Regeling vervallen per 25-01-2012

Beleidsregels ontheffingen en projectbesluiten Wro Zaanstad 2009

Geldend van 21-07-2009 t/m 24-01-2012

Intitulé

Beleidsregels ontheffingen en projectbesluiten Wro Zaanstad 2009

Hoofdstuk 1 ALGEMENE TOELICHTING OP DE BELEIDSREGELS

§ 1.1 Inleiding: aanleiding en doel van deze beleidsnota

De oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (afgekort: WRO) is vervangen door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (afgekort: Wro). In de WRO was een aantal mogelijkheden opgenomen om vrijstelling te kunnen verlenen van een geldend bestemmingsplan. Voor de toepassing van die vrijstellingsmogelijkheden hebben zowel de gemeenteraad als het college de ‘Actualisatie Notitie Vrijstellingenbeleid ex artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening Zaanstad 2006’ vastgesteld, ieder voor zover deze Actualisatienotitie ziet op de bevoegdheden van beide organen*.

In de Wro is de mogelijkheid om met een vrijstelling af te wijken van het geldende bestemmingsplan niet als zodanig opgenomen. Om toch in ruimtelijk wenselijke gevallen van het geldende bestemmingsplan te kunnen afwijken, zijn de rechtsfiguren van het projectbesluit (ex artikel 3.10 Wro) en de buitenplanse ontheffing (ex artikel 3.23 Wro) geïntroduceerd. In de Wro zijn de mogelijkheden voor een binnenplanse ontheffing (ex artikel 3.6 lid 1) en die voor een tijdelijke ontheffing (ex artikel 3.22) in stand gebleven.

Vanwege deze nieuwe rechtsfiguren is het noodzakelijk om de notitie voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheden van bestemmingsplannen aan te passen aan de nieuwe wettelijke situatie.

Hierbij is eveneens aandacht besteed aan de overgang van de oude naar de nieuwe wetgeving.

Naast het doorvoeren van enkele redactionele aanpassingen is ook aansluiting gezocht bij de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht. Om die reden is er voor gekozen om in de citeertitel de term ‘notitie’ te vervangen door ‘beleidsregels’. Het doel van zowel het vrijstellingenbeleid voor artikel 19 WRO als het beleid voor de Wro is immers om aan te geven welke beleidsregels gelden bij het toepassen van de bevoegdheid van de gemeente om af te wijken van geldende bestemmingsplannen.

§ 1.1.1 Bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze beleidsnota met bijbehorende bijlagen vast te stellen voor zover deze betrekking hebben op besluiten waartoe zij bevoegd zijn. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor het verlenen van ontheffingen.

De gemeenteraad is bevoegd deze beleidsnota met bijbehorende bijlagen vast te stellen voor zover deze betrekking hebben op besluiten waartoe hij bevoegd is. De raad is bevoegd voor het verlenen van de projectbesluiten, zoals genoemd in art. 3.10 Wro. Voor projectbesluiten die de gemeenteraad gedelegeerd heeft aan burgemeester en wethouders blijft de gemeenteraad het bevoegde orgaan om beleidsregels op te stellen.

§ 1.2 Toetsingsmethodiek en algemene uitgangspunten

Wanneer geoordeeld wordt dat het gebruik of de aanvraag om bouw- of aanlegvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, dient onderzocht te worden of het wenselijk is om af te wijken van het vigerende bestemmingsplan. Indien het onderzoek positief uitvalt, wordt er, afhankelijk van de afwijkingsmogelijkheid, op grond van de Wro een ontheffing verleend of een projectbesluit genomen. Dit heeft tot gevolg dat de toetsing plaatsvindt volgens de zogenoemde afpelmethodiek. De mogelijkheden worden ‘afgepeld’ naar mate van de omvang van de afwijking van het bestemmingsplan.

  • -

    Indien een (bouw)project strijdig is met het vigerende bestemmingsplan, wordt eerst beoordeeld of er een binnenplanse ontheffing kan worden verleend. Daarvoor wordt gekeken of er in het bestemmingsplan een ontheffingsmogelijkheid zit. Als dat niet het geval is, wordt bekeken of de Aanvullende bestemmingsplanvoorschriften 1985 (artikel 5/7 AV; een koepelbestemmingsplan met aanvullende voorschriften) van toepassing zijn;

  • -

    als bovengenoemde binnenplanse ontheffingen niet aanwezig zijn of onvoldoende mogelijkheden bieden, wordt onderzocht of voor het gevraagde een buitenplanse ontheffing op grond van artikel 3.23 Wro kan worden verleend. Beoordelingskader hiertoe is artikel 4.1.1 van het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro);

  • -

    indien een buitenplanse ontheffing niet mogelijk is, kan een projectbesluit worden genomen, ex artikel 3.10 Wro.

De volgorde van toetsen inzake de afwijkingsmogelijkheden gaat dus als volgt:

1.

binnenplanse ontheffing

artikel 3.6 lid 1 sub c Wro

2.

buitenplanse ontheffing

artikel 3.23 Wro jo. 4.1.1. Bro

3.

projectbesluit

artikel 3.10 Wro

Tijdelijke ontheffing

Indien het gaat om een project dat voorziet in een tijdelijke behoefte, beoordeelt het college of een tijdelijke ontheffing verleend kan worden op grond van artikel 3.22 Wro.

Ontheffing bouwverordening

In voorkomende gevallen is in plaats van of aanvullend op een bestemmingsplan de bouwverordening Zaanstad van toepassing. De bouwverordening geeft ook ontheffingsmogelijkheden, om op die manier van de daarin neergelegde regelgeving te kunnen afwijken. Het college is hiertoe bevoegd. Ook op deze categorie ontheffingen zijn de onderhavige beleidsregels onverkort van toepassing.

§ 1.2.1 Structuurvisies

Voortvloeiend uit de nieuwe regelgeving in de Wro stelt de gemeenteraad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies vast. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken. De gemeenteraad kan in samenwerking met de raden van aangrenzende gemeenten voor een gebied behorende tot het grondgebied van de betrokken gemeenten een structuurvisie vaststellen. Een vergelijkbare bevoegdheid heeft de provincie ten behoeve van een goede provinciale ruimtelijke ordening.

Zowel de gemeente als de provincie bereiden momenteel een structuurvisie voor. Ontheffingen van het bestemmingsplan en projectbesluiten worden getoetst aan de structuurvisies, terwijl financiële bijdragen aan (bovenplanse) ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van de Grondexploitatiewet gebaseerd moeten zijn op onderwerpen die in de structuurvisie zijn geregeld.

Zolang de nieuwe structuurvisie nog niet is vastgesteld, worden aanvragen om afwijkingen van het bestemmingsplan getoetst aan het streekplan ´Noord-Holland-Zuid´,, en de ruimtelijke structuurschets van Zaanstad ‘Dansen op het veen’. Deze plannen kunnen op basis van het overgangsrecht van de Wro worden gelijkgesteld met een structuurvisie.

§ 1.2.2 Gemeentelijke beleidsnota’s

Bij het beoordelen van verzoeken om afwijkingen van het bestemmingsplan worden daarnaast de door de gemeente opgestelde beleidsuitgangspunten toegepast, zoals deze zijn opgenomen in diverse beleidsnota’s. Deze werkwijze blijft onder de nieuwe wet ongewijzigd. Daar waar de uitgangspunten in de diverse beleidsnota’s met elkaar conflicteren, vindt een afweging van belangen plaats.

§ 1.2.3 Beleidsregels in hoofdstukken 2 en 3

Naast het hiervoor genoemde uitgangspunt dat afwijkingen van het bestemmingsplan getoetst worden aan wet-, regelgeving en de beleidsuitgangspunten uit de eerder door Zaanstad vastgestelde beleidsnota’s, zijn nog enkele beleidsregels van belang. Zij vloeien voort uit de Actualisatienotitie 2006 en gelden alleen voor ontheffingen op grond van artikel 3.23 Wro (hoofdstuk 2) en projectbesluiten (hoofdstuk 3) op grond van artikel 3.10 Wro.

HOOFDSTUK 2: BUITENPLANSE ONTHEFFING

§ 2.1 Wet- en regelgeving over buitenplanse ontheffing

Artikel 3.23 Wro kent een algemene ontheffingsmogelijkheid toe aan burgemeester en wethouders om van geldende bestemmingsplannen af te wijken. De mogelijkheid staat open voor de in artikel 4.1.1 van het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) aangegeven gevallen. Het gaat hierbij om bouwwerken met beperkte planologische betekenis.

In de paragrafen behorend bij dit hoofdstuk zijn op basis van de ‘Actualisatie Notitie Vrijstellingenbeleid ex artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening Zaanstad 2006’ de beleidsregels verwoord naar de situatie van het nieuwe Bro.

§ 2.2 Beleidsregel voor toepassing van artikel 4.1.1 lid 1 Bro

Voor de toepassing van het begrip ’bebouwde kom‘, zoals vermeld in artikel 4.1.1 Bro, wordt uitgegaan van het gebied dat in de vigerende bouwverordening Zaanstad als zodanig is aangegeven.

§ 2.3 Beleidsregels voor toepassing van artikel 4.1.1 lid 1 sub a Bro

Bij toepassing van artikel 3.23 Wro gelden voor bebouwing zoals bedoeld in artikel 4.1.1 lid 1 sub a Bro de volgende beleidsregels:

  • 1.

    De ‘Nota erfbebouwing Zaanstad 2007’ is het gemeentelijk beoordelingskader voor bouwplannen die passen in artikel 3.23 Wro jo. 4.1.1 lid 1 sub a Bro;

  • 2.

    ten aanzien van erfbebouwing behorende bij woningen zoals bedoeld in artikel 4.1.1 lid 1 sub a Bro, geldt voor bebouwing van een zij- of achtererf dat wel aan een openbare weg, aan openbaar water of aan openbaar groen grenst, de eis dat de situatie ter plekke naar het oordeel van burgemeester en wethouders dusdanig is dat de realisatie van het bouwplan stedenbouwkundig gezien wenselijk en toelaatbaar is;

  • 3.

    overige bebouwing behorende bij woningen, passend in artikel 4.1.1 lid 1 sub a Bro, maar niet voorkomend in de ‘Nota erfbebouwing Zaanstad 2007’, komt in principe niet voor medewerking in aanmerking, tenzij de situatie ter plekke naar het oordeel van burgemeester en wethouders dusdanig is dat de realisatie van het bouwplan stedenbouwkundig gezien wenselijk en toelaatbaar is.

§ 2.4 Beleidsregel voor toepassing van artikel 4.1.1 lid 1 sub b Bro

Bij toepassing van artikel 3.23 Wro geldt voor de bebouwing zoals bedoeld in artikel 4.1.1 lid 1 sub b van het Bro de volgende beleidsregel:

Voor wat betreft de uitbreidingen van of een bijgebouw bij een ander gebouw zoals bedoeld in artikel 4.1.1 lid 1, sub b Bro, geldt dat medewerking aan de ontheffingsprocedure slechts plaatsvindt, indien de locatie en de situering van de uitbreiding of het bijgebouw stedenbouwkundig naar het oordeel van burgemeester en wethouders als wenselijk en toelaatbaar wordt beschouwd.

§ 2.5 Beleidsregel voor toepassing van artikel 4.1.1 lid 1 sub c Bro

Bij toepassing van artikel 3.23 Wro gelden voor de bebouwing zoals bedoeld in artikel 4.1.1 lid 1 sub c Bro de volgende beleidsregels:

  • 1.

    De aangevraagde afmetingen van de gebouwen ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water- of wegverkeer moeten aantoonbaar noodzakelijk zijn voor de functie van het betreffende gebouw;

  • 2.

    medewerking aan de ontheffingsprocedure is voorts afhankelijk van de locatie en de situering van het gebouw. Deze dienen naar het oordeel van burgemeester en wethouders stedenbouwkundig als wenselijk en toelaatbaar te worden beschouwd.

§ 2.6 Beleidsregel voor toepassing van artikel 4.1.1 lid 1 sub d t/m j Bro

Voor de overige in artikel 4.1.1 lid 1 Bro opgenomen gevallen, genoemd onder sub c tot en met j, die in aanmerking komen voor toepassing van artikel 3.23 Wro, worden, naast de geldende wet- en regelgeving (waaronder specifieke gemeentelijke beleidsregels), geen algemene beleidsregels gehanteerd. Voor deze gevallen geldt dat van geval tot geval door burgemeester en wethouders beoordeeld wordt of medewerking aan de ontheffingsprocedure gewenst is. Een beoordeling van o.a. de planologische en stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van een bouwplan op de betreffende locatie is op zijn plaats, alvorens besloten wordt tot eventuele medewerking aan een ontheffingsprocedure.

HOOFDSTUK 3: PROJECTBESLUITEN

§ 1. Wet- en regelgeving over projectbesluiten

Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven zijn de vrijstellingen op grond van artikel 19 leden 1 en 2 WRO nu samengevoegd in één afwijkingsmogelijkheid, namelijk het projectbesluit. Een projectbesluit treedt voor het desbetreffende perceel in plaats van het bestemmingsplan. Evenals onder de WRO geldt ook nu de eis dat het projectbesluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. In artikel 5.1.3 en 5.1.4 Bro is nu meer specifiek aangegeven aan welke eisen de ruimtelijke onderbouwing moet voldoen.

Het college heeft besloten om na de introductie van de Wro gebruik te maken van projectbesluiten bij wenselijke ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan. De projectbesluiten worden jaarlijks binnen de in de Wro genoemde termijnen in een beheersverordening opgenomen (parapluplan-beheersverordening/ postzegelalbumbeheersverordening).

De raad heeft zijn bevoegdheden met betrekking tot de projectbesluitprocedure gedelegeerd aan het college, met dien verstande dat

  • 1.

    het college bij bouwplannen van enige importantie een uiterste krachtinspanning zal leveren om deze niet tijdens de vakantieperiode ter visie te leggen;

  • 2.

    (..) projectbesluiten die afwijken van de kaders die de gemeenteraad heeft vastgesteld voor een zienswijze aan de gemeenteraad worden voorgelegd, met de daarbij behorende stukken;

  • 3.

    deze werkwijze volgt het college ook bij projectbesluiten die naar het oordeel van het college niet in strijd zijn met de kaders van de gemeenteraad, maar die wel politiek gevoelig liggen;

  • 4.

    het college voert waar nodig een actief informatiebeleid over deze projectbesluiten richting de burgers van Zaanstad, los van de wettelijke procedures die in acht genomen moeten worden.

§ 2. Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland 2009

De Wro eist niet (zoals wel het geval was bij de WRO) dat, voorafgaande aan een projectbesluit, een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten nodig is. De provincie heeft echter daar voor in de plaats wel een ander instrument om het provinciale beleid vorm te geven. Artikel 4.1 van het Wro biedt de mogelijkheid om, als provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels te stellen over de inhoud van projectbesluiten en de daarbij behorende onderbouwing. Overigens bestaat er op Rijksniveau een vergelijkbare bevoegdheid voor de minister van VROM of een andere betrokken minister (artikel 4.3 Wro).

Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 15 december 2008 de Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland 2009 vastgesteld. De verordening geeft een aantal regels waarmee rekening moet worden gehouden bij de besluitvorming over projectbesluiten. De verordening voorziet tevens in een aantal mogelijkheden om ontheffing te verlenen van de regels. Op verzoek van de gemeenteraad of burgemeester en wethouders kunnen gedeputeerde staten in een aantal omschreven situaties ontheffing verlenen. De verordening verplicht gedeputeerde staten om te beslissen binnen 12 weken op het verzoek om ontheffing. De gemeente is verplicht de regels uit de provinciale ruimtelijke verordening in acht te nemen bij de besluitvorming over de projectbesluiten (en overigens ook bij bestemmingsplannen).

Indien de gemeente bereid is om een projectbesluit te nemen voor een activiteit waarop de Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland 2009 van toepassing is en waarvoor een ontheffingsmogelijkheid is opgenomen, dan vraagt de gemeente eerst een ontheffing bij gedeputeerde staten aan.

§ 3. Beleidsregels voor projectbesluiten, artikel 3.10 Wro

Uitgangspunt van de Wro is dat voorziene ruimtelijke ontwikkeling voor de komende tien jaar in een bestemmingsplan wordt vastgelegd. Zaanstad hanteert een stringent beleid ten aanzien van het toepassen van de bevoegdheid om projectbesluiten te nemen. Alleen in uitzonderingssituaties wanneer een project ruimtelijk wenselijk en toelaatbaar is, kan worden afgeweken van het geldende beleid.

Het beleid met betrekking tot het landelijk gebied is in hogere regelgeving verwoord, bijvoorbeeld in de Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland 2009 (§ 2).

De overige uitgangspunten die verwoord zijn in de Actualisatienotitie 2006 blijven ook onder nieuwe Wro van belang. De beleidsregels hebben wij verwoord als aanvulling op het algemene uitgangspunt dat bij de besluitvorming voldaan moet worden aan wet- en regelgeving. Beleidsregels voor besluitvorming over projectbesluiten, artikel 3.10 Wro, luiden als volgt:

  • 1.

    Een projectbesluit is mogelijk voor (bouw)plannen ten behoeve van woningbouw, bedrijfsdoeleinden als bedoeld in de VNG-uitgave ’Bedrijven en milieuzonering‘ zoals die luidt op het moment van indiening van de betreffende aanvraag, verenigings-, sport- en recreatiedoeleinden en het algemeen belang, mits andere belangen zich niet tegen deze plannen verzetten.

  • 2.

    De gemeente werkt mee met (bouw)plannen waarvoor de aanvrager in het verleden met een omschreven doel grond van de gemeente heeft afgenomen, de planologische regeling nog niet aan dit doel is aangepast en het (bouw)plan past binnen die doelstelling.

  • 3.

    De gemeente kan, ten behoeve van het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing, van de aanvrager verlangen dat hij of zij daar gegevens toe aanlevert of kan hiervoor geheel of gedeeltelijk kosten in rekening brengen bij de aanvrager. De gemeente behoudt zich het recht voor om haar medewerking aan het desbetreffende projectbesluit alsnog te weigeren, indien een aanvrager verzuimt de gevraagde gegevens aan te leveren.

HOOFDSTUK 4: SLOTBEPALINGEN

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij worden geplaatst. Op verzoeken om vrijstelling als bedoeld in artikelen 15, 17 en 19 WRO en verzoeken om ontheffingen dan wel projectbesluiten die vóór de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels zijn ingediend, blijft de ‘Actualisatie Notitie Vrijstellingenbeleid ex artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening Zaanstad 2006’ onverkort van toepassing.

Intrekken beleidsnota’s

Nadat alle verzoeken om vrijstelling als bedoeld in artikelen 15, 17 en 19 WRO en verzoeken om ontheffingen dan wel projectbesluiten die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels in onherroepelijke besluitvorming zijn afgerond, wordt de ‘Actualisatie Notitie Vrijstellingenbeleid ex artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening Zaanstad 2006’ geacht te zijn ingetrokken.

Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: ‘Beleidsregels ontheffingen en projectbesluiten Wro Zaanstad 2009’.

Ondertekening

Deze beleidsregels zijn, voorzover betrekking hebbend op de bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 12 mei 2009, nr. 32970.
G.Faber,
Burgemeester
G. van den Berg,
Gemeentesecretaris
Deze beleidsregels zijn, voorzover betrekking hebbend op de bevoegdheden van de gemeenteraad, vastgesteld door de gemeenteraad van Zaanstad bij besluit van 4 juni 2009, nr. 40.
voorzitter
raadsgriffier

Noot
*

Gemeenteraadsbesluit d.d. 2-3-2006 onder nummer 19, collegebesluit d.d. 18-9-2007 onder nummer 4