Regeling vervallen per 15-02-2017

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2011

Geldend van 15-03-2011 t/m 14-02-2017

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2011

Burgemeester en wethouders van de gemeente Z a l t b o m m e l ;

gelet op artikel 5 Wet maatschappelijke ondersteuning,

gelet op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2011

b e s l u i t e n:

vast te stellen het volgende:Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2011

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In het besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • b.

    Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2011.

  • c.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel.

  • d.

    Aanvrager: persoon met beperkingen of diens wettelijke vertegenwoordiger die bij het college een aanvraag indient voor het ontvangen van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming op grond van de verordening.

  • e.

    Persoon met beperkingen: een persoon - als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet - die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

  • f.

    Inkomen

    • 1.

      het verzamelinkomen of het belastbare loon van de aanvrager;

    • 2.

      het gezamenlijke verzamelinkomen of belastbare loon van de ouders of pleegouders van de persoon waarvoor een voorziening wordt aangevraagd indien deze persoon jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 2 van de wet;

    • 3.

      het gezamenlijke verzamelinkomen of belastbare loon van de aanvrager en zijn echtgenoot, indien de aanvrager een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 2 van de wet.

  • g.

    Eigen bijdrage in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura en persoonsgebonden budget betaald moet worden.

  • h.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening.

  • i.

    Forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt.

  • j.

    Gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt.

  • k.

    Normbedrag: een forfaitaire of een gemaximeerde vergoeding.

  • l.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van een persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

  • m.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven.

  • n.

    Netto-huurstijging: de stijging van de huur die optreedt ten gevolge van het doorberekenen in de huur van het niet voor subsidie in aanmerking komende deel van de aanpassingskosten, minus de toename van de individuele huursubsidie ten gevolge van deze huurstijging.

  • o.

    Stijging woonlasten eigenaar-bewoner: de extra lasten die per jaar ontstaan als gevolg van de meest voordelige financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de aanpassingskosten.

  • p.

    Leefeenheid: de persoon waarmee de persoon met beperkingen duurzaam een huishouden voert.

  • q.

    Adequaat goedkoopst: de naar objectieve maatstaven gemeten adequate en goedkoopste voorziening waarmee de gemeente kan voldoen aan de opdracht die in artikel 4 van de wet aan de gemeente wordt gesteld.

  • r.

    Aan overige begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die in dit artikel niet nader zijn gedefinieerd wordt dezelfde betekenis toegekend als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Gelijkstelling met echtgenoot

  • 1. Met in achtneming van het bepaalde in artikel 1, lid 2 t/m 7 in de wet wordt voor de toepassing van de verordening gelijkgesteld met:

    • a.

      echtgenoot: de geregistreerde partner;

    • b.

      gehuwd: als partner geregistreerd.

  • 2. Als gehuwd wordt tevens aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad (broer, zus, zoon, dochter).

  • 3. Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

Artikel 1.3 Inkomensvaststelling

Het inkomen bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwde persoon als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de wet samen en bedraagt: indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in art. 2.18 van de Wet Inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar; in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar.

Artikel 1.4 Wijziging in de burgerlijke staat en bereiken van belang zijnde leeftijd

Voor de toepassing van de artikelen 1.3 en 1.4 van dit besluit wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde persoon of gehuwde personen en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging plaatsvindt.

HOOFDSTUK 2 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 2.1 Voorschriften rond verstrekking en verantwoording

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. De belanghebbende heeft vrijheid in de keuze van een erkende leverancier bij wie hij de voorzieningen wenst aan te kopen.

  • 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats, indien op grond van tijdens het onderzoek gebleken aanwijzingen het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager niet in staat is tot verantwoord beheer van het persoonsgebonden budget. Indien dit aan de orde is kan het budget aan een andere, door de gemeente aan te wijzen budgethouder, worden uitbetaald, bijvoorbeeld een familielid.

  • 4. Het ontvangen van een persoonsgebonden budget houdt in dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor de besteding van het beschikbaar gestelde bedrag voor het doel waarvoor het is toegekend. Bij beschikking kunnen extra voorwaarden worden gesteld.

  • 5. Indien nodig wordt het aanschafdeel van het persoonsgebonden budget voor een individuele voorziening opgehoogd met instandhoudingkosten, zoals kosten voor onderhoud, reparatie en verplichte verzekeringen, verrekent op basis van de economische levensduur van de toegekende voorziening.

  • 6. De verantwoording van het persoonsgebonden budget verstrekt voor hulp bij het huishouden wordt éénmaal per kwartaal verantwoord (binnen 14 dagen na afloop) middels een door het college van burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld formulier.

  • 7. De verantwoording van het persoonsgebonden budget verstrekt voor een voorziening anders dan hulp bij het huishouden moet plaatsvinden uiterlijk binnen drie maanden na afgifte van de beschikking.

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 3.1 Omvang eigen bijdrage hulp bij het huishouden

De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage in de kosten bij de hulp bij het huishouden waarvoor hulp in natura of een persoonsgebonden budget wordt verleend, bedraagt tezamen:

  • 1.

    voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.636,00 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.636,00;

  • 2.

    voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15.838,00 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15.838,00;

  • 3.

    voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.902,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.902,00;

  • 4.

    voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 22.100,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.100,00.

Artikel 3.2 Gebruikelijke zorg

Om te bepalen of tot de leefeenheid waar een persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die in staat zijn tot het verrichten van gebruikelijke zorg zoals bedoeld in artikel 3.2 van de verordening, wordt gebruik gemaakt van het protocol gebruikelijke zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg van april 2005. Dit protocol wordt bij de indicatiestelling gehanteerd.

Artikel 3.3 Omvang van het persoonsgebonden budget

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden bedraagt voor categorie 1

€ 14,67 per uur, voor categorie 2 € 17,60 per uur en voor categorie 3 € 20,70 per uur.

Artikel 3.4 Verantwoording persoonsgebonden budget

Bij een Pgb voor huishoudelijke hulp geldt dat over € 250,- per kalenderjaar geen verantwoording hoeft te worden afgelegd.

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de geaccepteerde offerte.

Artikel 4.2 De verstrekking van een woonvoorziening

In artikel 4.2 van de verordening is opgenomen de verstrekking van woonvoorzieningen. De persoon met beperkingen komt in aanmerking voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3, onder b en c van de verordening (een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening of een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening) indien:

  • a.

    de kosten van de voorzieningen lager zijn dan € 7.000,00 in geval het een huurwoning betreft c.q. € 7.000,00 plus bedrag kosten koper met een maximum van € 18.000,00in geval het een koopwoning betreft of

  • b.

    er binnen 12 maanden geen passende bestaande woning of binnen 18 maanden geen passende nieuwbouwwoning aangeboden kan worden of

  • c.

    een verhuizing aantoonbare meerkosten met zich meebrengt die de draagkracht van de persoon met beperkingen te boven gaan of

  • d.

    geen passende woning beschikbaar is in de gemeente van de persoon met beperkingen.

Artikel 4.3 Financiële tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1. a. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 lid 1, onder a van de verordening (verhuis- en herinrichtingskosten) bedraagt maximaal € 5.215,50;

    • b.

      Het college kan een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3, onder a van de verordening verstrekken aan:

  • 1. de persoon met beperkingen voor wie bedoelde kosten een gevolg zijn van een verhuizing naar een adequate aangepaste of aan te passen woonruimte;

  • 2. een persoon voor wie bepaalde kosten een gevolg zijn van een verhuizing op verzoek van de gemeente vanuit een aangepaste woonruimte.

    • c.

      Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als

      bedoeld in artikel 4.3, lid 1, onder a op voorwaarde dat:

  • 1. de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat het college op de aanvraag heeft beschikt;

  • 2. de persoon met beperkingen niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • 3. de persoon met beperkingen niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar bewoond te worden;

  • 4. de persoon met beperkingen niet verhuisd is naar een AWBZ-inrichting of een bejaardenoord/verzorgingshuis;

  • 5. in de te verlaten woonruimte ergonomische belemmeringen zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL woning betreft;

  • 6. de persoon met beperkingen niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder beperking algemeen gebruikelijk geacht zou zijn, zoals bijvoorbeeld verhuizing van personen van 55 jaar en ouder naar een seniorenwoning.

Artikel 4.4 Financiële tegemoetkoming (niet) bouwkundige of woontechnische woonvoorziening en uitraasruimte

  • 1. De hoogte van de door het college vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3, onder b, c en d van de verordening (een (niet) bouwkundige of woontechnische woonvoorziening en uitraasruimte) bedraagt 100% van de kosten;

  • 2. Voor zover het treffen van voorzieningen als bedoeld in artikel 4.3, onder b van de verordening bestaat uit het uitbreiden van de bestaande woning, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning zonder dat de voorzieningen nodig zijn, de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning zoals vermeld in bijlage 1;

  • 3. In geval van woningsanering bij Cara verstrekt het college van burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt het bedrag van de noodzakelijk gemaakte kosten met een maximum van € 2.000,00;

  • 4. Bij het vergoeden van stoffering gelden de volgende normbedragen:

    • -

      voor zeil of linoleum € 60,00 per strekkende meter inclusief legkosten, uitgaande van een rol van 4 meter breed;

    • -

      gordijnen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 4.5. Financiële tegemoetkoming tijdelijke huisvesting

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3, onder f van de verordening (tijdelijke huisvesting) bedraagt:

  • a.

    de werkelijke kosten met een maximum van 6 maal de maximaal subsidiabele maandhuur, als bedoeld in de voorwaarden voor huurtoeslag zoals vastgesteld door het Ministerie van VROM en wordt uitgevoerd door de Belastingdienst, als tegemoetkoming in de kosten van het betrekken van zelfstandige woonruimte;

  • b.

    de werkelijke kosten van de kale kamerhuur met een maximum van € 265,00 als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

Artikel 4.6 Financiële tegemoetkoming huurderving

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3, onder g van de verordening (huurderving) is gelijk aan de subsidiabele maandhuur als bedoeld in de voorwaarden voor huurtoeslag zoals vastgesteld door het Ministerie van VROM en wordt uitgevoerd door de Belastingdienst voor de duur van maximaal 6 maanden. Dit in geval er sprake is van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte die voor meer dan € 7.000,00 is aangepast.

Artikel 4.7 Financiële tegemoetkoming verwijderen van voorzieningen

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3, onder h van de verordening (verwijderen van voorzieningen) bedraagt 100% van de werkelijke kosten tot een maximum van € 315,00.

Artikel 4.8 Financiële tegemoetkoming bezoekbaar maken van een woonruimte

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.7, onder 2 tot en met 5 van de verordening (bezoekbaar maken van één woonruimte) betreft de werkelijke kosten met een maximum van € 2.385,00.

Artikel 4.9 Financiële tegemoetkoming aanpassing woonwagen en woonschip

De maximale financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een woonwagen en woonschip als bedoeld in de artikelen 4.13 en 4.14 van de verordening bedraagt € 1.000,00 indien het bepaalde bedoeld onder respectievelijk e en d van deze artikelen van toepassing is.

Artikel 4.10 Financiële tegemoetkoming onderhoud, keuring en reparatie

De kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden vergoed tot een maximum van de werkelijke kosten. Het betreft: trapliften, badliften, tilliften, in hoogte verstelbaar keukenblok, onderspoel- en föhninrichting en opening- en sluitingmechanismen deuren.

Artikel 4.11 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. Een eigenaar-bewoner die zijn woning verkoopt binnen 10 jaar na gereedmelding van een woningaanpassing waarvoor een financiële tegemoetkoming is verleend als bedoeld in artikel 4.3, onder b (bouwkundige of woontechnische woonvoorziening) van de verordening is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het college van burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De eigenaar bewoner is verplicht tot terugbetaling van de aanpassingskosten indien de aanpassing heeft geleid tot waardestijging van de woning die meer dan € 10.000,00 bedraagt.

  • 2. Het college geeft opdracht tot het verrichten van een waardebepaling van de woning direct voorafgaand aan de verstrekking van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid en direct na gereedmelding van de aanpassing. De hieraan verbonden kosten komen voor rekening van de gemeente. Het positieve verschil in waarde tussen beide waardebepalingen wordt beschouwd als waardestijging als gevolg van de aanpassing van de woning.

  • 3. Het bedrag van de waardestijging tot een maximum van het als financiële tegemoetkoming verstrekte bedrag, dient als volgt te worden terugbetaald:

    • a.

      bij verkoop van de woning in het eerste en tweede jaar na gereedmelding 100% van de waardestijging;

    • b.

      bij verkoop van de woning in het derde en vierde jaar na gereedmelding 80% van de waardestijging;

    • c.

      bij verkoop van de woning in het vijfde en zesde jaar na gereedmelding 60 % van de waardestijging;

    • d.

      bij verkoop van de woning in het zevende en achtste jaar na gereedmelding 40% van de waardestijging;

    • e.

      bij verkoop van de woning in het negende en tiende jaar na gereedmelding 20% van de waardestijging.

      In alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar-bewoner is gekomen.

Artikel 4.12 Verstrekking traplift

Trapliften worden uitsluitend in bruikleen verstrekt. Hiervoor wordt een bruikleenovereenkomst

afgesloten tussen de gemeente en de aanvrager.

Artikel 4.13 Vaststellen van de (compensatie) huurkosten

  • 1. De huurkosten per vier weken van een voorziening als bedoeld in artikel 4.3, onder c, artikel 5.1, onder b en artikel 6.1 van de verordening wordt bepaald door de aanschafprijs van de voorziening, voor zover van toepassing vermeerdert met de verwachte kosten voor onderhoud en verzekering gedurende de verwachte levensduur van de voorziening, vermeerderd met € 100,00 te delen door een vierde van de verwachte levensduur van de voorziening in weken.

  • 2. De tegemoetkoming in de huurkosten als bedoeld in artikel 5.1, onder b en artikel 6.1, onder a van de verordening.

HOOFDSTUK 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 5.1 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de adequaat goedkoopste voorziening, verhoogt met een bedrag voor het in stand houden van de voorziening (onderhoud, reparatie en verplichte verzekering).

Artikel 5.2 Vormen van vervoersvoorzieningen

Op grond van artikel 5.1 van de verordening kan de door het college te verstrekken voorziening bestaan uit:

  • 1.

    een collectieve vervoersvoorziening;

  • 2.

    een vervoersvoorziening in natura in de vorm van:

    • a.

      een scootermobiel;

    • b.

      een ander verplaatsingsmiddel;

  • 3.

    een tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van:

    • a.

      aanpassing van een eigen auto;

    • b.

      gebruik van een individuele taxi;

    • c.

      gebruik van een eigen auto;

    • d.

      medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer;

  • 4.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 5.3 Collectieve vervoersvoorziening

De kosten van het gebruik van een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.2, lid 1 wordt aan de vervoerder vergoed op basis van de werkelijk verreden kilometers.

Artikel 5.4 Scootermobiel

Deze voorziening kan ook in aanvulling op een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5.2, lid 1 en 3, onder c verstrekt worden.

Artikel 5.5 Ander verplaatsingsmiddel

Verstrekking van een tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.2, lid 2, onder b kan plaatsvinden in bruikleen of in eigendom.

Bij verstrekking in eigendom wordt bij bijzondere uitvoeringen van een algemeen verplaatsingsmiddel, zoals een fiets, slechts een gedeelte vergoed. Er wordt een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf toegekend onder aftrek van de aanschafkosten van de algemeen gebruikelijke versie van het verplaatsingsmiddel.

Hiervoor worden de volgende bedragen gehanteerd:

  • -

    fiets voor volwassenen (vanaf 18 jaar) € 420,00

  • -

    fiets voor jongeren (12 tot 18 jaar) € 210,00

  • -

    kinderfiets (tot 12 jaar) € 130,00

  • -

    buggy € 130,00

  • -

    autostoeltje € 80,00

  • -

    andere voorziening een op te vragen bedrag gemiddelde aanschafkosten

Bij verstrekking in eigendom komen de gebruiks- en onderhoudskosten en de (mogelijke) verzekeringskosten voor rekening van de aanvrager.

Artikel 5.6 Aanpassing eigen auto

De hoogte van een door het college te verlenen tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening

als bedoeld in artikel 5.2, lid 3, onder a bedraagt 100% van de kosten met een maximum van

€ 4.085,00.

Artikel 5.7 Gebruik individuele taxi

De kosten van het gebruik van een individuele taxi als bedoeld in artikel 5.2, lid 3 onder b wordt

aan de vervoerder vergoed op basis van de werkelijk verreden kilometers.

Artikel 5.8 Gebruik eigen auto

  • a. De hoogte van een door het college te verlenen tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.2, lid 3 onder c wordt verstrekt als een financiële tegemoetkoming met een maximum van € 1.054,00 per jaar op declaratiebasis, of een forfaitaire vergoeding met een maximum van € 680,00 per jaar.

  • b. Indien aan beide echtgenoten een tegemoetkoming wordt toegekend als bedoeld in artikel 5.2, lid 3 onder c wordt aan ieder 3/4 van de forfaitaire vergoeding toegekend.

Artikel 5.9 Beperkingen

Indien een persoon met beperkingen jonger is dan 12 jaar wordt geen tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5.2, lid 1, lid 2 onder a en lid 3, onder b en c toegekend.

HOOFDSTUK 6 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 6.1 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt bepaald op de tegenwaarde van de adequaat goedkoopste voorziening, verhoogt met een bedrag voor het in stand houden van de voorziening (onderhoud, reparatie en verplichte verzekering).

Artikel 6.2 Wijze van verstrekken

  • a. De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 6.1 onder a van de verordening vindt in bruikleen plaats;

  • b. In tegenstelling tot het gestelde onder a vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een forfaitaire vergoeding waarmee voor een periode van drie jaar een rolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden. De hoogte van deze vergoeding bedraagt maximaal

    € 2.230,00. De kosten van een verzekering zijn voor rekening van de aanvrager.

HOOFDSTUK 7 HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTIVEREN VAN

BESLUITEN

Artikel 7.1 Indienen van de aanvraag

Een aanvraag voor een voorziening, een persoonsgebonden budget, een financiële tegemoetkoming of een forfaitair bedrag die op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning worden verstrekt, dient te worden ingediend in het gemeentehuis aan de Hogeweg 11 te Zaltbommel of op een andere door het college aangewezen locatie.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2011. Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 maart 2011. Op die datum vervalt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2007-3.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel

in de vergadering van 15 maart 2011

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN ZALTBOMMEL

de secretaris,

de burgemeester, 

drs. L.H. Derksen

A.van den Bosch

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2011

Op grond van artikel 4.4, lid 2 van het besluit is het mogelijk een financiële tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van aantoonbare medische/ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek (zie onderstaande tabel) gemaximaliseerd. Dit overzicht geldt ook voor die situaties waarvoor geen extra grond hoeft te worden aangekocht.

1.Aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend,

aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning, tenzij er een medische noodzaak is voor meer m2.

Soort vertrek

Aantal m2 voor aanbouw van een vertrek

Aantal m2 voor uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpersoons slaapkamer

10

4

Tweepersoons slaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

§wastafelruimte

2

1

§doucheruimte

3

2

Entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4

2.Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.