Regeling vervallen per 12-04-2010

Algemene Plaatselijke Verordening

Geldend van 01-02-2009 t/m 11-04-2010

Intitulé

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

Hoofdstuk 1 [vervallen]

Hoofdstuk 2 [vervallen]

Hoofdstuk 3 [vervallen]

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 [vervallen]

Afdeling 2 [vervallen]

Afdeling 3 [vervallen]

Afdeling 4 [vervallen]

Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.

houtopstand:

hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

b.

hakhout:

een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

c.

dunning:

velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

d.

bebouwde kom:

de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

e.

iepziekte:

de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

f.

iepespintkever:

het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.), Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.5.2 Kapverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

    • b.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • f.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die

      • -

        ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are

      • -

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

    • g.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.5.6;

    • h.

      houtopstand die moet worden geveld in verband met acuut gevaar voor personen en/of goederen, mits vooraf door of namens het college toestemming is verleend.

Artikel 4.5.3 Aanvraag vergunning

  • 1. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Wanneer door of namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan het college een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.5.3a Weigeringsgronden (z)

De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f.

    de waarde voor de overlevingskansen van de houtopstand;

  • g.

    de recreatieve waarde van de houtopstand;

  • h.

    het ontbreken van enig belang bij de vergunningaanvraag.

Artikel 4.5.3b Beslistermijnen (z)

In afwijking van artikel 1.2 kan de aanvraag om een vergunning worden aangehouden indien deze aanvraag verband houdt met de realisatie van een bouwplan of enig ander werk en voor dit bouwplan of werk nog geen vergunning is verleend.

Artikel 4.5.4 Standaardvoorschrift aan kapvergunning (z)

  • 1. Een vergunning wordt verleend onder de voorwaarde dat van de vergunning feitelijk geen gebruik kan worden gemaakt tot het moment dat de bezwaartermijn voor derden is verlopen zonder dat bezwaar is ingediend, dan wel totdat op een door derden ingediend bezwaarschrift is beslist.

  • 2. De in lid 1 genoemde voorwaarde wordt niet aan de vergunning verbonden in geval van grote gevaarzetting of een ander spoedeisend belang.

Artikel 4.5.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften (z)

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren:

    • a.

      het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant;

    • b.

      het voorschrift dat van de vergunning feitelijk geen gebruik mag worden gemaakt totdat op een met de kapvergunning samenhangende aanvraag voor een bouwvergunning of enig ander werk positief is beslist;

    • c.

      het voorschrift dat de kapvergunning van rechtswege vervalt indien niet binnen twee jaren van de vergunning gebruik is gemaakt.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid onder a gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting niet geslaagde beplanting moet worden vervangen en op welke wijze dit dient te geschieden.

Artikel 4.5.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting niet geslaagde beplanting moet worden vervangen en op welke wijze dit dient te geschieden.

  • 3. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.5.7 Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.5.2, artikel 4.5.5 of artikel 4.5.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4.5.8 Bestrijding iepziekte en andere ziekten (z)

  • 1. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    • a.

      Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

    • b.

      Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

    • c.

      Het college kan ontheffing verlenen van het onder a van dit lid gestelde verbod.

  • 3. Onverminderd het in de leden 1 en 2 van dit artikel bepaalde, het bepaalde bij of krachtens de Plantenziektenwet en het bepaalde in artikel 4.5.6 kan aan degene die krachtens zakelijk of persoonlijk recht of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is te beschikken over een houtopstand, waarop artikel 4.5.2 van toepassing is en welke houtopstand door het college is aangewezen als ziek en naar hun oordeel gevaar oplevert voor de verspreiding van die ziekte, door het college de verplichting worden opgelegd die houtopstand te vellen of op een andere door het college te bepalen wijze te behandelen, een en ander overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen en binnen een door hen te bepalen termijn.

Afdeling 6 [vervallen]

Afdeling 7 [vervallen]

Hoofdstuk 5 [vervallen]

Ondertekening

voorzitter

w.g.

J. Bruinsma-Kleijwegt

secretaris

w.g.

drs J.C. de Wildt