Regeling vervallen per 24-06-2008

Verordening, houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte en de wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad

Geldend van 01-04-2008 t/m 23-06-2008

Intitulé

HUISVESTINGSVERORDENING ZAANSTAD

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

besluit:

het Huisvestingsbesluit;

b.

economische binding:

het daaromtrent in artikel 2 van het besluit bepaalde;

c.

eigenaar:

het daaromtrent in artikel 1, tweede lid, van de wet bepaalde;

d.

fiatteringsgrens

het huursubsidiebedrag op grond van de Wet individuele huursubsidie, waarvan de overschrijding door het college alleen kan worden gefiatteerd, indien de betrokken woningzoekende gezien zijn economische en persoonlijke omstandigheden niet het genot kan krijgen of behouden van hem beter passende woonruimte;

e.

gemeente:

de gemeente Zaanstad;

f.

huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

g.

huisvestingsver-gunning:

de vergunning, bedoeld in artikel 7 van de wet;

h.

huurprijs:

het daaromtrent in artikel 1, eerste lid, sub f van de wet bepaalde;

i.

huurprijsgrens

het daaromtrent in artikel 6, derde lid, van de wet bepaalde;

j

huurwoning:

een woonruimte waarvoor de gebruiker een vergoeding verschuldigd is aan de zakelijk gerechtigde of ten aanzien waarvan de gebruiker een huurovereenkomst is aangegaan;

k.

ingezetene:

degene die 2 jaar in het persoonsregister van een inliggende gemeente is opgenomen;

l.

inkomen:

het daaromtrent in artikel 7, juncto artikel 8, derde lid van het besluit bepaalde;

m.

inliggende gemeente:

een inliggende gemeente van het WGR-gebied Amsterdam

n.

inwoning:

het bewonen van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

o.

koopprijs:

het daaromtrent in artikel 1, eerste lid, sub g van de wet bepaalde;

p.

koopprijsgrens:

het daaromtrent in artikel 6, derde lid, van de wet bepaalde;

q.

koopwoning:

een woonruimte, waarvan de gebruiker blijkens het kadaster tevens eigenaar is of waarvan de gebruiker tevens lid is van een coöperatieve vereniging die blijkens het kadaster staat ingeschreven of waarvan de gebruiker op deugdelijke wijze kan aantonen, dat hij als eigenaar moet worden beschouwd;

r.

maatschappelijke-binding:

het daaromtrent in artikel 2 van het besluit bepaalde;

s.

onttrekkingsver-gunning:

de vergunning als bedoeld in artikel 30 van de wet;

t.

onzelfstandige woonruimte:

woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

u

regio:

het grondgebied van de inliggende gemeenten van het WGR-gebied Amsterdam;

v.

standplaats:

[vervallen];

w.

verblijfsgebied:

het daaromtrent in artikel 1, eerste lid, sub n van het Bouwbesluit bepaalde;

x.

wet:

de Huisvestingswet;

y

woningzoekende:

het huishouden dat in het register als bedoeld in artikel 2.2.1 is ingeschreven;

z

woningzoekende-punten:

de punten als bedoeld in artikel 2.5.3 van deze verordening.

aa.

woonruimte:

het daaromtrent in artikel 1, eerste lid, sub b van de wet bepaalde;

bb.

woonwagen:

[vervallen].

Hoofdstuk 2 VERDELING VAN WOONRUIMTE

Paragraaf 2.1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Huurprijs- en koopprijsgrens

Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op:

  • a.

    woonruimten met een huurprijs beneden € 295,00 per maand en

  • b.

    woonruimten met een koopprijs beneden de koopprijsgrens.

Artikel 2.1.2 Nadere afperking

Tenzij anders aangegeven is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op:

  • a.

    woonruimten, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet (inwoning, woonwagens, woonschepen en bejaardenoorden);

  • b.

    woonruimten, in eigendom van een eigenaar waarmee een overeenkomst is gesloten, als bedoeld in artikel 4.2;

  • c.

    koopwoningen, anders dan nieuwbouw.

Paragraaf 2.2 Inschrijving

Artikel 2.2.1 Register van woningzoekenden

  • 1. Het college draagt zorg voor het aanleggen en bijhouden van een register van woningzoekenden.

  • 2. In dit register worden op hun aanvraag als woningzoekenden ingeschreven:

    • a.

      de ingezetenen, die niet over een woning beschikken en de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt; onder ingezetenen als hier bedoeld worden mede verstaan zij die, deel uitmakend van het huishouden van hun ouders, minder dan twee jaar staan ingeschreven in de persoonsregisters van de inliggende gemeenten, indien aan die ouders een vergunning voor de ingebruikneming van de door hen bewoonde woonruimte is verleend of indien de ouders woonruimte bewonen, waarvoor het vereiste van een vergunning niet gold.

    • b.

      de ingezetenen, die zelfstandig woonruimte binnen de regio bewonen, doch wensen te verhuizen naar meer bij hun huishouden passende woonruimte of woonruimte, tekst Huisvestingsverordening, na met wijzigingen raad 18 december 2003, geldend vanaf 29 januari 2004 waarvan de woonlasten in een redelijke verhouding tot het inkomen van het huishouden staan;

    • c.

      de ingezetenen, die door activiteiten op het gebied van renovatie, stadsvernieuwing, door onbewoonbaarverklaring of sloop met dakloosheid worden bedreigd;

    • d.

      de ingezetenen, die in verband met de beëindiging van hun dienstverband een door hen bewoonde dienstwoning moeten verlaten of die een door hen bewoonde andere woonruimte ingevolge een rechterlijke uitspraak moeten verlaten;

    • e.

      de ingezetenen, die ten gevolge van een schriftelijke overeenkomst tot ontbinding van hun huishouden de door hen bewoonde woonruimte moeten verlaten; voor gehuwden wordt als zodanige overeenkomst aangemerkt de dagvaarding of het verzoekschrift tot echtscheiding c.q. scheiding van tafel en bed;

    • f.

      niet-ingezetenen van de regio, die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, indien zij economisch aan de regio zijn gebonden;

    • g.

      niet-ingezetenen van de regio, die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, indien zij een maatschappelijke binding hebben met de regio;

    • h.

      ingezetenen en niet-ingezetenen, niet genoemd onder a tot en met g, die in de positie verkeren als aangegeven in artikel 5, eerste lid van het besluit.

    Inschrijving vindt alleen plaats, indien de leden van het huishouden de Nederlandse nationaliteit bezitten of beschikken over een geldige verblijfstitel in Nederland.

Artikel 2.2.2 Aanvraag om inschrijving

  • 1. De aanvraag om als woningzoekende te worden ingeschreven in het vorige artikel bedoelde register wordt gericht aan het College van burgemeester en wethouders. De aanvrager dient daarbij gebruik te maken van een door of vanwege het college vast te stellen aanvraagformulier.

  • 2. Tenzij de woningzoekende reeds zelfstandig in de gemeente woont, dient hij bij de aanvraag een recent uittreksel uit het persoonsregister in te leveren.

Artikel 2.2.3 Bewijs van inschrijving

  • 1. Het college verstrekt aan de in het register ingeschreven woningzoekenden een bewijs van inschrijving, waarop tenminste de volgende gegevens worden vermeld:

    • a.

      naam, adres en woonplaats van de aanvrager;

    • b.

      geboortedatum van de aanvrager;

    • c.

      datum van inschrijving;

    • d.

      indien van toepassing, datum waarop de woningzoekende de door hem bewoonde zelfstandige woonruimte heeft betrokken.

  • 3. Het bewijs van inschrijving blijft, behoudens het in artikel 2.2.4 gestelde, 1 jaar geldig.

  • 4. De inschrijving in het register van woningzoekenden kan met een periode van 1 jaar verlengd worden, indien de woningzoekende uiterlijk binnen 2 maanden vóór het eindigen van de in het vorige lid bedoelde termijn daarom schriftelijk heeft verzocht. Het aantal verkregen woningzoekendepunten blijft bij verlenging gehandhaafd.

Artikel 2.2.4 Doorhaling van de inschrijving

  • 1. Het college haalt een inschrijving door, indien de woningzoekende:

    • a.

      is verhuisd zonder zijn nieuwe adres aan het college kenbaar te maken;

    • b.

      na de inschrijving zelfstandige woonruimte of andere zelfstandige woonruimte heeft betrokken;

    • c.

      niet meer aan de vereisten voor inschrijving voldoet;

    • d.

      daarom verzoekt;

    • e.

      viermaal een aanbieding van passende woonruimte heeft afgewezen.

  • 2. Het college stelt de woningzoekende in kennis van een doorhaling.

Paragraaf 2.3 Huisvestingsvergunning

Artikel 2.3.1 Vergunningvereiste

  • 1. Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte in gebruik te nemen voor bewoning.

  • 2. Het is verboden een woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt ook voor een standplaats voor een woonwagen.

Artikel 2.3.2 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

  • 1. De aanvraag van een huisvestingsvergunning wordt ingediend bij het College van burgemeester en wethouders.

  • 2. Het college neemt de aanvraag alleen in behandeling indien de aanvrager aannemelijk maakt, dat hij de woonruimte daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen, een en ander met uitzondering van de gevallen, genoemd in artikel 23, lid 3, van de wet (medehuurderschap).

Artikel 2.3.3 Criteria voor vergunningverlening

  • 1. Het college verleent de huisvestingsvergunning, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      het huishouden dat de vergunning aanvraagt staat ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 2.2.1 of voldoet aan de eisen die voor die inschrijving gelden;

    • b.

      de woonruimte wordt met toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.4 passend geacht voor het huishouden dat de vergunning aanvraagt;

    • c.

      er is voor de woonruimte niet een ander huishouden ingeschreven in het in artikel 2.2.1 bedoelde register, dat gegadigde is voor de woonruimte en dat met toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.5 eerder in aanmerking komt. Deze voorwaarde is alleen van toepassing, indien de woonruimte niet door de eigenaar ervan betrokken wordt.

  • 2. Het in het vorige lid, sub c, bepaalde blijft buiten toepassing, indien zich een situatie voordoet als aangegeven in artikel 9 van het besluit (medehuurderschap en voorgenomen woningruil).

  • 3. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde kan de vergunning eveneens verleend worden, indien de woonruimte met toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.4 passender geacht wordt voor het huishouden dat de vergunning aanvraagt, dan de woonruimte die het huishouden verlaat.

Artikel 2.3.4 Bijzondere bepalingen voor nieuwe woonruimte

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.3 kan het college in de gevallen en tot de aantallen, genoemd in het tweede lid, vergunning verlenen aan woningzoekenden die:

    • a.

      ingezetene zijn van de gemeente;

    • b.

      economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de gemeente;

    • c.

      op grond van het bepaalde in artikel 2.2.1, tweede lid, sub h, staan ingeschreven als woningzoekende in de gemeente.

  • 2. Het college is bevoegd toepassing te geven aan het bepaalde in het eerste lid, indien de woonruimte is een nieuwe huur- of koopwoning en wel tot een maximum van:

    • a.

      vijftig woonruimten, indien het totaal van de nieuwe woningen in dat jaar tweehonderd vijftig of minder bedraagt.

    • b.

      twintig procent van de woonruimten, indien het totaal van de nieuwe woningen in dat jaar meer dan tweehonderd vijftig bedraagt.

Artikel 2.3.5 Intrekking

Het college kan een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    de vergunninghouder de erin vermelde woonruimte niet binnen de door het college bij de verlening van de vergunning gestelde termijn in gebruik heeft genomen;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren

.

Paragraaf 2.4 Passendheid

Artikel 2.4.1 Verhouding inkomen - huurprijs of koopprijs

  • 1. Het inkomen van het huishouden moet in een redelijke verhouding staan tot de huurprijs of, indien de woonruimte een nieuwbouwwoning betreft, de koopprijs.

  • 2. Bij de toepassing van het gestelde in het eerste lid hanteert het college voor de bepaling van de verhouding tussen de huurprijs en het daarbij ten hoogste toegestane inkomen de bij deze verordening behorende tabel I.

  • 3. Indien voor een woonruimte met een huurprijs van minder dan € 272,27 per maand geen gegadigde met een inkomen overeenkomstig de in het vorige lid weergegeven tabel bij het college bekend is, wordt de woonruimte ook passend geacht voor een gegadigde met een inkomen dat het in de tabel genoemde inkomen het minst overschrijdt.

  • 4. Voor de bepaling van het inkomen dat in de in het tweede lid bedoelde tabel wordt toegepast hanteert het college de volgende nadere uitvoeringsregels:

    • a.

      als inkomen wordt gehanteerd het netto inkomen, herleid tot een belastbaar jaarinkomen volgens de rekenmethode zoals die bij de toepassing van de Wet individuele huursubsidie wordt gehanteerd; indien een (toekomstig) huishouden meer dan één inkomen geniet, wordt het inkomen bepaald door het hoogste inkomen te vermeerderen met 50 % van het inkomen van de partner; het inkomen van de tot het huishouden behorende kinderen wordt niet meegerekend.

    • b.

      indien de aanvrager kan aantonen dat het inkomen sinds de vaststelling van het laatst bekende inkomen is verminderd of spoedig zal verminderen (bij voorbeeld in verband met pensionering of VUT), geldt in afwijking van het in sub a gestelde dat lagere inkomen.

  • 5. Indien de woonruimte een koopwoning is, is een redelijke verhouding als bedoeld in het eerste lid aanwezig, indien het huishouden in aanmerking komt voor geldelijke steun als bedoeld in artikel 6, derde lid, aanhef en sub a, van de wet.

Artikel 2.4.2 Bezettingsnorm

  • 1. De omvang van het huishouden moet passen bij de grootte van de woonruimte.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid hanteert het college voor de bepaling van de verhouding tussen het aantal leden van het huishouden en het daarbij ten hoogste toegestane aantal kamers van de woonruimte de bij deze verordening behorende tabel II.

Paragraaf 2.5 Bepaling volgorde en toekenning voorrang 2 [vervallen]

Artikel 2.5.1 Voorrang [vervallen]

Artikel 2.5.2 Aanvragen van een verklaring [vervallen]

Artikel 2.5.3 Bepaling volgorde van toewijzing [vervallen]

Artikel 2.5.4 Wijziging en intrekking [vervallen]

Paragraaf 2.6 Afwijkende bepalingen voor bijzondere woonvormen [vervallen]

Artikel 2.6.1 [vervallen]

Artikel 2.6.2 [vervallen]

Hoofdstuk 3 WIJZIGING VAN DE SAMENSTELLING VAN DE WOONRUIMTEVOORRAAD

Paragraaf 3.1 Onttrekking en omzetting

Artikel 3.1.1 Werkingsgebied

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op alle woonruimte.

Artikel 3.1.2 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder onttrekkingsvergunning een woonruimte:

  • a.

    geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Onder het onttrekken aan de bestemming tot bewoning wordt in deze verordening verstaan het slopen of het gebruiken voor een ander doel dan permanente bewoning door een huishouden;

  • b.

    van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.

Artikel 3.1.3 Aanvragen van een onttrekkingsvergunning

  • 1. De aanvraag van een onttrekkingsvergunning wordt ingediend bij het college en gaat vergezeld van de volgende informatie en bewijsstukken:

    • a.

      naam en adres van de eigenaar;

    • b.

      gegevens over de huidige situatie:

      • -

        huur- of koopprijs

      • -

        aantal kamers

      • -

        woonoppervlak

      • -

        woonlaag

      • -

        staat van onderhoud;

    • c.

      gegevens over de beoogde situatie:

      • -

        bestemming

      • -

        bouwtekening/bouwvergunning

      • -

        compensatievoorstel.

  • 2. Het college kan bij de beoordeling van aanvragen tot onttrekking ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf advies inwinnen bij de Kamer van Koophandel.

  • 3. Op of bij de onttrekkingsvergunning vermeldt het college de volgende informatie:

    • a.

      de mededeling dat binnen een daarin te noemen termijn van de onttrekkingsvergunning gebruik gemaakt kan worden;

    • b.

      de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    • c.

      de opgelegde compensatie.

  • 4. Het college kan een vergunning verlenen voor tijdelijke onttrekking, indien de onttrekking voorziet in een tijdelijke behoefte.

Artikel 3.1.4 Criteria voor vergunningverlening

  • 1. Het college verleent de onttrekkingsvergunning, indien naar zijn oordeel het met de onttrekking of omzetting gediende belang groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op omzetting van woonruimte, één of meer van de betrokken woonruimten een huur- of koopprijs heeft beneden de huur- of koopprijsgrens en er, ongeacht de nieuwe huur- of koopprijs, naar het oordeel van het college voldoende compensatie als bedoeld in artikel 3.1.5 wordt geboden, wordt de onttrekkingsvergunning in ieder geval verleend, indien de omzetting een woonruimte oplevert met een huur- of koopprijs beneden de huur- of koopprijsgrens.

  • 3. Indien het college heeft vastgesteld dat zowel het belang van de aanvrager als het belang van de volkshuisvesting zwaar wegen, of dat het belang van de aanvrager niet opweegt tegen het belang van de volkshuisvesting, verlenen zij de onttrekkingsvergunning, indien voldoende compensatie als bedoeld in artikel 3.1.5 wordt geboden en overigens aan de door het College gestelde voorwaarden en voorschriften is voldaan.

Artikel 3.1.5 Compensatie

  • 1. Compensatie kan worden geboden door het toevoegen aan de woningvoorraad van andere, vervangende woonruimte, die naar het oordeel van het college gelijkwaardig is aan de te onttrekken woonruimte.

  • 2. Compensatie kan ook worden geboden door betaling van compensatiegeld. Daarbij gelden de volgende prijzen:

    • -

      in geval van onttrekking aan de woonbestemming: € 61,26 per m2 verblijfsgebied;

    • -

      in geval van omzetting van woonruimte: € 45,38 per m2 verblijfsgebied.

  • 3. Het fonds dat door deze compensatiegelden wordt gevormd kan uitsluitend binnen het kader van de Volkshuisvesting worden aangewend.

  • 4. Bij het als compensatie toevoegen van woonruimte, zoals bedoeld in het eerste lid, dient de aanvrager binnen vier weken na de verzenddatum van het desbetreffende besluit van het college een waarborgsom te betalen, die gelijk is aan het bedrag dat hij had moeten betalen, indien hij voor de in dat besluit gestelde financiële compensatievoorwaarde zou hebben gekozen.

  • 5. Het college kan beslissen tot gehele of gedeeltelijke vrijstelling van compensatie, waarbij het de volgende richtlijnen hanteert:

    • a.

      gehele vrijstelling wordt verleend, indien de woonruimte in verband met een stadsvernieuwingsplan moet worden gesloopt;

    • b.

      vrijstelling wordt verleend tot de helft van het verschuldigde bedrag, indien het gaat om woonruimte, gelegen op een industrieterrein of woonruimte, die om een andere reden moeilijk verhuurbaar is;

    • c.

      gehele of gedeeltelijke vrijstelling wordt verleend, indien de woonruimte niet voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet (Stbl. 1991, 439) gestelde eisen en het College van burgemeester en wethouders, gelet op de daarmee voor de eigenaar gepaard gaande kosten geen aanleiding ziet om een aanschrijving tot het treffen van voorzieningen of tot het aanbrengen van verbeteringen te doen uitgaan, een en ander voor zover de slechte toestand waarin de woonruimte verkeert, niet aan de eigenaar of anderszins rechthebbende op die woonruimte dan wel hun rechtsvoorgangers is toe te rekenen.

Artikel 3.1.6 Intrekking

Het college kan een onttrekkingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    niet binnen één jaar, nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot onttrekking of omzetting;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens, waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 3.1.7 Verzegeling

Indien sprake is van het gebruik van woonruimte zonder onttrekkingsvergunning anders dan voor permanente bewoning, kan het college de woonruimte verzegelen. Deze verzegeling wordt opgeheven op het moment dat de woonruimte in gebruik genomen wordt voor bewoning, of dat de woonruimte door verhuur of verkoop opnieuw voor bewoning wordt bestemd, of indien alsnog een onttrekkingsvergunning wordt verleend.

Hoofdstuk 4 VERDERE BEPALINGEN

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

  • 4. Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn.

  • 5. Het vorige lid is niet van toepassing op het bepaalde in artikel 2.5.1. tweede lid.

Artikel 4.2 Overeenkomsten

Het college kan met eigenaren overeenkomsten sluiten over het in gebruik geven van woonruimte, welke overeenkomsten voor het bezit van deze eigenaren in de plaats treden van hoofdstuk 2 van deze verordening. De overeenkomsten dienen een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte te bevorderen. De overeenkomsten worden ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd. De inhoud van de overeenkomsten wordt in ruime mate bekend gemaakt aan de inwoners van de gemeente en aan andere belanghebbenden.

Artikel 4.3 Handhaving

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

  • 2. Met de opsporing van de bij artikel 84 van de wet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de in artikel 75 van de wet aangewezen ambtenaren belast de in het eerste lid genoemde ambtenaren, voor zover zij door de minister van justitie daartoe zijn aangewezen.

  • 3. De in het eerste lid genoemde ambtenaren hebben de bevoegdheden als genoemd in artikel 76, 77 en 78 van de wet.

Artikel 4.4 Restbepaling

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het College van burgemeester en wethouders, waarbij het zich uitsluitend zal laten leiden door overwegingen betrekking hebbende op de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte.

Artikel 4.5 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening pleegt het college overleg met de in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet (Stbl. 1991, 439) toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling en de volkshuisvesting werkzaam zijn.

Artikel 4.6 Verslaglegging

  • 4. Toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet zijn verplicht jaarlijks aan de gemeenteraad verslag uit te brengen over de wijze waarop zij zorggedragen hebben voor de huisvesting.

  • 5. Het college kan aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze waarop het in het eerste lid genoemde verslag ingedeeld moet zijn.

Hoofdstuk 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Overgangsbepaling

  • 1. De vóór de inwerkingtreding van deze verordening gedane inschrijvingen van woningzoekenden worden geacht inschrijvingen te zijn als bedoeld in paragraaf 2.2 van deze verordening.

  • 2. Aanvragen tot inschrijving als woningzoekende of om verlening van een met een vergunning volgens deze verordening gelijkgestelde vergunning welke vóór of op de dag van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend worden behandeld volgens het voordien geldende recht, indien dit voor de betrokkene gunstiger is.

  • 3. Woningzoekenden van de gemeente, die als doorstromers andere woonruimte vragen, krijgen boven de punten, die zij op grond van artikel 2.5.3, vierde lid, sub b ontvangen, 15 punten per maand voor elke maand die zij in hun huidige woning wonen, te rekenen vanaf het tijdstip waarop zij de woning volgens het persoonsregister hebben betrokken tot 1 juli 1994.

Artikel 5.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Huisvestingsverordening Zaanstad 1994.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

  • 4. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1994.

  • 5. Op de datum van inwerkingtreding vervalt de Woonruimteverordening Zaanstad 1984.

Bijlage

Tabel I, behorende bij de Huisvestingsverordening Zaanstad 19943.

Peildatum 1 juli 1994

INKOMEN

HUURPRIJS

alleenst. < 65 jr

alleenst. > 65 jr

m.p.h.h. < 65.jr

m.p.h.h. > 65 jr

< € 272,27 per mnd

€ 15.882,31

€ 13.159,63

€ 20.873,89

€ 17.697,43

Behoort bij raadsbesluit d.d. 2 juni 1994.

Mij bekend,

de gemeentesecretaris,

w.g. drs. J.C. de Wildt

Tabel II, behorende bij de Huisvestingsverordening Zaanstad 19944

Maximum kamertal

Omvang huishouden

Huurprijs< € 272,27 per maand

Huurprijs tussen € 272,27en € 367,56 per maand

1 persoon

4

4

2 personen

4

4

3 personen

4

5

4 personen

5

6

5 personen

6

n.v.t.

> 5 personen

n.v.t.

n.v.t

Bij één-ouderhuishoudens telt het hoofd van het huishouden voor twee personen.

Behoort bij raadsbesluit d.d. 24 juni 1994

Mij bekend,

de gemeentesecretaris,

w.g. drs. J.C. de Wildt


Noot
3.

Tabel gewijzigd bij besluit van 14.3.1996

Noot
4

Tabel gewijzigd bij besluit van 14.3.1996