Regeling vervallen per 01-01-2010

Financiële verordening gemeente Zaanstad

Geldend van 01-01-2008 t/m 31-12-2009

Intitulé

Financiële verordening gemeente Zaanstad

Hoofdstuk I Definities

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a)

    Raad:

  • Gemeenteraad van Zaanstad

  • b)

    College:

  • College van burgemeester en wethouders van Zaanstad

  • c)

    Dienst:

  • Iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie die als zodanig een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college van burgemeester en wethouders heeft.

  • d)

    Administratie:

  • Het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens en het verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het (doen) functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Zaanstad en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • e)

    Financiële administratie:

  • Het onderdeel van de administratie dat omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Zaanstad, teneinde te komen tot een doelmatig inzicht in:

    • °

      de financieel-economische positie;

    • °

      het beheren van vermogenswaarden;

    • °

      de uitvoering van de begroting;

    • °

      het afwikkelen van vorderingen en schulden;

    • , alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

  • f)

    Administratieve organisatie:

  • Het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding.

  • g)

    Financieel beheer:

  • Het uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en het uitoefenen van rechten van de gemeente Zaanstad.

  • h)

    Budgetbewaking:

  • Het periodiek signaleren van overschrijdingen (budgetbewaking in engere zin) en eventueel andere afwijkingen van het budget alsmede de (bedrijfseconomische) analyse van de verschillen tussen budget en werkelijkheid (budgetbewaking in ruimere zin).

  • i)

    Rechtmatigheid:

  • Het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen en raadsbesluiten.

  • j)

    Doelmatigheid:

  • De mate waarin de gewenste prestaties en beoogde maatschappelijke effecten worden gerealiseerd met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen, of de mate waarin met de beschikbare middelen zo veel mogelijk resultaat wordt bereikt.

  • k)

    Doeltreffendheid:

  • De mate waarin de gemeente erin slaagt met de geleverde prestaties de gestelde doelen of de beoogde maatschappelijke effecten te bereiken.

  • m)

    Grondzaken

  • Hiertoe behoren in ieder geval:

  • -

    Openen, beheren en afsluiten van grondexploitaties;

  • -

    Beheren van de reserve Grondzaken;

  • -

    Facilitair grondbeleid;

  • -

    Vastgoedbeleid en vastgoedbeheer;

  • -

    Aan- en verkoop van onroerende zaken;

  • -

    Erfpachtbeleid en erfpachtbeheer;

  • -

    Overeenkomsten inzake particuliere bouwgrondexploitatie.

  • m)

    Grondexploitatie

  • Het proces van productie en uitgifte van bouw- en woonrijpe grond is gebaseerd op een referentiekader. In de grondexploitatiebegroting staan de kosten en opbrengsten die samenhangen met de productie meerjarig opgenomen, op basis van een eenduidig prijspeil, en vervolgens doorgerekend naar eindwaarde.

  • n)

    Referentiekader Een beschrijving van de hoofdlijnen van de ruimtelijke inrichting van een plangebied, met uitwerkingen/schetsen van de hoofdstructuur voor wegen-, water- en groenvoorzieningen, de stedenbouwkundige opzet, het programma en het kwaliteitsniveau. De grondexploitatie geeft de financiële uitwerking van het referentiekader.

  • o)

    Meerjarenperspectief Grondzaken

  • Voortgangsrapportage, naar de stand van 1 januari respectievelijk 1 juli, waarin het college ondermeer inzicht verschaft over de stand van zaken van de lopende grondexploitaties, de kansen en risico’s in deze grondexploitaties en de meerjarige gevolgen voor de reserve grondzaken. In het Meerjarenperspectief Grondzaken wordt eveneens gerapporteerd over de erfpachtportefeuille, de vastgoedportefeuille en overeenkomsten inzake particuliere bouwgrondexploitatie.

  • p)

    Programma binnen een grondexploitatie

  • Datgene dat het plan beoogt te realiseren; bouwrijpe grond ten behoeve van een volume woningbouw, kantoren, bedrijfsterreinen, commerciële voorzieningen en/of andere bestemmingen. Het programma wordt vastgesteld met de vaststelling van het referentiekader.

Hoofdstuk II Begroting en verantwoording

Artikel 2 Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de komende raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode op basis van de door het college aan de programma’s toegewezen producten de prioriteiten van de programma’s vast.

  • 3.

    De raad stelt, mede op voorstel van het college, de indicatoren vast over de hierboven genoemde prioriteiten.

Artikel 3 Inrichting begroting, bestuursrapportage en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting wordt onder ieder programma de begrote lasten en baten weergegeven en bij de jaarstukken wordt onder ieder programma de gerealiseerde lasten en baten weergegeven. Bij de bestuursrapportage wordt naast de gerealiseerde baten en lasten een prognose voor einde van het jaar gegeven.

  • 2.

    Bij de begroting, bestuursrapportage en jaarstukken worden de lasten en baten gespecificeerd weergegeven op productniveau.

  • 3.

    De specificatie van de programma’s in de producten staat voor de raadsperiode vast, tenzij er dringende redenen zijn tot wijzigen. Wijzigingen worden bij de begroting expliciet vermeld.

  • 4.

    De programmabegroting wordt uitgewerkt in de beheersbegrotingen van de diensten.

Artikel 4 Kader ontwerp begroting

  • 1.

    Het college biedt jaarlijks aan de raad een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de ontwerp-begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. In de kadernota zijn materiële afwijkingen over de eerste vier maanden van het lopende jaar opgenomen. De raad stelt de kadernota vast.

  • 2.

    De raming voor onderhoudsbudgetten in de ontwerp-begroting worden gebaseerd op de meerjarige onderhoudsplannen, zoals die door de raad zijn vastgesteld.

  • 3.

    Indien de onderhoudsplannen nog niet aanwezig zijn, wordt de raming gebaseerd op een bedrag voor areaaluitbreiding en een indexatie van de geraamde onderhoudslasten in het lopende begrotingsjaar.

Artikel 5 Uitvoering begroting

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de lasten en baten per programma.

  • 2.

    Het college neemt in de begroting het geactualiseerd meerjaren investeringsplan op. Voor lopende meerjarige investeringen geeft het college de bijstelling van de totaalraming ten opzichte van het voorgaande meerjaren investeringsplan aan, alsmede een toelichting hierop. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de eerste jaarschijf van het meerjaren investeringsplan, alsmede de totaalbedragen van specifiek benoemde nieuwe meerjarige investeringen uit de eerste jaarschijf. De raad kan hierbij aangeven voor welke investeringen hij een apart voorstel wil ontvangen, voordat het college tot uitvoering overgaat.

  • 3.

    Het college neemt maatregelen die waarborgen dat de uitvoering van de begroting rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt.

  • 4.

    Het college draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de budgetten uit de productenramingen en voor investeringen eenduidig worden toegewezen aan programma ‘s;

    • b.

      de lasten van de producten niet dusdanig worden overschreden dat de realisatie van andere producten binnen hetzelfde programma onder druk komt;

    • c.

      de lasten van de programma’s, vóór reservemutaties, zoals geautoriseerd in de (gewijzigde) begroting niet worden overschreden;

    • d.

      de uitgaven op de investeringen niet worden overschreden;

  • 5.

    Het college rapporteert tussentijds over de uitvoering van de begroting aan de raad via een bestuursrapportage. Deze bestuursrapportage heeft betrekking op de eerste acht maanden van het jaar.

  • 6.

    De indeling van de bestuursrapportage sluit aan op de programma-indeling van de begroting.

  • 7.

    De bestuursrapportage gaat in op de afwijkingen per programma en op de investeringen, zowel wat betreft de baten en lasten, de geleverde goederen en diensten, de voortgang en indien daar aanleiding voor is de maatschappelijke effecten. Voor belangrijke investeringen kan de raad een specifiek traject van voortgangsrapportages overeenkomen met het college.

  • 8.

    Bij de behandeling van de bestuursrapportage in de raad doet het college voorstellen voor wijziging van de begroting en bijstelling van beleid.

  • 9.

    Wijzigingen van de begroting die ontstaan na het opstellen van de bestuursrapportage en die een technisch karakter hebben, worden door het college in een apart voorstel voorgelegd aan de raad bij de laatste raadsvergadering van het jaar.

  • 10.

    Het college draagt er zorg voor, dat alle door de raad goedgekeurde wijzigingen van de begroting juist en volledig in de budgetten voor de productenramingen en investeringen worden verwerkt.

  • 11.

    Het college draagt er zorg voor, dat elke door de raad goedgekeurde nieuwe of bijgestelde grondexploitatie juist en volledig in de budgetten wordt verwerkt.

  • 12.

    In de jaarverantwoording geeft het college voor belangrijke in het boekjaar afgesloten investeringen inzicht in de totale (bijgestelde) raming ten opzichte van de werkelijke realisatie.

  • 13.

    Voor aanvang van een kalenderjaar biedt het college een overzicht aan met daarin in elk geval de data voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van de jaarstukken, de kadernota, de bestuursrapportage, het meerjarenperspectief grondzaken, de technische begrotingswijzigingen en de begroting met de meerjarenraming.

Art 5b Grondzaken en grondexploitaties

  • 1.

    Het college stelt specifieke uitvoeringsregels vast voor Grondzaken en draagt zorg voor een tijdige actualisatie van deze regels.

  • 2.

    De raad besluit over de dekking van de voorbereidingskosten tot aan het vaststellen van de grondexploitatie, op voorstel van het college.

  • 3.

    Een grondexploitatie wordt vastgesteld door een besluit van de raad. Het college doet daartoe een voorstel aan de raad. In het voorstel tot het vaststellen van een grondexploitatie verschaft het college inzicht in de grondexploitatie. Hiertoe bevat het voorstel minimaal de volgende onderdelen:

    • a.

      Referentiekader;

    • b.

      kosten- en opbrengstenspecificatie per deelfase en het saldo op eindwaarde;

    • c.

      kansen- en risicoanalyse;

    • d.

      planning per deelfase;

    • e.

      gemaakte kosten van voorbereiding.

      Vanaf de datum dat de raad de grondexploitatie heeft vastgesteld is de grondexploitatie actief. Met het vaststellen van de grondexploitatie autoriseert de raad de daarin opgenomen kosten en opbrengsten. Het college ziet er op toe dat deze kosten niet worden overschreden en de opbrengsten worden gerealiseerd.

    • De raad kan bij de vaststelling van de grondexploitatie aangeven voor welke deelfase(n) tot uitvoering mag worden overgegaan en tot welke omvang de daarmee gemoeide kosten en opbrengsten zijn geautoriseerd.

  • 4.

    Het college stelt een handboek grondzaken vast waarin wordt afgebakend welke kosten(-soorten), producten en activiteiten in de grondexploitatie worden meegenomen.

  • 5.

    Een grondexploitatie wordt herzien op basis van een besluit van de raad. Het college doet daartoe een voorstel aan de raad. Een herzieningsbesluit van een grondexploitatie is nodig in het geval dat:

    • a.

      de kosten en/of opbrengsten op eindwaarde meer dan 10% afwijken van de laatst vastgestelde grondexploitatie en de afwijking groter is dan € 200.000;

    • b.

      het programma substantieel afwijkt van het laatst bestuurlijk vastgestelde programma;

    • c.

      het saldo op eindwaarde meer dan € 200.000 afwijkt van de laatst vastgestelde grondexploitatie, of het saldo op eindwaarde afwijkt met meer dan 10% van de kosten op eindwaarde;

    • d.

      de raad het college om een herziening verzoekt;

    • e.

      het college een herziening ter besluitvorming aan de raad wil aanbieden;

    • f.

      het referentiekader moet worden aangepast.

  • 6.

    Een voorstel tot herziening van de grondexploitatie bevat:

    • a.

      de herziene onderdelen a. tot en met d., zoals vermeld in lid 3 van dit artikel, respectievelijk een eenduidige verwijzing naar een eerdere vaststelling ingeval dit onderdeel niet is gewijzigd;

    • b.

      de gerealiseerde kosten en opbrengsten tot aan de herziening;

    • c.

      een analyse van de verschillen ten opzichte van de laatst vastgestelde grondexploitatie;

  • 7.

    Indien in een actieve grondexploitatie geen uitgaven en opbrengsten meer zijn te verwachten moet een voorstel tot afsluiten van de grondexploitatie uiterlijk binnen 12 maanden door het college aan de raad ter besluitvorming worden voorgelegd en de overdracht van de openbare ruimte aan het organisatieonderdeel belast met het beheer hebben plaatsgevonden. Als het college voorziet dat deze termijn niet wordt gehaald meldt het college dit aan de raad met opgaaf van reden.

  • De raad kan besluiten een deelplan binnen een grondexploitatie, onder de voorwaarde dat op dit deelplan geen uitgaven en opbrengsten meer zijn te verwachten, eerder af te sluiten.

  • Een voorstel aan de raad tot afsluiten van een grondexploitatie of deelplan binnen een grondexploitatie omvat een berekening van het definitieve resultaat en een voorstel tot bestemming van het winst- dan wel verliessaldo aan de algemene reserve grondzaken, dan wel een gemotiveerd voorstel tot een andere bestemming.

  • 8.

    Aan de boekwaarde van de grondexploitaties per begin van het begrotingsjaar wordt de rekenrente toegerekend, alsmede een rekening courant rente over de mutaties.

  • 9.

    Halfjaarlijks, naar de stand van 1 januari en 1 juli, worden de actieve grondexploitaties geactualiseerd. Over deze actualisaties en de daarin geconstateerde afwijkingen rapporteert het college twee maal per jaar in het meerjaren perspectief grondzaken. De raad kan nadere eisen stellen aan de vorm en de inhoud van de rapportage.

  • 10.

    De resultaten op erfpacht en vastgoed worden toegevoegd aan de algemene reserve grondzaken.

  • De risico’s van kostenverhaal bij overeenkomsten inzake particuliere bouwgrondexploitatie, projecten en andere activiteiten betreffende ruimtelijke ontwikkeling, niet zijnde een grondexploitatie, worden niet uit de algemene reserve grondzaken gedekt, tenzij de raad anders besluit.

  • De raad beslist over de bestemming van de algemene reserve grondzaken en kan hiertoe voor specifieke doelen een deel afsplitsen in een bestemmingsreserve.

Hoofdstuk III Financieel beleid

Artikel 6 Financiële positie

  • 1. Het college draagt er zorg voor, dat al het beleid waartoe de raad heeft besloten, in de toelichtende paragraaf over de financiële positie en de meerjarenramingen van de programmabegroting is opgenomen.

  • 2. Het totaalbedrag aan verleende garanties en waarborgen wordt bij de uiteenzetting van de financiële positie expliciet vermeld.

Artikel 7 Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Investeringen kleiner dan € 10.000 worden niet geactiveerd.

  • 2.

    Rente op vaste activa in ontwikkeling wordt niet geactiveerd, tenzij de raad hiertoe specifiek besluit.

  • 3.

    Kosten van voorbereiding, toezicht en uitvoering (VTU) mogen geactiveerd worden.

  • 4.

    De afschrijving van de vaste activa vindt lineair plaats. Voor het afschrijven van de vaste activa worden de afschrijvingstermijnen en restwaarden gehanteerd zoals vermeld in de bijlage ‘Afschrijvingstabel gemeente Zaanstad’ die onderdeel uitmaakt van deze verordening. De afschrijvingen gaan in het jaar na ingebruikname.

  • 5.

    Eventuele bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief worden in mindering gebracht op het te activeren bedrag.

  • 6.

    Voor aankoop en vervaardiging van activa in de openbare ruimte met een meerjarig maatschappelijk nut geldt aanvullend dat:

    • a.

      deze worden geactiveerd, tenzij door de raad anders wordt besloten;

    • b.

      eventuele voor de investering gevormde reserves in mindering worden gebracht op het te activeren bedrag;

    • c.

      wanneer het college resultaatafhankelijk wil afschrijven zij dit ter besluitvorming voorlegt aan de raad.

Artikel 8 Invordering en debiteurenbeheer

  • 1.

    Het college draagt zorg voor toereikende invorderingsmaatregelen op debiteuren.

  • 2.

    Voor openstaande belastingvorderingen tot € 50.000 wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid. Openstaande belastingvorderingen vanaf € 50.000 worden individueel beoordeeld.

  • 3.

    Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een het historische percentage van oninbaarheid en/of individuele beoordeling op oninbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 9 Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college geeft jaarlijks bij de programmabegroting een overzicht van (de begrote dotaties en onttrekkingen aan) reserves en voorzieningen.

  • 2.

    Het college neemt daarbij de richtlijnen in acht die zijn vastgelegd in de “Nota Reserves en voorzieningen”. Daarin is opgenomen;

    • a.

      de vorming van een reserve of voorziening;

    • b.

      de dotaties en onttrekkingen aan reserves of voorzieningen;

    • c.

      de eventuele normering, bandbreedte;

    • d.

      de looptijd.

  • 3.

    De nota “Reserves en voorzieningen” wordt elke vier jaar geactualiseerd en aan de raad ter vaststelling aangeboden.

Artikel 10 Kostprijsberekening en tarieven

  • 1.

    Voor het bepalen van de kostprijs van producten en diensten van de gemeente Zaanstad wordt een systeem van integrale kostentoerekening gehanteerd, met als uitgangspunt dat tarieven kostendekkend en marktconform dienen te zijn. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, inclusief de compensabele BTW, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente Zaanstad verleende diensten.

  • 2.

    Bij de kostprijsbepaling worden betrokken: dotaties en onttrekkingen aan bestemmings- en egalisatiereserves, kapitaallasten van vaste activa en voor lozingsrecht en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3.

    De rekenrente voor de bepaling van de rentelasten wordt jaarlijks bij de kadernota vastgesteld.

  • 4.

    Het college neemt daarbij de richtlijnen in acht die zijn vastgelegd in de nota “Kostentoerekening tarieven”.

  • 5.

    De nota “Kostentoerekening tarieven” wordt elke vier jaar geactualiseerd en aan de raad ter vaststelling aangeboden.

Artikel 11 Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college biedt een treasurystatuut ter vaststelling door de raad aan. In het treasurystatuut worden de treasurydoelstellingen, de organisatorische vormgeving van de treasurytaken en de vermogensobjecten onder het beheer van treasury beschreven. Daarnaast worden in het statuut de wijze van informatievoorziening en de administratieve organisatie vastgelegd

  • 2.

    Het college draagt bij de uitoefening van de treasuryfunctie zorg voor een juiste uitvoering van de richtlijnen, zoals vastgelegd in het door de raad vastgestelde Treasurystatuut.

Hoofdstuk IV Paragrafen in begroting en jaarrekening

Artikel 12 Lokale heffingen

In de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    De mate van kostendekkendheid van het lozingsrecht en de afvalstoffenheffing;

  • b.

    Het verloop van de gevormde egalisatievoorzieningen

Artikel 13 Weerstandsvermogen

  • 1.

    Het college biedt tenminste eenmaal in de vier jaar een geactualiseerde nota ‘Weerstandsvermogen en risicomanagement’ ter vaststelling door de raad aan.

  • 2.

    In de nota wordt ingegaan op de wijze waarop Zaanstad risicomanagement inricht en uitvoert.

  • 3.

    In de nota wordt de gewenste omvang van het weerstandsvermogen vastgesteld.

  • 4.

    Het college geeft in de begroting en jaarrekening inzicht in

    • a.

      de beschikbare weerstandscapaciteit

    • b.

      het aantal risico’s van materieel belang

    • c.

      de benodigde weerstandscapaciteit, de twintig grootste risico’s

    • d.

      de invloed van deze twintig risico’s op de benodigde weerstandscapaciteit

    • e.

      en de bestuurlijk gevoelige risico’s

    • f.

      de ontwikkeling van de beschikbare weerstandscapaciteit, de risico’s en benodigde weerstandscapaciteit ten opzichte van de voorgaande rapportage

    • g.

      De omvang van het weerstandsvermogen.

Artikel 14 Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. In de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de voortgang van het geplande onderhoud

    • b.

      de omvang van het achterstallig onderhoud

  • 2. Onderhoudsplannen worden minimaal ééns in de vier jaar geactualiseerd.

Artikel 15 Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de schulden met een looptijd korter dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • b.

    de schulden met een looptijd langer dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage

  • c.

    een overzicht van de (achter)borgstellingen gecategoriseerd in risicoklassen;

  • d.

    de rentevisie

Artikel 16 Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

  • b.

    de kosten van inhuur derden

  • c.

    de kosten van de facilitaire dienstverlening

  • d.

    de kosten van automatisering en informatisering

Artikel 17 Verbonden partijen

  • 1. Het college biedt tenminste éénmaal in de vier jaar een nota “Verbonden partijen” ter vaststelling door de raad aan. De nota bevat de kaders voor het beleid aangaande (het aangaan van nieuwe) participaties, met name de condities waaronder het publieke belang is gediend met behartiging door verbonden partijen, de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verbonden partijen en de financiële voorwaarden.

  • 2. In de paragraaf verbonden partijen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      het eigen vermogen, het vreemd vermogen en het financieel resultaat], voor zover bekend, per verbonden partij;

    • b.

      het financiële belang van en de zeggenschap in de verbonden partij

    • c.

      het publieke belang dat wordt gediend met de verbonden partij.

Artikel 18 Grondbeleid

Het college biedt ten minste eens in de vier jaar een nota “Grondbeleid” aan ter behandeling en vaststelling door de raad.

De nota besteedt aandacht aan het grondbeleid in relatie tot de uitvoering van de doelstellingen, zoals opgenomen in de programma’s en de strategische visie op het toekomstig grondbeleid van de gemeente. Daarnaast bevat de nota de kaders voor het

beleid aangaande:

  • a.

    te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

  • b.

    de voorraadverwerving en uitgifte van gronden;

  • c.

    de uitgifte van gronden in erfpacht en de bijstelling van erfpachtvergoedingen;

  • d.

    de grondprijsbepaling;

  • e.

    de reserves van grondzaken.

In de paragraaf grondbeleid van de begroting en de jaarstukken wordt ingegaan op de uitvoering van de nota grondbeleid, met name de belangrijkste (financiële) ontwikkelingen zoals:

  • a.

    de aan- en verkoop van vastgoed en/of gronden;

  • b.

    de deelname in Publiek-Private samenwerkingsverbanden;

  • c.

    de totaal geraamde kosten en opbrengsten van de actieve grondexploitaties;

  • d.

    in erfpacht uitgegeven gronden;

  • e.

    inkomsten erfpacht en bijstelling erfpachtvergoedingen;

  • f.

    de ontwikkeling van de grondprijzen;

  • g.

    de ontwikkeling van de reserves van grondzaken.

Hoofdstuk V Financieel beheer en interne controle

Artikel 19 Financiële administratie

  • 1.

    De inrichting en de werking van de (financiële) administratie voldoen aan het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten en andere relevante wet- en regelgeving.

  • 2.

    De administratie is zodanig van opzet en werking dat zij in ieder geval dienstbaar is aan:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de diensten;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van voorraden, vorderingen, schulden, enzovoorts;

    • c.

      het verschaffen van informatie aan de budgethouders;

    • d.

      het maken van kostencalculaties;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie;

    • g.

      het verstrekken van de vereiste informatie aan het rijk, de provincie en de Europese Unie, alsmede aan andere instellingen die specifieke verantwoordingsverplichtingen opleggen aan gemeenten.

Artikel 20 Financiële organisatie

Het college draagt de zorg voor en legt (in een besluit) vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de diensten;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende programmabudgetten en investeringsbudgetten;

Artikel 21 Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor regels ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen en legt deze regels vast in de betreffende gemeentelijke regelingen en procedures.

Artikel 22 Aanbesteding en inkoop

Het college draagt zorg voor en legt (in een besluit) vast de interne regels voor de inkoop en aanbesteding van leveringen, werken en diensten. De regels waarborgen, dat wordt gehandeld in overeenstemming met de Europese regels en het Besluit aanbesteding overheden.

Hoofdstuk VI Slotbepalingen

Artikel 23 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

  • 2. Deze verordening treedt in de plaats van de Financiële verordening Zaanstad 2004, vastgesteld door de raad op 24 februari 2004.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Financiële verordening Zaanstad 2008”.

Toelichting van de artikelen

Artikel 1 Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

Artikel 2 Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet). Met het vaststellen van de prioriteiten worden de programma’s ingedeeld conform het vierde lid van artikel 8 BBV.

In lid 3 wordt geregeld dat de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Het geeft de raad de mogelijkheid om het beleid dat het college uitvoert te monitoren.

Overigens bepaalt het artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken overhoop moeten worden gehaald. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

Artikel 3 Inrichting begroting en jaarstukken

Baten en lasten worden per programma weergegeven in de jaarstukken, begroting en tussentijdse bestuursrapportages. Een specificatie van de baten en lasten per programma wordt weergegeven op productniveau. Deze specificatie is een directe vertaling van de productenraming van het college. De onderverdeling van de programma’s in de producten staat in beginsel voor de gehele raadsperiode vast. Dit bevordert de vergelijkbaarheid van opeenvolgende documenten uit de planning & controlcyclus. Dringende redenen om toch de specificatie aan te passen zijn bijvoorbeeld nieuwe regelgeving of verschuivingen in de portefeuilles van wethouders.

Artikel 4 Kader ontwerp begroting

In dit artikel staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen189 en 193 Gemeentewet, het BBV en het achterliggende document bij het BBV uitgangspunten gemodificeerd stelsel van baten en lasten provincies en gemeenten(in dit document staan in aanvulling op het BBV de basisregels voor het opstellen van de ontwerp-begroting en de meerjarenraming). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen aan de begroting een kadernota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de ontwerp-begroting en de meerjaren raming. De ontwerp-begroting wordt door het college aan de raad ter vaststelling aangeboden.

In plaats van de oude eerste bestuursrapportage wordt er een paragraaf met financiële voortgangsinformatie op hoofdlijnen opgenomen in de kadernota.

Het tweede lid van het artikel bevat als aanvullend kader voor het opstellen van de ontwerp-begroting dat de onderhoudsbudgetten worden geraamd op grond van de onderhoudsplannen zoals die door de raad zijn vastgesteld. Indien nog geen onderhoudsplannen zijn vastgesteld dient als basis voor de onderhoudsbudgetten

de geautoriseerde bedragen uit de vorige begroting, waarbij deze bedragen voor prijsstijging en areaaluitbreiding worden gecorrigeerd.

Artikel 5 Uitvoering begroting

In artikel 5 legt de raad het college een aantal verplichtingen op die voor een goede uitvoering van de begroting noodzakelijk zijn.

In lid 1 wordt geregeld dat vaststelling van de programmabegroting leidt tot een autorisatie van de raad aan het college om de budgetten in de begroting en de opgenomen investeringsbedragen conform de doelstelling te besteden. De autorisatie betreft de eerste jaarschijf uit de programmabegroting.

Lid 2 gaat over de investeringen en was voorheen opgenomen in de nota investeringen. Nieuw is dat inzicht gegeven moet worden in de bijstelling van de totaalraming van lopende meerjarige investeringen. Hierdoor is het voor de raad mogelijk grip te houden op de totale kosten van de investering. De autorisatie van de investeringen door de raad betreft allereerst de voorliggende jaarschijf. Echter, in uitvoering genomen meerjarige investeringen kunnen niet in een komend jaar stopgezet worden (bijvoorbeeld de aanleg van een brug). Om hierin te voorzien autoriseert de raad voor nieuwe meerjarige investeringen ook het totaalbedrag. Voorwaarde is wel dat de investering specifiek kan worden afgebakend (dus geen doorlopend investeringsplan) en afzonderlijk in het meerjaren investeringsplan wordt gepresenteerd. Verder is geregeld dat de raad om een apart voorstel kan verzoeken, voordat de investering gedaan mag worden. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om nadere uitvoeringsinformatie, een plan van aanpak of een ontwerp waarover de raad zich vooraf wil uitspreken. Voorbereidingskosten op investeringen maken deel uit van het investeringsbudget en worden in het meerjaren investeringsplan opgenomen.

In het derde lid wordt bepaald dat het college de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering moet waarborgen.

Lid 4 sub a. en b. stelt eisen voor de onderwerpen die van belang zijn voor de opstelling en de beheersing van de productenraming. In het duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels over de productenraming.

Lid 4 sub c. gaat het specifiek om de wettelijke verantwoordelijkheid van het college voor de begrotingsrechtmatigheid, voortkomend uit artikel 213, lid 3 van de Gemeentewet en het Besluit Accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Het college zal door het stellen van interne regels moeten zorgen voor een rechtmatige uitvoering van de begroting, echter zonder dat dit leidt tot een administratief onwerkbare een bestuurlijk inefficiënt aantal meldingen en begrotingswijzigingen. Hiertoe zal het college intern minimum rapportage- en wijzigingsgrenzen stellen. De actieve informatieplicht van het college vereist hierbij dat bestuurlijk gevoelige afwijkingen altijd worden gemeld aan en geaccordeerd door de raad, ongeacht de omvang. Hierdoor zorgt het college voor evenwicht tussen een doelmatige begrotingsbeheersing enerzijds en de actieve informatieplicht en begrotingsrechtmatigheid anderzijds.

In lid 4 sub d. en e. is vastgelegd dat ook voor de investeringen en de grondexploitaties het college dient te zorgen voor een adequate budgetbeheersing.

In lid 5 regelt dat er niet langer twee, maar eenmaal een separate tussentijdse bestuursrapportage wordt aangeboden aan de raad. De rapportage betreft de eerste acht maanden en kent een verzwaarde (balans-)afsluiting. Hierdoor kan het jaarrekeningtraject worden versneld, zodat de jaarstukken eerder voor openbaarmaking beschikbaar zijn. De jaarstukken hebben dan met name betrekking op de ontwikkelingen in de laatste vier maanden.

Verder wordt de ambtelijke doorlooptijd van de bestuursrapportage zodanig verkort dat de rapportage gelijk met de begroting voor de raad beschikbaar is.

In plaats van de oude eerste bestuursrapportage wordt er een paragraaf met financiële voortgangsinformatie opgenomen in de kadernota (artikel 4, lid 1).

In lid 6 en 7 worden voorwaarden gesteld voor de indeling en over de inhoud van de bestuursrapportage.

Los van de bestuursrapportage kan de raad aan het college voor investeringen aparte voortgangsrapportages opdragen, zoals bijvoorbeeld voor het stadhuis.

In de nota investeringen waren nog specifieke grenzen opgenomen waarbij een begrotingswijziging door de raad van overschrijdingen op investeringen nodig was. Met ingang van 2004 borgt de begrotingsrechtmatigheid, zoals vastgelegd in de verordening ex artikel 213, dat het college moet zorgen voor toereikende investeringsbudgetten. Aparte opname in deze verordening is dus niet nodig.

Onveranderd is dat in de interne richtlijnen voor de bestuursrapportage en jaarrekening grenzen worden aangegeven voor het melden van afwijkingen op de begroting.

In lid 8 wordt geregeld dat de raad de begroting kan wijzigen bij de vaststelling van de bestuursrapportage. Wijziging van de begroting, waartegenover een evengrote onttrekking uit of dotatie aan een reserve staat kan hierbij achteraf aan de raad ter goedkeuring worden voorgelegd. Dit onder de voorwaarde dat de onttrekking of de dotatie de uitvoering van eerder met de raad afgesproken beleid betreft. Ook technische begrotingswijzigingen worden achteraf door de raad vastgesteld. Technische begrotingswijzigingen hebben geen invloed op het geprognosticeerde rekeningsaldo vóór reservemutaties en betreffen geen beleidsmatige of beheersmatige aanpassing van de begroting per programma.

Lid 9 regelt de technische begrotingswijziging in december. In het kader van begrotingsrechtmatigheid moeten in beginsel alle wijzigingen van de begroting in het begrotingsjaar worden vastgesteld. Een begrotingswijziging na de bestuursrapportage kan alleen een technisch karakter hebben. Dat wil zeggen dat deze geen invloed heeft op het geprognosticeerde rekeningsaldo vóór reservemutaties uit de bestuursrapportage en geen beleidsmatige of beheermatige aanpassing betreft.

In lid 10 en 11 wordt geborgd dat het college zorgt voor een intern administratief systeem dat de goedgekeurde wijzigingen juist en volledig in de detailbudgetten verwerkt.

Lid 12 is nieuw en versterkt de controlerende rol van de raad ten opzichte van de oude nota begrotingswijzigingen en de nota investeringen. Bij afsluiting van belangrijke investeringen moet het college inzicht geven in de meest recente raming en de werkelijke definitieve uitkomst van een investering.

In lid 13 wordt geregeld dat voor de aanvang van het kalender jaar het college een overzicht aanbiedt met de data van aanbieden aan de raad van alle P&C documenten.

Artikel 5b Grondexploitaties

Lid één van dit artikel bepaalt dat het college verantwoordelijk is voor nadere regels met betrekking tot de bedrijfsvoering binnen grondzaken. Voorbeelden van onderwerpen die in de uitvoeringsregels nader worden uitgewerkt zijn:

  • a.

    de taken en verantwoordelijkheden van grondzaken;

  • b.

    het initiatievenbudget;

  • c.

    voorbereidende grondexploitaties en de voorbereiding van overeenkomsten inzake particuliere bouwgrondexploitatie;

  • d.

    de fasering van grondexploitaties;

  • e.

    overeenkomsten inzake particuliere bouwgrondexploitatie;

  • f.

    informatie- en rapportagemodel;

Lid twee betreft het traject van voorbereiding van een grondexploitatie, tot aan het moment van vaststelling van een grondexploitatie door de raad (lid 3). Voor de voorbereiding zal de raad vooraf besluiten waaruit de voorbereidingskosten worden gedekt.

Lid drie tot en met acht behandelen specifiek de grondexploitaties. Kern hierbij is dat is vastgelegd dat de raad grondexploitaties vaststelt (lid 3) herziet (lid 5 en 6) en afsluit (lid 7). Herziening van een grondexploitatie (door de raad) is wezenlijk anders dan een actualisatie van een grondexploitatieberekening (door het college). Actualisatie van grondexploitaties vindt periodiek plaats ten behoeve van de financiële voortgangsrapportage (lid 9). De raad neemt kennis van de financiële afwijkingen en geeft naar aanleiding daarvan het college zo nodig een aanwijzing mee. In een herziening daarentegen stelt de raad een nieuwe taakstelling/norm vast. De herziene grondexploitatie vormt de nieuwe taakstelling voor het college, de oude vervalt. Cruciaal verschil is dat bij een actualisatie de eerder vastgestelde taakstelling niet vervalt, maar slechts sprake is van een beperkte afwijking die wordt gemeld aan de raad. Dit voorkomt een opeenvolgende reeks van kleine bijstellingen waardoor het resultaat langzaam maar gestaag afbrokkelt (salamimethode).

In lid drie wordt op hoofdlijn uiteengezet waaruit een grondexploitatie bestaat, wat de functie is van een grondexploitatie en welke bevoegdheden en verantwoordelijkheden het college heeft. Het vaststellen van de grondexploitatie vormt het belangrijkste go/nogo moment voor de raad. Vanaf dan is sprake van een actieve grondexploitatie, als tegenhanger van de voorbereiding (lid 2) en start de uitvoeringsfase. Essentie van het vaststellen van de grondexploitatie is dat dit voor het college zowel de autorisatie vormt als de taakstelling. Analoog aan een meerjarige investering (artikel 5, lid 2) autoriseert de raad het meerjarige totaalbedrag van de grondexploitatie en vormt de vastgestelde grondexploitatie ook de taakstelling voor het college. Zolang de raad de grondexploitatie niet heeft bijgesteld is het college gebonden aan de totale kosten en opbrengsten (op eindwaarde) en zal daar op sturen. Binnen de fasering en de onderdelen heeft het college de mogelijkheid tot verevening van de bijstellingen.

Voor grotere of gecompliceerde grondexploitaties zal de raad niet in één keer de hele realisatie willen goedkeuren en aan het college opdragen, maar bijvoorbeeld in een later stadium het voorlopig en/of definitief ontwerp willen goedkeuren. Pas op dat moment autoriseert de raad ook de kosten en opbrengsten voor die latere fasen.

Behalve de uitvoeringsregels uit lid 1 zal het college ook een handboek grondzaken vaststellen, zoals opgenomen in lid vier. Doel van het handboek is een uniforme en complete beschrijving van het grondexploitatieproces. In het handboek worden onderwerpen opgenomen zoals definities van de fases, interne opdrachtverlening, planbewaking en projectcontrol.

Niet elke afwijking zal direct tot een herziening van de grondexploitatie leiden. In lid vijf zijn de redenen tot herziening benoemd. Kenmerkend is dat los van herzieningsgrenzen (sub a., b. en c). zowel de raad (sub d.) als het college (sub e.) altijd tot een herziening kan besluiten.

De herzieningsgrenzen zijn zodanig gekozen dat niet bij elke (kleinere) afwijking een nieuwe autorisatie wordt gegeven door de raad. Bij een herziening zal de raad grondig de mogelijkheden tot bijstelling c.q. de wijze waarop er kan worden ingegrepen in de planvorming of planuitvoering bezien en vervolgens daarover een nieuwe afweging maken. De herzieningsgrens is zodanig, dat afwijkingen op kostenniveau, die gecompenseerd worden door hogere opbrengsten niet snel tot een herziening zullen leiden. Op saldoniveau gelden er twee grenzen: een minimum van € 200.000 voor de plannen groter dan € 2.000.000 aan kosten en een lagere grens van 10% van de kosten voor de plannen kleiner dan € 2.000.000. Voorbeeld: een klein plan met € 400.000 aan kosten moet bij een afwijking van meer dan € 40.000 worden herzien.

Lid zes somt de onderdelen op waaruit een herziening bestaat. In concreto gaat het om een compleet nieuw pakket, inclusief een analyse van de wijzigingen ten opzichte van de vorige vaststelling. Een herziening kan echter wel een verkorte vorm hebben. Ter beperking van de administratieve last is het mogelijk verwijzingen op te nemen naar de eerder vastgestelde, ongewijzigde onderdelen. Als bijvoorbeeld alleen de kosten worden bijgesteld (en een evenredige verslechtering van het saldo op eindwaarde) dan hoeft alleen een nieuwe kosten- en opbrengstenspecificatie te worden gemaakt (onderdeel b. in lid 3), en vergezeld van de onderdelen uit lid 6 sub b. en c. aan de raad te worden aangeboden.

Lid zeven regelt de afsluiting van een grondexploitatie. Met het afsluiten van de grondexploitatie eindigt de uitvoeringsfase en start de beheerfase door (in de huidige organisatiestructuur) de dienst Wijken. De raad wordt geïnformeerd over het definitieve resultaat van de grondexploitatie en bestemt dit resultaat. Indien een grondexploitatie is opgedeeld in deelplannen kan ook per deelplan worden afgesloten.

In afwijking van de vaste activa en de activa in ontwikkeling, waarover alleen een rekenrente wordt toegerekend over de boekwaarde per begin van het jaar, is in lid acht vastgelegd dat voor actieve grondexploitaties ook over de mutaties binnen het jaar een rente wordt toegerekend. Indien de inkomsten binnen het jaar de uitgaven overtreffen dan wel hierop achterblijven zal dit het resultaat van de grondexploitatie positief dan wel negatief beïnvloeden.

In lid negen wordt het meerjarenperspectief grondzaken (MPG) als de voortgangsrapportage voor de grondexploitaties benoemd. Het eerste MPG, met de stand per 1 januari, levert de input voor het opstellen van de jaarrekening. Het tweede MPG, met de stand per 1 juli, levert de input voor de begroting. Het eerste MPG is een uitgebreide voortgangsrapportage, het tweede MPG heeft meer het karakter van een afwijkingenrapportage op hoofdlijn.

Indien uit een actualisatie en het MPG naar voren komt dat de grondexploitatie dusdanig wijzigt dat dit een substantieel effect heeft op het resultaat van een vastgestelde grondexploitatie en dus de algemene reserve grondzaken, wordt een herziene grondexploitatie opnieuw aan de Raad aangeboden zoals vermeld in lid 6.

Het college is primair verantwoordelijk voor een transparante voortgangsrapportage aan de raad. Echter, indien de raad dit ontoereikend acht, kan hij alsnog dwingende eisen stellen aan de vorm en de inhoud van de rapportage.

Belangrijk is dat de het MPG een voortgangsrapportage betreft van het college aan de raad. Om deze reden hoeft een MPG niet expliciet door de raad te worden vastgesteld, maar volstaat het ‘kennisnemen van’. Dit om te voorkomen dat impliciete besluitvorming plaatsvindt over zaken die in het MPG zijn vermeld. Wel kan en zal er naar aanleiding van de informatie in het MPG door de raad veelal besluitvorming plaatsvinden, bijvoorbeeld het herzien van een grondexploitatie of het verstrekken van een (aanvullend) voorbereidingskrediet.

In het MPG wordt ook gerapporteerd over de erfpacht- en vastgoedportefeuille.

In het laatste lid van dit artikel wordt ingegaan op de overige componenten die ten gunste en ten laste van de algemene reserve grondzaken komen. Voor erfpacht- en vastgoedresultaten is expliciet vastgelegd dat deze altijd ten laste c.q. ten gunste van de algemene reserve grondzaken komen. Dit betekent dat de verkoopresultaten van alle vastgoedobjecten verrekend worden met de algemene reserve grondzaken.

Exploitatieovereenkomsten en andere overeenkomsten inzake particuliere bouwgrondexploitatie vormen een actueel onderwerp in verband met de nieuwe Wet ruimtelijk ordening, welke naar verwachting per 1 juli 2008 in werking treedt. Kostenverhaal via private overeenkomsten zullen een steeds belangrijkere plek innemen ten opzichte van de traditionele grondexploitaties. Resultaten op exploitatieovereenkomsten en overeenkomsten in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening zullen in beginsel niet verrekend worden met de algemene reserve grondzaken, maar gedekt worden uit een andere (bestemmings-)reserve, uit de algemene middelen of opgenomen worden in het MIP. De raad kan besluiten de resultaten te dekken uit de algemene reserve grondzaken. Hetzelfde geldt voor projecten en andere activiteiten die niet tot de grondexploitatie zelf horen, zoals programmamanagement.

Op het eind van dit lid wordt benadrukt dat de raad een specifieke bestedingsrichting kan meegeven aan een deel van de algemene reserve grondzaken. Randvoorwaarde hierbij vormt wel de aan grondzaken gerelateerde risico’s en de minimaal hiervoor benodigde weerstandscapaciteit.

Artikel 6 Financiële positie

De raad geeft in dit artikel enkele belangrijke uitgangspunten aan die het college voor de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen moet volgen.

Tevens wordt hier expliciet vastgelegd hoe de raad bij het vaststellen van de financiële positie, de investeringskredieten autoriseert. De autorisatie van deze kredieten zou anders als gevolg van het door gemeenten gehanteerde lasten en batenstelsel buiten de boot vallen. Investeringen van gemeenten worden voornamelijk geactiveerd en drukken zodoende in het jaar van aanschaf niet op de onder de programmavelden verantwoorde lasten. Lid 3, sub a bepaalt dat het college een nota over de beheersing van investeringen aanbiedt ter behandeling en vaststelling door de raad.

Artikel 7 Waardering en afschrijving vaste activa

In dit artikel zijn alle bepalingen over waardering en afschrijving van activa vrijwel onveranderd overgenomen, die voorheen in de nota Activa- en afschrijvingsbeleid waren opgenomen. Uitgangspunt is dat de voorschriften in het BBV en de uitspraken van de commissie BBV bepalend zijn. Daar waar het BBV keuzevrijheid laat over de te volgen methodiek zijn hierover in deze verordening bepalingen opgenomen.

Lid 1 bepaalt dat kleine investeringen direct ten laste van de exploitatie worden gebracht. Dit geldt voor alle soorten investeringen.

In lid 2 en 3 wordt afgebakend wat wel en niet geactiveerd mag worden. Rente op activa in ontwikkeling mag slechts geactiveerd worden als de raad dit besluit. De toevoeging dat de raad kan besluiten tot activering van de ‘bouwrente’ was in de oude nota activa- en afschrijvingsbeleid nog niet expliciet opgenomen. Ook kosten van voorbereiding, toezicht en uitvoering (VTU) mogen in de investering worden meegenomen. Hieronder vallen ook de eigen uren. Intern moeten de te activeren VTU-kosten eerst eenduidig worden afgebakend.

Lid 4 verwijst naar de afschrijvingstabel in de bijlage bij deze verordening. De afschrijvingstabel is op punten geactualiseerd ten opzichte van de nota Activa- en afschrijvingsbeleid met name als gevolg van technische ontwikkelingen (een telefooncentrale is geen inrichting gebouw meer maar ICT-software) en recente uitspraken van de commissie BBV over de toepassing en interpretatie van het BBV.

Door de bijdragen van derden in mindering te brengen op het actief, zoals in lid 5 is bepaald, wordt de kapitaallast zowel als de administratieve last zoveel mogelijk beperkt. De bepaling is onveranderd overgenomen uit de oude nota.

Het BBV maakt onderscheid tussen investeringen met economisch nut, zijnde

alle investeringen die verhandelbaar zijn en/of bijdragen aan de mogelijkheid middelen te verwerven en de tegenhanger, zijnde de investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut. In lid 6 is op die punten waar het BBV beleidsvrijheid laat over de behandeling van de investeringen met maatschappelijk nut de methodiek in Zaanstad vastgelegd. Dit houdt in dat het altijd aan de raad is voorbehouden om niet te activeren of om te besluiten versneld af te schrijven. In geval van onderuitputting kan het college alsnog bij burap de raad ‘te activeren’ projecten voorleggen met het voorstel deze ter hoogte van de onderuitputting versneld af te schrijven. Verder moeten gevormde reserves in mindering worden gebracht op het te activeren bedrag.

Artikel 8 Invordering en debiteurenbeheer

Het eerste lid van deze verordening dwingt het college al het nodige te doen om de uitstaande vorderingen binnen te krijgen.

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Bij het

artikel is onderscheid gemaakt tussen belastingvorderingen en overige vorderingen. Voor de belastingvorderingen wordt een voorziening getroffen op basis van een het historische percentage van oninbaarheid. Belastingvorderingen vanaf € 50.000 worden individueel beoordeeld.

De overige vorderingen kunnen op basis van historische oninbaarheid worden beoordeeld of worden individueel beoordeeld op oninbaarheid.

Artikel 9 Reserves en voorzieningen

Een belangrijk beleidsmatig aspect betreft de omvang van het eigen vermogen van een gemeente. Het eigen vermogen van een gemeente bestaat uit de algemene reserves en bestemmingsreserves. Hoe groot moet het eigen vermogen zijn om risico’s op te vangen en gaan we een investering financieren door belastingverhoging of door het interen op het eigen vermogen, zijn financieel beleidsmatige vragen die thuishoren bij de raad.

Artikel 9 bepaalt, dat het college een nota over de reserves en voorzieningen aanbiedt ter behandeling en vaststelling door de raad. In deze nota kan de raad het kader vaststellen voor de omvang van de reserves. Kaders stellen voor voorzieningen is veelal niet aan de orde, omdat voorzieningen een verplichtend karakter kennen. Wel is het inzichtelijk in de nota in te gaan op de voorzieningen.

Artikel 10 Kostprijsberekening en tarieven

De uitgangspunten voor de kostprijsberekeningen die ten grondslag liggen aan de tarieven worden vastgesteld in de nota kostentoerekening tarieven. Deze nota wordt ééns in de vier jaar door de raad vastgesteld, tenzij er dringende redenen zijn om de nota tussentijds te wijzigen.

Artikel 11 Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 het expliciete voorschrift dat de verordening een onderdeel over de treasuryfunctie heeft. Het artikel draagt het college op een treasurystatuut op te stellen. Het statuut stelt de kaders aan het treasurybeleid. Onderwerpen die in het statuut aan de orde komen betreffen onder andere het treasurybeleid , de treasurydoelstellingen, het beheer van vermogensobjecten, de organisatie van de treasuryfunctie, de wijze van informatievoorziening en de administratieve organisatie. Door middel van de treasuryparagraaf in de begroting en jaarstukken rapporteert het college over de jaarlijkse uitvoering van het treasurystatuut.

In het statuut, door de raad vastgesteld, zijn tevens de termijnen vastgelegd waarbinnen actualisering dient plaats te vinden.

Artikel 12 Lokale heffingen

In het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten staat in artikel 10 welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten. Het staat de raad vrij om aanvullende informatie te vragen voor deze paragraaf. Toegevoegd is inzicht in de kostendekkendheid van het lozingsrecht en de afvalstoffenheffing, alsmede een overzicht van het verloop van de gevormde egalisatievoorzieningen.

Artikel 13 Weerstandsvermogen

In het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten staat in artikel 11 welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen in elk geval moet bevatten. Het kan zijn dat de raad aanvullende wensen heeft voor de informatie in deze paragraaf.

Het berip weerstandsvermogen in lid 1 betreft de verhouding tussen de beschikbare weerstandscapaciteit en de benodigde weerstandscapaciteit. De benodigde weerstandscapaciteit is het bedrag dat benodigd is om de risico’s af te dekken. De beschikbare weerstandcapaciteit bestaat uit de beschikbare reserves en de ruimte in de belastingtarieven.

Lid twee bepaalt dat in begroting en jaarrekening zowel de twintig grootste risico’s als alle bestuurlijk gevoelige risico’s opgenomen worden.

Naar aanleiding van iedere risico-inventarisatie (bij begroting en jaarrekening) wordt ook een risicoprofiel van Zaanstad opgesteld. Dit is een lijst van alle risico’s van materieel belang, waarop de berekening van de benodigde weerstandscapaciteit is gebaseerd. Per risico zijn kans en financieel gevolg weergegeven. Het risicoprofiel maakt geen onderdeel uit van begroting en jaarrekening.

Artikel 14 Onderhoud kapitaalgoederen

In het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten staat in artikel 12 welke informatie de paragraaf Onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. Het kan zijn dat de raad aanvullende wensen heeft voor de informatie in deze paragraaf. Gezien de prioriteit van de gemeente Zaanstad, wordt de raad in deze paragraaf geïnformeerd over de voortgang van het geplande onderhoud en de omvang van het achterstallig onderhoud.

Het volgende lid bevat de bepaling dat het college tenminste eens in de vier jaar de raad onderhoudsplannen aanbiedt over het onderhoud openbare ruimte, het onderhoud riolering en het onderhoud gebouwen. Hiermee heeft de raad de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau.

Artikel 15 Financiering

In het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten staat in artikel 13 welke informatie de paragraaf Financiering in elk geval moet bevatten. De raad kan om aanvullende informatie verzoeken. Naast de verplichtingen uit het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten, wordt de raad ook wordt geïnformeerd over de opbouw van de korte en lange schuldpositie, de borgstellingen en de rentevisie voor de komende jaren.

Artikel 16 Bedrijfsvoering

In het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten staat in artikel 14 welke informatie de paragraaf Bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten. Het kan zijn dat de raad aanvullende wensen heeft voor de informatie in deze paragraaf. Daarom is opgenomen dat de raad in de paragraaf Bedrijfsvoering ook wordt geïnformeerd over de kosten, de opbouw en het verloop van het personeelsbestand, de kosten inhuur derden, de kosten voor facilitaire diensten en de kosten voor automatisering en informatisering.

Artikel 17 Verbonden partijen

Ten aanzien van lid 2 staat in het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten in artikel 15 welke informatie de paragraaf Verbonden partijen in elk geval moet bevatten. Het kan zijn dat de raad aanvullende wensen heeft voor de informatie in deze paragraaf. Extra informatie die is opgenomen is dat de raad in de paragraaf Verbonden partijen per verbonden partij ook wordt geïnformeerd over de financiële positie, het financiële belang van de gemeente in de verbonden partij, de zeggenschap van de gemeente in de verbonden partij en het publiek belang dat met de verbonden partij wordt gediend.

Artikel 18 Grondbeleid

Lid 1 en 2 bepalen dat het college eens in de vier jaar aan de raad een nota grondbeleid aanbiedt. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen. In het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten staat in artikel 16 welke informatie de paragraaf Grondbeleid in elk geval moet bevatten. Naast de verplichting uit het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten, worden in het derde lid aanvullende eisen gesteld.

Artikel 19 Financiële administratie

In artikel 19 worden de kaders gegeven voor de inrichting van de administratie van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet – inherent aan het dualisme – de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn. Dat is een taak van het college. Deze zal deze zaken wel in een besluit moeten vastleggen voor de aansturing van de ambtelijke organisatie. Bij algemene maatregel van bestuur stelt het Rijk eisen aan de verantwoordingsinformatie van gemeenten. In het Besluit begroting en verantwoording zijn onder andere waarderingsgrondslagen, balansindeling en verplicht op te leveren financiële gegevens vastgelegd. Vanuit de financiële administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële verantwoordingsinformatie aan de raad, maar ook aan gedeputeerde staten, in hun rol als toezichthouder, het rijk, de Europese Unie etc.

Artikel 20 Financiële organisatie

In dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven, waaraan het college bij het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moet geven. De uitgangspunten vormen kaders voor het college, waaraan zij zich moet houden.

De nadere inrichting van de financiële organisatie (eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie, eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de diensten, adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden) zijn momenteel uitgewerkt in hoofdstuk 4 van de Organisatieverordening Zaanstad (laatst herzien 31 mei 2001). In de organisatieverordening is de inrichting van de gemeentelijke organisatie met de taken- en bevoegdheidsverdeling op hoofdlijnen vastgelegd. Voorgesteld wordt om dit onderdeel van de organisatieverordening in te trekken op het moment dat het college de in dit artikel aangegeven organisatieregeling heeft vastgesteld.

Artikel 21 Interne controle

De raad legt in dit artikel enkele basiscondities vast voor de interne controle. Daarmee verkrijgt de raad de zekerheid dat het college aan de verplichting genoemd in met name artikel 5, tweede lid, zal kunnen voldoen.

Lid 2 bepaalt dat in de betreffende gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant.

Artikel 22 Aanbesteding en inkoop

De inkoop van goederen en diensten en de aanbesteding van werken zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren van een protocol is naast de desbetreffende administratieve aspecten tevens te zien als een vorm van risicobeheersing. De aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden rechtszekerheid gecreëerd. Artikel 22 legt aan het college de zorg op om regels op te stellen voor de aanbesteding van werken en inkoop van goederen en diensten. De Europese richtlijnen dienen daarbij nageleefd te worden. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle van de jaarstukken nagaan of de interne regels (en de Europese regelgeving) zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidstoets. De accountant beoordeelt hiervoor eveneens het systeem van interne regels.

Artikel 23 Inwerkingtreding

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat alle stukken na 1 januari 2008 voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

Artikel 24 Citeertitel

Artikel 24 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).

De financiële verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.

Afschrijvingstabel gemeentelijke investeringen

Soort investering

Afschrijvings-termijn

Rest-waarde

Start afschrij-ving

Materiele vaste activa met economisch nut

Gebouwen

Gebouwen van steen

40

0%

JR+1

Gebouwen van hout

Max. 20

0%

JR+1

Noodlokalen onderwijs

10

0%

JR+1

Complete verbouwing/ restauratie van een monument

40

0%

JR+1

Grote verbouwing

20

0%

JR+1

Kleine verbouwing

10

0%

JR+1

Voorzieningen aan gebouwen

Waterleiding, riolering

20

0%

JR+1

CV-installatie

15

0%

JR+1

Liftinstallatie

20

0%

JR+1

Ramen, kozijnen, dakbedekking

20

0%

JR+1

Fietsenstalling van steen

20

0%

JR+1

Fietsenstalling van hout

10

0%

JR+1

Overige

10

0%

JR+1

Inrichting van gebouwen

Meubilair, (kantoor-)inrichting, verlichting

15

0%

JR+1

Technische aanpassingen/ voorzieningen

10

0%

JR+1

Kleine investeringen/ vaste inventaris gymnastieklokaal

10

0%

JR+1

ICT

Computer hardware

3*

0%

JR+1

Computer software

3**

0%

JR+1

VOIP

5

0%

JR+1

Vervoermiddelen

Vrachtauto, kraanwagen, tractor ed.

8*

10%

JR+1

Brandweerauto

8*

0%

JR+1

Personenauto, bestelauto

7*

0%

JR+1

Materiaal reiniging ed.

5*

0%

JR+1

Overige

5*

0%

JR+1

Soort investering

Afschrijving-stermijn

Rest-waarde

Start afschrij-ving

Boten

Eenvoudige motorboot / baggervlet

10

10%

JR+1

Blusboot

15

10%

JR+1

Geavanceerde motorboot

20

10%

JR+1

Vaste installaties

Installaties gas, elektrisch ed.

20

0%

JR+1

In de grond

Riolering

40

0%

JR+1

Milieu

Waterzuiveringsinstallatie

40

0%

JR+1

Sport

Aanleg sportveld, sportpark

20

0%

JR+1

Aanleg kunststofveld

Div*

0%

JR+1

Bouw kleedlokaal / clubhuis (steen)

40

0%

JR+1

Bouw kleedlokaal / clubhuis (hout)

Max. 20*

0%

JR+1

Bouw tribune (steen)

40

0%

JR+1

Bouw tribune (hout)

Max. 20*

0%

JR+1

Bouw zwembad

40

0%

JR+1

Pompinstallatie zwembad

20

0%

JR+1

Filterinstallatie zwembad

10

0%

JR+1

Overig

Parkeermeters

5

0%

JR+1

Parkeerautomaten

15

0%

JR+1

Aanleg parkeerterrein (betaald)

40

0%

JR+1

Soort investering

Afschrijvings-termijn

Rest-waarde

Start afschrij-ving

Materiele vaste activa in openbare ruimte met maatschappelijk nut

Verkeer

Aanleg / reconstructie weg

40

0%

JR+1

Asfaltering (levensduurverlengend

15*

0%

JR+1

Herbestrating (levensduurverlengend)

15*

0%

JR+1

Aanleg brug, viaduct, tunnel

40

0%

JR+1

Aanleg bushalte / abri

10

0%

JR+1

Waterwerken

Stenen walmuur

40

0%

JR+1

Houten beschoeiing

20

0%

JR+1

Meerstoel / dukdalf

10

0%

JR+1

Straatmeubilair

Straatverlichting

15

0%

JR+1

Verkeerslichten / centrale besturing

15

0%

JR+1

Kleine verkeersvoorzieningen

5

0%

JR+1

Woonomgeving

Aanleg speeltuin

20

0%

JR+1

Herinrichting speeltuin

10

0%

JR+1

Kleine wijkvoorzieningen

5

0%

JR+1

Groen

Aanleg bos, park ed.

40

0%

JR+1

Renovatie bos, park ed. / Aanleg kleine groenvoorzieningen ed.

20

0%

JR+1

Aanleg of reconstructie fiets- of wandelpad

25

0%

JR+1

Herbestrating fiets- of wandelpad (levensduurverlengend)

15 *

0%

JR+1

In de grond

Drainage

40

0%

JR+1

* Afschrijvingstermijn kan bij afwijkende technische levensduurverlenging worden verkort.