Inspraakverordening Zaanstad 2006

Geldend van 30-09-2006 t/m heden

Intitulé

Inspraakverordening Zaanstad 2006

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a.

inspraak:

het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid;

b.

inspraakprocedure:

de wijze waarop de onder a. bedoelde inspraak ingevolge het bij of krachtens deze verordening bepaalde gestalte wordt gegeven;

c.

beleidsvoornemen:

het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

Inspraak is in beginsel mogelijk op alle terreinen van gemeentelijk bestuur. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.

Geen inspraak wordt verleend:

ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van eerder vastgesteld beleid;

indien inspraak bij of krachtens de wet is uitgesloten;

indien sprake is van uitvoering van regelingen van hogere overheden waarbij van enige beleidsvrijheid geen sprake is;

indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

Artikel 4 Inspraakprocedure

Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen.

Het bestuursorgaan kan de inspraakprocedure wijzigen in spoedeisende gevallen en in overige gevallen waarin de vaststelling van het beleidsvoornemen dat vereist. Hij maakt het voornemen hiertoe terstond bekend op een in de gemeente gebruikelijke wijze.

Artikel 5 Eindverslag

  • 1. Ter afronding van de inspraakprocedure maakt het bestuursorgaan een eindverslag.

    Het eindverslag bevat een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraakprocedure over het aan inspraak onderhevige beleidsvoornemen naar voren zijn gebracht. Het eindverslag bevat tevens de vermelding of en in hoeverre de resultaten van de inspraakprocedure aanleiding zijn om het beleidsvoornemen bij te stellen.

    Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar.

    De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag.

Artikel 6 Intrekking oude verordening

De inspraakverordening, vastgesteld door de raad op 21 september 2000, wordt ingetrokken.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van bekendmaking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Inspraakverordening Zaanstad 2006.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 21 september 2006

Voorzitter
Griffier

Toelichting Inspraakverordening 2006

Algemeen.

Sinds 1 januari 1994 is in artikel 150 van de Gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. De gemeenteraad van Zaanstad heeft op grond hiervan een Inspraakverordening op 24 maart 1994 vastgesteld, die gewijzigd is bij besluit van 21 september 2000. Inmiddels is opnieuw een aanpassing van de inspraakverordening noodzakelijk. Zo is op nationaal niveau een aantal wetten aangepast vanwege de dualisering van het gemeentebestuur en is het klachtrecht in de Algemene wet bestuursrecht (hoofdstuk 9 Awb) opgenomen. Voorts is in verschillende andere wetten de inspraakverplichting opgenomen, zodat deze niet meer in de inspraakverordening hoeft te worden geregeld.

Op 1 juli 2005 is de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (verder: uov) in werking getreden. Hiermee is afdeling 3.4 van de Awb grondig herzien en wordt artikel 150 van de Gemeentewet gewijzigd. Artikel 150 van de Gemeentewet wordt een jaar na inwerkingtreding van de uov aangepast, de aanpassing van de Inspraakverordening loopt hierop vooruit maar staat hieraan niet in de weg.

Voor wat betreft de voorbereiding van ruimtelijke plannen of de herziening daarvan, dan wel bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (verder: WRO), was inspraak op grond van artikel 6a WRO verplicht. In het kader van de deregulering is dit artikel vervallen. Op grond van dit artikel was bij deze voornemens de inspraak via de Inspraakverordening geregeld, deze vervalt dan ook bij de Inspraakverordening 2006.

De Inspraakverordening 2006 is dan ook ten opzichte van de hiervoor geldende verordeningen versoberd.

Een regeling zoals in de oude verordening over beklagrecht is vervallen. Dit is nu geregeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikelsgewijs.

Artikel 1 begripsomschrijvingen.

Bestuursorgaan en het college zijn niet (meer) gedefinieerd. De definities van de Awb zijn van toepassing en behoeven geen herhaling.

Inspraak: Hier is de voorheen gekozen omschrijving: “in de gemeente werkzame of een belang hebbende natuurlijke personen, rechtspersonen en groeperingen”, gewijzigd in “belanghebbenden” om aansluiting te krijgen met het belanghebbendenbegrip uit de Awb.

Bij het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden zal het bestuursorgaan een actieve houding aannemen. De potentiële insprekers zullen, net als voorheen, actief worden benaderd op de voor de gemeente gebruikelijke manieren.

Artikel 2 Object van de inspraak.

In de Inspraakverordening 2000 was de inspraak in het kader van de Wet stedelijke vernieuwing opgenomen. Dit wordt bij deze verordening geschrapt, deze inspraak is nu namelijk in de Wet stedelijke vernieuwing in artikel 7, derde lid, opgenomen.

Om dezelfde reden (regeling in de specifieke wetgeving) is ook specifiek welzijn niet meer in de Inspraakverordening opgenomen.

In de specifieke wetgeving over deze onderwerpen is de inspraak volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geregeld.

Voorts was in de Inspraakverordening 2000 de inspraak met betrekking tot de bodemsanering opgenomen. Deze inspraak is nu geregeld in de Bodemsaneringsverordening.

Bij beleidsplannen waarvoor in de specifieke wetgeving niets is geregeld kan het bestuursorgaan bepalen dat inspraak wordt verleend.

De inspraak over de totstandbrenging van ruimtelijke plannen en vrijstellingsbesluiten is uitputtend geregeld in de op deze beslissingen van toepassing verklaarde uov. Gelet op de uitgangspunten van de uov ligt het niet in de rede in aanvulling hierop te voorzien in een tweede, daaraan voorafgaande wettelijke inspraakvoorziening.

Gelet op de uov immers geldt voor een ieder bij ruimtelijke plannen de mogelijkheid voor het inbrengen van zienswijzen over het ontwerpplan. Zienswijzen behoeven niet noodzakelijkerwijs bezwaren te zijn. Met de indiening van zienswijzen kunnen bezwaren of bedenkingen tegen het ontwerp worden aangevoerd, maar kunnen ook ideeën ter verbetering worden aangedragen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel uov is dan ook uitdrukkelijk gesteld dat deze voorbereidingsprocedure een inspraakkarakter heeft.

Tijdswinst van enige maanden is te behalen door de inspraak bij ruimtelijke plannen op grond van de uov ook werkelijk een inspraakkarakter te geven, en niet daaraan voorafgaand ook nog aparte inspraak te organiseren. Bij vrijstellingsprocedures op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO is een tijdswinst van minimaal enige weken reëel, zonder dat aan het principe van inspraak wordt getornd.

De huidige praktijk is dat er insprekers zijn die de overtuiging hebben dat ze, na het geven van een (inspraak)reactie op grond van de verordening, niet ook nog zienswijzen hoeven in te dienen. Dit hebben ze immers al gedaan? Hiermee wordt het recht op beroep verspeeld; het indienen van zienswijzen is voor het instellen van beroep een constitutief vereiste.

Het is algemene bestuurspraktijk om de in het derde lid vermelde onderwerpen uit te sluiten van inspraak. In een aantal van de hier genoemde gevallen kan inspraak niet tot een verandering van het voornemen leiden (genoemd onder b en c), in de andere gevallen is dat uit een oogpunt van belangenafweging niet wenselijk.

Ten aanzien van de in het derde lid, onder e, genoemde belangenafweging met betrekking tot kwetsbare groepen, blijft immer het uitgangspunt dat inspraak wordt geboden. Het bestuursorgaan zal alleen terugvallen op dit artikel als er zwaarwegende argumenten zijn op basis waarvan inspraak niet zal worden geboden.

Artikel 3 Subjecten inspraak.

Hier is in het kader van uniformering van wet- en regelgeving de term uit de Awb overgenomen.

Het voorheen opgenomen artikel over de bekendmaking is geschrapt. Bekendmaking is geregeld in de Awb.

Artikel 4 Procedure

Als besloten wordt tot een aanpassing van een inspraakprocedure, dan kan het bestuursorgaan dat op grond van het tweede lid van dit artikel besluiten.

Ook kunnen een of meer standaardprocedures worden ontwikkeld die, wanneer nodig, kunnen worden ingezet.

Artikel 5 Eindverslag

Op grond van artikel 170, eerste lid, onder c, van de Gemeentewet ziet de burgemeester toe op de kwaliteit van procedures op het vlak van burgerparticipatie. Op grond van artikel 170, tweede lid, brengt de burgemeester jaarlijks een burgerjaarverslag uit (bij de jaarrekening) waarin hij rapporteert over zijn bevindingen over het eerste lid onder c. Deze verplichting is nu in deze inspraakverordening neergelegd.

Artikel 6 Intrekking oude verordening

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 8 Bekendmaken

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 9 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.