uitzondering op deze termijnen kan alleen gelden indien een wijziging van de medische situatie hiertoe aanleiding geeft;

Artikel 18 Hoogte tegemoetkoming sportrolstoel en andere aangepaste sportvoorziening

  • 1. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of een andere aangepaste sportvoorziening als bedoeld in artikel 28 lid d van de verordening bedraagt maximaal € 2.531,-.

  • 2. Het bedrag bedoeld in het eerste lid van dit artikel is een tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van de voorziening voor een periode van drie jaar.

HOofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 19 Prijsindexatie

  • 1. De bij dit besluit geldende bedragen kunnen jaarlijks door het college aangepast worden conform de ontwikkelingen van de materiële consumptie index, die voor de gemeentelijke begroting wordt gehanteerd.

  • 2. In afwijking van het vorige lid wordt het tarief van de ritten voor het collectief vervoer aangepast aan de prijsontwikkeling overeenkomstig de OV-tarieven.

Artikel 20 Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014.

  • 2. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wormerland 2013-2 wordt ingetrokken per 1 januari 2014.

Artikel 21 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: ‘Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wormerland 2014’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgermeester en wethouders gemeente Wormerland datum 24 december 2013.
Secretaris, Burgemeester,
Mw. M. van den Hende P.C. Tange

TOELICHTING

Toelichting besluit 2014