Regeling vervallen per 01-01-2014

Subsidieregeling wind- en waterdicht Hembrugterrein

Geldend van 01-03-2010 t/m 31-12-2013

Intitulé

Subsidieregeling wind- en waterdicht Hembrugterrein

Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,

Overwegende:

dat de gemeente het belang onderkent om het verval van monumentale panden op het Hembrugterrein tegen gaan en dat activiteiten in dat kader voor een subsidie in aanmerking kunnen komen;

dat het wenselijk is om in dat kader nadere regels voor subsidiëring vast te stellen voor het wind- en waterdicht maken van de monumentale panden op het Hembrugterrein;

gelet op:

de Algemene Subsidieverordening Zaanstad en de Algemene wet bestuursrecht;

besluit:

vast te stellen de

SUBSIDIEREGELING WIND- EN WATERDICHT HEMBRUGTERREIN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

  • 2.

    regeling: de subsidieregeling wind- en waterdicht Hembrugterrein.

  • 3.

    pand/object

    • a.

      gemeentelijke monument: pand en object, gelegen op het Hembrugterrein, geregistreerd op de gemeentelijke monumentenlijst volgens de Monumentenverordening Zaanstad 2005.

    • b.

      rijksmonument: pand en object, gelegen op het Hembrugterrein, opgenomen in het monumentenregister, zoals bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    Hembrugterrein: gebied, zoals aangegeven op de bij deze regeling behorende kaart.

  • 5.

    eigenaar: de rechthebbende, degene die het pand/object in eigendom heeft.

  • 6.

    wind- en waterdicht maken; het wind- en waterdicht maken van een pand of complex, zodat het niet verder vervalt.

  • 7.

    instandhouding: de onderhoudswerkzaamheden aan een pand of object alsmede werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en die voor het herstel van het pand noodzakelijk zijn.

  • 8.

    subsidiabele kosten: kosten die gericht zijn op wind- en waterdicht maken zoals vermeld in artikel 1 lid 5.

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1. Deze regeling is van toepassing op door het college te verstrekken geldelijke bijdragen ten behoeve van panden/objecten, voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 1.

  • 2. Voor zover in een onderwerp in deze regeling niet is voorzien, is de Algemene Subsidieverordening Zaanstad van toepassing.

Artikel 3 Subsidie

  • 1. Met inachtneming van de in deze regeling vermelde definities, voorwaarden en beperkingen stelt het college de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1, lid 8 vast onder toepassing van de “Leidraad BRIM Subsidiabele Instandhoudingskosten, (hoofdstuk 1; paragrafen 00, 01, 05, 10, 14, 20, 21, 22, 24, 25, 30, 33, 34, 35, 36, 46, 50, 51, 52, 60)” van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

  • 2. Wanneer werkzaamheden worden verricht door de eigenaar – anders dan in de uitoefening van zijn bedrijf – al dan niet met behulp van anderen, zonder dat er bij de hulp sprake is van uitoefening van een bedrijf - zijn (vervangende) “loonkosten” niet subsidiabel.

  • 3. Van de subsidiabele kosten worden afgetrokken die kosten, die op grond van een verzekering worden gedekt, alsmede de kosten die via een andere regeling zijn of kunnen worden gefinancierd.

  • 4. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 5. De maximaal te verstrekken subsidie per monument is € 500.000,--

Artikel 4 Subsidiabele periode, subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. De subsidiabele periode begint op de datum van inwerkingtreding van deze regeling, als bedoeld in artikel 18 en eindigt op 31 december 2013.

  • 2. Deze subsidieregeling heeft een subsidieplafond van € 2,5 miljoen.

  • 3. De ingevolge deze regeling beschikbare subsidie wordt verdeeld in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen met dien verstande dat, indien de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht gelegenheid tot aanvulling van de aanvraag heeft gekregen, de dag waarop de aanvulling is ontvangen als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

Artikel 5 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag wordt door of namens de eigenaar bij het college ingediend:

    • a.

      door middel van een daartoe bestemd formulier,

    • b.

      ondertekend door de aanvrager.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt tenminste gevoegd:

    • a.

      een beschrijving van de technische staat van het monument, waarin de gebreken van het monument nauwkeurig vermeld staan, in drievoud;

    • b.

      een op de onder a bedoelde beschrijving gebaseerd bestek of gebaseerde werkomschrijving per onderdeel van de toe te passen constructies, materialen, afwerkingen en kleuren alsmede van de wijze van verwerking daarvan, in drievoud;

    • c.

      een in hoeveelheden, materialen en uren gespecificeerde begroting van de kosten, in drievoud;

    • d.

      tekeningen, waarop zowel de bestaande als de te maken nieuwe toestand van het gemeentelijk monument staan, in drievoud;

    • e.

      indien bekend de naam en het adres van de architect en de aannemer(s);

    • f.

      een kopie van de voor de subsidiabele werkzaamheden benodigde vergunningen, ontheffingen en dergelijke.

  • 3.

    Het college kan van de aanvrager nadere gegevens verlangen, voor zover dat voor de beoordeling van de aanvraag nodig is.

Artikel 6 Subsidieverlening en beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een subsidieaanvraag ingevolge deze regeling binnen 13 weken na ontvangst van aanvraag respectievelijk van eventuele nadere gegevens op grond van artikel 5 lid 3.

  • 2. Het college kan de beslissing eenmaal voor ten hoogste 13 weken verdagen. Een afschrift van zijn besluit tot verdaging wordt aan de aanvrager gezonden.

Artikel 7 Beoordeling en weigeringsgronden

  • 1. Bij de beslissing over aanvragen om subsidie volgens artikel 5, betrekt het college de volgende aspecten bij zijn besluit in elk geval:

    • a.

      het huidige en het toekomstige gebruik van het pand;

    • b.

      de wijze van exploitatie van het pand;

    • c.

      de bouwtechnische en uiterlijke staat van het pand, ook in relatie tot zijn omgeving;

    • d.

      de monumentale en/of beeldbepalende waarde en kwaliteit.

  • 2. Een subsidie op grond van deze regeling wordt geweigerd indien door verstrekking het subsidieplafond, zoals benoemd in artikel 4.2, zou worden overschreden.

  • 3. Een subsidie kan worden geweigerd indien:

    • a.

      de kosten van de voorzieningen niet in redelijke verhouding staan tot het te bereiken kwaliteitsniveau en de waarde van het pand:

    • b.

      niet voldaan is aan het bepaalde in deze regeling;

    • c.

      met de werkzaamheden is begonnen voordat de subsidie is verleend, of voordat alle noodzakelijke vergunningen zijn verleend;

    • d.

      door of vanwege het college de noodzaak voor het treffen van de voorzieningen niet is vastgesteld;

    • e.

      het pand/object waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, gerekend vanaf het moment dat de aanvraag wordt ingediend, in de laatste vijftien jaar met overheidsgeld is verbeterd.

Artikel 8 Aan de subsidieverlening te verbinden voorschriften

  • 1. Aan het verlenen van de subsidie worden de navolgende voorschriften verbonden:

    • a.

      binnen 16 weken na het besluit tot het verlenen van de subsidie moet met de werkzaamheden zijn begonnen, waarbij melding van de start wordt gemaakt door middel van het ‘Formulier aanvang werkzaamheden monumenten’;

    • b.

      de gesubsidieerde werkzaamheden worden voltooid binnen twee jaar na de subsidieverlening of anders, op gemotiveerd verzoek, vóór een door het college nader te bepalen datum;

    • c.

      aan door het college met controle belaste ambtenaren moet toegang worden verleend tot het pand/object;

    • d.

      inzage moet worden verschaft in de op de werkzaamheden betrekking hebbende bescheiden en gegevens;

    • e.

      de bescheiden en gegevens die nodig zijn voor de juiste beoordeling en afwikkeling van de subsidie moeten worden verstrekt;

    • f.

      het pand/object dient na het treffen van de subsidiabele voorzieningen te voldoen aan de wettelijke eisen die voor de diverse onderdelen van het pand/object die gesubsidieerd zijn gelden;

    • g.

      voorzieningen aan de fundering en de constructieve onderdelen van het casco worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een ter beoordeling van het college professioneel bouwbedrijf.

  • 2. Het college kan andere voorwaarden aan de subsidieverlening verbinden.

Artikel 9 Bevoorschotting

  • 1. Na subsidieverlening kan het college op aanvraag een voorschot verstrekken, indien de financieringsbehoefte door de subsidieontvanger genoegzaam is aangetoond.

  • 2. Het voorschot bedraagt maximaal 95% van de verleende subsidie.

Artikel 10 Intrekking en wijziging

Ingeval op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht wordt overgegaan tot

  • a.

    intrekking van de subsidie of

  • b.

    wijziging van de subsidieverlening, resulterend in een lagere subsidie dan het bedrag van eventueel verleende voorschotten, worden de voorschotten respectievelijk het surplus aan betaalde voorschotten teruggevorderd.

Artikel 11 Subsidievaststelling en betaling

  • 1. Het college stelt de subsidie vast nadat:

    • a.

      binnen 8 weken na de voltooiing van de werkzaamheden aan het college schriftelijk is gemeld dat de werkzaamheden gereed zijn door middel van het formulier 'Formulier gereedmelding werkzaamheden monumenten'. In aanvulling op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gaat het formulier tenminste vergezeld van

      • -

        een volledig overzicht van de uitgevoerde werkzaamheden;

      • -

        de daarop betrekking hebbende kosten inclusief een overzicht van het uitgevoerde meer- en minderwerk;

      • -

        alle orginele rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden (geldelijke eindverantwoording);

      • -

        een kopie van de voor de werkzaamheden eventueel benodigde vergunningen.

    • b.

      de uitvoering van de onder a bedoelde werkzaamheden en de geldelijke eindverantwoording zijn gecontroleerd en goedgekeurd.

  • 2. De subsidieontvanger overlegt op verzoek van het college binnen vier weken nadere (bewijs)stukken.

  • 3. Het college beslist omtrent vaststelling binnen 13 weken na ontvangst van de in lid 1 sub a bedoelde verantwoording respectievelijk de in lid 2 bedoelde nadere gegevens.

  • 4. De kosten van meerwerk zijn alleen subsidiabel wanneer het meerwerk onvermijdelijk en onvoorzienbaar was en deze kosten van tevoren aan het college schriftelijk zijn gemeld en door het college schriftelijk zijn goedgekeurd. Bij een verzoek om meerwerk te subsidiëren moet in ieder geval van een gespecificeerde kostenbegroting worden gevoegd. Het college kan nadere gegevens verlangen. De subsidiabele kosten met inbegrip van het meerwerk mogen het in artikel 3, lid 5 genoemde maximum niet te boven gaan.

  • 5. De subsidie wordt onder meer lager vastgesteld indien de werkelijke subsidiabele kosten lager zijn dan de ten behoeve van de subsidieverlening geraamde subsidiabele kosten.

  • 6. Het subsidiebedrag wordt binnen vier weken na de subsidievaststelling, onder aftrek van reeds voldane voorschotten, betaald.

Artikel 12 Lagere subsidievaststelling

Indien de subsidie op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht lager wordt vastgesteld dan het bedrag van eventueel verleende voorschotten, wordt het verschil tussen het voorschot en de vastgestelde subsidie teruggevorderd.

Artikel 13 Toezichthouders

Het college wijst personen aan, die toezicht houden op de naleving van de aan de ontvanger van de subsidie opgelegde verplichtingen.

Artikel 14 Nadere regels

Het college kan ter uitvoering van deze regeling nadere regels stellen.

Artikel 15 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen en voor zover toepassing van deze regeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het college afwijken van het bepaalde in deze regeling.

Artikel 16 Onvoorziene gevallen

In gevallen, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17 Citeerartikel

Deze regeling wordt aangehaald als: ‘Subsidieregeling wind- en waterdicht Hembrugterrein’.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 maart 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 9 maart 2010
Bekendgemaakt op 19 maart 2010 door plaatsing van de regeling in het Gemeenteblad 2010, nr. 45
Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad
mr. G.H. Faber, burgemeester
drs. A.J. van den Berg, gemeentesecretaris

Toelichting

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft een wettelijk kader voor alle subsidies die het Rijk en de lagere overheden toekennen. De eis dat een subsidie in beginsel steeds een wettelijke grondslag heeft, staat hierbij centraal. Voor de gemeente betekent dit dat toekenning van subsidies gebaseerd moet zijn op een verordening. Daarvoor is de Algemene Subsidieverordening Zaanstad vastgesteld. De subsidieregeling wind- en waterdicht Hembrugterrein is gebaseerd op de Algemene Subsidieverordening. Deze regeling bevat nadere subsidieregels voor het wind- en waterdicht maken van monumenten op het Hembrugterrein.

Artikel 1 Begripsbepalingen

De meest relevante specifieke begrippen voor deze regeling zijn gedefinieerd.

Artikel 2 Reikwijdte

In dit artikel is de reikwijdte neergelegd. De subsidieregeling wind- en waterdicht is alleen bedoeld voor op het Hembrugterrein te Zaandam gelegen rijks- en gemeentelijke monumenten als bedoeld in artikel 1 lid 3 sub a en b en werkzaamheden als bedoeld in artikel 1 lid 5. De Algemene subsidieverordening Zaanstad is aanvullend van toepassing.

Artikel 3 Subsidie

Lid 1: Niet alle werkzaamheden worden door de gemeente gesubsidieerd, alleen die kosten die als subsidiabel aangemerkt zijn. De subsidiabele kosten worden vastgesteld aan de hand van de “Leidraad BRIM Subsidiabele Instandhoudingkosten”. Voor deze subsidieregeling komen alleen de volgende paragrafen/werkzaamheden in aanmerking:

  • -

    00 Algemeen

  • -

    01 voor het werk geldende voorwaarden

  • -

    05 bouwplaatsvoorzieningen

  • -

    10 stut- en sloopwerk

  • -

    14 buitenriolering en drainage

  • -

    20 funderingspalen en damwanden

  • -

    21 betonwerk

  • -

    22 metselwerk

  • -

    24 ruwbouwtimmerwerk

  • -

    25 metaalconstructiewerk

  • -

    30 kozijnen, ramen en deuren

  • -

    33 dakbedekkingen

  • -

    34 beglazing

  • -

    35 natuur- en kunststeen

  • -

    36 voegvulling

  • -

    46 schilderwerk

  • -

    50 dakgoten en hemelwaterafvoeren

  • -

    51 binnenriolering

  • -

    52 waterinstallaties

  • -

    60 verwarmingsinstallaties

Lid 2: Bij de werkzaamheden die door de eigenaar, al dan niet ondersteund door anderen, uitgevoerd worden, worden zogenaamde “loonkosten” worden niet gesubsidieerd.

Lid 3: Subsidiabele kosten die via een andere regeling gefinancierd kunnen worden, komen niet in aanmerking voor subsidie.

Lid 4: De hoogte van de subsidie wind- en waterdicht bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Lid 5: De subsidie per monument kent een maximum van € 500.000,--

Artikel 4 Subsidiabele periode, subsidieplafond en wijze van verdeling

In deze bepaling is de subsidiabele periode aangegeven. Verder betreft het de vaststelling van het zgn. subsidieplafond. Dit is van belang voor de (on)mogelijkheid tot subsidiëring. Zie bijvoorbeeld artikel 7 lid 2 waarin is bepaald, dat een subsidieaanvraag wordt afgewezen indien de beschikbare middelen voor toekenning ontoereikend zijn. De wijze van verdeling hangt samen met de (volgorde van) binnenkomst van aanvragen respectievelijk de in dat kader verstrekte aanvullende informatie.

Artikel 5 Subsidieaanvraag

In deze bepaling is omschreven hoe het aanvragen van subsidie in zijn werk gaat en welke informatie daarbij tenminste moet worden ingediend. Zo moet een aanvraag om verlening van subsidie wind- en waterdicht onder meer vergezeld gaan van een rapport van de bouwtechnische staat van het monument, het bestek of de werkwijze, een begroting, tekeningen e.d. Belangrijk is bijvoorbeeld ook, dat een kopie wordt meegestuurd van vergunningen, ontheffingen of andere overheidstoestemmingen, die nodig zijn om de te subsidiëren werkzaamheden uit te kunnen voeren. Zolang deze (nog) niet beschikbaar zijn, kan er van subsidiëring geen sprake zijn. Als meer in het algemeen de informatie voor een juiste beoordeling ontoereikend wordt geacht, kan het college om nadere gegevens vragen.

Artikel 6 Subsidieverlening en beslistermijn

Aanvragen worden volgens deze verordening binnen 13 weken behandeld, met de mogelijkheid voor het college om de besluittermijn eenmalig te verlengen.

Artikel 7 Beoordeling en weigeringsgronden

Deze bepaling noemt omstandigheden, waarmee het college bij de beoordeling van de subsidieaanvraag in ieder geval rekening houdt. Dat kunnen ook andere omstandigheden zijn. Verder is aangegeven wanneer de subsidie geweigerd moet worden, respectievelijk kan worden. Bij de laatste categorie heeft het college beleidsvrijheid. De genoemde gevallen spreken voor zichzelf. Zo moet bijvoorbeeld de subsidie in principe zijn verleend, alvorens met de werkzaamheden wordt begonnen. Ook dienen vooraf alle noodzakelijke vergunningen, zoals een monumentenvergunning en een bouwvergunning, te zijn verleend. De termijn van 15 jaar, genoemd in lid e, wordt gerekend vanaf de datum van de betreffende vaststellingsbeschikking.

Artikel 8 Aan de subsidieverlening te verbinden voorschriften

Aan een subsidiebeschikking moeten bepaalde voorwaarden worden verbonden. Deze zijn in lid 1 aangegeven. Zo moet bijvoorbeeld met de werkzaamheden gestart worden binnen 16 weken nadat de verleningsbeschikking afgegeven is. Het ‘Formulier aanvang werkzaamheden monumenten’ is via www.zaanstad.nl/monumenten te downloaden. Uiteraard kunnen ook andere dan de genoemde voorwaarden van belang zijn bij de subsidieverlening. Het college kan dergelijke voorwaarden in de beschikking opnemen.

Artikel 9 Bevoorschotting

In sommige gevallen kan het (na de verlening van de subsidie) voor de aanvrager onmogelijk zijn om subsidievaststelling en met name de uitbetaling van de subsidie af te wachten. Het project moet bijvoorbeeld onmiddellijk na de subsidieverlening worden uitgevoerd , waarbij voorfinanciering door betrokkene aantoonbaar –dit ter beoordeling van het college – niet tot de mogelijkheden behoort.

De aanvrager kan dan een gemotiveerd verzoek tot bevoorschotting bij het college indienen.

Artikel 10 Intrekking en wijziging

In de Algemene wet bestuursrecht zijn gevallen opgenoemd, waarin de subsidieverlening kan worden gewijzigd of ingetrokken. Artikel 10 geeft voor de goede orde aan dat in een dergelijk geval wordt overgegaan tot terugvordering van (een deel van) eventueel al betaalde voorschotten.

Artikel 11 Subsidievaststelling en betaling

Nadat de subsidie is verleend en de werkzaamheden zijn uitgevoerd, moet de subsidie worden vastgesteld. Artikel 11 geeft aan hoe en binnen welke termijn dat gebeurt. Ook bevat deze bepaling een regeling voor (bij de uitvoering verricht) meerwerk. Meerwerk kan alleen voor vergoeding in aanmerking komen, als daarom tussentijds is verzocht en het college daarmee heeft ingestemd. De eigenaar van een pand dient zo spoedig mogelijk een aangepaste begroting met daarin het meerwerk opgenomen het college te overhandigen. Op basis van deze begroting kan het college beslissen de subsidie- bijdrage aan te passen als blijkt dat het meerwerk onvermijdelijk en onvoorzien is.

Uitgangspunt is verder dat de subsidievaststelling leidt tot hetzelfde bedrag als waarvoor in eerdere instantie subsidie is verleend. De vaststelling kan echter ook lager uitvallen, bijvoorbeeld indien de raming van de kosten in de subsidieaanvraag hoger blijkt dan de daadwerkelijke kosten. Het vastgestelde subsidiebedrag wordt binnen vier weken betaald. Reeds voldane voorschotten worden op de te betalen subsidie in mindering gebracht, om te voorkomen dat dubbele betaling plaats vindt.

Artikel 12 Lagere subsidievaststelling

In de Algemene wet bestuursrecht zijn gevallen aangegeven, waarin de subsidie lager wordt vastgesteld dan de subsidieverlening. Te denken valt bijvoorbeeld aan het geval de werkzaamheden niet of slechts deels zijn utgevoerd, er niet aan de subsidievoorwaarden is voldaan of bij de aanvraag onjuiste gegevens zijn verstrekt. Voor het geval de subsidie lager wordt vastgesteld dan het bedrag van eventueel reeds betaald(e) voorschot(ten), bepaalt artikel 12 voor de duidelijkheid dat in een dergelijk geval wordt overgegaan tot terugvordering daarvan.

Artikel 13 Toezichthouders

Op basis van artikel 13 kan het college personen benoemen die toezicht kunnen houden op de naleving van het bepaalde in deze regeling. Met de benoeming als toezichthouder, krijgt deze de bevoegdheden zoals aangegeven in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 14 Nadere regels

Indien nodig kan het college aanvullende regels vaststellen.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het is denkbaar dat in uitzonderlijke gevallen de toepassing van de regeling tot onbillijke situaties leidt. In die gevallen kan het college afwijken van de regeling.