Regeling vervallen per 01-07-2015

Uitwerkingsbesluit AVOI Woudrichem 2010

Geldend van 19-11-2010 t/m 30-06-2015

Intitulé

Uitwerkingsbesluit AVOI Woudrichem 2010

Uitwerkingsbesluit AVOI Woudrichem 2010

  • 1.

    Het college stelt hierbij voorwaarden vast die van toepassing zijn op een aanvraag of melding voor voorgenomen werkzaamheden op grond van de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren (AVOI Woudrichem 2010).

  • 2.

    Het college stelt hierbij het gemeentelijk Handboek Kabels en Leidingen vast.

  • 3.

    Het college stelt hierbij de formulieren vast waarvan gebruikt gemaakt moet worden voor de melding of aanvraag op grond van de artikelen 3, 4 en 5 AVOI.a. Het Instemmingsformulier Kabel- en Leidingwerkzaamheden is als bijlage bij dit Uitwerkingsbesluit toegevoegd en betreft de aanvragen en meldingen conform artikel 4 lid 1 AVOI.b. Het Meldingsformulier Minder ingrijpende werkzaamheden is als bijlage bij dit Uitwerkingsbesluit toegevoegd en betreft de meldingen van voorgenomen werkzaamheden conform artikel 4 lid 3 en 4 AVOI.

  • 4.

    Bij de melding of aanvraag conform artikel 4 lid 1 AVOI verstrekt de grondroerder in elk geval de volgende gegevens:a. een machtiging indien het een melding betreft voor of namens een opdrachtgever;b. naam, (e-mail)adres en telefoon- en faxnummer van de netbeheerder, opdrachtgever en/of grondroerder van de kabels en/of leidingen, alsmede de naam, (e-mail)adres en telefoonnummer van de (te machtigen) uitvoerder waarvan de contactpersoon de Nederlandse taal machtig moet zijn;c. een opgave van aantal, soort en beoogd gebruik van de kabels en/of leidingen;d. een opgave van direct betrokken belanghebbenden (waaronder omwonenden) en instanties die vooraf in kennis worden gesteld van de voorgenomen aanvang, beëindiging en aard van de werkzaamheden;e. een omschrijving van eventuele opbrekingen van de verhardingen;f. het voorgenomen tijdstip van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden;g. een opgave van ondergrondse of bovengrondse kasten, alsmede de situering en afmetingen ervan;h. een opgave van alle overige van belang zijnde feiten en omstandigheden gelet op de in artikel 7 AVOI genoemde belangen:i. een uitvoeringsplan inclusief:1. in viervoud volledige en duidelijk leesbare tekeningen van het gewenste tracé, schaal 1:500;2. een opgave van de eventuele te plaatsen objecten, alsmede van de situering daarvan;3. een beschrijving van de maatregelen voor de bereikbaarheid en bescherming van in de openbare gronden aanwezige kabels en leidingen;4. de te nemen verkeersmaatregelen;5. de te nemen maatregelen ter bescherming van de openbare voorzieningen (bomen etc.);6. de te nemen maatregelen ten behoeve van de bereikbaarheid van percelen en opstallen in de nabijheid;7. een opgave van aantal kabels dat direct/niet direct in gebruik wordt genomen (indien de voorgenomen werkzaamheden betrekking hebben op kabels van elektronische communicatienetwerken) en de lengte en breedte van de kabelsleuf;j. de planning van het gehele werk inclusief de fasering en werkvolgordes.

  • 5.

    Bij de melding van voorgenomen minder ingrijpende of spoedeisende werkzaamheden/calamiteiten, als bedoeld in artikel 4 lid 3 en 4, verstrekt de grondroerder in elk geval de volgende gegevens:a. naam, adres en ondertekening van de netbeheerder (dan wel diens gemachtigde) en de naam, adres en telefoonnummer van de uitvoerende partijen, waarbij de contactpersoon de Nederlandse taal machtig dient te zijn;b. de dagtekening van de melding;c. de lengte van de sleuf die wordt opengebroken;d. het oppervlak van het lasgat dat wordt opengebroken.

  • 6.

    Gegevens die digitaal beschikbaar zijn, dient de grondroerder bij voorkeur ook digitaal in te dienen.

Handboek Kabels en leidingen Gemeente WoudrichemINHOUDSOPGAVE1 Inleiding2 Begrippenlijst2.1 Rolverdeling2.2 Partijen2.3 Begripsbeschrijvingen2.4 Verwijzingen3 Vergunningen en toestemmingen voor (graaf)werkzaamheden3.1 Voorbereidingstraject3.2 Algemene procedure groot werk3.3 Uitzonderingsprocedure klein werk3.4 Uitzonderingsprocedure Spoedeisend werk/Calamiteit3.5 Voorschriften en beperkingen bij instemming/vergunning3.6 Tijdelijk opschorten van de instemming/vergunning3.7 Sancties bij het verrichten van werkzaamheden zonder instemming/vergunning4 Richtlijnen ten behoeve van de tracé engineering4.1 Bepalingen ten aanzien van de tracébepaling4.1.1 Horizontale ligging4.1.2 Aanvullende eisen voor horizontale ligging4.1.3 Verticale ligging4.1.4 Aanvullende eisen voor verticale ligging4.1.5 Kruising gesloten verhardingen4.1.6 Ligging nabij andere objecten4.1.7 Ketenprincipe4.2 Bepalingen ten aanzien van de engineering/werkvoorbereiding4.3 Situering handholes4.4 Aansluiting op riolering van bouwkundige behuizingen5 Voorwaarden en eisen ten aanzien van de uitvoering5.1 Inventariseren bestaande ondergrondse infrastructuur5.2 Informatie en communicatie5.3 Opnemen en herstel verharding5.4 Door de gemeente ter beschikking te stellen bouwstoffen5.5 Maatregelen in het belang van het verkeer5.6 Maatregelen ten behoeve van de beperking van overlast5.7 Voorbereide huis/klantaansluitingen6 Voorwaarden en eisen ten aanzien van het grondwerk6.1 Operationele eisen civieltechnische werkzaamheden6.2 Technische eisen grondwerkzaamheden7 Aansprakelijkheid, schade en verzekeringen7.1 Aansprakelijkheid7.2 Schade7.3 Verzekeringen7.4 Veiligheid7.5 Bereikbaarheid belendende gebouwen7.6 Peilen en hoofdafmetingen8 Voorwaarden en eisen ten aanzien van vervuilde grond8.1 Voorschriften voor werken in verontreinigde grond8.2 Arbeidsomstandigheden bij werken in verontreinigde grond9 Voorwaarden en eisen ten aanzien van groenvoorzieningen9.1 Eisen en uitvoering groenvoorzieningen9.2 Bescherming bomen9.3 Herstel groenvoorzieningen10 Bijlage 1: Standaard dwarsprofiel11 Bijlage 2: Digitale meldingsprocedure graafwerk12 Bijlage 3: Informatie betreffende boombescherming

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het Handboek Kabels en Leidingen, in het kortweg Handboek genoemd, wordt door de gemeente van toepassing verklaard in alle gevallen waarin de gemeente, al dan niet op grond van een geldende verordening, overeenkomst of regeling vergunning, instemmingbesluit of toestemming verleent voor werkzaamheden aan of ten behoeve van kabels en leidingen.Doel van het handboek is:- Het bevorderen van een veilige ligging en ordening van de ondergrondse infrastructuur;- Het beperken van de overlast en het bevorderen van een veilige omgeving voor de burgers tijdens de werkzaamheden aan ondergrondse infrastructuur;- Het voorkomen van schade aan private- en gemeentelijke eigendommen;- Het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimteHet bereiken en handhaven van deze doelstellingen wordt ondersteund door gedetailleerd uitgewerkte, uniforme voorbereiding- en uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van alle werken in het openbare gebied van de gemeente.Hiertoe worden, in het verlengde van de overeenkomsten met de nutsbedrijven, nadere eisen gesteld aan de gegevens die moeten worden verstrekt bij aanvragen van een vergunning c.q. instemming. Ook worden nadere voorwaarden gesteld bij het voorbereiden en uitvoeren van werken in het beheergebied van de gemeente.- Het Handboek is van toepassing op alle leidingen, zowel buisleidingen als kabels.Binnen de gemeentegrens van de gemeente Woudrichem is het hoofd van de afdeling Openbare Werken gemandateerd om namens het college vergunning c.q. instemming te verlenen.De vergunning/instemming verlening is het gemeentelijke instrument om zorg te dragen voor de veiligheid, de beperking van overlast, het voorkomen van schade en het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte Het verband tussen de wetten, verordeningen en Handboek kan als rangbepaling als volgt worden weergegeven:

  • 1.

    Wettelijke bepalingen zoals oa. de Telecommunicatiewet en de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten;

  • 2.

    Privaatrechtelijke overeenkomsten met oa de Nutsbedrijven;

  • 3.

    Lokale regelgeving zoals oa. de Algemeen Plaatselijke Verordening en de Algemene Voorwaarden Ondergrondse Infrastructuur AVOI;

  • 4.

    Handboek Kabels en Leidingen.

Hoofdstuk 2 Begrippenlijst

Artikel 2.1 Rolverdeling

In de praktijk kan er een rolverdeling bestaan tussen beheerder – vergunninghouder – opdrachtgever en grondroerder. Ook kan het zijn dat deze rollen door één en dezelfde partij worden vervuld. Voor de gemeente is echter alleen de vergunninghouder zowel financieel, operationeel als juridisch te allen tijde aansprakelijk en verantwoordelijk voor het (doen) opvolgen van de bepalingen in het handboek. Dit ongeacht hoe de relatie tussen vergunninghouder enerzijds en een eventuele beheerder, opdrachtgever en grondroerder anderzijds. De gemeente behoudt zich het echter het recht voor om in dringende gevallen handhavingmaatregelen rechtstreeks met grondroerder af te handelen en de vergunninghouder pas later daarvan in kennis te stellen.

Artikel 2.2 Partijen

Gemeente: Het college van Burgemeester en Wethouders of het hoofd Openbare Werken, die krachtens mandaat bevoegd zijn namens het college op te treden.

 

(Net)Beheerder: Degene die als natuurlijk persoon handelende in de uitoefening van een beroep of een bedrijf dan wel als rechtspersoon een kabel- cq buisleidingen net beheert. In het kader van dit handboek is de beheerder ook degene die in het bezit is van alle benodigde wettelijke concessies, OPTA registraties en overige noodzakelijke documenten ten behoeve van het rechtsgeldig leggen, hebben en onderhouden van kabels en/of leidingen.

 

Vergunninghouder:De natuurlijke of rechtspersoon, in de regel een (net)beheerder, aan wie de gemeente vergunning, instemming of toestemming heeft verleend voor het leggen, hebben, houden, onderhouden etc. van kabels en leidingen in gemeente grond. Een derde partij kan optreden namens de Beheerder in het vergunning aanvraag proces, mits rechtsgeldig en voldoende door deze gemandateerd.

 

Vergunning aanvrager: De natuurlijke of rechtspersoon die aan de gemeente vergunning, instemming of toestemming verzoekt voor het leggen, hebben, houden, onderhouden etc. van kabels en leidingen in gemeente grond. Een derde partij kan als aanvrager optreden namens de beheerder in het vergunning aanvraag proces, mits rechtsgeldig en voldoende door deze gemandateerd.

 

 

Opdrachtgever: De natuurlijke of rechtspersoon die opdracht geeft tot het uitvoeren van een werk waarbij graafwerkzaamheden worden verricht. Een derde partij kan als opdrachtgever optreden namens de beheerder in het realisatieproces, mits rechtsgeldig en voldoende door beheerder en vergunninghouder gemandateerd.

 

Grondroerder: De natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid of leiding de feitelijke (graaf)werkzaamheden worden verricht. Een derde partij kan onder de vlag van de grondroerder het feitelijke werk uitvoeren in het realisatieproces, mits rechtsgeldig en voldoende door beheerder, opdrachtgever en vergunninghouder gemandateerd.

Artikel 2.3 Begripsbeschrijvingen

As built tekening: Een gewaarmerkte tekening die de gerealiseerde ligging aangeeft, welke leidingen gelegd zijn in X-, Y- en Z- coördinaten volgens het RD-stelsel alsmede hoeveel leidingen gelegd zijn in een sleuf(deel).

 

Boring/persing:Het met behulp van een sleufloze techniek maken van een holle ruimte in de grond zonder daarbij de omringende grondslag te verwijderen.

 

Buisleiding:Holle buis voor het doorstromen van gassen of vloeistoffen, bestemd om hetzij een gas of een vloeistof te transporteren, hetzij een vloeistof als intermediair te gebruiken voor het transport van warmte of een opgelost of verpulverd product. Een voorziening ten behoeve van het inblazen en omvatten van (glasvezel)kabel is geen buisleiding maar wordt gelijkgesteld aan een kabel.

 

Beheerskosten:De vergoeding van de kosten die door de gemeente zijn gemaakt aangaande het toezicht op- en de controle van de uitvoering van het werk, de hiermee verband houdende verkeersmaatregelen en de naleving op de van gemeentewege gestelde voorwaarden.

 

Calamiteit:Een incident met voor de omgeving mogelijke grote gevolgen, die niet zelfstandig kunnen worden afgewikkeld en waarbij gecoördineerde inzet van hulpverleningsorganisaties en diensten van verschillende disciplines is vereist om de gevolgen te beperken.

 

Definitief herstel:Het terugbrengen van de verhardingsmaterialen op een vakkundige wijze in zijn oorspronkelijk verband.

 

Degeneratiekosten:De vergoeding van de schade door verkorting van de kwaliteit en/of duurzaamheid van de verharding, veroorzaakt door de uitvoering van graafwerkzaamheden onder verhardingsconstructies.

Gemeentegrond:Wegen en wateren, inclusief fietspaden, voetpaden, trottoirs, bermen, plantsoenen en parken, die in eigendom of beheer zijn bij de gemeente.

 

Gesloten verharding:Verhardingsconstructie bestaande uit een bitumen, cement of kunststof gebonden materiaal.

 

Graaflocatie:De locatie waar graafwerkzaamheden worden verricht

 

Graafwerkzaamheden:Het handmatig en/of mechanisch verrichten van werkzaamheden in de ondergrond

 

Handholes:Afsluitbare ondergrondse holle behuizing voor het onderbrengen van voornamelijk telecommunicatie appendages of apparatuur met toegangsluik onder de verharding of op maaiveldniveau. Moet altijd toegankelijk blijven.

 

Huisaansluiting:De verbinding tussen een distributieleiding en de installaties in een perceel/pand.

 

Kadaster-sectie KLIC:Instantie de uitvoering geeft aan de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) en het voorkomen van graafschade als doelstelling heeft alsmede zorgdraagt voor de uitwisseling van kabel- en leidinggegevens.

 

Leidingen:Kabels en leidingen met toebehoren.

 

Leggen van leidingen:Het aanbrengen, leggen, onderhouden, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en leidingen en het verrichten van de hierbij behorende werkzaamheden.

 

Ligginggegevens:Gegevens over de werkelijke plaats van een leiding, zoals deze op het moment van vaststelling visueel waarneembaar en controleerbaar zijn.

 

Mantelbuis:Beschermbuis om een leiding.

 

Montagegat c.q. lasgat:Sleuven met over het algemeen beperkte afmetingen, die worden gemaakt t.b.v. de toegang tot een handhole, het opgraven van een kabelrol tbv klantaansluitingen, het maken van aftakkingen, voor het herstellen van kabels c.q. leidingstoringen of voor inspectiedoeleinden.

 

Net:Één of meer ondergrondse kabel(s) en/of leiding(en), daaronder mede begrepen lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie.

 

Normprofiel:Het door de gemeente vastgestelde en voor de vergunninghouder verplichte schema in de ligging van kabels en leidingen in de gemeentegrond. Binnen de gemeente kunnen meerdere normprofielgebieden voorkomen, derhalve altijd de Kabel- en Leidingcoördinator om inlichtingen vragen.

 

Open verharding:Verhardingsconstructie bestaande uit elementen of andere ongebonden materialen al of niet op een puinfundering, waaraan geen bindmiddel is toegevoegd.

 

Onderhoudskosten:De kosten welke zijn verbonden aan het onderhouden van de definitief herstelde verharding.

 

Provisorisch herstel:Het terugbrengen van de verhardingsmaterialen op een niet noodzakelijke vaktechnische wijze maar wel zodanig dat het functionele gebruik door het verkeer volledig is hersteld en geen gevaar ontstaat voor de weggebruiker.

 

Sleuf:De opening die ontstaat door het verwijderen van verharding en/of grond ten behoeve van het leggen van kabels en leidingen.

 

Uitvoeringskosten: De genormeerde kosten verbonden aan het definitieve herstel van de verharding.

 

Vergunning:Schriftelijke vergunning c.q. instemming namens- of door het College voor de aanleg, het houden, het onderhoud, vervangen, verwijderen van één of meer kabels en leidingen, waaronder begrepen een netwerk van leidingen. In dit Handboek wordt hierna met vergunning ook bedoeld instemming.

 

Werkterrein: De stallingsplaats van haspel-, vracht-, directie-, materiaalwagens, enz.

 

WION:De Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) verplicht de Vergunningaanvrager en grondroerder om, vóór het werk begint, de tekeningen van alle aanwezige ondergrondse infrastructuur te raadplegen. Dit doet de grondroerder door een graafmelding/raadpleging te doen bij het Kadaster-sectie KLIC. Tevens verplicht de WION leidingbeheerder en grondroerder om uiterlijk 20 werkdagen na het leggen van kabels en leidingen de ligginggegevens van deze leidingen digitaal beschikbaar te hebben voor raadpleging en bij het aantreffen van onbekende kabels en leidingen deze te melden bij het Kadaster-sectie KLIC.

 

Woonerven:De in dit handboek te hanteren term woonerf heeft betrekking op een openbare weg met een inrichting en verkeersbesluit conform een erf in de zin van de RVV. Dit is gedaan met de bedoeling om verwarring met het begrip erf uit de Telecommunicatiewet en de Concessiewet te voorkomen.

Artikel 2.4 Verwijzingen

In dit Handboek wordt op diverse onderdelen verwezen naar normen, richtlijnen e.d. Hieronder is een beknopte omschrijving weergegeven welke deze betreffen.NEN Nederlands Normalisatie instituut.Het Nederlandse centrum van normalisatie helpt bedrijven en andere partijen om onderling heldere en toepasbare afspraken te maken. NEN draagt bij aan veiligheid, gezondheid, milieu en innovatie. Bedrijfsleven en andere partijen maken in normcommissies zelf afspraken over producten en werkwijzen. NEN bemiddelt in het afwegen van de verschillende belangen en zorgt voor neutrale procesbegeleiding. NEN biedt direct toegang tot Europese (NEN-EN) en mondiale normalisatieplatforms.

 

NPR Nederlandse Praktijk Richtlijnen.De NPR geeft toelichting op en aanwijzingen voor het verantwoord gebruik van de NEN- en NEN-EN normen.C.R.O.W. CROW is het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze non-profitorganisatie ontwikkelt, verspreidt en beheert praktisch toepasbare kennis voor beleidsvoorbereiding, planning, ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud. Dit gebeurt in samenwerking met alle belanghebbende partijen, waaronder Rijk, provincies, gemeenten, adviesbureaus, uitvoerende bouwbedrijven in de grond-, water- en wegenbouw, toeleveranciers en vervoerorganisaties.

 

RAW De RAW-systematiek, beheerd en onderhouden door CROW, is sinds jaar en dag dé standaard voor bestekken in de grond-, water- en wegenbouw (GWW). Bij de meeste werken in de GWW wordt de systematiek gevolgd.

Hoofdstuk 3 Vergunningen en toestemmingen voor (graaf)werkzaamheden

Artikel 3.1 Voorbereidingstraject

  • 1. Bij het behandelen van de vergunningaanvraag toetst de gemeente of er, naast de aangevraagde vergunning, nog andere gemeentelijke vergunningen en toestemmingen nodig zijn, zoals een BLVC of aanlegvergunning (cultuur- of archeologische waarden, vervuilde grond etc) en maakt dit aan aanvrager kenbaar. Aanvrager dient vervolgens de aangegeven vergunningen en toestemmingen separaat bij de gemeente aan te vragen. Om de doorlooptijd van het totale vergunningtraject te bekorten verdient het aanbeveling dat vergunning aanvrager vooraf zelf inventariseert of er aanvullende vergunningen en toestemmingen nodig zijn en deze tijdig aanvraagt. Het werk mag pas starten zodra alle vereiste gemeentelijke vergunningen en toestemmingen zijn verleend.

  • 2. Vergunning aanvrager dient zelf te inventariseren welke vergunningen en instemmingen er van overige beheerders van openbare ruimte zoals onder andere ProRail, het Waterschap/Hoogheemraadschap, Rijks- en provinciale Waterstaat, Gasunie etc. nodig zijn voor het betreffende werk en deze separaat en tijdig aan te vragen.

  • 3. Indien de werkzaamheden tbv kabels en leidingen, anders dan ten behoeve van de eigen klantaansluiting, gronden van particulieren kruisen is de vergunning aanvrager verplicht om voorafgaand aan de aanvraag bij de gemeente schriftelijk overeenstemming onder evt. een gebruiksvergoeding met betreffende grondeigenaar te bereiken en deze situaties bij de aanvraag kenbaar te maken.

  • 4. Ten behoeve van het verkrijgen van een Aanlegvergunning cq Instemming- of toestemmingsbesluit kan het noodzakelijk zijn om vooraf verkeersplannen in te dienen waarvoor door vergunning aanvrager zelf overleg en afstemming met onder andere politie, verzorging- en hulpdiensten, particuliere- en openbare vervoerders alsmede de gemeente moet worden gevoerd.

  • 5. Vergunningaanvrager is tevens gehouden om kennis te nemen van de Algemeen Plaatselijke Verordening van de gemeente en tijdig alle in dat kader voor het werk benodigde vergunningen, ontheffingen etc. aan te vragen en te verkrijgen.

  • 6. Vergunning aanvrager is gehouden om de uitvoeringsplanning van het werk zoveel mogelijk af te stemmen met de gemeentelijke Evenementenkalender, het meerjarige gemeentelijke onderhoudsprogramma Openbare Ruimte en de werkzaamheden in het kader van de in- en uitbreidingsplannen.

  • 7. Voor alle graafwerkzaamheden die uitgevoerd worden in openbare gronden binnen de gemeente moet door vergunninghouder of zijn rechtsgeldig gemandateerde grondroerder minimaal 4 werkdagen voorafgaand aan de start een melding worden gedaan middels het indienen van een Meldingsformulier Aanvang Graafwerkzaamheden per fax 0183-303380 of email naar kabelsenleidingen@woudrichem.nl. Zie bijlage 2.

  • 8. Na het einde van het werk dient dit direct afgemeld te worden bij de kabel- en leidingcoördinator van de gemeente. Dit wordt altijd gemeld middels het indienen van een Meldingsformulier Einde Graafwerkzaamheden per fax of email. Zie bijlage 2. Het opleveren van het straatwerk aan de gemeente is onderdeel van de vergunningvoorwaarden.

Artikel 3.2 Algemene procedure groot werk

  • 1. Voordat werkzaamheden >25m1 kunnen plaatsvinden, dient bij de gemeente op basis van de geldende verordening, overeenkomst of regeling een vergunning, instemmingbesluit of toestemming zijn verkregen. De procedure voor het aanvragen van een graafvergunning/instemmingsbesluit staat gedetailleerd omschreven in de Algemene Voorwaarden Ondergrondse Infrastructuur AVOI van de gemeente. Daarnaast kan het ook noodzakelijk zijn een Bouw- en/of Aanleg- en/of een BLVC vergunning aan te vragen. Dit is een separate procedure.

  • 2. Bij de vergunningaanvraag dient, bij grotere werken op eigen initiatief, zulks naar het oordeel van de gemeente, een algemeen tijdschema en een gedetailleerd werkplan, als bedoeld in paragraaf 26 van de U.A.V. 1989, te worden overlegd. Daarin dient rekening te worden gehouden met de werkzaamheden van derden. De vergunning aanvrager dient betreffende deze werkzaamheden van derden een coördinerende rol te vervullen.

  • 3. In verband met het bepaalde in paragraaf 31 lid 1 van de U.A.V. 1989 wordt de vergunninghouder erop gewezen dat de navolgende werken in elkaar kunnen grijpen:

    • a.

      (ver)leggen van kabels en leidingen door derden;

    • b.

      rooien en/ of planten van bomen en beplantingen;

    • c.

      aanbrengen mantelbuizen door derden;

    • d.

      bodem- en/ of grondwatersanering;

    • e.

      onderhoud riolering en huisaansluitingen;

    • f.

      onderhoud elementen- / gesloten verhardingen;

    • g.

      groenonderhoud;

    • h.

      onderhoud openbare verlichting;

    • i.

      Werkzaamheden uitgevoerd door eigen dienst (klein algemeen onderhoud).

  • 4. Indien in opdracht of op initiatief van de gemeente werkzaamheden plaatsvinden heeft de gemeente de coördinerende rol t.a.v. afstemming, planning en samenhang van door derden uit te voeren werkzaamheden.

  • 5. Voor solo te plaatsen handholes op een bestaande buis of kabel dient een volledige vergunningaanvraag te worden ingediend.

Artikel 3.3 Uitzonderingsprocedure klein werk

  • 1. Voor het verkrijgen van vergunning/instemming ten behoeve van het uitvoeren van klein werk, zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 van de AVOI, kan worden volstaan met een vereenvoudigde procedure. De gegevens die dienen te worden overlegd bij het aanvragen conform de vereenvoudigde procedure staan omschreven in de AVOI artikel 5 lid 3.

  • 2. Voorwaarde voor het verkrijgen van een van vergunning/instemming voor klein werk is wel dat het werk betrekking heeft op het onderhouden, wijzigen en/of uitbreiden van een reeds rechtsgeldig in de openbare ruimte van de gemeente aanwezige ondergrondse nuts- en/of telecommunicatie infrastructuur.

  • 3. Voor een solo te plaatsen handhole cq kabelinspectieput dient echter een volledige vergunningaanvraag te worden ingediend, dit in verband met het beslag op ondergrondse ruimte van de voorziening waardoor een zorgvuldige toetsing en afstemming met overige gebruikers noodzakelijk is.

  • 4. Voor het aanvragen van een vergunning/instemming zoals bedoeld onder 1. geldt de procedure zoals aangegeven in artikel 3.1 lid 6 t/m 10.

  • 5. Indien in opdracht of op initiatief van de gemeente werkzaamheden plaatsvinden heeft de gemeente de coördinerende rol t.a.v. afstemming, planning en samenhang van door derden uit te voeren werkzaamheden.

  • 6. Bij de vergunningaanvraag dient een algemeen tijdschema en een gedetailleerd werkplan, als bedoeld in paragraaf 26 van de U.A.V. 1989, te worden overlegd. Daarin dient rekening te worden gehouden met de werkzaamheden van derden. De vergunningaanvrager dient inzake deze werkzaamheden van derden een coördinerende rol te vervullen.

  • 7. In verband met het bepaalde in paragraaf 31 lid 1 van de U.A.V. 1989 wordt de vergunninghouder erop gewezen dat de navolgende werken in elkaar kunnen grijpen:

    • a.

      (ver)leggen van kabels en leidingen door derden;

    • b.

      rooien en/ of planten van bomen en beplantingen;

    • c.

      aanbrengen mantelbuizen door derden;

    • d.

      bodem- en/ of grondwatersanering onderhoud riolering en huisaansluitingen;

    • e.

      onderhoud elementen- / gesloten verhardingen;

    • f.

      groenonderhoud;

    • g.

      onderhoud openbare verlichting;

    • h.

      Werkzaamheden uitgevoerd door eigen dienst (klein algemeen onderhoud).

Artikel 3.4 Uitzonderingsprocedure Spoedeisend werk/Calamiteit

  • 1. Spoedeisende werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3 lid 2 van de AVOI, ten gevolge van een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening via het betreffende net, waarvan uitstel niet mogelijk is, dienen direct na signalering en, conform de wettelijke verplichting, altijd voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk per email bij de gemeente worden gemeld, middels het indienen van een Meldingsformulier Aanvang Graafwerkzaamheden, zie artikel 3.1 lid 7.

  • 2. Uitsluitend wanneer als gevolg van een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening via het betreffende net, de (verkeers-)veiligheid en/of de volksgezondheid in gevaar komt is er sprake van een opschaling van een spoedeisend werk tot calamiteit.

  • 3. Ook calamiteiten dienen direct na signalering cq opschaling en altijd voor aanvang van de werkzaamheden, conform de wettelijke verplichting, schriftelijk per email bij de gemeente worden gemeld, middels het indienen van een Meldingsformulier Aanvang Graafwerkzaamheden, zie artikel 3.1 lid 7.

  • 4. Wanneer de calamiteit van dusdanige aard en/of omvang is dat hulpdiensten moeten worden ingeschakeld is de kabel- en/of leidingbeheerder hiervoor verantwoordelijk. Tevens moet het gemeentelijke calamiteiten meldpunt via alarmnummer 0183-308100 (na kantoortijden doorschakeling) worden gewaarschuwd.

  • 5. Indien het noodzakelijk is dat, voor de (verkeers-)veiligheid en/of bescherming van de volksgezondheid, direct afzettingen worden geplaatst en/of (een deel van) de weg(-en) wordt afgesloten zal de kabel- en leidingbeheerder of diens gemachtigde hiervoor zorg te dragen, in overleg met de dienstdoende piketmedewerker of gemeentelijke toezichthouder.

Artikel 3.5 Voorschriften en beperkingen bij instemming/vergunning.

  • 1. Het college kan aan het instemmingsbesluit/vergunning voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      het voorkomen of beperken van schade of overlast;

    • c.

      de bruikbaarheid van de openbare gronden;

    • d.

      het veilig en doelmatig gebruik van de openbare gronden;

    • e.

      de verkeersveiligheid;

    • f.

      het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare gronden;

    • g.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • h.

      de bescherming van groenvoorzieningen.

  • 2. Ter bescherming van de belangen als genoemd in lid 1 kan het college in ieder geval aan het instemmingbesluit/vergunning voorschriften en beperkingen verbinden over het medegebruik van voorzieningen, zoals kabelgoten en geleidingen alsmede het inpassen van zg. weesleidingen en een borgstelling eisen voor de nakoming van verplichtingen die gesteld zijn bij de voorschriften en beperkingen aan het instemmingbesluit/vergunning.

  • 3. De wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en medegebruik van voorzieningen dient te geschieden conform de bepalingen in dit handboek.

Artikel 3.6 Tijdelijk opschorten van de instemming/vergunning

  • 1. In geval van weersomstandigheden (bijvoorbeeld (water)overlast door hevige/langdurige regenval, zware sneeuwval of ijzel, strenge vorst), waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast voor de bewoners en/ of schade voor de gemeente door bijvoorbeeld breuk van vastgevroren bestratingmateriaal en/of niet goed te verdichten ondergrond leidt, zal de gemeente overgaan tot het tijdelijk opschorten van een verleende vergunning of instemming (“Breekverbod”). De vergunninghouder en grondroerder zijn gehouden zich aan onderstaande richtlijnen te houden, ook al heeft de gemeente (nog) geen expliciete melding van een breekverbod gemaakt:

    - Op het weerstation KNMI in De Bilt gelden de volgende condities:- om 07.00 uur een geregistreerde temperatuur van -4 ºC of lager;- om 10.00 uur een geregistreerde temperatuur van -2 ºC of lager;- om 07.00 uur een geregistreerde temperatuur tussen 1 ºC en -3 ºC   en om 10.00 uur daaropvolgend een geregistreerde temperatuur van -1 ºC of lager

  • 2. Alle kosten en gevolgen, voortvloeiend uit de opschorting, zijn voor de vergunninghouder. Indien grondroerder in gebreke blijft zal de gemeente op kosten van de vergunninghouder de benodigde werkzaamheden (laten) uitvoeren.

Artikel 3.7 Sancties bij het verrichten van werkzaamheden zonder instemming/vergunning

  • 1. In het geval door de gemeente ter plaatse geconstateerd wordt dat een werk in uitvoering is zonder dat het voor dat werk vereiste instemming/- toestemmingsbesluit is verleend en het werk valt niet onder de definitie spoedeisend werk/calamiteit, hanteert de gemeente de volgende procedure:

    • a.

      Grondroerder moet direct het opbreek-, graaf- en legwerk staken;

    • b.

      Grondroerder moet onverwijld de reeds aangebrachte voorzieningen, kabels en/of leidingen in de openbare grond verwijderen, ook indien daarvoor reeds gegraven en herstelde sleuf moet worden ontgraven;

    • c.

      Groendroerder moet de ondergrond, verharding en openbare ruimte weer in de oorspronkelijke staat terug brengen.

    • d.

      Indien grondroerder hierbij op eerste aanzegging in gebreke blijft zal de gemeente de benodigde herstelwerkzaamheden (laten) uitvoeren.

  • 2. Alle kosten en gevolgen, voortvloeiend uit de opschorting en eventuele herstelverplichtingen, zijn voor de vergunninghouder. Indien grondroerder in gebreke blijft zal de gemeente op kosten van de vergunninghouder de benodigde werkzaamheden (laten) uitvoeren.

  • 3. In het geval door de gemeente achteraf geconstateerd wordt dat een werk is uitgevoerd zonder dat het voor dat werk vereiste instemming/- toestemmingsbesluit is verleend en het werk valt niet onder de definitie spoedeisend werk/calamiteit, hanteert de gemeente de volgende procedure:

    • a.

      Het opleggen van de verplichting aan betreffende leidingeigenaar/beheerder om onverwijld de aangebrachte voorzieningen, kabels en/of leidingen in de openbare grond te verwijderen, ook indien daarvoor reeds gegraven en herstelde sleuf moet worden ontgraven en dienstverlening moet worden beëindigd;

    • b.

      Het opleggen van de verplichting aan betreffende leidingeigenaar/beheerder om de ondergrond, verharding en openbare ruimte in het werkingsgebied van betreffende opbreekvergunning weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen

    • c.

      Indien leidingeigenaar/beheerder hierbij op eerste aanzegging in gebreke blijft zal de gemeente de benodigde werkzaamheden (laten) uitvoeren.

  • 4. Alle kosten en gevolgen, voortvloeiend uit de verwijdering en de herstelverplichtingen, zijn voor de betreffende leidingeigenaar/beheerder.

Hoofdstuk 4 Richtlijnen ten behoeve van de tracé engineering

Artikel 4.1 Bepalingen ten aanzien van de tracébepaling

Bij de tracébepaling van leidingen zijn drie aspecten van belang:§ de horizontale ligging;§ de verticale ligging;§ de onderlinge afstand tussen de kabels en leidingen in de ondergrond.Het doel van deze liggingen is:§ een optimaal gebruik van de openbare ruimte;§ een ongestoorde exploitatie van leidingen;§ optimaliseren van de veiligheid.

Artikel 4.1.1 Horizontale ligging

  • 1. In het trottoir, bij een standaard trottoirbreedte zonder bomen en gerekend vanaf erfgrens/gevel, worden de transport- en distributieleidingen volgens een vaste volgorde (Standaard dwarsprofielen gemeente) ingedeeld. Deze volgorde verschilt per deelgebied en soms per straat en is in de bijlage globaal aangegeven.

  • 2. Met nadruk wordt erop gewezen dat bovengenoemd basisprincipe moet worden gevolgd. In bijzondere gevallen kan de gemeente een andere indeling voorschrijven.

Artikel 4.1.2 Aanvullende eisen voor horizontale ligging

  • 1. Werkzaamheden aan- of bij groenvoorzieningen en bomen worden zoveel mogelijk vermeden. Is dit toch onvermijdelijk dat wordt eerst overleg met de Kabel- en Leidingcoördinator van de gemeente gevoerd, ongeacht er sprake is van een verlegging in een nieuw- of een bestaand tracé.

  • 2. Bij het passeren van bomen moeten een aantal, in dit handboek omschreven, voorzorgsmaatregelen worden getroffen die schade aan de betreffende boom en later aan de te leggen kabel/leiding voorkomt. Hiermede moet bij het traceren terdege rekening gehouden te worden en waar mogelijk zullen bij voorkeur alternatieve routes worden gekozen.

Artikel 4.1.3 Verticale ligging

  • 1. In de ondergrond, bij een standaard trottoirbreedte zonder bomen en gerekend vanaf erfgrens/gevel, worden de distributieleidingen en transportleidingen volgens een vaste diepte ingedeeld. Deze diepte verschilt per deelgebied en soms per straat en is in de bijlage globaal aangegeven.

  • 2. Met nadruk wordt erop gewezen dat bovengenoemd basisprincipe moet worden gevolgd. In bijzondere gevallen kan de gemeente een andere indeling voorschrijven.

  • 3. Uitgangspunten bij verticale ligging:§ distributieleidingen liggen ondieper dan transportleidingen;§ vrijverval leidingen hebben voorrang boven drukleidingen;

Artikel 4.1.4 Aanvullende eisen voor verticale ligging

  • 1. Bij boringen/persingen, in welke vorm ook, is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse. De minimale verticale dagmaat ten opzichte van de te kruisen leidingen bedraagt ten minste 0,50 m, waarbij de te boren/persen leiding onder de bestaande leiding dient te worden gevoerd. Genoemde minimale verticale dagmaat dient aantoonbaar te worden gegarandeerd om afwijkingen tijdens de uitvoering op te vangen.§ Bij het kruisen van sloten / open watergangen dient een minimale gronddekking van 1,00 m ten opzichte van de ontwerpdiepte van de bodem van de watergang te worden aangehouden.§ Indien de aanwezige bodem van de watergang lager ligt dan de ontwerpdiepte dient een gronddekking van 2,00 m ten opzichte van de aanwezige bodem te worden aangehouden. Een en ander conform de eisen van het waterschap.

Artikel 4.1.5 Kruising gesloten verhardingen

  • 1. Het opbreken van gesloten verhardingen is niet toegestaan mits in overleg met de gemeente aangetoond kan worden dat zulks niet te vermijden is.

Artikel 4.1.6 Ligging nabij andere objecten

  • 1. Objecten die kunnen worden beïnvloed door de tracering en aanleg van leidingen dienen vooraf door de aanvrager te worden geïdentificeerd. Objecten kunnen onder meer zijn: bestaande wegen, waterlopen, voetpaden, kademuren, viaducten, tunnels, naastliggende leidingen, bomen en gebouwen.

Artikel 4.1.7 Ketenprincipe

  • 1. In een tracé kunnen secties voorkomen waarvoor door derden toestemming en/of vergunning moet worden verleend. Deze secties kunnen onder meer zijn: kruisingen van rijks- en provinciale wegen, kruisingen van waterwegen of kruisingen van particuliere eigendommen.

  • 2. De gemeente zal pas overgaan tot behandeling van de vergunning/- instemmingaanvraag als deze compleet is, waaronder ook te verstaan dat door alle betreffende derde belanghebbenden schriftelijk toestemming en/of vergunning is verleend.

Artikel 4.2 Bepalingen ten aanzien van de engineering/werkvoorbereiding

  • 1. De vergunning aanvrager is verplicht om in zijn werkvoorbereiding te inventariseren welke kabel- en leidingbeheerders belangen hebben in het beoogde tracé, deze informeren over de voorgenomen werkzaamheden en gegevens over de aard en ligging van die belangen opvragen. In ieder geval zal er een vooroverleg melding moeten worden gedaan bij het Kadaster-sectie KLIC.

  • 2. De vergunningaanvrager dient zich te overtuigen van de plaats van alle reeds in het werk gelegen leidingen. Hiertoe dient in het beoogde tracé, minimaal iedere 20 meter in een doorgaand tracé en minimaal iedere 20 meter bij een verspringen tracé een proefsleuf te worden gegraven om zich van de aangegeven ligging van kabels en leidingen te overtuigen. De proefsleuven dienen zo danig te worden gesitueerd en uitgevoerd dat alle kabels en leidingen op 0,5 meter aan weerszijden van het hart van het beoogde tracé goed zichtbaar gemaakt worden. Hiertoe met name de diepte van hoofd- en dienstleidingen gas-, warmte- en water in acht nemen.

  • 3. De vergunninghouder is bij het maken van proefsleuven gehouden de AVOI- Handboek- en W.I.O.N. bepalingen stipt na te leven.

  • 4. Kabels en leidingen van de netbeheerder die door het vergunningplichtige werk blijvend buiten gebruik zijn gesteld dan wel kabels en leidingen die de afgelopen 10 jaar geen dienst hebben gedaan/niet in gebruik zijn genomen dienen te worden verwijderd. De gemeente zal besluiten hoe de netbeheerder dient te handelen, waarbij als uitgangspunt geldt dat de netbeheerder op zijn kosten deze verlaten kabels en leidingen moet verwijderen op een door de gemeente aan te geven tijdstip.

  • 5. Bij de aanleg van stadsverwarmingleidingen worden zonodig bestaande kruisende leidingen in diepte aangepast omdat in stadsverwarmingleidingen geen of zeer moeilijk zinkers kunnen worden toegepast en zij dus bij voorkeur op één diepteniveau moeten worden gelegd.

  • 6. Indien blijkt dat de zetting aan een gevel zodanig is dat verwacht kan worden dat de huisaansluiting dreigt te beschadigen of af te breken dan is de vergunning aanvrager verplicht hiernaar onderzoek te doen, zonodig maatregelen te nemen en deze in de vergunningaanvraag te specificeren.

  • 7. Indien leidingen onder een overbouwing worden gesitueerd, dan dient de hoogte van de overbouwing ten opzichte van het ter plaatse vastgestelde uitgiftepeil minimaal 2,50 m te bedragen, in verband met de benodigde werkruimte voor mechanisch en ander materieel.

  • 8. Koppelbalken tbv funderingen mogen alleen worden gekruist als de afstand tussen de bovenkant van de koppelbalken en het maaiveld ten minste 2.00 m bedraagt en de te overbruggen ruimte tussen de koppelbalken is voorzien van een gewapende betonplaat waarboven de leidingen een veilige ligging verkrijgen.

  • 9. Indien leidingen boven een onderbouwing worden gesitueerd, dan dient de diepte van de onderbouwing ten opzichte van het ter plaatse vastgestelde maaiveld ten minste 2,00 m te bedragen, in verband met benodigde gronddekking voor leidingen.

  • 10. Tijdelijk aan te brengen voorzieningen in de openbare ruimte dienen de goedkeuring te hebben van de beheerder van de openbare ruimte. Deze tijdelijke voorzieningen, zoals damwanden, heipalen, etc. dienen na voltooiing van de werkzaamheden te worden verwijderd. Mocht dit om welke reden dan ook niet mogelijk zijn, dan kan alleen door de beheerder van de openbare ruimte besloten worden deze voorzieningen tot een nader te bepalen maat onder het maaiveld te verwijderen. In de regel is deze maat minimaal 2,50 m.

  • 11. Bij het plannen van routes van kabels, leidingen en voorzieningen nabij bomen en in- of nabij groenvoorzieningen moeten de bepalingen uit hoofdstuk 9 van dit handboek strikt in acht worden genomen.

  • 12. Er worden geen obstakels boven leidingen geplaatst. Indien geen andere oplossing mogelijk is, dan kan in overleg met de betreffende leidingexploitant(en) onder voorwaarden en/of voorzieningen alsnog tot plaatsing boven leidingen worden overgegaan.

  • 13. Huisaansluitingen worden zo veel mogelijk haaks en horizontaal op het distributienet aangelegd om geen beslag te leggen op de ruimte voor distributieleidingen.

  • 14. Er kan sprake zijn van voorbereide huisaansluitingen, waarbij de voor de huisaansluiting bedoelde buis, kabel of leiding al op de volledig benodigde lengte vanaf de hoofdleiding tot aan de klantaansluiting in de openbare grond tijdelijk moet worden opgeborgen (voornamelijk bij CAI-, FTTH- en Datanetten). In die gevallen moet deze voorbereiding zo strak mogelijk opgerold en gebundeld, verticaal op de juiste diepte te worden weggezet evenwijdig tegen de ergens van het perceel waar de voorziening voor bedoeld is. Het hiervoor eventueel benodigde tracé of straatoversteken dienen tegelijk met de aanleg van de hoofdsleuf te worden aangebracht.

Artikel 4.3 Situering handholes

  • 1. Voor aanleg van handholes cq. ondergrondse lasmoffen, gelijktijdig met de aanleg van de bijbehorende leidingtracés, dient in de aanvraag iedere handhole cq. ondergrondse lasmof specifiek genoemd te worden. De locatie van de handhole cq. ondergrondse lasmof dient middels een detailschets apart aangegeven te zijn. De handhole cq. ondergrondse lasmoffen worden in het te verlenen instemmingbesluit specifiek benoemd.

  • 2. Voor Solo aanleg van handholes cq ondergrondse lasmoffen in bestaande tracés dient afzonderlijk instemming verkregen te worden. Dit verzoek dient eveneens voorzien te zijn van een detailschets van de geplande locatie.

  • 3. De aanvraag moet vergezeld gaan van documentatie van het type toe te passen handhole(s) cq ondergrondse lasmof(fen). Tevens moet zijn bijgevoegd een schets met topografie 1: 1000 en 1:500 van de gewenste handhole locatie(s).

  • 4. Vergunning aanvrager moet een spitprofiel maken waaruit de ligging van alle aanwezige kabels en leidingen blijkt op de plaats waar de handhole c.q. ondergrondse lasmof is geprojecteerd. Dit ingetekende profiel, aangevuld met een (digitale) foto, dient bij gereedmelding van het werk aan de Kabel- en Leidingcoördinator van de gemeente te worden overhandigd.

  • 5. Tijdens de uitvoering kan alsnog de instemming voor de aangevraagde locatie worden ingetrokken als blijkt dat plaatsing tot onoverkomelijke problemen voor de gemeente of derden leidt. De vergunninghouder zal in die gevallen samen met de coördinator Kabel en Leidingen een alternatief moeten zoeken.

  • 6. De exacte locatie van de handhole(s) cq ondergrondse lasmof moet te allen tijde in overleg met de Kabel- en Leidingcoördinator van de gemeente worden vastgesteld.

  • 7. Nadat het gat ten behoeve van de handhole cq ondergrondse lasmof is ontgraven dient de toezichthouder van de gemeente in de gelegenheid te worden gesteld aanwezig te zijn bij de daadwerkelijke plaatsing van de handhole(s).

  • 8. De handhole cq ondergrondse lasmof dient op eerste aanzeggen van de gemeente voor rekening van de vergunninghouder te worden verplaatst of verwijderd ten behoeve van gemeentelijke werken conform artikel 5.7 van de Telecommunicatewet.

  • 9. De handhole(s) en/of de ingaande en uitgaande buizen mogen geen hinder veroorzaken voor de bereikbaarheid van kabels en leidingen en bijbehorende onderdelen van de infrastructuur van derden en de gemeente . De vergunninghouder is hiervoor te allen tijde verantwoordelijk.

  • 10. Handholes cq ondergrondse lasmoffen mogen niet in doorgaande tracés worden geplaatst.

  • 11. Afgaande en inkomende buizen en kabels moeten onder de eventueel aanwezige kabels en/of leidingen van derden worden gelegd. De in- en uitgaande buizen van de handhole dienen onderlangs het tracé uitgebogen te worden naar de handhole toe. Verweving van het kabel- cq buizenstelsel dient zoveel mogelijk te worden voorkomen.

  • 12. Handholes c.q. ondergrondse lasmoffen mogen niet geplaatst worden nabij (hoofd)rioleringen, (hoofd)leidingen en/of huis- en bedrijfsaansluitingen van de Nuts- / Telecombedrijven. Minimale afstand is 1,00 meter. Wanneer niet aan deze voorwaarden kan worden voldaan, dient vergunningaanvrager zelf contact op te nemen met de betreffende eigenaar van de aansluiting teneinde van hem schriftelijke toestemming te verkrijgen voor een belemmering van zijn rechten. Deze toestemming is onderdeel van de vergunning- cq instemmingsaanvraag.

  • 13. De handholes waarvan, ten beoordeling van de gemeente, aangenomen kan worden dat deze bij normale bedrijfsvoering maximaal 2 x per jaar geopend gaan worden dienen zodanig aangebracht te worden dat het deksel van de handhole een minimale dekking heeft van 25 cm onder maaiveld. Verder dient de handhole ingebed en afgedekt te worden met straatzand conform de standaardvoorwaarden RAW.

  • 14. De handholes waarvan, ter beoordeling van de gemeente, aangenomen kan worden dat deze bij normale bedrijfsvoering meer dan 2 x per jaar geopend gaan worden dienen voorzien te zijn van een zwart gecoate, geprofileerd stalen putdekselconstructie van de verkeersklasse D400 NEN-EN 124. De handhole dient zodanig aangebracht te worden dat het deksel van de handhole na zetting van het omringende straatwerk gelijk ligt met het peil van het omringende maaiveld (bovenkant elementenverharding. Verder dient de elementenverharding rond de handhole ingeknipt te worden in het bestaande verband.

  • 15. De maximale toegestane uitwendige breedte van de handhole is 70 centimeter. Indien deze niet toepasbaar is door ruimtegebrek een andere locatie bepalen of meerdere handholes van een kleiner formaat toepassen. Bij handholes van afwijkend formaat deze vooraf ter goedkeuring aan de Leidingcoördinator van de gemeente voorleggen.

  • 16. Bij plaatsing in de rijweg of een onderdeel daarvan moet de handhole en het deksel van een dermate solide constructie (minimaal verkeersklasse 30) zijn dat alle soorten wegverkeer over de plaats van de handhole kunnen rijden of erop staan zonder dat daardoor verzakkingen ontstaan in de rijweg als gevolg van bezwijken of verzakken van de handhole.

  • 17. De handhole(s) c.q. ondergrondse lasmof(fen) blijft eigendom van de vergunninghouder. De vergunninghouder draagt zorg voor het beheer van de handhole cq ondergrondse lasmof, waaronder het op eerste aanzegging van de coördinator op de juiste hoogte te stellen van de handhole.

  • 18. De vergunninghouder blijft te allen tijde aansprakelijk voor alle schade en gevolgschade die mogelijkerwijs ontstaat door de aanwezigheid van de handhole cq ondergrondse lasmof.

  • 19. De handholes cq ondergrondse lasmoffen mogen niet aangebracht worden in kabel- en leidingtracés, rijbanen, parkeerplaatsen, uitwegen, op kruisingen, ter plaatse van de aansluitlocatie van woningen en binnen een afstand van 3 meter vanaf bomen. De handholes cq ondergrondse lasmoffen dienen bij voorkeur geplaatst te worden in voetpaden, bermen of groenvoorzieningen.

Artikel 4.4 Aansluiting op riolering van bouwkundige behuizingen

  • 1. Voor het aansluiten van bouwkundige behuizingen op de riolering is een rioolaansluitvergunning noodzakelijk. Deze dient apart aangevraagd te worden.

  • 2. Rioolaansluitingen vanaf de perceelsgrens in openbare grond, voor gemengde afvoer, vuilwaterafvoer of regenwaterafvoer, worden uitgevoerd door de gemeente.

  • 3. Het afvoeren van hemelwater in de openbare ruimte is zonder uitdrukkelijke toestemming van gemeente vooraf niet toegestaan.

Hoofdstuk 5 Voorwaarden en eisen ten aanzien van de uitvoering

Artikel 5.1 Inventariseren bestaande ondergrondse infrastructuur

  • 1. De vergunninghouder dient zich te overtuigen van de plaats van alle reeds in het werk gelegen leidingen.

  • 2. Dit dient te geschieden door het tijdig op vragen van de leidinggegevens en overige voorwaarden bij het Kadaster-sectie KLIC cq. bij de betreffende kabel en leidingbeheerders. Op het werk dient, naast een kopie va de vergunning en de gewaarmerkte vergunningtekening(en) tenminste één exemplaar van de in lid 1bedoelde tekening(en) aanwezig te zijn.

  • 3. De vergunninghouder dient tevens, voorafgaand aan het ontgraven, minimaal iedere 20 meter in een doorgaand tracé en minimaal iedere 5 meter bij een verspringen tracé een proefsleuf te graven om zich van de aangegeven ligging van kabels en leidingen te overtuigen. De proefsleuven dienen zo danig te worden gesitueerd en uitgevoerd dat alle kabels en leidingen op 0,5 meter aan weerszijden van het hart van het beoogde tracé goed zichtbaar gemaakt worden. Hiertoe met name de diepte van hoofd- en dienstleidingen gas-, warmte- en water in acht nemen.

  • 4. Van de gemaakte proefsleuven en de maatvoeringen van de daarin aangetroffen kabels en leidingen houdt vergunninghouder een actuele registratie bij die op eerste aanzeggen van de toezichthouder of coördinator kabels- en leidingen van de gemeente wordt overhandigd. Indien afwijkingen van het vigerende standaard profiel dan wel het door gemeente aangewezen tracé worden geconstateerd zal de coördinator kabels- en leidingen van de gemeente in overleg met vergunninghouder een nieuw tracé uitzetten.

  • 5. De vergunninghouder is bij het maken van proefsleuven gehouden de AVOI- Handboek- en W.I.O.N. bepalingen stipt na te leven.

Artikel 5.2 Informatie en communicatie

  • 1. Namens de vergunninghouder dient er altijd één aan te spreken verantwoordelijke persoon op het werk aanwezig te zijn. Buiten werktijd moet deze persoon bereikbaar zijn in geval van calamiteiten. De naam, vaste- en mobiele telefoonnummer, mailadres van deze persoon moet bij alle betrokken partijen bekend zijn. Deze persoon heeft tot taak te controleren en te verifiëren dat de constructiewerkzaamheden worden uitgevoerd volgens het bestek, de specificaties, de tekeningen en de gemaakte afspraken, alsmede dat de uitvoering geschiedt overeenkomstig het gestelde in de vergunning. Hij dient de door gemeentelijke en andere toezichthouders gevraagde informatie te verstrekken en de nodige medewerking te verlenen om hun werk mogelijk te maken.

  • 2. De voertaal op het werk is Nederlands, vergunning aanvrager dient ervoor zorg te dragen dat de sleutelfunctionarissen in zijn projectorganisatie c.q. van zijn grondroerder deze taal voldoende beheersen.

  • 3. Bij projecten zullen, ter beoordeling van de Vergunninghouder en/of Grondroerder, op regelmatige tijden bouwvergaderingen worden gehouden, waarbij in ieder geval de Kabel- en Leidingcoördinator of toezichthouder van de gemeente wordt uitgenodigd.

  • 4. Van deze vergaderingen zal de Vergunninghouder en/of Grondroerder notulen opmaken en aan de gemeente toezenden. Deze notulen zullen op de gebruikelijke wijze worden beoordeeld en vastgesteld door de vergadering.

  • 5. Bij werkzaamheden, waarbij de bereikbaarheid van belanghebbenden c.q. omwonenden tijdelijk wordt verminderd, alsmede bij grotere wegafzettingen, dient de Grondroerder namens de vergunninghouder minimaal één week voor aanvang van de werkzaamheden de belanghebbenden en omwonenden schriftelijk op de hoogte te stellen. De gemeente zal de wijze waarop dit dient te geschieden vaststellen, waarbij de gemeente de omvang en de gevolgen van het werk in haar beoordeling zal betrekken.

Artikel 5.3 Opnemen en herstel verharding

  • 1. Tenzij anders is overeengekomen, mag per dag geen grotere sleuflengte worden gemaakt, dan op die dag weer volledig kan worden dichtgemaakt. Zie voor gedetailleerde bepalingen hoofdstuk 6 van het handboek.

  • 2. De vergunninghouder is verplicht de ondergrond en de verharding na afloop van de werkzaamheden minimaal weer terug te brengen in de hoedanigheid en kwaliteit zoals deze bestond voor het aanvangen van de werkzaamheden. In het geval van verhardingen niet ouder dan 3 jaar moet voorafgaand aan de instemming/vergunningaanvraag met de gemeente overlegd worden over de wijze waarop vergunningaanvrager de vereiste kwaliteit wil bereiken en een en ander duurzaam kan garanderen. In het geval dat de door de gemeente gewenste duurzame kwaliteit niet kan worden bereikt kan zij verzoeken om de kabels en leidingen via een ander tracé te leggen dan wel de verharding over de volle breedte opnieuw te leggen. De kosten van het herstel van de verharding komen voor rekening van de vergunninghouder.

  • 3. Asfalt- en overige gesloten verhardingen dienen door vergunninghouder tijdelijk te worden hersteld met door vergunninghouder voor diens rekening aan te leveren betonklinkers. Het definitief herstel wordt op kosten van de vergunninghouder uitgevoerd door de gemeente.

  • 4. Uitgezonderd op de bepaling in lid 2 en 3 zijn tevens de delen van (nieuwbouw)gebieden die nog niet aan de gemeente in beheer zijn overgedragen. Hier mag de controle en goedkeuring op de verdichting en de herbestrating uitsluitend worden uitgevoerd door de firma’s die op de betreffende locatie verantwoordelijk zijn voor het aanbrengen van de bestrating. De vergunninghouder is verplicht om deze bedrijven voor eigen rekening en risico in te schakelen voor de herbestratings- en daaraan gerelateerde werkzaamheden en dit ruim voorafgaand aan de start van de werkzaamheden met de Kabel- en Leidingcoördinator en de betreffende projectleider van de gemeente af te stemmen en overeen te komen.

Artikel 5.4 Door de gemeente ter beschikking te stellen bouwstoffen

  • 1. Uitsluitend en indien bij vooropname een verharding van een nog op te breken tracé een bovengemiddeld aantal (boven 5% van het totaal op te nemen elementen) gebroken of beschadigde elementen bevat zullen deze door de gemeente om niet beschikbaar worden gesteld op de gemeentewerf conform de procedure. Elementen die breken of beschadigen tijdens de werkzaamheden dienen door vergunninghouder voor eigen rekening te worden vervangen.

  • 2. De afgevoerde grond c.q. niet voor aanvulling geschikte grond kan worden aangevuld met zand cq. grond welke door de gemeente om niet beschikbaar wordt gesteld. De vervoerskosten komen voor rekening van de vergunninghouder.

  • 3. Het ter beschikking gestelde zand cq grond conform lid 2, kan worden afgehaald aan de hand van een geleidebrief, afgegeven door de betreffende gemeentelijke toezichthouder. Op deze geleidebrief staat o.a. vermeld:- straatnaam c.q. projectnaam;- naam bedrijf;- aantal af te halen m3 zand;- datum.

  • 4. Zand kan worden afgehaald op een nader door de Gemeente Woudrichem aan te geven adres waarbij rekening gehouden moet worden met een maximale reisafstand van 10 km (enkele reis). Transportkosten zijn voor rekening van vergunninghouder.

  • 5. De ter beschikking gestelde bestratingsmaterialen kunnen worden afgehaald op de gemeentewerf aan de hand van de opbrekingsstaat, waarop voorafgaand aan het werk, het aantal m2 door de betreffende opzichter is aangegeven. Op deze opbrekingsstaat staat o.a. vermeld:- straatnaam c.q. projectnaam;- naam bedrijf;- aantal m2 en soort af te halen bestratingsmateriaal;- datum.

  • 6. In geval van groot werk kan de gemeente, na voorafgaand overleg met vergunninghouder, besluiten bestratingmaterialen op een, door vergunninghouder of diens grondroerder aan te wijzen terrein te laten afleveren. De vergunninghouder is verantwoordelijk voor de opslag en voor de verantwoording naar de gemeente van de gebruikte hoeveelheden en zal na afloop van het werk het overgebleven materiaal op zijn kosten terugbrengen naar de gemeentewerf.

Artikel 5.5 Maatregelen in het belang van het verkeer

  • 1. De werkzaamheden dienen naar genoegen van de gemeente in tijd en uitvoeringswijze zodanig te worden gepland dat de bereikbaarheid van woningen en bedrijven tot het minimum wordt beperkt.

  • 2. In geval van doodlopende straten of woonerven dient vergunningaanvrager er zorg voor te dragen, middels tijdelijke verkeersmaatregelen en /of aan te brengen tijdelijke voorzieningen (bijvoorbeeld rijplatenbanen, tijdelijke waterkruisingen of doorsteken door groenstroken etc.), dat de bereikbaarheid per (vracht)auto van aanliggende woningen en bedrijven tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zoveel mogelijk, en de bereikbaarheid voor hulpdiensten te allen tijde is gegarandeerd. Het aanbrengen, opruimen en weer in oorspronkelijke staat brengen van de openbare ruimte geschiedt door- en voor rekening van de vergunningaanvrager.

  • 3. Ter zake van het gestelde in lid 2 stelt vergunningaanvrager een gedetailleerde verkeers- werk- en tijdplanning op die onderdeel uitmaakt van de (deel) instemmings/vergunningsaanvraag. Gemeente kan verlangen dat separaat nog meer verkeersplanningen worden vervaardigd (zie ook 5.7 lid 4.)

  • 4. Ten behoeve van de verkeersvoorzieningen is de Standaard 2005 wijzigingen mei 2008 van toepassing en de daaraan verbonden CROW uitgave Werk in Uitvoering 96b. De CROW publicaties zijn verkrijgbaar bij de CROW te Ede.

  • 5. Indien de gemeente het noodzakelijk acht, met name bij afsluiten van belangrijke verkeerswegen, kan vergunninghouder worden verplicht zoveel mogelijk ´s nachts of in de avonduren de werkzaamheden uit te voeren. Dit zal indien vooraf bekend bij de opdracht c.q. vergunning schriftelijk worden medegedeeld.

  • 6. De noodzakelijke verkeersvoorzieningen ter plaatse van de uit te voeren werken dienen, op aanwijzing van de gemeentelijke toezichthouder, door vergunninghouder te worden verzorgd. Deze kosten komen ten laste van de vergunninghouder. De voorzieningen en maatregelen dienen tenminste drie weken voor aanvang van de werkzaamheden door de grondroerder bij de Kabel- en Leidingcoördinator van de gemeente worden ingediend, tenzij anders is overeengekomen.

  • 7. Als de door vergunninghouder uit te voeren werkzaamheden begeleid dienen te worden door tijdelijke verkeersregelinstallaties (VRI), dan dient de vergunninghouder conform lid 2 dit 3 weken van tevoren te melden bij de Kabel- en Leidingcoördinator van de gemeente. Binnen 5 werkdagen na aanlevering zal door de gemeente het e.e.a. beoordeeld worden. Eventuele opmerkingen zullen door aannemer verwerkt moeten worden alvorens de tijdelijke VRI in gebruik te nemen.

  • 8. Verkeersvoorzieningen, die tijdelijk geen dienst doen, dienen door vergunninghouder terstond verwijderd c.q. afgedekt te worden tot het tijdstip dat deze weer nodig zijn. Het afvoeren c.q. afdekken van deze voorzieningen dient op een zodanig zorgvuldige wijze te geschieden dat er geen beschadigingen optreden.

  • 9. Indien de tijdelijke verkeersmaatregelen in een verharding aangebracht moeten worden dient het te verwijderen verhardingsmateriaal door vergunninghouder voor diens rekening te worden afgevoerd en opgeslagen tot het tijdstip dat deze weer nodig zijn. Het opnemen, transporteren en opslaan van deze materialen dient op een zodanig zorgvuldige wijze te geschieden dat er geen beschadigingen optreden.

  • 10. Vergunninghouder draagt zorg voor een regelmatige en voldoende controle op de instandhouding van verkeersborden, wegbebakening en –afzettingen, ook buiten de normale werktijden en dient zorg te dragen voor het spoedig mogelijk herstel van deze verkeersmaatregel. Dit geldt ook voor de door de gemeente geplaatste verkeersvoorzieningen. Eventuele aanwijzingen door de gemeentelijke toezichthouder, met betrekking tot verkeersmaatregelen dienen terstond te worden opgevolgd.

  • 11. Ten behoeve van de werkzaamheden als bedoeld onder 7 verstrekt de aanvrager aan de Kabel- en Leidingcoördinator en gemeentelijke toezichthouder naam, adres en telefoonnummer aan één of meer werknemers belast met de uitvoering van deze werkzaamheden.

  • 12. De verkeersmaatregelen en voorzieningen mogen maximaal 72 uur voor aanvang van de werkzaamheden, afgedraaid, worden aangebracht. Het omdraaien mag pas twee uur voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden geschieden. Na afloop van de werkzaamheden dienen de verkeersmaatregelen en voorzieningen, direct zodra de situatie dit toelaat, weer te worden afgedraaid. Indien de werkzaamheden worden onderbroken en de situatie laat dit toe dan dienen de verkeersmaatregelen en voorzieningen te worden afgedraaid gedurende het staken van de werkzaamheden. Twee uur voor de hernieuwde opstart van het werk dient het afdraaien ongedaan gemaakt te worden.

  • 13. Tijdelijke bebording mag niet aangebracht worden aan bestaande verticale elementen met uitzondering van lichtmasten.

  • 14. De aannemer of onderaannemer die de verkeersmaatregelen opzet en/of verwijderd dient in het bezit te zijn van een KOMO-procescertificaat op basis van de BRL-9101 conform de het KIWA Reglement voor Procescertificatie.

  • 15. Vergunninghouder draagt zorg voor de bereikbaarheid van woningen, winkels, openbare gebouwen e.d. voor (minder valide) voetgangers en (brom) fietsers. In overleg met de betrokkenen kan de gemeente de mate van bereikbaarheid nader inhoud worden gegeven.

  • 16. Vergunninghouder houdt het gemotoriseerde bestemmingsverkeer naar woningen, winkels, bedrijven, bouwwerken, landerijen enz. in overleg met de betrokkenen zoveel mogelijk in stand. Indien met de betrokkenen geen overeenstemming kan worden bereikt over de beperking van de bereikbaarheid, treedt de grondroerder tijdig, minimaal 3 weken vooraf, in overleg met de gemeente.

  • 17. De stallingsplaats van haspel-, vracht-, directie-, materiaalwagens enz. moet in overleg met de gemeente worden bepaald.

  • 18. Plaatsing van obstakels dient te voldoen aan CROW publicatie 130, “richtlijn voor het markeren van onverlichte obstakels” (ISBN 90 6628 283 5).

Artikel 5.6 Maatregelen ten behoeve van de beperking van overlast

  • 1. Het is niet toegestaan om op werkdagen voor 07.00 uur en na 18.00 uur overlast veroorzakende werkzaamheden zoals opbreek- , graaf-, kabel-, aanvulling-, verdichting-, en/of bestratingswerkzaamheden uit hoofde van regulier werk in de openbare ruimte te verrichten.

  • 2. Het is daarnaast niet toegestaan om op werkdagen voor 09.30 uur en na 15.30 uur opbreek- , graaf-, kabel-, aanvulling-, verdichting-, en o/f bestratingswerkzaamheden uit hoofde van regulier werk op/ aan / nabij/langs de hoofdtoevoerwegen te verrichten.

  • 3. De dag voorafgaande aan een zaterdag of nationale feestdag moet om uiterlijk 12.00 het graven van geulen en het leggen/trekken van kabels etc. worden gestaakt en moet onverwijld worden overgegaan tot het aanvullen en verdichten van hoofd geulen, het aanbrengen van de verhardingen en het opruimen van de werkomgeving. Om uiterlijk 16.30 uur moeten alle werkzaamheden gereed- en alle elementverhardingen hersteld en gesloten zijn.

  • 4. Bouwmaterialen dienen goed beveiligd te worden opgeslagen zodat derden daartoe geen toegang hebben.

  • 5. Voorafgaand aan het graven van hoofdgeulen dienen, indien op het werk van toepassing, de voorzieningen tbv de klantaansluitingen op/in/onder de eigen erven te worden aangebracht.

  • 6. Bij werkzaamheden waarbij de bereikbaarheid van belanghebbenden c.q. omwonenden tijdelijk wordt verminderd, alsmede bij grotere wegafzettingen, dient vergunninghouder uiterlijk drie weken van tevoren een verkeersplan op te stellen en door de gemeente te laten goedkeuren. In het plan dient aangegeven te worden op welke wijze de bereikbaarheid van panden, woonerven etc tijdens de werkzaamheden wordt gegarandeerd, welke omleidingroutes er worden uitgezet en welke voorzieningen hier tijdelijk voor worden getroffen/aangebracht. Minimaal twee weken voor aanvang van de werkzaamheden, de belanghebbenden en omwonenden schriftelijk en tevens door middel van informatieborden langs alle aanliggende wegen op de hoogte te stellen. De gemeente zal de wijze waarop dit dient te geschieden vaststellen, waarbij de gemeente de omvang en de gevolgen van het werk in haar beoordeling zal betrekken.

  • 7. Vergunninghouder dient alles te doen wat op grond van de meest actuele inzichten redelijkerwijs mogelijk is en verwacht mag worden om hinder als gevolg van b.v. lawaai, stank, modder e.d. veroorzaakt door voertuigen, machines, apparaten etc. tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Indien vergunninghouder bij hoge uitzondering door de gemeente wordt toegestaan ’s avonds c.q. ‘s nachts te werken is vergunninghouder verplicht in verband hiermee aanwijzingen van de gemeente op te volgen en zelf zorg te dragen voor de benodigde aanvullende vergunningen/ontheffingen.

  • 8. Vergunninghouder dient bij- en na het uitvoeren van werkzaamheden de begaanbare trottoir- en wegverhardingen vrij van verontreinigingen te houden.

Artikel 5.7 Voorbereide huis/klantaansluitingen

  • 1. Er kan sprake zijn van voorbereide huisaansluitingen, waarbij de voor de huisaansluiting bedoelde buis, kabel of leiding al op de volledig benodigde lengte gemeten vanaf de hoofdleiding tot aan de klantaansluiting, in de openbare grond tijdelijk moet worden opgeborgen (voornamelijk bij CAI-, FTTH- en Datanetten). In die gevallen moet deze voorbereiding zo strak mogelijk opgerold en gebundeld, verticaal op de juiste diepte onder een beschermende voorziening te worden weggezet evenwijdig tegen de erfgrens van het perceel waar de voorziening voor bedoeld is. Het hiervoor eventueel benodigde tracé of straatoversteken dienen tegelijk met de aanleg van de hoofdsleuf te worden aangebracht.

Hoofdstuk 6 Voorwaarden en eisen ten aanzien van het grondwerk

Artikel 6.1 Operationele eisen civieltechnische werkzaamheden

  • 1. Er mag pas worden gestart met graafwerk als met de toezichthouder van de gemeente overeenstemming is bereikt over het te ontgraven tracé (zie hoofdstuk 5).

  • 2. Vergunninghouder is verplicht om tijdens de uitvoering de bepalingen aangaande de WION strikt na te leven. Hieronder in het bijzonder te verstaan het binnen 20 werkdagen beschikbaar zijn bij het Kadaster van de in het werk gelegde kabels en leidingen.

  • 3. Voor het aanvullen van de sleuf of een pers- cq lasput moet(en) de kabel- en leidingbeheerder(s) van de vrijgegraven naastliggende en/of kruisende kabels en leidingen altijd in de gelegenheid worden gesteld om zijn / hun kabels en leiding(en) te inspecteren. Vergunninghouder is verplicht om de informatie en coördinatie terzake uit te voeren.

  • 4. Voor het inmeten van kabels en leidingen moet de sleuf tot de helft van de leiding worden aangevuld, opdat bij het verder aanvullen van de sleuf de leiding niet meer kan verschuiven.

  • 5. Vergunninghouder dient zelf het dagelijkse toezicht te houden op de uitvoering cq grondroerder. Het toezicht van de gemeente beperkt zich tot het controleren van het naleven van de bepalingen uit de vergunning, de APV, AVOI en het Handboek Kabels en Leidingen door de grondroerder.

  • 6. Tenzij vooraf schriftelijk anders is overeengekomen mag nimmer meer dan 40 meter straat of erf moeilijk bereikbaar zijn voor gemotoriseerde hulpdiensten zoals brandweer en/of ambulance. Indien een en ander niet mogelijk of niet praktisch is dienen in overleg en ter goedkeuring van betreffende hulpdiensten noodmaatregelen te worden getroffen zodat de hulpverlening gegarandeerd blijft.

  • 7. Tenzij anders is overeengekomen, mag per dag geen grotere sleuflengte worden gemaakt, dan op die dag kan worden gedicht en afgetrild. Volledig herstellen van bestrating dient binnen 24 uur na afloop van de werkzaamheden volledig en compleet te geschieden. Uitgezonderd hierop zijn de werkdagen voorafgegaan aan een zaterdag of nationale feestdag. Op deze dagen dient de bestrating nog diezelfde dag voor 16.30 uur volledig te zijn hersteld.

  • 8. Dwarssleuven in trottoir, fietspad en/of rijweg alsmede langssleuf ter hoogte van in/opritten naar parkeergelegenheden op eigen erf, garageboxen, erven en terreinen van bedrijven dienen dezelfde dag te worden bestraat en afgewerkt. Indien een en ander niet mogelijk of niet praktisch is dienen noodmaatregelen te worden getroffen zodat de bereikbaarheid van genoemde objecten dezelfde dag weer gegarandeerd is.

  • 9. Na het afwerken van de bestrating mag geen puin, grond, zand en/of afval van de werkzaamheden op het werk meer voorkomen.

  • 10. Alle verharding dient tijdens weekenden en feestdagen gesloten te zijn. Er mag in weekenden en tijdens feestdagen geen puin en/of afval op het werk aanwezig zijn.

  • 11. Wanneer de bestratings werkzaamheden meer dan 1 dag werk zijn achtergeraakt bij de leidinglegging, zal deze laatste op eerste aanzegging worden gestopt en zal vergunninghouder zonodig na overleg op eigen kosten maatregelen moeten treffen om de achterstand terstond in te lopen.

  • 12. De vergunninghouder hoeft geen betere kwaliteit te leveren dan aanwezig voordat de ontgraving werd uitgevoerd. Behoudens de normale degeneratie als gevolg van werken aan bestaande verharding hoeft de gemeente echter geen verslechtering te accepteren. Uitzondering hierop zijn situaties waarbij in gezamenlijke vooropname van het tracé met de gemeente nadere afspraken zijn gemaakt over het leveren van elementen door de gemeente.

  • 13. Alle materialen en elementen dienen in de oorspronkelijke staat en onbeschadigd te worden opgeleverd. De vergunninghouder dient bij beschadiging zelf te zorgen voor herstel en te zorgen voor vervangend materiaal. Uitzondering hierop zijn situaties waarbij in gezamenlijke vooropname van het tracé met de gemeente nadere afspraken zijn gemaakt over het leveren van elementen door de gemeente.

  • 14. Al het te gebruiken (bestratings-)materiaal dient van dezelfde soort, vorm, afmeting, kleur en afwerking alsmede van minimaal dezelfde kwaliteit te zijn als het oorspronkelijk aanwezige materiaal en de door de gemeente gebruikelijk toe te passen materialen.

  • 15. De visuele- en fysieke (elektronische conuswaarderegistratie) controle op het aanvullen en verdichten van de sleuven dient plaats te vinden door of namens de vergunninghouder. De vergunninghouder levert op aan de gemeente. Indien de aanvulling c.q. verdichting niet aan de door de gemeente gehanteerde normen voldoet, wordt vergunninghouder in de gelegenheid gesteld dit binnen twee weken te herstellen. Na deze periode vindt wederom een controle door de gemeente plaats waarbij vergunninghouder verplicht kan worden om ter plaatse, op aanwijzing van de toezichthouder Openbare Ruimte, een aantal fysieke (elektronische conuswaarderegistratie) verdichtingsmetingen uit te voeren.

  • 16. Indien na deze termijn herstel uitblijft c.q. onvoldoende is uitgevoerd is de gemeente gerechtigd om de reparatie op kosten van de vergunninghouder te herstellen.

Artikel 6.2 Technische eisen grondwerkzaamheden

  • 1. De gemeente hanteert de normering NEN 3650-1:2003, paragraaf 9.5.7.2, met uitzondering van het gestelde onder verdichten.

  • 2. Te ontgraven grond, zand, teelaarde enz. moet zoveel mogelijk gescheiden ontgraven, vervoerd, aangevuld of in depot gezet worden.

  • 3. De plaats van de tijdelijke opslag van uitgekomen sleufmateriaal dient vooraf in overleg met de gemeente te worden bepaald. Na beëindiging van het werk of bij de eerste aanzegging van de gemeente dienen deze materialen te zijn verwijderd.

  • 4. In het werk zal, afhankelijk van de omstandigheden en de grondgesteldheid, in overleg met de gemeente worden bepaald of de ontgraving plaats vindt in open ontgraving of d.m.v. afdamming.

  • 5. Het aanvullen van de sleuf door middel van inwateren c.q. plempen is niet toegestaan.

  • 6. Elementen verhardingen dienen handmatig te worden uitgebroken. De uitkomende materialen dienen in overleg met de gemeentelijke toezichthouder te worden schoongemaakt en gesorteerd.

  • 7. De gegraven sleuf in elementenverharding dient over de volle breedte te worden aangevuld en verdicht conform de in dit hoofdstuk aangegeven bepalingen. Het uitgegraven materiaal moet, vrij van stenen en dergelijke, met zorg in de juiste volgorde worden ingebracht om de oorspronkelijke profielopbouw weer te herstellen.

  • 8. De aanvulling dient te worden uitgevoerd in lagen van maximaal 0,20 m, waarbij elke laag mechanisch moet worden verdicht. De sleuf dient na verdichting te voldoen aan RAW standaard 2005 art.24.02.06 lid 1 en 2.

  • 9. Onder de verharding moet het oorspronkelijke zandbed weer worden hersteld. Indien de oorspronkelijke dikte van het zandbed kleiner is dan 7 cm, zal de gemeente voor haar rekening het te kort komende zand op een in dit handboek beschreven wijze ter beschikking stellen.

  • 10. De sleuf vervolgens bol dichtstraten. Alle terug aangebrachte elementen dienen onderling en ten opzichte van de ongeroerde elementen zodanig te zijn gelegd dat na rest inklinking van de verharding zij even hoog te zijn bestraat. Binnen het terug aangebrachte straatwerk mogen geen oneffenheden voorkomen Het straatwerk dient onder hetzelfde profiel en verband te worden bestraat als voor de werkzaamheden aanwezig was.

  • 11. Uitgevoerd straatwerk dient te zijn afgetrild en ingeveegd te zijn met schoon zand.

  • 12. De gegraven sleuf in puinfundering, gebonden fundering, berm of onverharde grond moet over de volle breedte worden aangevuld en verdicht conform de in dit hoofdstuk aangegeven bepalingen. Het uitgegraven materiaal moet, vrij van stenen en dergelijke, met zorg in de juiste volgorde worden ingebracht om de oorspronkelijke profielopbouw zoveel mogelijk te herstellen. Daar waar nodig aanvullen met schone teelaarde.

  • 13. De aanvulling van de sleuf in berm of onverharde grond dient te worden uitgevoerd in lagen van maximaal 0,20 m, waarbij elke laag mechanisch moet worden verdicht. De sleuf dient na verdichting te voldoen aan RAW standaard 2005 art.24.02.05 lid 1 en 2.

  • 14. De aanvulling van de sleuf in berm of onverharde grond mag na verdichting niet hoger zijn dan het omringende maaiveld. Tevens mag geen belemmering voor de afwatering ontstaan.

  • 15. Alvorens een asfaltconstructie wordt verwijderd moeten de zijkanten tot de gewenste diepte op steenmaat worden ingezaagd en met behulp van een compressor worden verwijderd. De vrijgekomen materialen dienen te worden onderscheiden naar:- teerhoudend:- niet teerhoudend.

  • 16. Teerhoudende- en niet teerhoudende vrijgekomen materialen dienen voor rekening van vergunninghouder te worden vervoerd naar een gespecialiseerde verwerker. Het materiaal per vrachtwagen of aanhanger worden gebracht, er wordt in- en uitgewogen. De postcode van de locatie waar het materiaal vandaan komt moet worden bijgeleverd. Er dient door de vergunninghouder zelf voor de benodigde afvalstroomnummers te worden gezorgd. De acceptatie/ en verwerkingskosten komen in alle gevallen voor rekening van vergunninghouder.

  • 17. Stortbonnen, Vrachtbrieven en afvalstroomnummers etc. dienen direct te worden geretourneerd naar de toezichthouder van de gemeente.

  • 18. De ontstane sleuf in de asfaltverharding moet over de volle breedte worden opgevuld met dezelfde materialen in laagdikten als het omringende profiel en laagsgewijze worden verdicht. De ondergrond van de fundering dient na verdichting te voldoen aan RAW standaard 2005 artikel 24.02.05 lid 2. De funderingslaag van de gefundeerde verharding dient hersteld en verdicht te zijn volgens RAW standaard 2005 artikel 28.12.02.

  • 19. De sleuf vervolgens dichtstraten in tenminste 50 mm brekerzand met betonstenen in halfsteensverband haaks op de rijrichting op een wijze die geen gevaar oplevert. De bovenzijde van de stenen dienen gelijk te liggen met het ingezaagde asfalt. De stenen dienen vlak ten opzichte van elkaar te worden bestraat. De betonstenen dienen door de vergunninghouder voor diens rekening te worden geleverd.

  • 20. Het dichtblokken van een sleuf kan tot gevolg hebben dat verhardingen die om c.q. naast de sleuf liggen als gevolg van het gebruik door het verkeer verzakken en/of beschadigd worden. De schade die hieruit voor de gemeente voortvloeit, dient door vergunninghouder te worden hersteld.

  • 21. De vergunninghouder dient door middel van elektronisch vastgelegde verdichtingsmetingen aan de gemeente, unit Stadsbeheer aan te tonen dat de verdichtingsgraden zoals in de in dit hoofdstuk genoemde normen zijn bereikt. Per meting dient in ieder geval aan weerszijden van de grondroering twee referentiemetingen te zijn genomen tot de diepte van de ontgraving en een doelmeting in de verdichte ontgraving in de as tussen de twee referentiemetingen.

  • 22. De toegepaste meetapparatuur en de gevolgde methodiek dienen bij de vergunningaanvraag met de gemeente te worden besproken en moet haar goedkeuring hebben.

  • 23. De verdichtingseisen geldt onverkort, ook indien er tijdens de werkzaamheden puin in de grond wordt aangetroffen en/of de grondsamenstelling een goede verdichting onmogelijk maakt Het is dan aan de vergunninghouder om op zijn kosten maatregelen te treffen om een correcte verdichting te bereiken.

  • 24. Grond, uitgezonderd teelaarde, die als aanvulling is verwerkt in groenvakken op een diepte van minder dan 0,80 m, mag na het verdichten een conuswaarde hebben van maximaal 1,5 Mpa. Dit geldt niet voor een waterkering of wegberm.

  • 25. De vergunninghouder dient de verdichtingswaarden aan het begin en vervolgens iedere 50 meter strekkende sleuf alsmede bij ieder solo gemaakt las/koppelgat te meten en vast te leggen en deze gegevens op verzoek aan de toezichthouder van de gemeente onverwijld te overleggen. De vergunninghouder dient naar genoegen van gemeente een registratiesysteem aan te leggen en te onderhouden waaruit op eenvoudige wijze en on-line de locatie en waarden van de metingen zijn te verkrijgen voor de Kabel- en Leidingcoördinator en toezichthouder van De gemeente.

  • 26. Oversteekbuizen, mantelbuizen en overige beschermingsmaatregelen dienen minimaal 0,75 meter aan weerszijden van het te kruisen vlak door te lopen.

Hoofdstuk 7 Aansprakelijkheid, schade en verzekeringen

Artikel 7.1 Aansprakelijkheid

  • 1. Ongeacht de vergunningverlening door de gemeente en/of goedkeuring door andere bevoegde instanties, is de vergunninghouder jegens de gemeente en/of derden aansprakelijk voor schade als gevolg van de uitvoering van het werk. In geval van schade aan derden zal de gemeente deze derden doorverwijzen naar vergunninghouder.

  • 2. De gemeente is niet aansprakelijk voor schade die netbeheerder en/of grondroerder of derden lijden, ingeval leidingen van verschillende bedrijven door afwijking van de door haar gegeven aanwijzingen en richtlijnen in lengterichting boven elkaar of te dicht naast elkaar zijn of worden gelegd en dit is te wijten aan het feit dat bij het leggen is afgeweken van de door of namens gemeente gegeven aanwijzingen en richtlijnen.

  • 3. De netbeheerder vrijwaart de gemeente tegen alle aanspraken van derden wegens schade, die het gevolg is van het ((ver)leggen, verwijderen, repareren e.d. van leidingen in opdracht van de beheerder.

  • 4. De netbeheerder vrijwaart de gemeente tegen alle aanspraken van derden wegens schade, die het gevolg is van het ((ver)leggen, verwijderen, repareren e.d. van leidingen in opdracht van de gemeente.

  • 5. De netbeheerder is aansprakelijk voor alle schade aan gemeente-eigendommen die het gevolg is van het (ver)leggen, verwijderen repareren e.d. van leidingen. Bij gecombineerde leidingaanleg zijn de deelhebbende bedrijven hoofdelijk aansprakelijk jegens de gemeente.

  • 6. Het bepaalde in lid 3 en 4 geldt evenzeer indien het (ver)leggen c.q. verwijderen van kabels en leidingen wordt uitgevoerd in opdracht van c.q. op verzoek van de gemeente.

  • 7. Leidingen die zijn gelegd in afwijking van aanwijzingen, richtlijnen e.d. van de gemeente dienen op eerste aanzegging van de gemeente door en voor rekening van de betreffende vergunninghouder te worden verlegd naar de door de gemeente aan te geven plaats c.q. hoogte.

Artikel 7.2 Schade

  • 1. Vergunninghouder zal de redelijkerwijs mogelijke maatregelen nemen om te voorkomen dat de gemeente dan wel derden tengevolge van het werk schade lijden.

  • 2. Schade aan gemeentelijke of andere eigendommen dient te worden vermeden Mochten toch beschadigingen optreden dan dient vergunninghouder deze direct te melden aan de gemeentelijke toezichthouder en aan de beheerder van het beschadigde eigendom. Hierna geeft vergunninghouder zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen 24 uur nadat hem daarvan is gebleken, schriftelijk kennis aan de gemeente.

  • 3. Het herstel van de schade vindt plaats in overleg en voor rekening van de vergunninghouder. Uitgangspunt bij het herstel van de (voorziene) schade als gevolg van de werkzaamheden is dat de vergunninghouder de situatie in oorspronkelijke staat herstelt. Daarop zijn ook de vergunningvoorwaarden en deze uitvoeringsvoorschriften gericht.

  • 4. Omdat bij straatwerk al op voorhand bekend is dat er, ook bij goed herstel van de verharding, toch sprake is van een kwaliteitsachteruitgang is de vergunninghouder aan de gemeente een vergoeding verschuldigd De aard en hoogte van de vergoedingen zijn aangegeven in de AVOI en Legesverordening van de gemeente.

  • 5. Echter, niet alle schades die de gemeente als gevolg van leidingwerkzaamheden lijdt kunnen door de vastgestelde schadetarieven worden gedekt. Dit is het geval bij:- Schade bij groenwerkzaamheden- Schade die ontstaat buiten de sleuf- "Verborgen gebreken"

  • 6. Schade aan groenwerkzaamheden is aan de orde in de volgende situaties:- Werkzaamheden waarbij de overlevingskans van de aanwezige beplanting   gering is en dus moet worden vervangen,- Werkzaamheden waarbij dicht in de buurt van bomen moet worden gewerkt- Aantasting (ecologische) kwaliteit groeiplaats- In deze gevallen zullen al vóór het verstrekken van de vergunning specifieke   afspraken worden vastgelegd Afhankelijk van de omvang van het werk kan   in de voorwaarden "het 1e jaarsonderhoud groen" en "inboet beplanting na het   1e groeiseizoen" worden voorgeschreven. De schade aan bomen wordt   vastgesteld op basis van de Richtlijnen NVTB (Nederlandse Vereniging van   Taxateurs van Bomen) Versie 2007-2. In geval van schade of vervanging   aan/van groenvoorzieningen zal de gemeente voor herstel cq vervanging   zorg dragen De kosten hiervan worden doorbelast aan de vergunninghouder.

  • 7. Van schade welke ontstaat buiten de sleuf is sprake als ten gevolge van werkzaamheden schade ontstaat buiten de sleuf (aan materialen, lantaarnpalen, verkeerslichten, geparkeerde auto's, e.d.) Voorzover het gemeentelijke eigendommen, betreft zal de gemeente deze schade verhalen op vergunninghouder. Afhankelijk van de specifieke situatie kan het wenselijk zijn dat er voorafgaand aan de werkzaamheden een, gezamenlijke, schouw en vastlegging plaatsvindt. Ontstane schades zullen zoveel mogelijk door de gemeentelijke toezichthouder worden vastgelegd; in een schaderapport en op foto.

  • 8. Verborgen gebreken is de definitie voor buitenproportionele verzakking van opgeleverd en goedgekeurd hersteld straatwerk. In dergelijke gevallen zal de vergunninghouder in staat gesteld worden de verharding, opnieuw, te herstellen. Als norm voor "buitenproportioneel" wordt een verzakking aangehouden van meer dan 0,03 m, welke zich binnen één jaar na het eerste herstel voordoet (CROW-norm voor "ernstige schade")

Artikel 7.3 Verzekeringen

  • 1. Vergunninghouder dient een Construction All Risk verzekering af te sluiten, welke dekking biedt voor een bedrag van minimaal € 5.000.000,00 tegen:- beschadiging, verlies of vernietiging van het werk, waaronder de voor het werk   bestemde materialen;- het risico van aansprakelijkheid voor schade aan goederen van derden, en de   daaruit voortvloeiende gevolgschade, alsmede voor dood en/ of lichamelijk   letsel van personen, veroorzaakt door de uitvoering van het werk.

  • 2. De dekking van de bouwverzekering loopt minstens vanaf de dag dat dit werk op het werkterrein een aanvang neemt tot het eind van de onderhoudsperiode.

  • 3. De gemeente hanteert een standaard onderhoudstermijn van 12 maanden na schriftelijke acceptatie van het werk door de gemeente.

  • 4. Onverminderd het in voorgaande artikelen van deze paragraaf bepaalde zullen vergunninghouder en haar mede- en onderaannemers voor eigen rekening zorg moeten dragen voor de verzekeringen tegen schade als gevolg van Wettelijke Aansprakelijkheid welke voortvloeit uit het gebruik van aannemersmateriaal bij de uitvoering van het werk.

  • 5. Objecten waarvoor een verzekeringsplicht krachtens de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (WAM) geldt, dienen overeenkomstig de voorschriften van de WAM, alsmede tegen het werkrisico verzekerd te zijn. Alleen door de in de vorige zin bedoelde verzekering gedekte motorrijtuigen mogen voor het werk worden gebruikt.

  • 6. Vergunninghouder dient, op aanzeggen van de gemeente, voor de aanvang van het werk de schriftelijke bewijsstukken waaruit de dekking en geldigheid van de voorgeschreven verzekeringen blijkt, aan de gemeente te overleggen.

Artikel 7.4 Veiligheid

  • 1. Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden. De op dit gebied van kracht zijnde voorschriften moeten op het werk beschikbaar zijn.

  • 2. Het personeel dat bij de werkzaamheden is betrokken moet zijn geïnstrueerd met betrekking tot de op de bouwplaats geldende V&G plan. Leidinggevend personeel van de uitvoerende partij en de vergunninghouder moeten erop toezien dat het gestelde in het plan stip worden nageleefd.

  • 3. De gemeentelijke toezichthouder controleert vanuit de publieke taakstelling van de gemeente of het werk veilig wordt uitgevoerd. Hij is bevoegd om, bij onveilige situaties, correctieve maatregelen af te dwingen.

Artikel 7.5 Bereikbaarheid belendende gebouwen

  • 1. De bereikbaarheid van woningen, openbare gebouwen en dergelijke voor (mindervalide) voetgangers dient te worden gewaarborgd, In dit verband dient rekening gehouden te worden met de toegankelijkheid voor hulpmiddelen zoals rollators en scootmobielen. In overleg met de betrokkenen en de gemeentelijke toezichthouder moet de bereikbaarheid worden gegarandeerd.

  • 2. Indien de beperking van de bereikbaarheid tot gevolg heeft dat de hulpdiensten objecten niet voldoende kunnen naderen of dat de bevoorrading van winkels en bedrijven anders dan normaal moet worden geregeld moet vooraf overleg worden gevoerd met de belanghebbenden en de gemeentelijke toezichthouder.

  • 3. Bij werkzaamheden op of in de nabijheid van eigendommen en installaties van derden moet vooraf overleg plaats vinden over eventueel te nemen specifieke veiligheidsvoorzorgsmaatregelen. Deze maatregelen moeten tevens worden verwerkt in het veiligheidsplan.

Artikel 7.6 Peilen en hoofdafmetingen

  • 1. In geval van aanleg van kabels en leidingen in een nieuwbouwsituatie waarbij (nog) geen woningen etc aanwezig zijn om als vaste punt voor maatvoering voor K&L tracering en revisie te dienen zal de gemeente op aanvraag en kosten van de vergunninghouder maatvoering uitvoeren en een aantal maten middels piketpaaltjes en/of krijtmarkeringen borgen. Dit geldt alleen voor gronden die eigendom zijn van de gemeente. Bij graafwerk in particulier eigendom zal grondroerder met betreffende grondeigenaar en/of projectontwikkelaar rechtstreeks afspraken moeten maken, de gemeente is hierin geen partij.

  • 2. De aanwijzing door de gemeente zal zich in voornoemd artikel genoemde situatie beperken tot het aangeven van hoofdassen en extra punten in bochten en dergelijke, zodat de bedrijven d.m.v. eenvoudig meetwerk in horizontale en in verticale zin zelfstandig de tracés in detail kunnen uitzetten. De gemeente treedt slechts toetsend c.q. controlerend op. Het tijdstip van aanwijzing dient door vergunninghouder tenminste 1 week vooraf aan de gemeente kenbaar gemaakt te worden.

  • 3. Het verklikken en het instandhouden van de peilen en hoofdafmetingen vallen onder de verantwoordelijkheid van vergunninghouder. De kosten voor het opnieuw aanbrengen c.q. aanwijzen van de door de vergunninghouder aangegeven punten komen voor rekening van vergunninghouder.

Hoofdstuk 8 Voorwaarden en eisen ten aanzien van vervuilde grond

Artikel 8.1 Voorschriften voor werken in verontreinigde grond

  • 1. Bij de afgifte van de vergunning(tekening) c.q. het instemmingbesluit door de gemeente zal de vergunningaanvrager op de hoogte worden gebracht van eventueel verdachte locaties. Vergunninghouder zal vervolgens zelf de maatregelen treffen die genomen moeten worden in het kader van de Wet bodembescherming en de regels uit de Provinciale Milieuverordening voor gedragingen grondwaterbeschermingsgebieden. Tevens worden gegevens aangeleverd waarop het betreffende bedrijf de Arbo veiligheidsklasse kan vaststellen. Om bovenstaande te bepalen dient vergunninghouder de volgende gegevens aan te leveren aan de gemeente:

    • a.

      het betreffende tracé c.q. de locatie van de werkzaamheden;

    • b.

      een inschattingen van de hoeveelheid niet meer terug te brengen grond.

    • c.

      een inschatting van de hoeveelheid grond die tijdelijk wordt uitgenomen;

    • d.

      een inschatting van de hoeveelheid te ontrekken grondwater.

  • 2. Indien onder lid 1 is aangegeven dat er géén grond vrijkomt en er komt tijdens de werkzaamheden wel grond vrij dan, dient het betreffende bedrijf met inachtneming van lid 5, contact op te nemen met de gemeente. De vrijgekomen grond dient dan op kosten van het betreffende bedrijf te worden afgevoerd naar een door de gemeente aan te wijzen erkend verwerker.

  • 3. Als onder lid 1 is aangegeven dat er géén grondwater hoeft te worden onttrokken en dit moet tijdens de werkzaamheden wel gebeuren, dient vergunninghouder of grondroerder voorafgaande aan het onttrekken van het grondwater contact op te nemen met de Kabel- en Leidingcoördinator van de gemeente, het waterschap Rivierenland en de Provincie.

  • 4. Indien een netbeheerder een kabel c.q. leidingtracé wil laten lopen door een gebied waarvan vooraf is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is, dan vervalt elke aansprakelijkheid van de gemeente. De gemeente heeft in die situatie geen saneringsplicht, deze ligt bij de initiatiefnemer. Dit wil zeggen dat alle kosten voor rekening van de netbeheerder komen.

  • 5. Door de gemeente worden op eigen initiatief geen bodemonderzoeken verricht bij het aanleggen van kabels- en leidingen door nutsbedrijven. Wel neemt de gemeente ten behoeve van haar in- en uitbreidingsgebieden in haar overeenkomsten tot aan- en verkoop van de grond de zogenaamde ‘Milieuclausule’ op. Hierin staat dat er geen concentraties van stoffen in de bodem aangetroffen zijn, die het perceel ongeschikt maken voor de door de koper beoogde bestemming. Hieraan ten grondslag ligt dan wel een bodemonderzoek. De netbeheerder kan hieraan jegens de gemeente geen aanspraken ontlenen voor wat betreft de milieuhygiënische geschiktheid van de grond voor het leggen etc. van kabels e.d. Vergunninghouder kan de gemeente aanspreken als in de grond belemmeringen worden aangetroffen voor het leggen etc. van kabels e.d. en die belemmeringen blijken afkomstig te zijn van minder deugdelijke werkzaamheden bouwrijp maken door of in opdracht van de gemeente.

  • 6. Grond en/ of bouwstoffen die vrijkomen uit de sleuf blijven eigendom van de gemeente en zijn te onderscheiden naar:niet verontreinigd;- De overtollige grond en/ of bouwstoffen dienen op kosten van het betreffende bedrijf te worden afgevoerd naar een nader door de de gemeente aan te wijzen depot. De bijkomende kosten, zoals acceptatie- en beheerskosten komen eveneens voor de rekening van vergunninghouder.verontreinigd;- Na overleg met de gemeente dient het betreffende bedrijf de grond en/ of bouwstoffen op kosten van het betreffende bedrijf af te voeren naar een door de gemeente aan te wijzen erkend verwerker. Kosten in verband met aantoonbare stagnatie in het door vergunninghouder uit te voeren werk komen niet voor rekening van de gemeente. De acceptatiekosten voor het storten c.q. verwerken van deze grond en/ of bouwstoffen alsmede de werkelijke onderzoekskosten komen eveneens voor rekening van vergunninghouder.

  • 7. Voor af te voeren grond dient de postcode van de locatie waar het materiaal vandaan te worden versterkt. Er dient door de vergunninghouder zelf voor de benodigde afvalstroomnummers te worden gezorgd. Stortbonnen, Vrachtbrieven en afvalstroomnummers etc. dienen direct te worden geretourneerd naar de toezichthouder van de gemeente.

  • 8. Het werken in de grond valt o.a. onder de Wet bodembescherming met name art. 27 en 28 en als zodanig dient vergunninghouder aan te tonen dat de vereiste procedures zijn doorlopen, alvorens tot afvoer word overgegaan. Hiertoe dient de correspondentie met de betrokken instanties c.q. bedrijven te worden overhandigd aan de kabel- en leidingcoördinator van de gemeente.

  • 9. Grond (technisch) niet geschikt voor sleufaanvulling c.q. verdichting; dient na aanwijzing van de gemeente door vergunninghouder op haar kosten op een milieuhygiënische verantwoorde wijze te worden afgevoerd naar een nader aan te wijzen depot conform de procedure zoals aangegeven in 8.1.6.

  • 10. Indien de situatie zich voordoet zoals bedoeld in het Besluit Bodemkwaliteit en er sprake is van verontreinigde grond en/ of bouwstof, dan zal vergunninghouder hiervan melding maken aan de gemeente. Vergunninghouder dient vervolgens de aanwijzingen/ instructies van de gemeente op te volgen.

Artikel 8.2 Arbeidsomstandigheden bij werken in verontreinigde grond

  • 1. De kosten gemoeid met de uitvoering van het Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandigheden komen voor rekening van vergunninghouder.

Hoofdstuk 9 Voorwaarden en eisen ten aanzien van groenvoorzieningen

Artikel 9.1 Eisen en uitvoering groenvoorzieningen

  • 1. De gemeente besluit aan de hand van de melding van vergunninghouder of beplanting (bomen, planten, struiken, gras) mag worden verwijderd of gesnoeid en, zo ja, of vergunninghouder dit zelf mag uitvoeren en onder welke voorwaarden. Ingeval tijdelijk uitgenomen beplanting moet worden teruggebracht gelden in elk geval de hierna te noemen voorwaarden.

  • 2. Te handhaven struiken en vaste planten die in het kabel- of leidingtracé van een te graven sleuf voorkomen ruim uitsteken, gescheiden houden van te ontgraven grond en tegen uitdroging beschermen ( RAW 2005 artikel 51 02.11)

  • 3. De grond dient plantklaar opgeleverd te worden (juiste hoogte ligging, puinvrij).

  • 4. Indien de vergunninghouder wordt toegestaan zelf werkzaamheden aan groenvoorzieningen uit te voeren mag dit uitsluitend worden gedaan door medewerkers met erkenning van Vakbekwaam Hovenier dan wel een bedrijf met een Groenkeur -B en -G erkenning of gelijkwaardig, zulks ter beoordeling van de gemeente.

  • 5. Indien de vergunninghouder wordt toegestaan zelf werkzaamheden aan groenvoorzieningen uit te voeren geldt hiervoor een garantietermijn van 1 groeiseizoen met een minimumduur van 1 jaar.

Artikel 9.2 Bescherming bomen

  • 1. Bij het passeren van bomen moeten door vergunninghouder een aantal voorzorgsmaatregelen worden getroffen die schade aan de betreffende boom voorkomt.

  • 2. Voor elke ten onrechte gerooide en/ of beschadigde boom zal aan vergunninghouder een boete per boom worden opgelegd, afhankelijk van de waarde van de betreffende boom, berekend volgens de Richtlijnen NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen) Versie 2007-2.

  • 3. Bomen op de bomenlijst zijn bomen waar met extra zorg mee omgegaan dient te worden. Indien er sprake is van een of meerdere bomen van de bomenlijst zal dit door de BOR-medewerker aangegeven worden. De bomenlijst en het bomenstructuurplan liggen bij het cluster BOR van de gemeente ter inzage.

  • 4. Het graven in de wortelzone (een strook rond de boom met een straal die gelijk is aan 10x de doorsnede van de stam op 1 meter hoogte boven de grond) van bomen mag uitsluitend plaatsvinden onder toezicht van de gemeente;

  • 5. Het graven in de wortelzone bij waardevolle bomen dient voorkomen te worden.

  • 6. Indien voor nieuwe leidingen een tracé buiten de wortelzone niet mogelijk is, dient de wortelzone te worden gepasseerd door het boren van mantelbuizen onder de wortelzone.

  • 7. Wortels dikker dan 50 mm in diameter mogen niet worden verwijderd of beschadigd. Ontgraven wortels dienen te worden beschermd tegen uitdroging vorst en beschadiging.

  • 8. Ontgravingen binnen de wortelzone van de te handhaven bomen dienen zo snel mogelijk te worden aangevuld.

  • 9. Het inrichten van een werkterrein binnen de wortelzone van een te handhaven boom is niet toegestaan;

Artikel 9.3 Herstel groenvoorzieningen

  • 1. Vergunninghouder hoeft geen betere kwaliteit te leveren dan aanwezig voor de ontgraving werd uitgevoerd. Behoudens de normale degeneratie ais gevolg van werken aan bestaand groen hoeft de gemeente daarentegen geen verslechtering te accepteren.

  • 2. In het proces van vergunningverlening kunnen aparte specifieke afspraken gemaakt worden over bijzondere omstandigheden, c q. afwijkende voorwaarden of werkzaamheden.

  • 3. Gras dient in gazons in dunne zoden, dikte 3 a 5 cm, te worden verwijderd door middel van een zodensnijder. De zoden met de begroeide kanten tegen elkaar opslaan, zo nodig vochtig houden en zo spoedig mogelijk weer aanbrengen. Na aanbrengen de zoden aandrukken, invegen met teelaarde, bemesten en zo nodig water geven, tenzij anders overeengekomen.

  • 4. Gras in bermen en overig landschappelijk gras dient gefreesd te worden. Na het aanvullen van de sleuven in overleg met de gemeente, indien nodig opnieuw gras van zoveel mogelijk overeenkomstige rassen inzaaien.

  • 5. Beplanting mag niet eerder worden opgenomen of verwijderd dan na instemming van de gemeente.

  • 6. Opgenomen beplanting kan alleen worden teruggeplant in het plantseizoen van oktober tot en met maart en dient te worden ingekuild en indien nodig ingewaterd. De opgenomen beplanting zal zo spoedig mogelijk weer worden teruggezet ter goedkeuring van de gemeente.

  • 7. Indien terugplanten niet mogelijk is wordt de beplanting door de aanvrager afgevoerd naar het stort. Stortkosten zijn voor rekening van de aanvrager.

  • 8. De beplanting zal op kosten van de aanvrager door de gemeente worden ingeboet in het komende plantseizoen met de oorspronkelijke soorten en maten.