Regeling vervallen per 01-05-2011

Verordening op de warenmarkten voor de gemeente Zaltbommel 2001

Geldend van 25-09-2001 t/m 30-04-2011

Intitulé

Verordening op de warenmarkten voor de gemeente Zaltbommel 2001

RAADSBESLUIT

De raad van de gemeente Z a l t b o m m e l ;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 augustus 2001

gelet op de artikelen 149 en 151 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de dinsdag- en zaterdagmarktcommissie d.d. 7 februari 2001 respectievelijk 5 februari 2001;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen voor een ordelijk verloop van de markten;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende: “Verordening op de warenmarkten voor de gemeente Zaltbommel 2001 ”

HOOFDSTUK 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a

      markt: de warenmarkt die plaatsvindt op de, bij of krachtens artikel 1.2 vastgestelde dag, tijd en plaats;

    • b

      marktterrein: de gehele openbare of voor het publiek toegankelijke oppervlakte grond, die bij of krachtens artikel 1.2 is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

    • c

      standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt op het marktterrein is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

    • d

      vaste plaats; de standplaats die op een markt voor onbepaalde tijd ter beschikking wordt gesteld aan de vergunninghouder;

    • e

      dagplaats: de standplaats die per marktdag beschikbaar wordt gesteld aan een vergunninghouder, omdat deze niet als vaste plaats is toegewezen dan wel ingenomen;

    • f

      standwerken: de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt, over het door hem te verkopen artikel een aansprekende uiteenzetting houdt en ten slotte tracht een aantal personen gelijktijdig tot aankoop van dat artikel te bewegen;

    • g

      standwerkerplaats de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

    • h

      vergunninghouder: degene aan wie door het college van burgemeester en wethouders vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats;

    • i

      wachtlijst: de lijst van gegadigden voor een vaste plaats;

    • j

      anciënniteitlijst de lijst van vergunninghouders van een vaste plaats;

    • k

      marktmeester: een persoon die als zodanig is aangewezen door het college van burgemeester en wethouders;

    • l

      branche-indeling: de indeling in artikelengroepen en het aantal vastgestelde vaste plaatsen per artikelengroep;

    • m

      het college: het college van burgemeester en wethouders;

    • n

      levenspartner: de persoon met wie de vergunninghouder met het oogmerk duurzaam samen te wonen een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring ingericht volgens door het college te stellen regels

    • o

      voertuig: alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder a1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

      • -

        treinen en trams

      • -

        kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

Artikel 1.2 Dag, tijd en plaats van de markt

  • 1 Burgemeester en wethouders stellen de begin- en eindtijd van de dinsdagmarkt op de Markt en de Gamerschestraat en de begin- en eindtijd van de zaterdagmarkt op de Markt vast.

  • 2 Het college kan op grond van dringende redenen, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat de markt tijdelijk zal plaatsvinden:

    • a

      op een andere dag;

    • b

      op een andere tijd

    • c

      op een andere plaats.

  • 3 Het college is bevoegd te bepalen dat de markt tijdelijk zal plaatsvinden op een andere dag, indien de in het eerste lid bedoelde dag samenvalt met een van de in artikel 2, eerste lid, onder b van de Winkeltijdenwet genoemde dagen.

Artikel 1.3 Inrichting van de markt; branche-indeling

  • 1 Het college bepaalt ten aanzien van de markt:

    • a

      het aantal standplaatsen;

    • b

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • c

      de opstelling en indeling van de markt;

    • d

      welke standplaatsen worden toegewezen als vaste plaats en als standwerkerplaats.

  • 2 Het college kan voor de markt vaststellen:

    • a

      een lijst met artikelengroepen (branches); en

    • b

      een maximumaantal standplaatsen per branche.

  • 3. De marktkramen worden voor de dinsdagmarkt op de maandagavond en voor de zaterdagmarkt op zaterdagochtend binnen nader door het college te bepalen perioden en overeenkomstig de aanwijzingen van de marktmeester op het marktterrein geplaatst.

Artikel 1.4 De marktcommissie

  • 1 het college kan een commissie van advies instellen die tot taak heeft het college te adviseren inzake marktaangelegenheden.

  • 2 Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de samenstelling en werkwijze van deze commissie.

Artikel 1.5 Nadere regels

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.

Artikel 1.6 Voorschriften en beperkingen

  • 1 Het college kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is verleend.

  • 2 Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen.

HOOFDSTUK 2: Bepalingen over het aanvragen en verlenen van de vergunning

paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1 Vergunning voor innemen standplaats

Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

Artikel 2.2 Toewijzing standplaatsen

Een standplaats wordt toegewezen als vaste plaats, dagplaats of standwerkerplaats.

Artikel 2.3 De vergunningaanvraag

Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college en die daarbij tevens aantoont dat hij persoonlijk voldoet aan alle publiekrechtelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie.

Artikel 2.4 Intrekking vergunning

  • 1 De vergunning voor het innemen van een vaste plaats wordt ingetrokken:

    • a

      op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

    • b

      bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 2.10 de vergunning wordt overgeschreven.

  • 2 Het college kan een vergunning intrekken:

    • a

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b

      indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 2.3 genoemde vereisten voor het toewijzen van een standplaats.

  • 3 Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 2.10 is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere vaste plaats op dezelfde markt, wordt deze vergunning ingetrokken.

    Paragraaf 2 Vaste plaatsen

Artikel 2.5 Inhoud vergunning

Indien een vaste plaats op de dinsdag- of zaterdagmarkt kan worden toegewezen, verleent het college een vergunning waarin in ieder geval is bepaald:

  • a

    de naam en voorletters, de geboortedatum en -plaats, het adres en de woonplaats van de vergunninghouder;

  • b

    een duidelijke omschrijving van de toegewezen vaste plaats met vermelding van het nummer en afmetingen daarvan;

  • c

    de verkoopmaterialen die de vergunninghouder bij het innemen van de plaats mag gebruiken;

  • d

    de artikelen (branche) die de vergunninghouder bij het innemen van de plaats mag verhandelen;

  • e

    de datum waarop aan de vergunninghouder voor het eerste vergunning is verleend en zijn volgnummer op de anciënniteitlijst

  • f

    dat de vergunninghouder zelf zorg draagt voor inzameling en afvoer van zijn afval en dat hij standplaats schoon oplevert;

  • g

    van wie de vergunninghouder zijn elektriciteit betrekt;

  • h

    welke geluidsapparatuur op de standplaats is toegestaan; en

  • i

    welke kook-, bak- en verwarmingsapparatuur zijn toegestaan.

Artikel 2.6 Inschrijving op de anciëniteitslijst

Vergunninghouders van vaste plaatsen worden met vermelding van en in volgorde van de datum, waarop aan hen voor het eerst een vaste plaats is toegewezen, op een doorlopend te nummeren lijst ingeschreven. Bij deze inschrijving wordt tevens vermeld welke artikelen de vergunninghouder mag verhandelen.

Artikel 2.7 Inschrijving op de wachtlijst

  • 1 Het college schrijft de aanvrager in op de wachtlijst voor de betreffende markt indien:

    • a

      de aanvrager voldoet aan het bepaalde in artikel 2.3, maar aan hem geen vaste plaats kan worden toegewezen; en

    • b

      de aanvrager heeft aangegeven dat hij op de wachtlijst wil worden geplaatst.

  • 2 Het college vermeldt bij de inschrijving in ieder geval:

    • a

      de naam en voorletter, de geboortedatum en -plaats, het adres en de woonplaats van de aanvrager;

    • b

      de datum waarop de aanvraag door hem is ontvangen;

    • c

      de artikelen (branche) die de aanvrager wil verhandelen;

    • d

      de verkoopmaterialen die de aanvrager wil gebruiken.

  • 3 Het college verstrekt de aanvrager een schriftelijke bewijs van inschrijving op de wachtlijst.

  • 4 De inschrijving op de wachtlijst blijft gehandhaafd, indien deze door de ingeschrevene jaarlijks voor 1 januari schriftelijk wordt verlengd.

  • 5 De inschrijving op de wachtlijst wordt geweigerd, indien op de wachtlijst reeds drie kandidaten voor een standplaats zijn ingeschreven voor eenzelfde artikelengroep (branche).

Artikel 2.8 Doorhaling van inschrijving op de wachtlijst

De inschrijving op de wachtlijst wordt doorgehaald:

  • a

    indien de ingeschrevene zijn inschrijving niet jaarlijks voor 1 januari heeft verlengd;

  • b

    op schriftelijk verzoek van de ingeschrevene;

  • c

    bij overlijden van de ingeschrevene;

  • d

    wanneer aan de ingeschrevene een vergunning voor een vaste plaats is verleend, tenzij hij deze op grond van bijzondere omstandigheden niet aanvaardt;

  • e

    indien niet meer aan de vereisten van artikel 2.3 wordt voldaan.

Artikel 2.9 Volgorde toewijzing vaste standplaatsen

  • 1 Indien voor de toewijzing van een beschikbare plaats op de dinsdag- of zaterdagmarkt meer aanvragers in aanmerking komen, wordt de plaats achtereenvolgens toegewezen aan:

    • a

      de vergunninghouder van een vaste standplaats die aan het college schriftelijk te kennen heeft gegeven van standplaats te willen veranderen, in volgorde van plaatsing op de anciëniteitslijst (artikel 2.6);

    • b

      degene die zich op de wachtlijst heeft laten inschrijven in volgorde van inschrijving van deze lijst (artikel 2.7).

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid wordt rekening gehouden met het in artikel 1.3, tweede lid bepaalde.

Artikel 2.10 Overschrijving vergunning

  • 1 Ingeval van overlijden dan wel blijvende arbeidsongeschiktheid of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de vergunninghouder kan de vergunning voor de vaste plaats worden overgeschreven op de (achterblijvende) echtgenoot, de geregistreerde partner of de levenspartner van de vergunninghouder.

  • 2 Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een kind van de vergunninghouder voor een vaste plaats vergunning krijgen indien hij ten minste drie jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd en zich heeft laten inschrijven op de wachtlijst.

  • 3 Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste en tweede lid, kan een medewerker van de vergunninghouder voor vergunning voor een vaste plaats in aanmerking komen, indien hij minimaal drie jaar onafgebroken voor minimaal zestien uur per week in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende drie jaar als mede-eigenaar in dat bedrijf heeft gefunctioneerd en zich heeft laten inschrijven op de wachtlijst.

  • 4 Een aanvraag tot overschrijving wordt ingediend binnen twee maanden na het overlijden van de vergunninghouder dan wel nadat de blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld of de vergunninghouder de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

  • 5 Het college is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken van het bepaalde in dit artikel.

    Paragraaf 3 Dagplaatsen

Artikel 2.11 Toewijzing dagplaats

  • 1 Toewijzing van een dagplaats geschiedt door afgifte van een vergunning door het college op het moment dat de standplaats niet als vaste plaats wordt ingenomen

  • 2 De dagplaats wordt toegewezen overeenkomstig de plaats op de wachtlijst van de gegadigden die zich daarvoor de dag zelf vóór 8.00 uur aanmelden bij de marktmeester.

    Paragraaf 4 Standwerkerplaatsen

Artikel 2.12 Toewijzing standwerkerplaats

  • 1 De toewijzing van standwerkerplaatsen geschiedt bij door het bestuursorgaan per marktdag af te geven vergunningen.

  • 2 Standswerkers mogen uitsluitend op daartoe aangewezen standplaatsen optreden.

  • 3 De standwerkerplaatsen op de dinsdagmarkt worden toegewezen aan degene die zich op de maandag vóór de markt als eerste bij de marktmeester meldt.

  • 4 Aan dezelfde standwerker wordt maximaal één maal per vier weken een vergunning verleend.

  • 5 Indien een standwerker zich wil doen bijstaan, meldt hij dit vooraf aan de marktmeester onder vermelding van de naam van degene die hem zal bijstaan.

HOOFDSTUK 3: Bepalingen over het gebruik van de standplaats

Artikel 3.1 Innemen standplaats

  • 1. De vergunninghouder mag de standplaats niet aan een ander dan de plaatsvervangers vermeld in het tweede lid afstaan of in gebruik geven.

  • 2. De in lid 1 vermelde plaatsvervangers dienen van te voren bij de marktmeester bekend te zijn gemaakt en zij dienen doormiddel van een arbeidsovereenkomst voor minimaal zestien uur per week aan te tonen in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder werkzaam te zijn of aantoonbaar als mede-eigenaar in dit bedrijf te functioneren.

  • 3. De vergunninghouder mag zich op de standplaats doen bijstaan.

  • 4. De standwerker mag zich alleen doen bijstaan door degene die hij overeenkomstig artikel 2.12, vijfde lid bij de marktmeester heeft aangemeld.

Artikel 3.2 Aantal keren innemen standplaats

De vergunninghouder van een vaste plaats neemt ten minste eenmaal per twee weken en ten minste tienmaal per dertien weken zijn standplaats op de markt in, dit met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.3. en 3.4.

Artikel 3.3 Afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden

  • 1 De vergunninghouder van een vaste plaats die wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden verhinderd is zijn vaste plaats in te nemen, deelt dit schriftelijk mee aan het college. Bij vakantie geeft de vergunninghouder aan hoe lang zijn afwezigheid duurt.

  • 2 De schriftelijke mededeling wordt tijdig voor de betreffende marktdag gedaan. Plotselinge verhindering wordt mondeling of telefonisch aan de marktmeester gemeld, gevolgd door een schriftelijke bevestiging daarvan aan het college.

  • 3 Bij langdurige afwezigheid wegens ziekte overlegt de vergunninghouder als bewijs van ziekte iedere drie maanden een geneeskundige verklaring aan het college, tenzij het college hiervan ontheffing heeft verleend.

Artikel 3.4 Ontheffing en vervanging

  • 1 In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college op aanvraag van de vergunninghouder van een vaste plaats hem tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichting om ten minste eenmaal per twee weken en tienmaal per dertien weken de plaats op de markt in te nemen.

  • 2 Het college kan op aanvraag van de vergunninghouder hem vergunning verlenen zich op zijn standplaats te laten vervangen door een met name genoemde persoon.

Artikel 3.5 Legitimatie en identiteit vergunninghouder

  • 1 Degene die een standplaats op de markt inneemt of wenst in te nemen, dient op eerste aanvraag van de marktmeester aan te tonen dat hij de vergunninghouder is.

  • 2 De vergunninghouder dient bij zijn standplaats duidelijk zichtbaar zijn naam en bedrijfsnaam aan te geven.

Artikel 3.6 Tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer goederen

  • 1 Het is verboden voor vergunninghouders op het marktterrein op nader door burgemeester en wethouders aan te geven tijden voor de aanvang respectievelijk na het einde van de markt ruimte in te nemen met een voertuig, goederen of anderszins dan wel goederen aan of af te voeren.

  • 2 De vergunninghouder is verplicht zijn standplaats tot sluitingstijd van de markt te blijven innemen. Het college kan van deze verplichting ontheffing verlenen.

  • 3 Indien de vergunninghouder zijn vaste plaats niet uiterlijk op de in artikel 1.2, eerste lid vermelde aanvangstijd van de markt heeft ingenomen, wordt de betreffende plaats voor die dag als dagplaats aangemerkt.

  • 4 Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing indien de vergunninghouder de marktmeester vóór dit tijdstip, onder opgave van een geldige reden die hem belet tijdig aanwezig te zijn, heeft verzocht de plaats vrij te houden.

HOOFDSTUK 4: Overige maatregelen met betrekking tot de continuïteit van de markten

Artikel 4.1 Verbod zich met een voertuig op het marktterrein te bevinden, een voertuig op het marktterrein te parkeren of aanwezig te hebben

  • 1 Het is verboden zich met een voertuig op het marktterrein te bevinden, dan wel een voertuig op het marktterrein te parkeren of aldaar aanwezig te hebben:

    • a

      op maandag van 22.00 uur tot dinsdag 14.00 uur

    • b

      op zaterdag van 6.00 uur tot 19.30 uur.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor voertuigen van vergunninghouders van een vaste of dagplaats als bedoeld in deze verordening, voorzover het gebruik van dat voertuig noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefening van de markthandel.

HOOFDSTUK 5: Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste twee maanden en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 5.2 Intrekking vergunning en schorsing

Het college kan een vergunning voor een vaste plaats, al dan niet voorwaardelijk intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of degene die hem bijstaat:

  • a

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 5.3 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkerplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkerplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, gelegen binnen een periode van twee jaar na de bekendmaking van het besluit tot uitsluiting, indien deze:

  • a

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

  • b

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkerplaats;

  • d

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 5.4 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college, indien het dit noodzakelijk acht, een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen, indien hij:

  • a

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkerplaats.

Artikel 5.5 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de marktmeester en de bij besluit van het college aangewezen personen.

Artikel 5.6 Intrekking oude regeling

De Marktverordening 1998, vastgesteld op 19 maart 1998 wordt ingetrokken.

Artikel 5.7 Overgangsbepalingen

  • 1 Vergunningen of ontheffingen hoe ook genaamd verleend krachtens de Marktverordening 1998 blijven indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2 Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de Marktverordening 1998, blijven indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3 Vergunningen of ontheffingen bedoeld in het eerste en verplichtingen als bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunning, ontheffingen en verplichtingen in de zin van deze verordening te zijn.

  • 4 Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Marktverordening 1998 is ingediend en voor het tijdstip van inwerking van deze verordening niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 5.8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

Artikel 5.9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Marktverordening Zaltbommel 2001’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zaltbommel
in zijn vergadering van 13 september 2001
 
De raad voornoemd,
de secretaris,                           de voorzitter,
 
 
  
P.A. Huijsman                          M. Peereboom
Dit Gemeenteblad is uitgegeven op 17 september 2001

Toelichting

TOELICHTING OP DE MARKTVERORDENING

 

Voor een groot gedeelte wordt de modelverordening van de VNG gevolgd en kan voor een inhoudelijke toelichting dan ook verwezen worden naar de bijgevoegde artikelgewijze toelichting van de VNG op haar model.

In enkele artikelen wordt gekozen voor afwijkende bepalingen en waar nodig wordt hiervoor een motivering gegeven.

 

 

A         Algemene toelichting

 

De totstandkoming van de modelmarktverordening

Deze modelmarktverordening (hierna: de marktverordening) is in samenwerking met het Centraal Overleg Marktaangelegenheden (COM) totstandgekomen. In het COM werken drie partijen samen: de Nederlandse Vereniging van Marktbeheerders (NVM), de Afdeling Markt-, Straat- en Rivierhandel (MSR) van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) en de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel (CVAH). Ook de Nederlandse Vereniging van Ambulante Kooplieden (NEVAK) is betrokken geweest bij de totstandkoming van de marktverordening.

De CVAH en de NEVAK hebben op twee onderdelen een afwijkend standpunt ingenomen, namelijk met betrekking tot de kring van personen op wie de vergunning kan worden overgeschreven en met betrekking tot de plicht tot het persoonlijk innemen van de standplaats door de vergunninghouder. Zij zijn van mening dat een vergunning ook op een medewerker moet kunnen worden overgeschreven en medewerkers en mede-eigenaren ook de standplaats moeten kunnen innemen. In de toelichting op de artikelen 2.10 en 3.1 wordt hierop ingegaan.

 

Grondslag en belang verordening

Ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet maakt de raad de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig acht. In artikel 151 van de Gemeentewet is bepaald dat de raad besluit tot het instellen, afschaffen of veranderen van jaarmarkten of gewone marktdagen. Artikel 151 is bij amendement ingevoegd. Overweging van het amendement was dat het toezicht op het instellen van markten van groot belang is. Op deze wijze is de bepaling van artikel 178 van de oude gemeentewet gehandhaafd. Met deze bepaling heeft de wetgever duidelijk gemaakt dat het marktwezen tot de gemeentelijke huishouding behoort.

De marktverordening beoogt de gemeentelijke belangen te beschermen. Het gaat hier om belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de (verkeers)veiligheid binnen de gemeente.

 

Inhoud

Hoofdstuk 1 van de modelmarktverordening bevat een aantal algemene bepalingen die betrekking hebben op de markt in zijn geheel. Hoofdstuk 2 bevat de regelingen die van belang zijn voor de vergunningaanvraag en de vergunningverlening bezien vanuit de gemeente. De procedure voor het verkrijgen van een vaste plaats, dagplaats en standwerkersplaats wordt beschreven. In hoofdstuk 3 worden de algemene verplichtingen voor de vergunninghouder genoemd die hij met betrekking tot zijn standplaats in acht moet nemen.  In hoofdstuk 4 is een wegsleepregeling opgenomen en Hoofdstuk 5 bevat de straf-, overgangs- en slotbepalingen.

 

Jurisprudentiebundel Markten

Alle in deze modelverordening vermelde uitspraken zijn gepubliceerd in de jurisprudentiebundel Markten van maart/april 1998, ISBN 90 322 7130 X, uitgegeven door en te bestellen bij de VNG Uitgeverij (tel. 070-3738888). De jurisprudentiebundel (jbMarkten) wordt als vindplaats genoemd voorzover de uitspraken niet in andere juridische tijdschriften zijn gepubliceerd. Is dat het geval dan worden de vindplaatsen in deze tijdschriften vermeld.

 

Mandaat

Overal waar in deze verordening het college staat, bestaat de mogelijkheid te mandateren, overeenkomstig afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college kan zijn bevoegdheden aan de marktmeester mandateren, maar niet delegeren in verband met het verbod tot delegatie aan ondergeschikten (artikel 10:14 Awb).

 

Ontheffingen en beleidsregels

In de marktverordening is op verschillende plaatsen een mogelijk tot ontheffing gegeven. Het gebruik van de term ontheffing geeft aan dat het in bijzondere omstandigheden mogelijk is om in individuele gevallen een uitzondering op de algemene regel te maken. Wij adviseren over het gebruik van deze bevoegdheid beleidsregels vast te stellen.

Het verdient overigens aanbeveling ook beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de uitleg van bepaalde voorschriften; bijvoorbeeld welke regels gelden voor het zich laten bijstaan als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid.

Titel 4.3 van de Awb bevat een algemene regeling van beleidsregels, zoals deze als besluit zijn gedefinieerd in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb.

In artikel 4:82 van de Awb is het principe vastgelegd dat ter motivering van een besluit kan worden volstaan met verwijzing naar een beleidsregel.

Op grond van artikel 4:84 van de Awb dient een bestuursorgaan echter wel een uitzondering op een beleidsregel te maken indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen. Dit wordt de inherente afwijkingsbevoegdheid van de beleidsregel genoemd. Hierdoor zijn beleidsregels flexibeler dan nadere regels (algemeen verbindende voorschriften) op grond van artikel 1.5 van de marktverordening. Immers, van nadere regels is geen afwijking mogelijk.

 

Koppelingswet

Op 1 juli 1998 is  de Koppelingswet in werking getreden. Met de Koppelingswet wordt onder meer beoogd vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven uit te sluiten van de toegang tot een groot aantal collectieve voorzieningen en uitkeringen. Tevens is het de bedoeling te voorkomen dat aan deze illegalen vergunningen worden verstrekt die tot gevolg hebben dat een inkomen wordt verworven. Bij de aanvraag van een vergunning voor een standplaats op de markt zal op grond vande Koppelingswet moeten worden bezien in hoeverre een vreemdeling recht-matig in Nederland verblijft.

 

Toepassing

In het geval een gemeente over meer dan één markt beschikt, is deze verordening op elk van deze markten afzonderlijk van toepassing. Uiteraard dient dan de tekst van de verordening hierop te worden aangepast.

 

 B          Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1.1     Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd.

Door gebruik van het woord ‘persoon’ in plaats van het begrip ‘ambtenaar’ bij de begripsomschrijving van marktmeester onder k kan een niet-ambtenaar ook tot marktmeester worden benoemd. Bij benoeming (= mandaat) van een niet-ondergeschikte dient deze (en zijn werkgever) in te stemmen met de mandaatverlening overeenkomstig artikel 10:4 van de Awb.

De onder l genoemde branche-indeling kan de markt aan­trekkelijker maken voor de consument.

Het onder m genoemde college van burgemeester en wethouders kan als bestuursorgaan besluiten in de zin van de Awb nemen. Tegen deze besluiten kan in beginsel bezwaar en vervolgens beroep worden ingesteld overeenkomstig de procedureregels van de Awb.

 

Artikel 1.2     Dag, tijd en plaats van de markt

Het eerste lid houdt de instelling van de markt als bedoeld in artikel 151 van de Gemeentewet in. De raad bepaalt op welke dag, tijd en plaats de markt plaatsvindt. Indien nodig kan ook worden bepaald dat het college de grenzen van de markt en het karakter daarvan (algemene warenmarkt dan wel gespecialiseerde markt) bepaalt. Bij meer dan één markt kan worden volstaan met één verordening, waarbij in artikel 1.2 wordt aangegeven welke markten (met aanduiding van dag, tijd en plaats) er zijn.De in het tweede lid genoemde dringende redenen dienen het doorgang laten vinden van de markt (op de vaste dag, tijd en/of plaats) praktisch onmogelijk te maken. Te denken valt bijvoorbeeld aan het verrichten van bestratings- en rioleringswerkzaamheden op het marktterrein. Het is niet de bedoeling dat het begrip dringende redenen zo ruim wordt opgevat dat de warenmarkt veelvuldig kan worden verplaatst. De ervaring heeft geleerd, dat marktverplaatsingen de kooplieden sterk in hun omzet benadelen. Het is uiteraard van belang om de belanghebbenden in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte te stellen van een voorgenomen verplaatsingsbesluit.

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid de markt op een andere dag te laten plaatsvinden indien sprake is van een feestdag waarop het ingevolge de Winkeltijdenwet verboden is om markthandel te bedrijven. De markt kan uiteraard gewoon op de normale dag plaatsvinden, indien op grond van artikel 3, eerste lid, van de Winkeltijdenwet vrijstelling is verleend.

 

Indien de markt gedurende een langere tijd of permanent wordt verplaatst, dient de raad hierover te besluiten overeenkomstig artikel 151 van de Gemeentewet. Over het karakter van het besluit tot wijzigen van de plaats van de markt wordt in de jurisprudentie verschillend geoordeeld. In de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak (Vz ABRS) van 3 oktober 1991, JG (1992) 49 m.nt. M. Bense, wordt de wijziging van de marktverordening ten aanzien van verplaatsing van de markt gezien als een beschikking, zo ook in de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 1992, GS (1992) 6950, 5 m.nt. H. Ph.J.A.M. Hennekens. Beide uitspraken zijn overigens gewezen onder vigeur van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (Wet arob). In de Awb-uitspraak van de President van de Rechtbank Den Haag, van 22 april 1996, GS (1996) 7041,3 m.nt. E. Brederveld, wordt de wijziging van de marktverordening ter verplaatsing van de markt aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift waartegen geen beroep of bezwaar mogelijk is.

 

Artikel 1.3     Inrichting van de markt; branche-indeling

Op grond van het eerste lid, onder a, stelt het college het aantal standplaatsen op de markt vast met onder meer als doel het aantrekkelijk maken van de markt voor de consumenten. Het aantal branches is in principe onbeperkt, tenzij het gaat om een gespecialiseerde markt. In de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van 10 april 1990, JG (1991) 5, ARB (1991) 195 m.nt. J.H. van der Veen werd in dit verband geoordeeld dat het branche-indelingsbesluit dat niet voorzag in een standplaats voor bloemen en planten in strijd is met de Vestigingswet Bedrijven 1954.

Bij de opstelling en indeling van de markt als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt rekening gehouden met de verschillende branches. Voor de orde op de markt is het van belang te bepalen welke materialen (standaardmaterialen of ook alternatieve materialen) worden toegelaten en waar deze kunnen worden opgesteld. Naast de traditionele (huur)kraam onderscheidt de CVAH bijvoorbeeld de instantkraam, de verrijdbare kraam, de afzetcontainer, de verkoopwagens en de parasol.

 

De onder b genoemde afmetingen van de standplaatsen kunnen overigens ook een beperking geven voor bepaalde materialen.

Teneinde de orde op de markt te waarborgen, dient de mogelijkheid te worden gecreëerd dat voor het handeldrijven met verkoopwagens afzonderlijke gedeelten van het marktterrein kunnen worden aangewezen. Rechtbank Dordrecht, 30 mei 1997, JG (1997) 205 m.nt. M. de Jong, inzake het weren van een markavan; ABRS 16 januari 1997, JG (1997) 208, inzake de indeling van de markt.

 

Het tweede lid is facultatief bedoeld. Het schept de mogelijkheid een beperkt aantal kooplieden per branche toe te laten. Hierdoor wordt bereikt dat op de markt een zo groot mogelijke verscheidenheid aan branches aanwezig is en wordt voorkomen dat te veel kooplieden van één branche op de markt optreden. Hierdoor wordt de markt aantrekkelijker voor de consument.

De regels ten behoeve van een brancheverdeling lenen zich voor herhaalde toepassing. De brancheverdeling is daarmee aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van de Awb is bezwaar en beroep hiertegen uitgesloten (ABRS 18 mei 1995, JG (1995) 363 m.nt. R. Timmermans, inzake de wijziging van het aantal standplaatsen per branche).

 

Artikel 1.4     De marktcommissie

Deze bepaling is facultatief bedoeld. Veel gemeenten kennen een marktcommissie die het college adviseert in marktaangelegenheden. De samenstelling en werkwijze dient het college nader uit te werken. Hierbij moet worden bekeken of een eventuele commissieverordening van de gemeente al regels stelt.

Afhankelijk van de gemeentelijke omstandigheden verdient een marktcommissie meer of minder aanbeveling. Om het draagvlak te vergroten, zou het college de marktcommissie kunnen laten verkiezen door de markthandelaren.

 

Artikel 1.5     Nadere regels

In deze marktverordening is gekozen voor een vrij uitgebreide regeling van de markt. Het college is op grond van dit artikel bevoegd - in aanvulling op artikel 1.3 - nadere regels te stellen. Uiteraard is het ook mogelijk dat de raad een marktverordening op hoofdlijnen vaststelt en daarbij meerdere zaken door het college laat regelen.

Nadere regels worden opgevat als algemeen verbindende voorschriften. Zie bijvoorbeeld ABRS 4 juli 1994, JG(1995) 133, m.nt. A.B. Engberts, ARB (1994) 698 m.nt. R.M. van Male.

 

Artikel 1.6     Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden, kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden aangebracht. De in het eerste lid genoemde belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist, zijn de gemeentelijke belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de veiligheid binnen de gemeente. Zie ook de inleiding bij deze toelichting onder Grondslag en belang verordening.

Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere bestuursrechtelijke sancties. De strafbepaling van artikel 5.1 is eveneens van toepassing.

 

Artikel 2.1     Vergunning voor innemen standplaats

De vergunning geeft het recht om een standplaats op de markt in te nemen. De vergunninghouder moet voldoen aan de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden (artikel 1.6). De vergunning is persoonlijk en niet overdraagbaar.

 

Artikel 2.2     Toewijzing standplaatsen

Een standplaats wordt toegewezen als vaste plaats, dagplaats of standwerkersplaats. In de paragrafen 2 (artikelen 2.5 tot en met 2.10), 3 (artikel 2.11) en 4 (artikel 2.12) wordt aangegeven op welke manier de toewijzing van de verschillende standplaatsen geschiedt.

 

Artikel 2.3     De vergunningaanvraag

De genoemde publiekrechtelijke verplichtingen zijn de vestigingsvergunning (indien van toepassing), de inschrijving in het handelsregister en de registratiekaart van het Centraal Registratiekantoor (CRK). Indien de aanvrager niet voldoet aan de genoemde eisen, kan dit reden zijn de vergunning te weigeren (of in te trekken op grond van artikel 2.4). Zie Vz ARRS 8 november 1991, jbMarkten bladzijde 65, inzake de intrekking op grond van het niet in bezit zijn van de vereiste papieren; en ABRS 15 oktober 1997, jbMarkten bladzijde 41, inzake de inschrijving op de wachtlijst.

Het is dwingend vastgelegd dat alleen natuurlijke personen tot de markt worden toegelaten. Hiermee wordt voorkomen dat rechtspersonen een overheersende positie op de markt kunnen innemen. Door de koppeling van de vergunning aan een natuurlijk persoon wordt een zo eerlijk mogelijke verdeling van alle marktstandplaatsen in Nederland bereikt. Uiteraard kan het wel zo zijn dat de natuurlijke persoon een onderneming drijft in de vorm van een rechtspersoon. Ook dan wordt de natuurlijke persoon (de bedrijfsleider) aangemerkt als vergunninghouder. Het is echter niet mogelijk de vergunning op naam van de rechtspersoon te stellen. Zie ook ABRS 18 april 1995, JG (1995) 241, inzake onderscheid natuurlijk persoon/rechtspersoon.

Een model-aanvraagformulier is als bijlage bij deze verordening gevoegd. Het aanvraagformulier dient als overzicht om een zo volledig mogelijk beeld van de vergunningaanvrager te krijgen. Op het formulier is geen vraag met betrekking tot een WA-marktverzekering opgenomen. Een plicht tot verzekering is niet in de verordening opgenomen, aangezien dit niet tot de belangen van de gemeente behoort. De vergunning kan dus niet worden geweigerd, indien de aanvrager niet verzekerd is tegen vorderingen tot schadevergoeding, waartoe hij als vergunninghouder op een markt krachtens wettelijke aansprakelijkheidsbepalingen zou kunnen worden verplicht wegens aan derden toegebrachte schade.

 

Artikel 2.4     Intrekking vergunning

Tot intrekking van de vergunning wordt altijd op de in het eerste lid genoemde gronden overgegaan. Het eerste lid betreft alleen de vaste plaatsen. In het tweede lid worden intrekkingsbevoegdheden genoemd ten aanzien van de vergunning in het algemeen. Intrekking ligt uiteraard minder voor de hand bij niet-vaste plaatsen, maar het kan onder omstandigheden toch gewenst zijn een dag- of standwerkersplaats in te trekken. In de regel zal echter eerder worden overgegaan tot bestuursdwang of onmiddelijke verwijdering op grond van artikel 5.4.

Het derde lid vormt het sluitstuk van artikel 2.10.

 

Artikel 2.5     Inhoud vergunning

Om aan de houders van vaste plaatsen de nodige rechtszekerheid te verschaffen, is het gewenst hun een vergunning voor die plaats te verstrekken, waaruit blijkt dat zij hun plaats rechtsgeldig bezetten.

Onder een duidelijke omschrijving, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt bij voorkeur gedacht aan een tekening of plattegrond waarop de afmetingen van de plaatsen en de nummering daarvan zijn aangegeven.

Ingevolge het vermelde onder c worden in de vergunning de verkoopmaterialen (kramen, tafels, wagens en dergelijke) opgesomd die de vergunninghouder bij het innemen van de plaats mag gebruiken. Het verdient aanbeveling beleidsregels vast te stellen ten aanzien van het toegestane materiaal, standaardmateriaal dan wel alternatieve materialen. Zie ook de toelichting op artikel 1.3, eerste lid, onder c. Ter verkrijging van uniformiteit op de markt is het gewenst het plaatsen van marktkramen aan een vergunning te binden. Veelal zal de marktkramenexploitatie in handen van een particulier bedrijf worden gegeven. In dat geval kan men zowel denken aan het stellen van voorwaarden in de vergunning, als aan het aangaan van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente en kramenexploitant, waaraan in de af te geven vergunning wordt gerefereerd. Het verdient aanbeveling hierbij ruimte te laten voor toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de verkoopmaterialen. Zie ABRS 10 mei 1995, JG (1995) 308, GS (1995) 7014, 3 m.nt. E. Brederveld; en ABRS 16 juni 1995, JG (1995) 309, GS (1996) 7035, 2 m.nt. E. Brederveld.

Zie de toelichting op artikel 2.6 voor het vermelde onder e.

 

Het vermelde onder f tot en met i zou ook in artikelen uitgewerkt in hoofdstuk 3 kunnen worden opgenomen of in de nadere regels van het college op grond van artikel 1.5.

 

Artikel 2.6     Inschrijving op de anciënniteitslijst

De gemeenten die nog geen anciënniteitslijst hebben, dienen bij introductie van deze lijst een overgangsregeling te maken, om te voorkomen dat reeds gevestigde vergunninghouders achter worden gesteld bij nieuwkomers. Voor alle duidelijkheid zouden alle vergunninghouders schriftelijk kunnen worden bericht hoe ze zijn ingeschreven op deze lijst. Immers, indien volgens het overgangsrecht bestaande vergunningen van kracht blijven onder de nieuwe verordening, is uit deze vergunningen niet de positie op de lijst af te lezen.

 

Artikel 2.7     Inschrijving op de wachtlijst

Voor het goed functioneren van de markt is een goede regi­stratie van de marktkooplieden noodzakelijk. De wachtlijst is bedoeld voor die personen die graag een vaste plaats op de markt willen verwerven, maar aan wie op het moment dat zij de aanvraag doen geen plaats kan worden toegewezen. In de marktverordening is in afwijking van de Marktverordening 1998 niet gekozen voor een zogenaamd meeloopsysteem. Dit systeem heeft als nadeel dat een gegadigde zich iedere keer moet melden zonder dat hij de zekerheid heeft, dat hij op de markt kan staan. Dit kan problemen opleveren bij verse, bederfelijke waren (foodsector). In de non-foodsector melden zich nauwelijks meelopers.

Om rechtszekerheid aan de aanvrager te verschaffen, is het gewenst dat hij van zijn inschrijving als gegadigde voor een vaste plaats een schriftelijk bewijs krijgt. ABRS 15 oktober 1997, jbMarkten bladzijde 41, inzake bepalendheid datum van inschrijving; ABRS 27 april 1992, ARB (1992) 446, inzake verloting van vrijgekomen standplaats bij gering verschil in data van inschrijving.  

Ingevolge het tweede lid dient de aanvrager op eigen initiatief zijn inschrijving te verlengen. Het verzoek dient voor 1 januari van elk jaar te zijn gedaan. Om verlenging te vergemakkelijken kan het college voorzien in een standaard-verlengingsformulier. De branche-organisaties achten het redelijk voor elke verlenging leges te heffen. Zodoende worden de kosten van instandhouden van de wachtlijst niet door de standplaatshouders gedragen.

In afwijking op de modelverordening is lid 5 toegevoegd om “vervuiling “van de wachtlijst  tegen te gaan, omdat mede door de wens van een zo groot mogelijke diversiteit van aanbod op de markt het weinig zinvol is kandidaten op de wachtlijst te plaatsen, indien op de wachtlijst reeds drie kandidaten voor dezelfde branche staan ingeschreven.

 

Artikel 2.8     Doorhalen van inschrijving op wachtlijst

In dit artikel worden de dwingende redenen genoemd waarom een gegadigde voor een vaste plaats van de wachtlijst dient te worden gehaald. Het verdient aanbeveling de invulling van bijzonder omstandigheden als genoemd onder d, duidelijk te omschrijven teneinde onduidelijkheden omtrent de plaats op de wachtlijst te voorkomen. ABRS 17 augustus 1995, GS (1996) 7037,5 m.nt. C.P.J. Goorden, inzake onbevoegde doorhaling van de wachtlijst.

 

Artikel 2.9     Volgorde toewijzing vaste plaatsen

In dit artikel is de volgorde van toewijzing van vaste plaatsen op de markt geregeld. Aangezien niet alle standplaatsen dezelfde mogelijkheden bieden, is het redelijk dat in eerste aanleg aan vergunninghouders van een vaste plaats de gelegenheid wordt geboden een naar hun oordeel betere standplaats te verkrijgen. Na hen kunnen de ingeschrevenen op de wachtlijst in de gelegenheid worden gesteld een keuze te doen uit de dan nog beschikbare plaatsen. De volgorde van inschrijving op de wachtlijst van deze personen is hierbij bepalend. Het is mogelijk te bepalen dat de toewijzing in de regel eenmaal per jaar geschiedt.

Indien het college een branche-indeling heeft vastgesteld, zal hiermee bij de toewijzing van vaste plaatsen rekening dienen te worden gehouden.

Het in afwijking van de modelverordening is een tweede lid toegevoegd om mogelijk recht te kunnen doen aan het bepaalde in artikel 1.3 tweede lid (maximalisering aantal standplaatsen in per branche).

 

Artikel 2.10   Overschrijving vergunning

Ingeval van overlijden dan wel blijvende arbeidsongeschiktheid of het bereiken van de pensioen-gerechtigde leeftijd van de vergunninghouder moet het op grond van sociale overwegingen gerechtvaardigd worden geacht, dat de vergunning voor een vaste plaats op de achterblijvende echtgenoot, de geregi­streerde partner (als bedoeld in artikel 1:80a van het Burgerlijk Wetboek) of de levenspartner kan worden overgeschreven. In het eerste lid is vastgelegd dat de echtgenoot en de daarmee gelijkgestelde partners recht hebben op de vaste plaats van de vergunning-houder.

Een kind van de vergunninghouder dat voldoet aan de in het tweede lid gestelde eisen heeft recht op een vaste plaats op de markt. Het kind is immers, in vergelijking met de echtgenoot of de daarmee gelijkgestelde partner, minder direct in zijn inkomensvoorziening geschaad door het overlijden van de vergunninghouder. Hierover zijn alle partijen die betrokken waren bij het totstandkomen van de marktverordening het eens.

Als bewijs van arbeidsongeschiktheid dient een verklaring van een arts te worden overgelegd. Het gaat hier uiteraard om arbeidsongeschiktheid voor de markthandel.

In afwijking van de modelverordening bepleiten de CVAH en de NEVAK in dit verband (opneming in de marktverordening van) de mogelijkheid tot overschrijving van de vergunning op een mede-werker of mede-eigenaar van de vergunninghouder.

Deels conform het voorstel van de CVAH en de NEVAK dient de medewerker in dat geval minimaal drie jaar onafgebroken in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder te hebben gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar (bijvoorbeeld vennoot of aandeelhouder) in dit bedrijf te hebben gefunctioneerd. Ter voorkoming van de handel in vergunningen is als aanvulling op de driejareneis de eis dat er voor minimaal zestien uur per week in loondienst moet zijn gewerkt opgenomen.

Voorts dient bij notariële akte te worden aangetoond dat de onderneming in mede-eigendom van de mede-eigenaar  is  of in eigendom van de medewerker is overgegaan en dat de marktplaats geen economische factor in de overname is.  Dit  laatste  is wederom ter voorkoming van de handel in vergunningen.

Tot slot dient de werknemer of de mede-eigenaar ingeschreven te zijn op de wachtlijst.

In het vierde lid is een hardheidsclausule opgenomen. Het verdient aanbeveling hiervoor beleidsregels op te stellen.

 

Artikel 2.11   Toewijzing dagplaats

De in het eerste lid vereiste vergunning wordt veelal mondeling verleend, doch het verdient aanbeveling de marktmeester in mandaat een (standaard voorbedrukte) schriftelijke vergunning te laten afgeven waarop hij het nummer van de standplaats invult. Uiteraard dient, indien voor de markt een branche-indeling is vastgesteld, daarmee bij het toewijzen van dagplaatsen rekening te worden gehouden.

Het in het tweede lid vermelde uiterste tijdstip van melding bij de marktmeester dient te worden gekoppeld aan het in artikel 3.6, derde lid, genoemde uiterste tijdstip voor het innemen van een vaste plaats.

 

Artikel 2.12   Toewijzing standwerkersplaats

In afwijking van de modelverordening van de VNG is voor de toewijzing van een standwerkersplaats niet gekozen voor het lotingsysteem.

Op de markten in Zaltbommel geeft alleen de dinsdagmarkt ruimte voor het innemen van een standwerkerplaats. Voor de toewijzing van een standwerkerplaats wordt reeds jaren naar tevredenheid het systeem van de “eerste melding” gehanteerd. Dit systeem geeft aan dat de marktmeester namens het college van Burgemeester en Wethouders aan degene die zich op de maandag vóór de markt het eerst meldt  de standwerkerplaats krijgt toegewezen.

Standwerkers hebben een eigen wijze van werken. Bij de benadering van het publiek treden zij geheel anders op dan de zogenaamde stille kramers. Zij verhogen de levendigheid van de markt en maken deze daardoor aantrekkelijker voor het publiek. ARRS 26 juli 1991, JG (1992) 124 m.nt. van L.J.J. Rogier, inzake sanctioneren van een standwerker.

Teneinde verstarring tegen te gaan en om te voorkomen dat de standwerker, die jaar in jaar uit dezelfde plaats bezet, langzamerhand een stille kramer zou worden, wordt het in het algemeen ongewenst geacht aan deze categorie kooplieden vaste plaatsen toe te wijzen. Dit standpunt wordt door de officiële landelijke organisatie van standwerkers (Stibesta) steeds met klem naar voren gebracht.

Alhoewel in principe een scherpe scheiding tussen de voor de stille kramers en de voor standwerkers bestemde plaatsen dient te blijven bestaan, zal het in sommige gevallen - in het belang van de markt dan wel uit billijkheidsoverwegingen tegenover de betrokken kooplieden - niet van overwegend bezwaar zijn, opengebleven standwerkersplaatsen aan stille kramers toe te wijzen, met dien verstande, dat aan laatstbedoelde kooplieden wordt duidelijk gemaakt, dat zij hieraan nimmer enig recht op de betreffende plaats zullen kunnen ontlenen. Tot toewijzing van dergelijke plaatsen aan stille kramers is alleen dan over te gaan, indien op de markt beslist geen voor deze categorie kooplieden bestemde plaatsen meer beschikbaar zijn.

 

Artikel 3.1     Innemen standplaats

In artikel 3.1 is bepaald dat de vergunninghouder in principe verplicht is zelf op zijn standplaats aanwezig te zijn.  Het is niet meer van deze tijd om zoals de modelverordening wil dat een ondernemer  een aanwezigheidsplicht heeft die zo ver  gaat dat hij bijvoorbeeld niet langer  dan maximaal een half uur afwezig mag zijn.  Ook voor de ambulante handelaar is het ondernemen een steeds ingewikkeldere zaak. Zijn administratie, het personeelsbeleid, de inkoop: veel meer dan vroeger is ondernemen op zich al een full-time baan. Dat is niet meer te combineren met een volledige aanwezigheidsplicht op de markt.

Mede In het licht van een aantal landelijke ontwikkelingen binnen de ambulante handel, die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de attractiviteit en daarmee de continuïteit van de locale warenmarkten is  de onderhavige versoepeling van de aanwezigheidsplicht te rechtvaardingen.

Bij die landelijke ontwikkelingen  kan gedacht worden aan:

een afnemende belangstelling van personen om als ambulant handelaar werkzaam te zijn (‘de klad zit erin’), waardoor het ‘aanbod’ aan ambulante handelaren relatief beperkt is, waardoor de kans op leegstand op de warenmarkten groter wordt;

de wensen van de consument: deze verlangd van een ambulante handelaar binnen een bepaalde branche een ruimer aanbod van producten De beschikbare ruimte op de markten is echter beperkt.

 

In de verordening is dan ook een versoepeling van die verplichting opgenomen en wordt er tegelijkertijd voor gewaakt dat er “gesjoemeld” wordt met de vergunning door conform artikel 2.10 ter voorkoming van de handel in vergunningen een  dienstverband van minimaal zestien uur per week te eisen of aantoonbaar als mede-eigenaar in dit bedrijf te functioneren. Dit laatste  onder overlegging van een notariële akte waaruit blijkt dat de onderneming in mede-eigendom van de mede-eigenaar is . Voorts dient de plaatsvervanging bij de marktmeester van tevoren worden gemeld.

 

Artikel 3.2     Aantal keren innemen standplaats

De plicht om de standplaats het minimumaantal vastgestelde keren in te nemen, geldt uiteraard alleen voor de vaste standplaatshouder en niet voor de dagplaatshouders of standwerker. Dit is noodzakelijk om de continuïteit in de bezetting te waarborgen. Het minimumaantal keren kan worden aangepast aan de plaatselijke omstandigheden.

 

Artikel 3.3     Afwezigheid wegens ziekte, vakantie of  bijzondere omstandigheden

In dit artikel worden de uitzonderingen gegeven op het uitgangspunt dat de vergunninghouder zelf op de standplaats aanwezig dient te zijn.

Het is wel noodzakelijk dat het college of de marktmeester van elke verhindering tot marktbezoek zo tijdig mogelijk op de hoogte wordt gesteld. Het college kan bepalen dat kortstondige afwezigheid (bijvoorbeeld tot maximaal  één uur) zonder mededeling of ontheffing is toegestaan. Dit is van belang voor vergunninghouders, bijvoorbeeld voor veilingbezoek, inkoop, bezoek aan vergaderingen en overige bedrijfs- en sociale verplichtingen.

De ontheffing van het vierde lid kan aan een maximum van twee jaar worden gebonden voor wat betreft ziekte. Het bestuur van de NVM beveelt dit ook sterk aan. Indien de ziekte langer dan twee jaar duurt, is veelal sprake van blijvende arbeidsongeschiktheid.

Het derde lid schrijft voor dat de vergunninghouder bij langdurige ziekte in beginsel iedere drie maanden een geneeskundige verklaring dient te overleggen. Er is geen wettelijke basis op grond waarvan het college de vergunninghouder zou kunnen verplichten een geneeskundige keuring te ondergaan. Het college kan de vergunninghouder uiteraard wel aanbieden zich bijvoorbeeld door de GGD te laten onderzoeken om zijn ziekte aan te tonen.

 

Artikel 3.4     Ontheffing en vervanging

In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college de vergunninghouder van een vaste plaats toestaan zich op zijn plaats te laten vervangen. Een maximumtermijn van zes weken is voor vakantie gebruikelijk. Het college kan (bij langdurige vervanging) als voorwaarde stellen dat de vervanger aan de vereisten van artikel 2.3 voldoet. Vz ABRS 29 maart 1994, jbMarkten bladzijde 11, inzake weigering vervanging door niet-gezinslid, ABRS 23 september 1991, JG (1992) 5 m.nt. L.J.J. Rogier, inzake ongeoorloofde vervanging.

 

Artikel 3.5     Legitimatie en identiteit vergunninghouder

Bij herhaling is gebleken dat de kopers op de markt er behoefte aan hebben te weten bij wie zij hun inkopen hebben gedaan. In de praktijk wordt hier echter weinig de hand aan gehouden. Het moet ook door iedere bonafide marktkoopman of -koopvrouw van belang worden geacht.

Het vormen van een vaste klantenkring kan hierdoor tevens worden bevorderd. Vermelding van adres en woonplaats wordt in verband met gevaar van inbraak bij de koopman, die tijdens de markt immers van huis is, niet wenselijk geacht.

 

Artikel 3.6     Tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer goederen

Het marktterrein behoort tot de openbare weg. Teneinde het marktterrein tijdens de markt vrij te maken van alle verkeer dient het college een verkeersbesluit te nemen. Ten onrechte geparkeerde auto’s kunnen met toepassing van bestuursdwang, op kosten van de eigenaars, van het marktterrein worden verwijderd nog vóór de eigenlijke opbouw van de markt. Voorwaarde is wel dat de tijden waarop het terrein beschikbaar moet zijn ten behoeve van de markt, duidelijk worden medegedeeld. Kantongerecht Maastricht 1 november 1995, PG (1996) 4450, inzake schadevergoeding in verband met zorgplicht gemeente met betrekking tot het autovrij maken van het marktterrein. Het is van belang de in het eerste lid gegeven tijdspanne zo ruim te nemen dat hieraan in de regel kan worden voldaan. Veelal worden de tijden vastgesteld in overleg met de instanties die de belangen van de ambulante handel behartigen.

Het tweede lid maakt duidelijk dat het in het algemeen, in het belang van de orde op de markt, de vergunninghouder niet kan worden toegestaan de markt op willekeurige, vóór de sluitingstijd gelegen, momenten te verlaten. Het college dient invulling te geven aan de bijzondere omstandigheden die ontheffing mogelijk maken.

Op grond van het derde lid is het mogelijk dat over een vaste plaats beschikt kan worden ten gunste van een andere koopman, indien de vergunninghouder de markt op een bepaalde dag niet bezoekt. Daartoe is bepaald dat de vaste plaats vóór een bepaald uur ingenomen moet zijn.

Indien bekend is dat de rechthebbende later op de markt verschijnt, zal de plaats uiteraard open moeten blijven. Het vierde lid bevat hiervoor een regeling.

Vroegtijdig - eventueel vóór de openingstijd van de markt - toewijzen van de dagplaatsen (zie hiervoor ook artikel 2.11) biedt het voordeel, dat het publiek geen of weinig hinder ondervindt van het aanvoeren van de marktartikelen. Indien de gemeente de houder van een vaste plaats nog enig voorrecht wil geven boven de pas beginnende kooplieden, die nog niet over een vaste plaats beschikken, dan zou het toewijzen van dagplaatsen ná de opening van de markt dienen te geschieden.

 

Artikel 4.1

Vrijhouden van het marktterrein

Het marktterrein behoort in de regel tot de openbare weg. Teneinde het marktterrein tijdens de uren dat de markt plaatsvindt vrij te maken van alle verkeer, met uitzondering van voetgangers, heeft het college een verkeersbesluit genomen. Om duidelijk te maken dat het terrein beschikbaar moet zijn voor de markt, zijn verkeersborden ( C1, wit bord met rode rand) geplaatst met de aanduiding van de uren waarvoor het verbod geldt. Ten onrechte geparkeerde auto’s kunnen met toepassing van bestuursdwang, op kosten van de eigenaars, van het marktterrein worden verwijderd. Overigens zal de gemeente in de regel deze auto’s moeten wegslepen om schadeclaims te voorkomen. Zie hiervoor de uitspraak van het Kantongerecht Maastricht van 1 november 1995, PG (1996) 4450, inzake schadevergoeding in verband met de zorgplicht van de gemeente met betrekking tot het autovrij maken van het marktterrein.

Begin 2001 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat het ontwerp-Besluit wegslepen van voertuigen naar de tweede kamer gestuurd. Op grond van deze wetswijziging zal het mogelijk worden het marktterrein bij verordening aan te wijzen. Het college is alsdan bevoegd tot het wegslepen van voertuigen. Vooralsnog is er slechts de weg van de spoedeisende bestuursdwang mogelijk.

 

Wettelijk voorschriften

In de Marktverordening is als “juridisch anker” artikel 4.1 ingevoegd.

Voor de begripsomschrijvingen is aangesloten bij Algemene Plaatselijke Verordening en het begrip voertuigen opgenomen in artikel 1.1 onder o:

 

Voertuig:

alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder a1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

treinen en trams;

kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen

Handhaving

Wettelijke bepalingen:

artikel 125 Gemeentewet en artikel 4.1 Marktverordening 2001;

afdeling 5.3 Algemene wet bestuursrecht,  in het bijzonder

5:24, vijfde en zesde lid (spoedeisende bestuursdwang)

5:29 (meevoeren en opslaan van zaken)

 

In beleidsregels dient te worden vastgelegd:

in welke gevallen bestuursdwang, en daaraan gekoppeld

welke stappen  worden ondernomen om  daadwerkelijke toepassing bestuursdwang te voorkomen

hoe wordt (organisatorisch) bestuursdwang toegepast: afspraken/afstemming (politie, parkeerpolitie, marktmeester, Cretier), wie doet wat wanneer, waar wordt het voertuig bewaard, kostenverhaal, bekendmaking besluit tot toepassing bestuursdwang etc. etc.

kenbaarheid van het handhavingsbeleid (inwoners binnenstad informeren, evenals winkeliers (en hun clientèle)

 

Artikel 5.1     Strafbepaling

Ten aanzien van de in artikel 5.1 opgenomen strafbepaling geldt dat van overtreding alleen sprake kan zijn indien de verordening een ge- of verbodsnorm (een verplichtende norm) inhoudt.

Tegen overtredingen van de in deze verordening opgenomen bepalingen, alsmede tegen handelingen die de orde op de markt op enigerlei wijze kunnen verstoren, verdient voor wat de marktkooplieden betreft een administratieve afhandeling de voorkeur. Verwacht mag worden dat van de bepalingen, opgenomen in de artikelen 5.2 tot en met 5.4, een sterk preventieve werking zal uitgaan.

 

Artikel 5.2     Intrekking vergunning en schorsing

In artikel 5.2 worden de gronden genoemd waarop een vergunning voor een vaste plaats kan worden ingetrokken of geschorst. Het verdient aanbeveling een sanctiebeleid vast te stellen waarin wordt aangegeven in welke gevallen de vergunning wordt geschorst dan wel ingetrokken.

Het artikel heeft een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of schorsing wordt overgegaan. Zie Vz ABRS 8 november 1991, jbMarkten bladzijde 65, inzake intrekking vergunning, omdat vergunninghouder niet meer in het bezit is van de vereiste papieren, waaronder diploma Handelskennis (sinds 1993: diploma Algemene ondernemingsvaardigheden).

Indien het bestuursorgaan overweegt om de vergunning in te trekken of te schorsen, dient het daarbij te letten op het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. Zie Rechtbank Amsterdam 17 februari 1994, JB (1994) 58, inzake intrekken zonder horen ex artikel 4:8 Awb.

In onderdeel c wordt ervan uitgegaan dat het niet betalen van marktgeld een grond kan zijn voor intrekking of schorsing van een standplaatsvergunning voor de markt. Bij het opstellen van de modelmarktverordening in 1998, waren wij er veiligheidshalve nog van uitgegaan dat het niet betalen van marktgeld geen intrekkingsgrond kan zijn, aangezien hiervoor andere invorderingsmogelijkheden zijn. Gelet op het belang van een dergelijke intrekkings- of schorsingsgrond voor de praktijk zijn wij evenwel alert gebleven op mogelijk gunstige opinies in dezen. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 1999 (JG 99.0184) inzake het hoger beroep van S. Gonesh tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 6 november 1998, vormt naar ons inzicht voldoende basis om alsnog de gewenste intrekkings- of schorsingsgrond in het model op te nemen. De Afdeling overwoog in deze zaak dat ingevolge de Verordening op de straathandel van de gemeente Amsterdam een vergunning voor een vaste plaats kan worden ingetrokken ‘wegens het niet voldoen aan verplichtingen die voor de vergunninghouder voortvloeien uit de voor die markt geldende heffingsverordening’.

 

Het stond tussen partijen vast dat Gonesh ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar reeds gedurende langere tijd niet aan zijn uit de geldende heffingsverordening voortvloeiende betalingsverplichtingen had voldaan. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam kon de aan Gonesh verleende vergunning derhalve intrekken.

Het moge duidelijk zijn dat deze intrekkings- of schorsingsgrond niet lichtvaardig mag worden gebruikt. Het kan wel een oplossing bieden voor (notoire) ‘wanbetalers’. Voor alle duidelijkheid wijzen wij erop dat deze uitspraak zich naar ons inzicht alleen uitstrekt tot betalingsverplichtingen op basis van publiekrechtelijke regelingen. De vraag of intrekking of schorsing ook mogelijk is bij het niet nakomen van privaatrechtelijke betalingsverplichtingen (huur of pacht) blijft in deze uitspraak onbeantwoord.

 

Artikel 5.3     Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

In artikel 5.2 is de intrekking of schorsing van een vergunning voor een vaste plaats geregeld. Intrekking of schorsing ligt uiteraard minder voor de hand bij niet-vaste plaatsen, maar in de praktijk is het van belang gebleken om naast de bevoegdheid tot onmiddellijke verwijdering (artikel 5.4) ook een vergunninghouder van een dagplaats of standwerkersplaats langduriger van de markt te kunnen verwijderen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien een vergunninghouder voor een vaste plaats op de vuist gaat met een dagplaatshouder of standwerker.

In dit artikel 5.3 is dan ook de mogelijkheid opgenomen om in de daarin genoemde gevallen de vergunninghouder voor maximaal vier marktdagen uit te sluiten van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats. Deze vier dagen moeten zijn gelegen binnen een periode van twee jaar na de bekendmaking van het uitsluitingsbesluit. Deze termijn is gekoppeld aan de bekendmaking, aangezien in artikel 3:40 van de Awb is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. De maximale termijn van twee jaar is gekozen om te voorkomen dat de uitsluiting voor onbepaalde tijd voortduurt. Indien de dagplaatshouder of de standwerker (pas) na afloop van deze twee jaar weer op de markt komt, kan hij weer in aanmerking komen voor een plaats op de markt.

Het in onderdeel d genoemde kan worden opgenomen ter bestraffing van niet-betalende dagplaatshouders of standwerkers. Zie verder de toelichting onder artikel 5.2. onderdeel c.

 

 

Artikel 5.4     Onmiddellijke verwijdering

In artikel 125 van de Gemeentewet is bepaald dat ter uitvoering van wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale en gemeentelijke verordeningen het gemeentebestuur de bevoegdheid heeft om bestuursdwang toe te passen. Dit artikel bevat voor het college de bevoegdheidsgrondslag om bestuursdwang toe te passen bij overtreding van de marktverordening en de daarop gebaseerde voorschriften. In de artikelen 5:21 tot en met 5:36 van de Awb worden regels over de besluitvorming omtrent en de toepassing van bestuursdwang (en dwangsom) gegeven. De in artikel 5.4 geregelde onmiddellijke verwijdering is een vorm van bestuursdwang, waarbij de spoedeisendheid als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid, van de Awb wordt verondersteld. Achteraf dient dan het besluit tot het toepassen van bestuursdwang op papier te worden gesteld. Van deze bevoegdheid dient uiteraard alleen in zeer spoedeisende gevallen gebruik te worden gemaakt. Overigens is in artikel 5:23 van de Awb geregeld dat de bepalingen over bestuursdwang niet van toepassing zijn indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.

Op grond van artikel 4:8 van de Awb dienen belanghebbenden bij toepassing van artikel 5.4 in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld hun zienswijze (mondeling dan wel schriftelijk) kenbaar te maken.

Onderdeel c is gewijd aan de niet-actieve standwerker. Duidelijk kwam in het COM de wens naar voren om dergelijke ‘verkapte stille kramers’ aan te kunnen pakken.

 

Artikel 5.5     Toezichthouders

In artikel 5:11 van de Awb wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt.

Het ligt voor de hand de marktmeester als toezichthouder aan te wijzen.

Door toevoeging van de marktmeester is verzekerd dat deze als opsporingsambtenaar kan fungeren. Zie verder de toelichting onder 5.6.

 

Artikel 5.6     Buitengewone opsporingsambtenaren

(Vervallen).

De bepaling over buitengewone opsporingsambtenaren is overbodig en in strijd met Aanwijzing 92 van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Immers, in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is onder meer bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij  verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voorzover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De aanwijzing als toezichthouder op grond van artikel 4.5 is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Zij dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen en te zijn beëdigd door de procureur-generaal.

Overigens laten wij de artikelnummering 4.7 tot en met 4.10 verder in stand teneinde niet teveel (niet strikt noodzakelijke) ingrepen in het model te doen.

 

Artikel 5.7     Intrekking oude regeling

De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt.

 

Artikel 5.8     Overgangsbepalingen

Een uitgebreide overgangsregeling als hier opgenomen, achten wij noodzakelijk voor de rechtszekerheid van de betrokkenen. Het is van belang oude rechten te eerbiedigen. Indien de gemeente bestaande wachtlijsten en anciënniteitslijsten heeft, dient hiervoor apart overgangsrecht te worden gecreëerd.

 

Artikel 5.9     Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding dient zodanig te worden vastgesteld dat de betrokkenen tijdig kennis kunnen nemen van de nieuwe regeling. Artikel 139 van de Gemeentewet is slechts bedoeld als vangnet voor het geval een bepaling omtrent de inwerkingtreding achterwege is gelaten. De regeling treedt in dat geval in werking met ingang van de achtste dag na de datum van bekendmaking. Genoemd artikel 139 maakt duidelijk dat zonder bekendmaking de marktverordening niet in werking treedt.

 

Artikel 5.10   Citeertitel

In de citeertitel wordt een jaartal opgenomen om de betrokken regeling te onderscheiden van de voorgaande regeling.