Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Zaanstad 2009

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Zaanstad 2009

Hoofdstuk 1Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Bijstandsnorm: De norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

    • b.

      Belanghebbende: De alleenstaande, de alleenstaande ouder en het gezin;

    • c.

      Gezinsnorm: De norm bedoeld in artikel 21 van de wet;

    • d.

      Inkomen: Het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor onderdeel b 'een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’;

      Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

    • e.

      Peildatum: De datum waarop in enig jaar het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat;

    • f.

      Referteperiode: Een onafgebroken periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • g.

      Wet: De Wet werk en bijstand (WWB);

    • h.

      WSF 2000: Wet Studiefinanciering 2000;

    • i.

      Wtos: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Voorwaarden en uitsluiting

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidtoeslag de belanghebbende, die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger was dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm.

  • 2. Er bestaat geen recht op langdurigheidstoeslag als de belanghebbende op de peildatum of tijdens de referteperiode een opleiding volgt of heeft gevolgd als bedoeld in de Wtos, dan wel een studie volgt of heeft gevolgd als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 3Sociaal Minimum

Het sociaal minimum bedraagt 110% van de bijstandsnorm.

Artikel 4Langdurig, laag inkomen

  • 1. Onder een langdurig, laag inkomen wordt verstaan een inkomen, dat:

    • a.

      gedurende de referteperiode per kalenderjaar niet meer bedroeg dan maximaal 110% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm per kalenderjaar;

    • b.

      als een deel van de referteperiode een gedeelte van een kalenderjaar betreft, mag het gemiddelde inkomen over deze periode niet meer bedragen dan maximaal 110% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm over die periode.

  • 2. Ten aanzien van perioden, waarin een belanghebbende is uitgesloten van het recht op bijstand, wordt een belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid geacht minimaal een inkomen te hebben ter hoogte van 100% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3. Ten aanzien van perioden, waarin bij gehuwden één echtgenoot is uitgesloten van het recht op bijstand, worden zij voor de toepassing van het eerste lid geacht minimaal een inkomen te hebben ter hoogte van 100% van de gezinsnorm.

Artikel 5Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden en een alleenstaande ouder € 545,00;

    • b.

      voor een alleenstaande € 382,00.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op de toeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6 Overgangsbepaling

  • 1.

    In afwijking op artikel 1 onder e wordt als overgangsregeling de referteperiode in 2012 gesteld op 48 maanden.

  • 2.

    Het eerste lid is alleen van toepassing op de belanghebbende, die in 2011 een langdurigheidstoeslag heeft ontvangen.

Artikel 7Onvoorziene gevallen

  • 1. Het college kan met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

  • 2 In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Zaanstad 2009

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 22 januari 2009
voorzittter,
raadsgriffier

Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

Voor zover in dit artikel niet anders geformuleerd, hebben de begrippen in deze verordening dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Wet Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Voorwaarden en uitsluiting

De langdurigheidstoeslag richt zich op personen, die langdurig een laag inkomen hebben en daardoor geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven

Studerenden hebben tijdelijk een laag inkomen. Zodra zij hun studie hebben afgerond worden zij in staat geacht zich een inkomen te verwerven dat uit komt boven het sociaal minimum. Zij worden daarom niet gerekend tot de doelgroep van deze regeling.

Artikel 3 Sociaal Minimum

Het Sociaal Minimum is gerelateerd aan het bijstandsminimum zoals dat voor belanghebbende geldt.

Artikel 4, Langdurig, laag inkomen

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan het sociaal minimum, gerekend over een periode van vijf jaar.

Nadat belanghebbenden vijf jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen, is er over het algemeen weinig reserveringsruimte over.

De methode van het kijken naar het gemiddelde loon maakt dat iemand, die wegens werkaanvaarding een korte periode een inkomen boven het sociaal minimum heeft gehad, niet zonder meer zijn recht op langdurigheidstoeslag kwijt is.

Een dergelijk gevolg zou namelijk een negatieve prikkel zijn bij het aanvaarden van (tijdelijk) werk. Dat geldt temeer als een belanghebbende geen of maar weinig zekerheid heeft over de duur van dit werk.

Het is echter niet de bedoeling dat een belanghebbende perioden waarin hij een inkomen boven de bijstandsnorm heeft kan middelen met perioden waarin hij vanwege de aanwezigheid van een uitsluitingsgrond, zoals bijvoorbeeld detentie, geen recht op bijstand had.

Dit geldt overeenkomstig voor gehuwden van wie één partner is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag. Daarom wordt in het derde lid bepaald dat dergelijke perioden voor het berekenen van het gemiddelde inkomen meetellen als perioden waarin tenminste 100% van de bijstandsnorm is ontvangen. Het woord “minimaal” in deze leden maakt, dat als er in bedoelde perioden in werkelijkheid meer inkomen dan de bijstandsnorm is geweest, dit hogere werkelijke inkomen moet meetellen.

Artikel 5 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de bijdragen, zoals die golden ten tijde van de regeling “Vergoeding duurzame gebruiksgoederen”.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij een gezin één van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de overige gezinsleden

Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB.

Als echter één van de gezinsleden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, heeft geen van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt de gezinsleden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allen, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6 Overgangsbepaling

Door inwerkingtreding van deze verordening wordt de referteperiode van drie jaar verlengd naar vijf jaar. Omdat hierdoor de belanghebbenden, die in 2011 wel aan de referte-eis voldeden (36 maanden), maar in 2012 niet (60 maanden), is een overgangsregeling getroffen.

Deze overgangsregeling voorziet erin, dat de belanghebbende, die in 2011 een langdurigheidstoeslag heeft ontvangen, ook in 2012 voor deze toeslag in aanmerking komt op grond van de voor hen van toepassing zijnde verkorte referteperiode van 48 maanden.

Uitdrukkelijk geldt voor deze overgangsbepaling, dat belanghebbende in 2011 een toeslag moet hebben ontvangen.