Regeling vervallen per 01-01-2015

Impulsregeling duurzame bedrijven Zaanstad 2014

Geldend van 29-10-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Impulsregeling duurzame bedrijven Zaanstad 2014

de raad van de gemeente Zaanstad ,

besluit vast te stellen:

Impulsregeling duurzame bedrijven Zaanstad 2014

Artikel 1. Begripsbepalingen

De gemeente

de gemeente Zaanstad

College

college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad

Onderneming

een rechtspersoon die ingeschreven staat in het handelsregister en die aan natuurlijke personen of rechtspersonen producten levert of diensten verleent, ongeacht het oogmerk (dus ook stichtingen en verenigingen)

Parkmanagement

organisatie

een organisatie met rechtspersoonlijkheid, waarin de verschillende actoren zich organiseren om het beheer en onderhoud van openbare ruimte op een bedrijfsterrein te regelen

Bedrijfsvereniging

een rechtspersoon die ingeschreven staat in de het handelsregister en die in haar doelstelling de belangen van ondernemingen behartigt.

Samenwerkings-

verband

een samenwerking tussen verschillende ondernemingen met een gezamenlijk doel.

Bedrijventerrein

een terrein genoemd in bijlage 1

CO2 reductie

het direct of indirect verminderen van de uitstoot van CO2

Ruimtewinst

de extra ruimte die voor bedrijfsmatige activiteiten ter beschikking komt door herstructurering

Milieubelasting

geur-, geluids-, NOx- en PM10- emissies

Artikel 2. Doel van de regeling

Door middel van deze regeling wil de gemeente Zaanstad verduurzaming van het bedrijfsleven stimuleren omdat dit van groot belang is om de gemeentelijke klimaatdoelstellingen te halen. Daartoe heeft de Provincie-Noord-Holland, voor het herstructureren en duurzaam en intelligent ruimtegebruik op bedrijventerreinen in Zaanstad, subsidie ter beschikking gesteld. Teneinde deze subsidie effectief en doeltreffend in te zetten wil de gemeente Zaanstad het bedrijfsleven uitdagen om duurzame business cases aan te dragen.

Artikel 3. Reikwijdte en subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verleend voor het realiseren van een duurzame business case, welke bijdraagt aan duurzaam en intelligent ruimtegebruik op de bedrijventerreinen (Bijlage 1,deze bijlage maakt onderdeel uit van de subsidieregeling), waarmee vermindering van CO2 en/of verminderen milieubelasting en/of intelligent ruimtegebruik wordt bereikt.

Artikel 4. Doelgroep

Subsidie kan worden aangevraagd door een onderneming, een samenwerkingsverband van ondernemingen, parkmanagementorganisaties en bedrijfsverenigingen.

Artikel 5. Hoogte subsidie

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verstrekt voor de aanschaf, installatie en inwerkingstelling van fysieke maatregelen die bijdragen aan de realisering van de business case.

  • 2.

    Subsidie wordt verstrekt indien de business case of het financieringsplan aantoont dat de benodigde investering voor de maatregelen uit de business case niet binnen vijf kalenderjaren is terug te verdienen.

  • 3.

    De subsidie wordt toegekend ten behoeve van dat deel van de investeringen dat niet binnen vijf kalenderjaren is terug te verdienen (onrendabele top).

  • 4.

    De subsidie bedraagt maximaal 20% van de gehele business case, exclusief BTW, maar nooit meer dan de onrendabele top zoals genoemd in lid 3.

  • 5.

    Indien de subsidiemaatregelen vallen onder de uitzonderingen van staatsteun zoals opgenomen in Verordening (EU) nr. 651/2014 van de commissie d.d. 17 juni 2014 (Algemene Groepsvrijstellings-verordening), zijn de desbetreffende plafonds van toepassing (zie hiervoor Bijlage 2, deze bijlage maakt onderdeel uit van de subsidieregeling).

  • 6.

    Indien de subsidiemaatregelen niet vallen onder de uitzonderingen van staatsteun is het plafond van de-minimisregeling zoals opgenomen in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de commissie d.d. 18 december 2013 van toepassing.

Artikel 6. Aanvraagtermijn

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend op een vastgesteld aanvraagformulier en is tijdig ingediend indien de aanvraag in de periode van 1 november 2014 vanaf 9.00 uur tot en met 31 december 2014 tot 17.00 uur is ontvangen.

  • 2.

    Een aanvraag om subsidie die buiten de in het vorige lid genoemde periode wordt ontvangen, wordt niet in behandeling genomen.

Artikel 7. Voorwaarde aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie bevat :

    • a.

      Een projectplan van de business case;

    • b.

      Een financieringsplan waarin de kosten en opbrengsten worden onderbouwd. Hierbij hoort tevens een toelichting op het onrendabele deel dat resteert na vijf jaar;

    • c.

      Een ondertekende de-minimis verklaring ;

    • d.

      Een aanvraag voor subsidie wordt gedaan door één onderneming of één onderneming binnen een samenwerkingsverband, parkmanagementorganisaties of bedrijfsverenigingen. De onderliggende subsidieaanvragers dienen een verklaring in dat zij akkoord gaan met de ingediende aanvraag indien deze namens hen wordt gedaan;

    • e.

      Het college kan om nadere gegevens vragen om de subsidieaanvraag te beoordelen.

Artikel 8. Beslistermijn

Burgemeester en wethouders beslissen uiterlijk op 28 februari 2015 over de ingediende aanvragen.

Artikel 9. Weigeringsgronden

  • 1.

    De subsidie kan geweigerd worden ingevolge artikel 9 van de Algemene subsidieverordening Zaanstad en artikel 4:25 en 4:35 Algemene wet bestuursrecht of indien er niet aan het bepaalde in deze regeling is voldaan.

  • 2.

    De subsidie wordt tevens geweigerd als blijkt dat reeds gestart is met de activiteiten voordat de regeling is opengesteld. Hiermee wordt tevens bedoeld dat de aanvrager zich reeds verbonden heeft aan de investering in de fysieke maatregelen door het accepteren van een daartoe strekkende offerte, of het aangaan van een daartoe strekkende overeenkomst of het hebben gedaan van een ter zake doende betaling.

Artikel 10. Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    De raad stelt het subsidieplafond vast op € 1.270.000,-

Artikel 11. De wegingsfactoren

  • 1.

    De volledige aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden verzameld, tegen elkaar afgewogen en gerangschikt op een prioriteitenlijst, op basis waarvan de subsidies worden verleend.

  • 2.

    De rangschikking wordt bepaald door het aantal punten dat wordt gehaald op basis van de volgende criteria:

    • a.

      innovatie: hiervoor kunnen tussen de 1 en 10 punten worden gehaald. Daarbij wordt gekeken naar de mate van het toepassing van nieuw(e) techniek-, gebruik- proces-, organisatievormen alsmede het navolgeffect.

    • b.

      samenwerking:

    • één bedrijf   1 (punt)

    • twee bedrijven 2

    • drie-vijf bedrijven 3

    • meer dan 5 bedrijven 4

    • Ook buiten het bedrijventerrein 1 (extra)

Artikel 12. De wegingsfactoren bij gelijke stand.

  • 1.

    Ingeval noodzakelijk worden aanvragen die eindigen op een gedeelde plaats, gerangschikt aan de hand van het aantal punten dat wordt behaald op basis van de volgende criteria, in volgorde:

    • a.

      ruimtewinst, welke wordt gemeten in de intensivering van brutovloeroppervlak op een bedrijventerrein; aan het voorstel dat in de grootste mate bijdraagt aan intensivering van het brutovloeroppervlak, wordt de voorkeur gegeven door middel van toekenning van 1 punt extra;

    • b.

      indien de toepassing van het criterium onder a geen uitsluitsel geeft, wordt het criterium milieuwinst toegepast; aan het voorstel dat in de grootste mate bijdraagt aan de reductie van milieubelasting zoals CO2 uitstoot, geur, NOx, PM10 wordt 1 punt extra toegekend.

Artikel 13. Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht om:

  • a.

    het logo van de Provincie Noord Holland en de gemeente te voeren op alle publiciteitsuitingen die betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteit.

  • b.

    uiterlijk 6 maanden na de subsidieverlening de activiteiten te hebben afgerond, tenzij het college anders beslist.

  • c.

    In afwijking van artikel 15, eerste lid, onder b van de Algemene subsidieverordening Zaanstad dient uiterlijk voor 1 december 2015 de verantwoording te worden ingediend.

Artikel 14. Verantwoording

De subsidie dient verantwoord te worden conform artikel 15, tweede lid, van de Algemene Subsidieverordening Zaanstad (ASV):

  • a.

    een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de activiteiten zijn verricht.

  • b.

    een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening). Hierin worden ook opgenomen de bezoldiging van topfunctionarissen;

  • c.

    een balans van het afgelopen subsidie tijdvak met een toelichting daarop;

  • d.

    een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijke accountant. Het controleprotocol van Zaanstad is bepalend voor de controleopdracht;

  • e.

    de subsidie wordt vastgesteld op basis van de werkelijke activiteiten en kosten.

Artikel 15. Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, afwijken van het bepaalde in deze regeling, indien een strikte toepassing daarvan zal leiden tot een onevenredige benadeling van de aanvrager of subsidieontvanger.

Artikel 16. Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist het college.

Artikel 17. Slotbepalingen

  • 1.

    Deze subsidieregeling treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    De subsidieregeling wordt aangehaald als: impulsregeling duurzame bedrijven Zaanstad 2014.

  • 3.

    Deze subsidieregeling vervalt op 31 december 2015.

Bijlage 1. Bedrijventerreinen

Behorende bij de Impulsregeling duurzame bedrijven Zaanstad 2014, zoals genoemd in de beschikking van de PNH 2009. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de subsidieregeling.

Nummer

Naam

 

1

Molletjesveer

 

2

Noorderveld

 

3

Loders Crocklaan

 

8

Krommenie Oost

 

9

Bonar Floors

 

10

PWN

 

11

Assendelft-Noord

 

12

Forbostrook

 

13

Zaandammerweg

 

14

Noordervaartdijk

 

16

Honig

 

17

Kogerveld-Zuid

 

18

Kogerveld-Midden

 

19

Kogerveld-Noord

 

20

Hemmes

 

21

Diederik Sonoyweg

 

22

Tate & Lyle

 

23

Stationsstraat Koog

 

24

Pielkenraood/Karlshamm

 

25

Achtersluispolder

 

26

Hembrug

 

27

Zuiderhout

 

28

Westerspoor

 

36

Overtuinen

 

37

Verkade

 

Bijlage 2. Algemene Groepsvrijstelling – deel 2, 4, 7 en 13. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de subsidieregeling.

Slechts aan de officiële tekst kunnen rechten worden ontleend.

DEEL 2

Kmo-steun

Artikel I. Artikel 17Investeringssteun voor kmo's

  • 1.

    Investeringssteun ten behoeve van kmo's die binnen of buiten het grondgebied van de Unie actief zijn, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De in aanmerking komende kosten zijn:

    • a)

      de kosten van investeringen in materiële en immateriële activa, en/of

    • b)

      de geraamde loonkosten voor rechtstreeks door het investeringsproject gecreëerde banen, berekend over een periode van twee jaar.

  • 3.

    Om als in aanmerking komende kosten onder de toepassing van dit artikel te kunnen vallen, bestaat een investering in:

    • a)

      een investering in materiële en/of immateriële activa ten behoeve van de oprichting van een nieuwe vestiging, de uitbreiding van een bestaande vestiging, de diversificatie van de productie van een bestaande vestiging in nieuwe, bijkomende producten, of een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een bestaande vestiging, of

    • b)

      de overname van activa die behoren tot een vestiging, wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:

      • -

        de vestiging is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen;

      • -

        de activa worden aangekocht van derden zonder banden met de koper;

      • -

        de transactie vindt op marktvoorwaarden plaats.

Wanneer een lid van de familie van de oorspronkelijke eigenaar of een werknemer een kleine onderneming overneemt, vervalt de voorwaarde dat de activa worden verworven van derden zonder banden met de koper. De enkele verwerving van de aandelen van een onderneming vormt geen initiële investering.

  • 4.

    De immateriële activa voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:

    • a)

      zij worden uitsluitend in de steun ontvangende vestiging gebruikt;

    • b)

      zij worden als afschrijfbare activa beschouwd;

    • c)

      zij worden op marktvoorwaarden aangekocht van derden zonder banden met de koper, en

    • d

      zij behoren ten minste drie jaar tot de activa van de onderneming.

  • 5.

    Rechtstreeks door een investeringsproject geschapen werkgelegenheid voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a)

      de werkgelegenheid komt binnen drie jaar na de voltooiing van de investering tot stand;

    • b)

      er is een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden;

    • c)

      deze werkgelegenheid blijft behouden gedurende ten minste drie jaar te rekenen vanaf het tijdstip dat de arbeidsplaats voor het eerst werd ingevuld.

  • 6.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

    • a)

      20 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van kleine ondernemingen;

    • b)

      10 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van middelgrote ondernemingen.

Artikel II. Artikel 18Consultancysteun voor kmo's

  • 1.

    Consultancysteun voor kmo's is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

  • 3.

    De in aanmerking komende kosten zijn de door externe consultants verrichte consultancydiensten.

  • 4.

    De betrokken diensten zijn niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming, zoals routinematig belastingadvies, gangbare juridische dienstverrichting, of reclame.

Artikel III. Artikel 19Kmo-steun ten behoeve van deelneming aan beurzen

  • 1.

    Steun ten behoeve van de deelneming van kmo's aan beurzen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De in aanmerking komende kosten zijn de kosten gemaakt voor het huren, opzetten en gebruiken van een standplaats voor de deelname van een onderneming aan een bepaalde vakbeurs of tentoonstelling.

  • 3.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel IV. Artikel 20Steun voor samenwerkingskosten gemaakt door aan projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemende kmo's

  • 1.

    Steun voor samenwerkingskosten gemaakt door aan projecten voor Europese territoriale samenwerking (ETC) deelnemende kmo's die onder Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad vallen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

    • a)

      kosten voor organisatorische samenwerking, met inbegrip van de kosten van personeel en kantoren voor zover die verband houden met het samenwerkingsproject;

    • b)

      kosten voor door externe consultants en dienstverrichters verleende advies- en ondersteuningsdiensten met betrekking tot samenwerking;

    • c)

      reiskosten, kosten van uitrusting en investeringsuitgaven die rechtstreeks met het project verband houden, afschrijving van werktuigen en uitrusting die rechtstreeks voor het project worden gebruikt.

  • 3.

    De in lid 2, onder b), bedoelde diensten zijn niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming, zoals routinematig belastingadvies, gangbare juridische dienstverlening of routinematige reclame.

  • 4.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

DEEL 4

Artikel I. Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

Artikel 25Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten

  • 1.

    Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    Het gesteunde deel van het onderzoeks- en ontwikkelingsproject valt volledig binnen één of meer van de volgende categorieën:

    • a)

      fundamenteel onderzoek;

    • b)

      industrieel onderzoek;

    • c)

      experimentele ontwikkeling;

    • d)

      haalbaarheidsstudies.

  • 3.

    De in aanmerking komende kosten van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten worden bij een specifieke categorie onderzoek en ontwikkeling ingedeeld en betreffen:

    • a)

      personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    • b)

      kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

    • c)

      kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

    • d)

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    • e)

      bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 4.

    Bij haalbaarheidsstudies zijn de in aanmerking komende kosten de kosten van de studie.

  • 5.

    De steunintensiteit bedraagt voor elke begunstigde ten hoogste:

    • a)

      100 % van de in aanmerking komende kosten voor fundamenteel onderzoek;

    • b)

      50 % van de in aanmerking komende kosten voor industrieel onderzoek;

    • c)

      25 % van de in aanmerking komende kosten voor experimentele ontwikkeling;

    • d)

      50 % van de in aanmerking komende kosten voor haalbaarheidsstudies.

  • 6.

    De steunintensiteiten voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling kunnen als volgt worden verhoogd, tot een maximale steunintensiteit van 80 % van de in aanmerking komende kosten:

    • a)

      met 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor kleine ondernemingen;

    • b)

      met 15 procentpunten indien één van de volgende voorwaarden is vervuld:

      • i)

        het project behelst daadwerkelijke samenwerking:

        • -

          tussen ondernemingen waarvan er ten minste één een kmo is, of wordt uitgevoerd in ten minste twee lidstaten of in een lidstaat en in een overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst, en geen van de ondernemingen neemt meer dan 70 % van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening, of

        • -

          tussen een onderneming en één of meer organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, waarbij deze organisaties ten minste 10 % van de in aanmerking komende kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren;

      • ii)

        de projectresultaten ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software.

  • 7.

    De steunintensiteit voor haalbaarheidsstudies kan worden verhoogd met 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor kleine ondernemingen.

Artikel 26 Investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur

  • 1.

    Steun voor de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur waarmee economische activiteiten worden verricht, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    Wanneer met onderzoeksinfrastructuur zowel economische als niet-economische activiteiten worden verricht, wordt voor de financiering, kosten en inkomsten van elk soort activiteit een gescheiden boekhouding gevoerd, op basis van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen van kostprijsadministratie.

  • 3.

    De prijs die voor de exploitatie of het gebruik van de infrastructuur wordt berekend, stemt overeen met een marktprijs.

  • 4.

    Toegang tot de infrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden. Om overcompensatie te vermijden, is deze toegang evenredig aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en worden deze voorwaarden publiek beschikbaar gesteld.

  • 5.

    De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa.

  • 6.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

  • 7.

    Wanneer onderzoeksinfrastructuur overheidsfinanciering ontvangt voor zowel economische als niet-economische activiteiten, werken lidstaten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme uit om te garanderen dat de toepasselijke steunintensiteit niet wordt overschreden door een toename van het aandeel economische activiteiten ten opzichte van de situatie waarmee op het tijdstip van de toekenning van de steun werd gerekend.

Artikel 27 Steun voor innovatieclusters

  • 1.

    Steun voor innovatieclusters is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    Steun voor innovatieclusters wordt uitsluitend verleend aan de rechtspersoon die het innovatiecluster opereert (de clusterorganisatie).

  • 3.

    Toegang tot de panden, faciliteiten en activiteiten van het cluster staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten van het innovatiecluster hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden. Om overcompensatie te vermijden, is deze toegang evenredig aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en worden deze voorwaarden publiek beschikbaar gesteld.

  • 4.

    De vergoedingen die voor het gebruik van de faciliteiten van het cluster en voor deelname aan de activiteiten van het cluster worden berekend, stemmen overeen met de marktprijs of weerspiegelen de kosten ervan.

  • 5.

    Voor de bouw of het upgraden van innovatieclusters mag investeringssteun worden verleend. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa.

  • 6.

    De steunintensiteit van investeringssteun voor innovatieclusters bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor innovatieclusters in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor innovatieclusters in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

  • 7.

    Voor de exploitatie van innovatieclusters mag exploitatiesteun worden verleend. De steun mag ten hoogste tien jaar lopen.

  • 8.

    De voor exploitatiesteun ten behoeve van innovatieclusters in aanmerking komende kosten zijn de personeelskosten en administratieve kosten (met inbegrip van de algemene kosten) met betrekking tot:

    • a)

      het aansturen van het cluster ter bevordering van samenwerking, informatiedeling en het verschaffen of toeleiden van gespecialiseerde en op maat gemaakte zakelijke ondersteuningsdiensten;

    • b)

      de marketing van het cluster om nieuwe ondernemingen of organisaties aan te trekken en de zichtbaarheid te verhogen;

    • c)

      het beheer van de faciliteiten van het cluster, de organisatie van opleidingsprogramma's, workshops en conferenties ter ondersteuning van kennisdeling, netwerking en transnationale samenwerking.

  • 9.

    De steunintensiteit van investeringssteun voor innovatieclusters bedraagt ten hoogste 50 % van de totale in aanmerking komende kosten over de periode waarvoor steun wordt toegekend.

Artikel 28 Innovatiesteun voor kmo's

  • 1.

    Innovatiesteun voor kmo's is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

    • a)

      de kosten verbonden aan de verkrijging, validering en verdediging van octrooien en immateriële activa;

    • b)

      de kosten verbonden aan het detacheren van hooggekwalificeerd personeel van een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding of een grote onderneming naar onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten in een nieuw gecreëerde functie binnen de begunstigde onderneming, zonder dat hierbij andere personeelseden worden vervangen;

    • c)

      de kosten verbonden aan innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning.

  • 3.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

  • 4.

    In het specifieke geval van steun voor innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning kan de steunintensiteit worden verhoogd tot 100 % van de in aanmerking komende kosten mits het totale bedrag van de steun voor innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning ten hoogste 200 000 EUR bedraagt per onderneming over een periode van drie jaar.

Artikel 29 Steun voor proces- en organisatie-innovatie

  • 1.

    Steun voor proces- en organisatie-innovatie is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    Steun voor grote ondernemingen is alleen verenigbaar indien zij bij de gesteunde activiteit daadwerkelijk samenwerken met kmo's en de samenwerkende kmo's ten minste 30 % van de totale in aanmerking komende kosten dragen.

  • 3.

    De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

    • a)

      personeelskosten;

    • b)

      kosten van apparatuur en uitrusting, gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project;

    • c)

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length worden verworven bij of waarvoor een licentie wordt verkregen van externe bronnen;

    • d)

      bijkomende algemene kosten en andere exploitatiekosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 4.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 15 % van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen en 50 % van de in aanmerking komende kosten voor kmo's.

Artikel 30 Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de visserij- en aquacultuursector

  • 1.

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de visserij- en aquacultuursector is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    Het gesteunde project is van belang voor alle marktdeelnemers in de betrokken sector of subsector.

  • 3.

    Vóór de datum van aanvang van het gesteunde project wordt op internet de volgende informatie bekendgemaakt:

    • a)

      dat het gesteunde project zal worden uitgevoerd;

    • b)

      de doelstellingen van het gesteunde project;

    • c)

      de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het gesteunde project worden verwacht, en waar zij op internet zullen worden bekendgemaakt;

    • d)

      een vermelding dat de resultaten van het gesteunde project kosteloos beschikbaar zullen zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken sector of subsector actief zijn.

  • 4.

    De resultaten van het gesteunde project worden op internet beschikbaar gesteld vanaf de einddatum van het gesteunde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van specifieke organisaties, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten blijven op internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesteunde project.

  • 5.

    De steun wordt rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding verleend en mag niet bestaan in rechtstreekse niet-onderzoeksgerelateerde steun aan een onderneming die visserij- of aquacultuurproducten produceert, verwerkt of afzet.

  • 6.

    De in aanmerking komende kosten zijn de in artikel 25, lid 3, vastgestelde kosten.

  • 7.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

DEEL 7

Steun voor milieubescherming

Artikel 36 Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen

  • 1.

    Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De investering voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

    • a)

      zij stelt de begunstigde in staat het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen door verder te gaan dan de geldende Unienormen, ongeacht of er nationale normen bestaan die strenger zijn dan de Unienormen;

    • b)

      zij stelt de begunstigde, bij ontstentenis van Unienormen, in staat het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen.

  • 3.

    Er mag geen steun worden verleend wanneer de investeringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde en nog niet in werking getreden Unienormen.

  • 4.

    In afwijking van lid 3 kan steun worden verleend voor:

    • a)

      de aanschaf van nieuwe vervoermiddelen voor vervoer per spoor, over de weg, over de binnenwateren en over zee die aan vastgestelde Unienormen voldoen, mits deze aanschaf plaatsvindt vóór de inwerkingtreding van die normen en, wanneer die normen bindend worden, deze niet op reeds vóór die datum aangeschafte vervoermiddelen van toepassing zijn;

    • b)

      het retrofitten van bestaande vervoermiddelen voor vervoer per spoor, over de weg, over de binnenwateren en over zee, mits de Unienormen nog niet van kracht waren op het tijdstip dat die vervoermiddelen in bedrijf werden genomen, en die normen, zodra deze bindend worden, niet met terugwerkende kracht op die vervoermiddelen van toepassing zijn.

  • 5.

    De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a)

      wanneer de kosten voor de milieu-investering binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

    • b)

      in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

  • De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.

  • 6.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 40 % van de in aanmerking komende kosten.

  • 7.

    De steunintensiteit kan met 10 procentpunten worden verhoogd voor steun aan middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor steun aan kleine ondernemingen.

  • 8.

    De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

Artikel 37 Investeringssteun ten behoeve van vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen

  • 1.

    Steun om ondernemingen aan te moedigen te voldoen aan nieuwe Unienormen die het niveau van milieubescherming verhogen en nog niet in werking zijn getreden, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De Unienormen moeten zijn goedgekeurd en de investering wordt ten uitvoer gelegd en is voltooid ten minste één jaar vóór de inwerkingtreding van de betrokken normen.

  • 3.

    De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a)

      wanneer de kosten voor de milieu-investering binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

    • b)

      in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

  • De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.

  • 4.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

    • a)

      20 % van de in aanmerking komende kosten voor kleine ondernemingen, 15 % van de in aanmerking komende kosten voor middelgrote ondernemingen en 10 % van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen indien de investering meer dan drie jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Unienorm ten uitvoer wordt gelegd en is voltooid;

    • b)

      15 % van de in aanmerking komende kosten voor kleine ondernemingen, 10 % van de in aanmerking komende kosten voor middelgrote ondernemingen en 5 % van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen indien de investering tussen één en drie jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Unienorm ten uitvoer wordt gelegd en is voltooid.

  • 5.

    De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

Artikel 38 Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen

  • 1.

    Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen energie-efficiëntie te behalen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    Op grond van dit artikel mag geen steun worden verleend wanneer de verbeteringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen, zelfs al zijn die nog niet van kracht.

  • 3.

    De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau aan energie-efficiëntie te behalen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a)

      wanneer de kosten voor de investering in energie-efficiëntie binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op energie-efficiëntie betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

    • b)

      in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in energie-efficiëntie vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder energie-efficiënte investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn uitgevoerd. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met energie-efficiëntie verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

  • De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie, komen niet in aanmerking.

  • 4.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 30 % van de in aanmerking komende kosten.

  • 5.

    De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

  • 6.

    De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

Artikel 39 Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen

  • 1.

    Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    Voor steun op grond van dit artikel komen energie-efficiëntieprojecten met betrekking tot gebouwen in aanmerking.

  • 3.

    De in aanmerking komende kosten zijn de totale kosten van het energie-efficiëntieproject.

  • 4.

    De steun wordt in de vorm van een dotatie, van eigen vermogen, van een garantie of een lening toegekend aan een energie-efficiëntiefonds of andere financiële intermediair, die deze volledig moeten doorgeven aan de uiteindelijke begunstigden zijnde de eigenaren of huurders van de gebouwen.

  • 5.

    De door het energie-efficiëntiefonds of andere financiële intermediair aan in aanmerking komende energie-efficiëntiefondsen toegekende steun kan de vorm hebben van leningen of garanties. De nominale waarde van de lening of het gegarandeerde bedrag bedraagt ten hoogste 10 miljoen EUR per project op het niveau van de uiteindelijke begunstigden. De garantie bedraagt ten hoogste 80 % van de onderliggende lening.

  • 6.

    De terugbetaling door de eigenaren van gebouwen aan het energie-efficiëntiefonds of andere financiële intermediair gebeurt ten minste tegen de nominale waarde van de lening.

  • 7.

    De energie-efficiëntiesteun dient als hefboom voor bijkomende investeringen van particuliere investeerders, zodat daarmee in totaal ten minste 30 % wordt bereikt van de totale financiering die voor een energie-efficiëntieproject wordt verstrekt. Wanneer de steun wordt verschaft door een energie-efficiëntiefonds, kan de hefboom van de particuliere investering worden ingezet op het niveau van het energie-efficiëntiefonds en/of op het niveau van de energie-efficiëntieprojecten, zodat daarmee een bedrag van in totaal ten minste 30 % wordt bereikt van de totale financiering die voor een energie-efficiëntieproject wordt verstrekt.

  • 8.

    Lidstaten kunnen voor het verstrekken van energie-efficiëntiesteun energie-efficiëntiefondsen opzetten en/of een beroep doen op financiële intermediairs. Daarbij moet dan aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

    • a)

      managers van financiële intermediairs en managers van energie-efficiëntiefondsen worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht. Met name is er geen discriminatie op grond van de plaats van vestiging of registratie in een lidstaat. Van financiële intermediairs en managers van energie-efficiëntiefondsen kan worden geëist dat zij voldoen aan vooraf vastgestelde criteria die objectief gerechtvaardigd zijn door de aard van de investeringen;

    • b)

      de onafhankelijke particuliere investeerders worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht, met als doel passende regelingen inzake risico-/beloningsverdeling tot stand te brengen, waarbij voor investeringen niet zijnde garanties asymmetrische winstdeling de voorkeur krijgt boven neerwaartse bescherming. Indien de particuliere investeerders niet via dit soort oproep worden geselecteerd, wordt het redelijke rendement voor de particuliere investeerders bepaald door een onafhankelijke deskundige die is geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep;

    • c)

      in het geval van asymmetrische verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders, wordt het eerste, voor rekening van de publieke investeerder komende verlies gemaximeerd op 25 % van de totale investering;

    • d)

      in het geval van garanties wordt het garantiepercentage beperkt tot 80 % en zijn de totale verliezen die een lidstaat op zich neemt, gemaximeerd op 25 % van de onderliggende gegarandeerde portefeuille. Alleen garanties die de verwachte verliezen op de onderliggende gegarandeerde portefeuille dekken, kunnen kosteloos worden afgegeven. Indien een garantie ook de dekking van onverwachte verliezen omvat, betaalt de financiële intermediair voor het gedeelte van de garantie dat de onverwachte verliezen dekt, een marktconforme garantiepremie.

    • e)

      de investeerders kunnen vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van het energie-efficiëntiefonds of de financiële intermediair, zoals de raad van toezicht of het adviescomité;

    • f)

      het energie-efficiëntiefonds of de financiële intermediair wordt opgericht overeenkomstig het toepasselijke recht en de lidstaat zorgt ervoor dat een boekenonderzoek plaatsvindt om te verzekeren dat de tenuitvoerlegging van de steunmaatregel ten behoeve van energie-efficiëntie volgens een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie plaatsvindt.

  • 9.

    Financiële intermediairs, met inbegrip van energie-efficiëntiefondsen, worden op zakelijke basis beheerd en zorgen voor winstgedreven financieringsbesluiten. Dit wordt geacht het geval te zijn wanneer de financiële intermediair en, in voorkomend geval, de managers van het energie-efficiëntiefonds voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a)

      zij zijn wettelijk of contractueel verplicht met de nodige professionele zorgvuldigheid en te goeder trouw te handelen en belangenconflicten te vermijden. Daarbij zijn goede praktijken en wettelijk toezicht van toepassing;

    • b)

      hun vergoeding is marktconform. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer de manager wordt geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep, op basis van objectieve criteria die verband houden met ervaring, deskundigheid en operationele en financiële capaciteiten;

    • c)

      zij ontvangen een prestatieafhankelijke vergoeding of dragen een deel van de investeringsrisico's door eigen middelen mee te investeren tegen dezelfde risicovoorwaarden als de publieke investeerder, zodat hun belangen steeds gelijklopen met die van de publieke investeerder;

    • d)

      zij bepalen investeringsstrategie, criteria en voorgenomen tijdschema voor investeringen in energie-efficiëntieprojecten, waarin vooraf de financiële levensvatbaarheid en de verwachte impact op de energie-efficiëntie worden aangetoond;

    • e)

      voor de in het energie-efficiëntiefonds geïnvesteerde of de aan de financiële intermediair verschafte publieke middelen is een heldere en realistische exitstrategie voorhanden, die de mogelijkheid biedt om energie-efficiëntieprojecten door de markt te laten te financieren wanneer deze daarvoor klaar is.

  • 10.

    Verbeteringen van de energie-efficiëntie die worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de begunstigde aan reeds vastgestelde Unienormen voldoet, zijn op grond van dit artikel niet van de verplichting tot aanmelding vrijgesteld.

Artikel 40 Investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

  • 1.

    Investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De investeringssteun wordt uitsluitend voor nieuw geïnstalleerd of gerenoveerd vermogen verleend.

  • 3.

    De nieuwe warmtekrachteenheid behaalt in totaal besparingen van primaire energie ten opzichte van de gescheiden productie van warmte en elektriciteit als bepaald in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (56). De verbetering van een bestaande warmtekrachteenheid of de ombouw van een bestaande stroomproductie-eenheid tot een warmtekrachteenheid resulteert in besparingen van primaire energie ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

  • 4.

    De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten voor de uitrusting die — vergeleken met conventionele elektriciteits- of verwarmingsinstallaties met dezelfde capaciteit — nodig is om de installatie als een hoogrenderende warmtekrachtinstallatie te exploiteren, of, wanneer een bestaande installatie de hoogrendementsdrempel reeds haalt, de bijkomende investeringskosten om deze te upgraden naar een hoger rendement.

  • 5.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 45 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

  • 6.

    De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

Artikel 41 Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen

  • 1.

    Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    Investeringssteun voor de productie van biobrandstoffen is van de aanmeldingsverplichting alleen vrijgesteld voor zover de gesteunde investeringen worden gebruikt voor de productie van duurzame biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen. Wel is investeringssteun om bestaande installaties voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen om te bouwen tot installaties voor geavanceerde biobrandstoffen, vrijgesteld op grond van dit artikel mits die op voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van de nieuwe capaciteit.

  • 3.

    Voor biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt, wordt geen steun toegekend.

  • 4.

    Voor waterkrachtinstallaties die niet aan Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement voldoen, wordt geen steun toegekend.

  • 5.

    De investeringssteun wordt uitsluitend voor nieuwe installaties toegekend. Er wordt geen steun toegekend of uitgekeerd nadat de installatie in bedrijf is gekomen en de steun is onafhankelijk van de productie.

  • 6.

    De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a)

      wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld (bv. omdat het een gemakkelijk te onderscheiden „uitbreiding” van een reeds bestaande faciliteit is), vormen deze kosten met betrekking tot hernieuwbare energie de in aanmerking komende kosten;

    • b)

      wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen kunnen worden vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht, levert dit verschil tussen de kosten van beide investeringen de met hernieuwbare energie verband houdende kosten op en geldt dit als de in aanmerking komende kosten;

    • c)

      voor bepaalde kleine installaties waar een minder milieuvriendelijke investering niet kan worden bepaald omdat geen installaties van beperkte omvang bestaan, vormen de totale investeringskosten die nodig zijn om een hoger niveau aan milieubescherming te bereiken, de in aanmerking komende kosten.

  • De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.

  • 7.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

    • a)

      45 % van de in aanmerking komende kosten indien de in aanmerking komende kosten worden berekend op grond van lid 6, onder a) of b);

    • b)

      30 % van de in aanmerking komende kosten indien de in aanmerking komende kosten worden berekend op grond van lid 6, onder c).

  • 8.

    De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

  • 9.

    De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

  • 10.

    Wanneer de steun wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure op grond van duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria, kan de steunintensiteit tot 100 % van de in aanmerking komende kosten oplopen. Dit soort biedprocedure is niet-discriminerend en voorziet in de deelname van alle belangstellende ondernemingen. Het met de biedprocedure verband houdende budget vormt een bindende beperking in die zin dat niet alle deelnemers steun kunnen krijgen en wordt toegekend op grond van de oorspronkelijke offerte van de gegadigde, waardoor verdere onderhandelingen worden uitgesloten.

Artikel 42 Exploitatiesteun ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen

  • 1.

    Exploitatiesteun ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De steun wordt toegekend volgens een concurrerende biedprocedure op grond van duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria, die open staat voor alle producenten die elektriciteit produceren uit hernieuwbare energiebronnen zonder enige discriminatie.

  • 3.

    De biedprocedure kan tot specifieke technologieën worden beperkt wanneer een voor alle producenten open staande procedure een suboptimaal resultaat zou opleveren, hetgeen niet kan worden verholpen door de vormgeving van de procedure met name gelet op:

    • i)

      het potentieel op langere termijn van een bepaalde nieuwe en innoverende technologie, of

    • ii)

      de noodzaak om diversificatie tot stand te brengen, of

    • iii)

      netwerkrestricties en netwerkstabiliteit, of

    • iv)

      systeem(integratie)kosten, of

    • v)

      de noodzaak om door steun voor biomassa veroorzaakte verstoringen op de grondstoffenmarkten te voorkomen.

  • Lidstaten voeren een nadere beoordeling uit van de toepasselijkheid van die voorwaarden en doen de Commissie daarvan verslag overeenkomstig de in artikel 11, onder a), beschreven concrete voorwaarden.

  • 4.

    De steun aan nieuwe en innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die is gebaseerd op duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria en die ten minste voor één van dit soort technologieën open staat. Dit soort steun wordt toegekend voor ten hoogste 5 % van het totale geplande nieuwe elektrische vermogen uit hernieuwbare energiebronnen per jaar.

  • 5.

    Steun wordt toegekend als opslag bovenop de marktprijs waartegen de producenten hun elektriciteit rechtstreeks op de markt afzetten.

  • 6.

    Begunstigden van steun zijn aan standaardbalanceringstaken onderworpen. Begunstigden mogen hun balanceringstaken uitbesteden aan andere, namens hen optredende ondernemingen (zoals aggregatoren).

  • 7.

    Er wordt geen steun toegekend wanneer prijzen negatief zijn.

  • 8.

    Steun mag zonder een concurrerende biedprocedure zoals beschreven in lid 2 worden toegekend ten behoeve van installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen van minder dan 1 MW voor de productie van elektriciteit uit alle hernieuwbare energiebronnen met uitzondering van windenergie — waarvoor, zonder een concurrerende biedprocedure zoals beschreven in lid 2, steun mag worden toegekend aan installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen van minder dan 6 MW of voor installaties met minder dan 6 productie-eenheden. Onverminderd lid 9 worden, wanneer steun wordt toegekend zonder een concurrerende biedprocedure, de voorwaarden van de leden 5, 6 en 7 in acht genomen. Bovendien zijn, wanneer steun wordt toegekend zonder een concurrerende biedprocedure, de voorwaarden van artikel 43, de leden 5, 6 en 7, van toepassing.

  • 9.

    De in de leden 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden gelden niet voor exploitatiesteun ten behoeve van installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen van minder dan 500 kW voor de productie van elektriciteit uit alle hernieuwbare energiebronnen met uitzondering van windenergie — waarvoor deze voorwaarden niet gelden voor exploitatiesteun toegekend aan installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen van minder dan 3 MW of voor installaties met minder dan 3 productie-eenheden.

  • 10.

    Voor het berekenen van het in de leden 8 en 9 bedoelde maximale vermogen worden installaties met een gemeenschappelijk aansluitpunt op het elektriciteitsnet beschouwd als één installatie.

  • 11.

    De steun wordt alleen toegekend totdat de installatie die de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen produceert, volledig is afgeschreven volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen. Alle vroeger ontvangen investeringssteun wordt in mindering gebracht op de exploitatiesteun.

Artikel 43 Exploitatiesteun ter bevordering van in kleinschalige installaties uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie

  • 1.

    Exploitatiesteun ter bevordering van in kleinschalige installaties uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    Steun wordt alleen verleend voor installaties met een geïnstalleerd vermogen van minder dan 500 kW voor de productie van energie uit alle hernieuwbare energiebronnen met uitzondering van windenergie — waarvoor steun mag worden toegekend aan installaties met een geïnstalleerd vermogen van minder dan 3 MW of voor installaties met minder dan 3 productie-eenheden — en voor biobrandstoffen — waarvoor steun mag worden toegekend aan installaties met een geïnstalleerde capaciteit van minder dan 50 000 ton per jaar. Voor het berekenen van dat maximale vermogen en die maximumcapaciteit worden kleinschalige installaties met een gemeenschappelijk aansluitpunt op het elektriciteitsnet beschouwd als één installatie.

  • 3.

    Steun wordt alleen verleend voor installaties die duurzame biobrandstoffen produceren niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen. Evenwel is exploitatiesteun voor installaties die biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen produceren en die vóór 31 december 2013 in bedrijf zijn gekomen en nog niet volledig zijn afgeschreven, vrijgesteld op grond van dit artikel, maar uiterlijk tot 2020.

  • 4.

    Voor biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt, wordt geen steun toegekend.

  • 5.

    De steun per energie-eenheid bedraagt niet meer dan het verschil tussen de totale levelized costs van de productie van energie (LCOE) uit de betrokken hernieuwbare energiebron en het markttarief van de betrokken vorm van energie. Deze levelized costs worden regelmatig geactualiseerd, ten minste eenmaal per jaar.

  • 6.

    Het maximale rendementspercentage dat bij de berekening van de levelized costs wordt gebruikt, bedraagt niet meer dan de betrokken swaprente met een opslag van 100 basispunten. De betrokken swaprente is de swaprente voor de munteenheid waarin de steun wordt toegekend, voor een looptijd die de afschrijvingstermijn voor de gesteunde installaties weergeeft.

  • 7.

    De steun wordt alleen toegekend totdat de installatie volledig is afgeschreven volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen. Alle voor een installatie toegekende investeringssteun wordt in mindering gebracht op de exploitatiesteun.

Artikel 44 Steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen krachtens Richtlijn 2003/96/EG

  • 1.

    Steunregelingen in de vorm van kortingen op milieubelastingen die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (57), zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De begunstigden van de belastingkorting worden geselecteerd op basis van transparante en objectieve criteria en betalen ten minste het desbetreffende, bij Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveau.

  • 3.

    Regelingen voor steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen zijn gebaseerd op een verlaging van het toepasselijke percentage van de milieubelasting of op de betaling van een vast compensatiebedrag (belastingteruggave), of op een combinatie van deze beide mechanismen.

  • 4.

    Voor biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt, wordt geen steun toegekend.

Artikel 45 Investeringssteun voor de sanering van verontreinigde terreinen

  • 1.

    Investeringssteun ten behoeve van ondernemingen die milieuschade herstellen door verontreinigde terreinen te saneren, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De investering resulteert in het herstel van de milieuschade, met inbegrip van de aantasting van de kwaliteit van de bodem of van het oppervlakte- of grondwater.

  • 3.

    Wanneer de volgens het in elke lidstaat toepasselijke recht voor de milieuschade aansprakelijke rechtspersoon of natuurlijke persoon, onverminderd de vaststelling van Unievoorschriften ter zake — met name Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (58), gewijzigd bij Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën (59), Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (60), en Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (61) -, kan worden geïdentificeerd, moet die persoon de sanering financieren overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt”, en wordt geen staatssteun toegekend. Wanneer de volgens het toepasselijke recht aansprakelijke persoon niet kan worden geïdentificeerd of niet kan worden verplicht de kosten te dragen, kan de voor de bodemsanering of grondreiniging verantwoordelijke persoon staatssteun ontvangen.

  • 4.

    De voor steun in aanmerking komende kosten zijn de bij de bodemsanering gemaakte kosten, verminderd met de waardestijging van het terrein. Alle uitgaven die een onderneming voor de sanering van haar terrein doet, kunnen, ongeacht of zij deze uitgaven als vaste activa op haar balans opvoert, worden beschouwd als in aanmerking komende investeringen in het geval van de sanering van vervuilde terreinen.

  • 5.

    Taxaties van de waardestijging van het terrein als gevolg van de sanering worden door een onafhankelijke deskundige uitgevoerd.

  • 6.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 46 Investeringssteun voor energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling

  • 1.

    Investeringssteun voor het installeren van een systeem voor energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De in aanmerking komende kosten voor de productielocatie zijn de bijkomende kosten die, in vergelijking met een conventionele productielocatie, nodig zijn voor de bouw, uitbreiding en renovatie van één of meer productie-eenheden om deze als een energie-efficiënt stadsverwarmings- of stadskoelingssysteem te kunnen exploiteren. De investering maakt integrerend deel uit van het energie-efficiënte stadsverwarmings- of stadskoelingssysteem.

  • 3.

    De steunintensiteit voor de productielocatie bedraagt ten hoogste 45 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

  • 4.

    De steunintensiteit voor de productielocatie kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

  • 5.

    De in aanmerking komende kosten van het distributienetwerk zijn de investeringskosten.

  • 6.

    Het bedrag van de steun voor het distributienetwerk is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf hetzij via een terugvorderingsmechanisme.

Artikel 47 Investeringssteun ten behoeve van recycling en hergebruik van afval

  • 1.

    Investeringssteun ten behoeve van recycling en hergebruik van afval is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De investeringssteun wordt toegekend voor de recycling en het hergebruik van door andere ondernemingen geproduceerd afval.

  • 3.

    Het gerecycleerde of hergebruikte materiaal zou anders bij het afval belanden of op een minder milieuvriendelijke wijze worden verwerkt. Steun voor nuttige toepassing van afvalstoffen niet zijnde recycling geniet geen groepsvrijstelling op grond van dit artikel.

  • 4.

    De steun bevrijdt vervuilers niet indirect van lasten die zij volgens het Unierecht moeten dragen, of van lasten die als normale ondernemingskosten dienen te worden beschouwd.

  • 5.

    De investering doet niet uitsluitend de vraag naar het te recycleren materiaal toenemen zonder dat de inzameling van dat materiaal toeneemt.

  • 6.

    De investering gaat verder dan de huidige stand van de techniek.

  • 7.

    De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn voor het uitvoeren van een investering die tot betere of efficiëntere recycling- of hergebruiksactiviteiten leidt, vergeleken met een conventioneel proces van hergebruik en recycling met dezelfde capaciteit die zonder de steun zou zijn gebouwd.

  • 8.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 35 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

  • 9.

    De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

  • 10.

    Steun ten behoeve van investeringen met betrekking tot recycling en hergebruik van het eigen afval van de begunstigde onderneming is op grond van dit artikel niet van de verplichting tot aanmelding vrijgesteld.

Artikel 48 Investeringssteun voor energie-infrastructuur

  • 1.

    Investeringssteun voor de bouw of het upgraden van energie-infrastructuur is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    Steun wordt toegekend voor energie-infrastructuur in steungebieden.

  • 3.

    De energie-infrastructuur is onderworpen aan volledige tarief- en toegangsregulering overeenkomstig wetgeving inzake de interne energiemarkt.

  • 4.

    De in aanmerking komende kosten zijn de investeringskosten.

  • 5.

    Het steunbedrag is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf hetzij via een terugvorderingsmechanisme.

  • 6.

    Steun voor investeringen in projecten voor elektriciteits- en gasopslag en in olie-infrastructuur is op grond van dit artikel niet van de verplichting tot aanmelding vrijgesteld.

Artikel 49 Steun ten behoeve van milieustudies

  • 1.

    Steun ten behoeve van studies, met inbegrip van energieaudits, die rechtstreeks verband houden met de in dit deel bedoelde investeringen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de in lid 1 bedoelde studies.

  • 3.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

  • 4.

    De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd bij studies voor rekening van kleine ondernemingen en met 10 procentpunten bij studies voor rekening van middelgrote ondernemingen.

  • 5.

    Aan grote ondernemingen wordt geen steun toegekend voor energieaudits die worden uitgevoerd op grond van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2012/27/EU, tenzij de energieaudit bovenop de op grond van die richtlijn verplichte energieaudit komt.

DEEL 13

Steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen

Artikel 56Investeringssteun voor lokale infrastructuurvoorzieningen

  • 1.

    Financiering voor de bouw of het upgraden van lokale infrastructuurvoorzieningen waar het om infrastructuur gaat die op het lokale niveau bijdraagt tot het verbeteren van het ondernemings- en consumentenklimaat en het moderniseren en ontwikkelen van de industriële basis, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op steun voor infrastructuurvoorzieningen die onder andere delen van hoofdstuk III van deze verordening vallen, met uitzondering van Deel 1 — Regionale steun. Dit artikel is evenmin van toepassing op luchthaveninfrastructuur en haveninfrastructuur.

  • 3.

    Dit soort infrastructuurvoorzieningen worden aan belangstellende partijen op open, transparante en niet-discriminerende basis beschikbaar gesteld. De prijs die voor het gebruik of de verkoop van de infrastructuur wordt berekend, stemt overeen met een marktprijs.

  • 4.

    Iedere concessie of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de infrastructuur te exploiteren, vindt op open, transparante en niet-discriminerende basis plaats, rekening houdende met de geldende aanbestedingsregels.

  • 5.

    De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de investeringen in materiële en immateriële activa.

  • 6.

    Het steunbedrag is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme.

  • 7.

    Specifieke infrastructuur is op grond van dit artikel niet vrijgesteld.