Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening volgorde van afvloeiing onderwijzend personeel

Geldend van 01-01-1994 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening volgorde van afvloeiing onderwijzend personeel

Geconsolideerde tekst van de regelingOnderwerp:Verordening volgorde van afvloeiing onderwijzend personeel.De raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van degemeente Zederik,Ieder voor zoveel het hun bevoegdheden betreft;Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 november 1993;Gelet op de bepalingen van de Wet op het basisonderwijs en van het Rechtspositiebesluitonderwijspersoneel;b e s l u i t :vast te stellen de volgende Verordening betreffende de volgorde van afvloeiing van hetonderwijzend personeel van de openbare scholen voor basisonderwijs d.d.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:a. School: een school voor basisonderwijs;b. Belanghebbende: het lid van het onderwijzend personeel, aangesteld aan een van de gemeentelijke scholen;c. Diensttijd: uitsluitend de tijd, doorgebracht in een betrekking:

  • 1.

    aan een school of inrichting als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel deOvergangs wet voorgezet onderwijs - waaronder begrepen vormingsinstituten, de institutenwaaraan het nieuw vervolg/beroepsonderwijs wordt gegeven, dan wel de instituten waaraanhet deeltijd vervolg/beroepsonderwijs wordt gegeven - en in de wetten die geacht kunnenworden aan de Wet op het voortgezet onderwijs te zijn voorafgegaan;

  • 2.

    aan een school of inrichting waarop de Kleuteronderwijswet of de Lager-onderwijswet 1920van toepassing is c.q. de onderwijsvormen die in de plaats daarvan zijn of worden ingesteld,met dien verstande dat de tijd voor augustus 1956 doorgebracht aan een school voorkleuteronderwijs slechts meetelt, indien daaruit inkomsten weren genoten *);

  • 3.

    aan een school waarop de Wet op het basisonderwijs of de Interimwet op het speciaalonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs van toepassing is;

  • 4.

    aan een instelling voor MO-opleidingen in de zin van de Wet op de MO-opleidingen;

  • 5.

    aan een instelling waarop de Wet op het hoger beroepsonderwijs van toepassing is;

  • 6.

    aan een school of inrichting als bedoeld in de Experimentenwet onderwijs;

  • 7.

    aan een instituut voor vormingswerk voor jonge volwassenen dat gesubsidieerd wordtvolgens de Rijksregeling subsidiëring vormingswerk leerplichtvrije jeugd 1964;

  • 8.

    aan een Nederlandse instelling voor wetenschappelijk onderwijs, de Politie-academie, deRijksluchtvaartschool, alsmede het ,militair wetenschappelijk onderwijs aan het KoninklijkInstituut van de marine, de Koninklijke Militaire Academie, de Koninklijke Militaire School ende Hogere Krijgsschool, indien de personeelskosten van de instelling voor tenminste 51%door de overheid worden vergoed ingevolge enige wettelijke bepaling, alsmede devoormalige Mijnscholen in Limburg voor zover het rechtstreeks door de overheid beheerdemijnen betreft;

  • 9.

    aan een Nederlandse school, cursus, opleiding of andere instelling voor bijzonder onderwijs,als bedoeld in artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs, die van overheidswege isaangewezen als bevoegd om aan de leerlingen op grond van met gunstig gevolg afgelegdeexamens dezelfde diploma’s uit te reiken als die welke uitgereikt worden doorovereenkomstige uit enig openbare kas bekostigde instelling, dan wel:− aan centra voor vakopleiding aan volwassenen en jong volwassenen;− aan gestichten, bedoeld in de Beginselenwet Gevangeniswezen en in Rijksinrichtingen als bedoeld in de Beginselenwet voor de kinderbescherming;− aan hier te lande gevestigde instellingen die opleiden voor enig geestelijk ambt;− aan door de Nederlandse overheid gesubsidieerde muziekscholen;

  • 10.

    bij een orgaan als bedoeld in de Wet op het leerlingenwezen;

  • 11.

    bij een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel B3 van de Algemene burgerlijkepensioenwet, waarvan de aanwijzing als zodanig op voordracht van de minister vanOnderwijs en Wetenschappen is geschied, dan wel de bekostiging geheel of gedeeltelijk doorde minister van Onderwijs en Wetenschappen plaatsvindt, waarbij mede in aanmerking komtde rijd doorgebracht in een betrekking aan bovenbedoelde instelling die voorafgaat aan deaanwijzing als bedoeld in artikel B3 van de Algemene burgerlijke pensioenwet;

  • 12.

    aan de door de minister van Onderwijs en Wetenschappen of de gemeente bekostigdeschoolbegeleidingsdiensten;

  • 13.

    bij de door het Rijk bekostigde Nederlandse scholen in het buitenland en en bij door het rijkerkende scholen in de huidige en voormalige overzeese gebiedsdelen;

  • 14.

    bij een instelling als bedoeld in de Rijksregeling Basiseducatie;

  • 15.

    bij een instelling als bedoeld in de Wet op de onderwijsverzorging;alsmede de tijd gedurende welke:

  • 16.

    de belanghebbende als dienstplichtige in Nederlandse militaire dienst was dan welvervangende dienst heeft vervuld als bedoeld in de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;

  • 17.

    de belanghebbende in het genot is geweest van een ontslaguitkering vanwege het Ministerievan Onderwijs en Wetenschappen, het Ministerie van Landbouw en Visserij of van degemeente, voor zover deze ontslaguitkering werd toegekend in verband met ontslag uit eenonderwijsbetrekking;en de tijd welke:

  • 18.

    de belanghebbende heeft gewijd aan de verzorging van tot het huishouden vanbelanghebbende behorende 0- tot 4-jarige eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximumvan in totaal zes jaren (verzorgingstijd);met dien verstande dat:− een aanstelling voor een bepaald aantal uren per week gelijk geacht wordt aan een aanstelling in volledige dienst;− alleen die diensttijd in aanmerking wordt genomen welke bij het bevoegd bestuursorgaan desgevraagd is opgegeven binnen 1 maand na de datum waarop de aanstelling is ingegaan. Nadien opgegeven diensttijd wordt voor het baststelling van de afvloeiingsvolgorde niet meer in aanmerking genomen;− bij samenloop van bovengenoemde betrekkingen of situaties de daarin doorgebrachte diensttijd voor de toepassing van de afvloeiingsregeling slechts eenmaal meetelt. De diensttijd behoeft niet aaneengesloten te zijn. Is men in een betrekking als bedoeld onder 1 t/m 15 aangesteld en heeft men gedurende die periode buitengewoon verlof genoten als bedoeld in het Rechtspositiebesluit onderwijs personeel, dan telt die verloftijd als diensttijdmee.

d. Vaste aanstelling: aanstelling voor onbepaalde tijd;e. Tijdelijke aanstelling: aanstelling voor bepaalde tijd.f. Afvloeiing: tussentijds ontslag uit een tijdelijk dienstverband dan wel ontslag uit een vast dienstverband van belanghebbende op grond van opheffing van de school of van een betrekking aan de school of wegens zodanige veranderingen in de inrichting van het onderwijs, dt de werkzaamheden van een of meer belanghebbende overbodig worden;g. OWBO/WBO-protocol: een voor de desbetreffende basisschool opgestelde lijst die de onderlinge afvloeiingsvolgorde aangeeft van de belanghebbenden die op 1 augustus 1985 als groepleraar in vaste dienst aan die basisschool zijn verbonden en die op 31 juli 1985 aan een openbare kleuter- of lagere school binnen de gemeente waren verbonden;h. Fusieprotocol: een voor de desbetreffende basisschool opgestelde lijst die de onderlinge afvloeiingsvolgorde aangeeft van de belanghebbenden die de dag voorafgaande aan de fusie als lid van het onderwijzend personeel aan een van de bij de fusie betrokken basisscholen verbonden zijn en die op de dag waarop de fusie is gerealiseerd aan de gefuseerde school in vast dienst zijn aangesteld;i. Verzorgingsprotocol: een voor de desbetreffende school per afvloeiingscategorie opgestelde lijst die de onderlinge afvloeiingsvolgorde op 1 augustus 1990 aangeeft van de belanghebbenden die op 31 juli 1990 als lid van het onderwijzend personeel aan de betrokken school verbonden zijn en op 1 augustus 1990 aan de betrokken school in vaste dienst zijn aangesteld;

Artikel 2 Afvloeiingsvolgorde

  • 1. Met inachtneming van het in het derde en vierde lid bepaalde vindt aan de school afvloeiingplaats in de volgende volgorde:

    • a.

      eerst de belanghebbende met een tijdelijke aanstelling, met uitzondering van de tijdelijkaangestelde ter vervanging;

    • b.

      vervolgens de belanghebbende met een vaste aanstelling.

  • 2. Binnen elke groepering genoemd in het eerste lid wordt de hiernavolgende volgordeaangehouden:

    • a.

      eerst degene die aan het bevoegd bestuursorgaan schriftelijk te kennen heeft gegevengeen bezwaar tegen afvloeiing te hebben, waarbij de oudste in leeftijd het eerst inaanmerking komt;

    • b.

      vervolgens degene die de minste diensttijd heeft, waarbij in geval van gelijke diensttijd dejongste in leeftijd het eerst in aanmerking komt.

  • 3. De directeur van een school voor basis-, speciaal en voorgezet speciaal onderwijs vloeitslechts af bij de opheffing van de school. 

  • 4. De belanghebbende die op grond van de eerste twee leden van dit artikel voor afvloeiing inaanmerking komt en die de laatste aan de basisschool verbonden groepsleraar is in het bezitvan de akte leidster of hoofdleidster bij het kleuteronderwijs of een hiermee gelijkgesteldeakte, wordt tot 31 juli 1990 voor ontslag overgeslagen.

Artikel 3 Categorieën

Afvloeiing vindt overeenkomstig de in artikel 2 genoemde volgorde voor de volgende categorieënafzonderlijk plaats:

  • a.

    personeel aangesteld aan de school als groepsleraar;

  • b.

    personeel aangesteld aan de school voor het geven van vakonderwijs per vakgebied, zoalsaangegeven in het schoolwerkplan;

  • c.

    personeel aangesteld aan de school voor het geven van onderwijs in eigen taal en cultuurper taalgroep, zoals aangegeven in het schoolwerkplan.

Artikel 4 OWBO/WBO-protocol

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen voor elke op 1 augustus 19885 te vormen basisschooleen protocol vast met inachtneming van het in de leden 2 en 3 bepaalde. 

  • 2. Voor elke basisschool wordt van de belanghebbenden die daar op 1 augustus 1985 alsgroepleraar in vaste dienst zijn aangesteld en die op 31 juli 1985 aan een openbare kleuter-of lagere school binnen de gemeente waren aangesteld:

    • a.

      een lijst opgesteld die de afvloeiingsvolgorde aangeeft van degenen die op 31 juli 1985aan een openbare kleuterschool binnen de gemeente waren verbonden (lijst I);

    • b.

      een lijst die de afvloeiingsvolgorde aangeeft van degenen die op 31 juli 1985 aan eenopenbare lagere school binnen de gemeente waren verbonden (lijst II);

    • c.

      de op de onder a. respectievelijk b. van dit lid bedoelde lijst neer te leggen volgorde vande in dit lid genoemde groepsleraren wordt als volgt bepaald:

    • 1.

      bovenaan wordt de groepsleraar geplaatst die op 31 juli 1985 als hoofdleidster vaneen openbare lagere school binnen de gemeente was aangesteld;indien het om meer dan een ex-hoofdleidster respectievelijk ex-hoofd gaat, is hundiensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde en in geval van gelijke diensttijdwordt de jongste in leeftijd lager in volgorde geplaatst;

    • 2.

      voor de overige op de onder a. respectievelijk b. bedoelde lijst te vermeldengroepsleraren is per lijst voor de daarop te vermelden groepsleraren de diensttijdbepalend voor hun onderlinge volgorde met dien verstande dat de groepsleraar metde meeste diensttijd direct na de ex-hoofdleidster(s) respectievelijk het ex-hoofd (deex-hoofden) bovenaan de lijst wordt geplaatst en vervolgens aflopend naar degroepsleraar met de kortste diensttijd die onderaan de lijst komt, terwijl in geval vangelijke diensttijd de jongste in leeftijd lager in volgorde wordt geplaatst.

  • 3. De in het protocol neer te leggen afvloeiingsvolgorde van de in lid 2 genoemdegroepsleraren wordt als volgt bepaald;

    • a.

      de groepsleraar die op 31 juli 1985 schoolleider was en die op 1 augustus 1985 geendirecteur is, vloeit als laatste van de groepsleraren f; indien het om meer dan een exschoolleidergaat, is hun diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde en in gevalvan gelijke diensttijd wordt de jongste in leeftijd lager in volgorde geplaatst;

    • b.

      voor de overige groepsleraren worden de in lid 2 bedoelde lijsten I en II als volgt vanonderop ineengeweven:

    • 1.

      onderaan de groepsleraar met de kortste diensttijd, ongeacht de lijst waarop degroepsleraar is vermeld; en in geval van gelijke diensttijd komt de jongste in leeftijdhet eerst in aanmerking;

    • 2.

      vervolgens de groepsleraar van de andere lijst met de kortste diensttijd – en in gevalvan gelijke diensttijd komt de jongste in leeftijd het eerste in aanmerking – envervolgens om en om, met dien verstande dat:

    • 3.

      wanneer een groepsleraar van lijst I aan de beurt is, die meer diensttijd heeft dan devolgende(n) van lijst II, deze laatste(n) voor gaat(n).

  • 4. Bij beëindiging van de door het bevoegd bestuursorgaan verstrekte aanstelling aan dedesbetreffende basisschool, vervalt de plaats van de groepsleraar op het protocol. 

  • 5. De groepsleraar die overeenkomstig de artikelen 2 en 3 voor afvloeiing in aanmerkingkomt, wordt voor ontslag overgeslagen, indien deze op het protocol een hogere dan delaatste plaats inneemt, met inachtneming van het in artikel 2, lid 4 bepaalde. 

  • 6. Het vijfde lid is niet van toepassing op de groepsleraar die aan het bevoegdbestuursorgaan schriftelijk te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen afvloeiing tehebben, met inachtneming van het in artikel 2, lid 4, bepaalde.

Artikel 4a Fusieprotocol

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen voor de fuseerde basisschool een fusieprotocol vastmet inachtneming van het in de leden 2 en 3 bepaalde. 

  • 2. Voor de gefuseerde basisschool wordt van de belanghebbenden die daar op de dag datde fusie is gerealiseerd als groepsleraar in vaste dienst zijn aangesteld en die op de dagvoorafgaande aan die fusie aan één van de bij de fusie betrokken basisscholen warenaangesteld:

    • a.

      een lijst opgesteld die de afvloeiingsvolgorde aangeeft van degenen die op de dagvoorafgaande aan de fusie aan de ene bij de fusie betrokken school warenaangesteld (lijst I) en

    • b.

      een lijst die de afvloeiingsvolgorde aangeeft van degenen die op de dagvoorafgaande aan de fusie aan de andere bij de fusie betrokken school warenaangesteld (lijst II);

    • c.

      de op de onder a. respectievelijk b. van dit lid bedoelde lijsten neer te leggenvolgorde van de in dit lid genoemde groepsleraren wordt bepaald door de onderlingeafvloeiingsvolgorde van betrokkenen op de dag voorafgaande aan de fusie en metinachtneming van het bepaalde in artikel 4 en 4b.

  • 3. De in het fusieprotocol neer te leggen afvloeiingsvolgorde van de in lid 2 genoemdegroepsleraren wordt als volgt bepaald:

    • a.

      de groepsleraar die op de dag voorafgaande aan de fusie directeur was en die op dedag waarop de fusie is gerealiseerd geen directeur is, vloeit als laatste van degroepsleraren af. Indien het om meer dan één ex-directeur gaat, is hun diensttijdbepalend voor hun onderlinge volgorde en in geval van gelijke diensttijd wordt dejongste in leeftijd lager in volgorde geplaatst;

    • b.

      de groepsleraar die op 31 juli 1985 schoolleider was en die op 1 augustus 1985 geendirecteur was en die op grond van het OWBO/WBO-protocol als laatste van de aan eenbij de fusie betrokken school verbonden groepsleraren afvloeit, vloeit direct voor de exdirecteur(en)als bedoeld in het derde lid onder a. af. Indien er geen ex-directeur alsbedoeld in het derde lid onder a. aanwezig is vloeit betrokkene als laatste van degroepsleraren af. Het onder a., tweede volzin bepaalde is van overeenkomstigetoepassing;

    • c.

      voor de overige groepsleraren worden de in lid 2 bedoelde lijsten I en II als volgt vanonderop ingeweven:

    • 1.

      onderaan de groepsleraar met de kortste diensttijd, ongeacht de lijst waaropde groepsleraar is vermeld en in geval van gelijke diensttijd komt de jongste inleeftijd het eerst in aanmerking.

    • 2.

      vervolgens de groepsleraar van de andere lijst met de kortste diensttijd – ingeval van gelijke diensttijd komt de jongste in leeftijd het eerst in aanmerking -en vervolgens om en om.

  • 4. Bij beëindiging van de door het bevoegd bestuursorgaan verstrekte aanstelling aan dedesbetreffende basisschool, vervalt de plaats van de groepsleraar op het fusieprotocol. 

  • 5. De groepsleraar die overeenkomstig de artikelen 2. en 3. voor afvloeiing in aanmerkingkomt, wordt voor ontslag overgeslagen, indien deze op het fusieprotocol een hogere dande laatste plaats inneemt, met inachtneming van het in artikel 2, vierde lid bepaalde. 

  • 6. Het vijfde lid is niet van toepassing op de groepsleraar die aan het bevoegdbestuursorgaan schriftelijk te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen afvloeiing tehebben, met inachtneming van het in artikel 2, vierde lid bepaalde. 

  • 7. Op de dag dat de fusie ingaat vervallen de voor de bij de fusie betrokken basisscholenopgestelde protocollen als bedoeld in artikel 4, dan wel indien de fusie plaatsvindt na 1augustus 1990 het protocol voor de desbetreffende school als bedoeld in artikel 4b.

Artikel 4b Verzorgingsprotocol

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen voor elke school per afvloeiingscategorie alsbedoeld in artikel 3 een protocol op met inachtneming van het bepaalde in artikel 4en 4a, dat de onderlinge afvloeiingsvolgorde op 1 augustus 1990 aangeeft van debelanghebbenden die op 31 juli 1990 als leraar aan de betrokken school verbondenzijn en op 1 augustus 1990 aan de betrokken school in vaste dienst zijn aangesteld. 

  • 2. De belanghebbende die overeenkomstig de artikelen 2 en 3 voor afvloeiing inaanmerking komt, wordt voor ontslag overgeslagen, indien deze op het protocol eenhogere dan de laatste plaats inneemt, met inachtneming van het in artikel 2, vierdelid, bepaalde. 

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op de belanghebbende die aan het bevoegdbestuursorgaan schriftelijk te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen afvloeiingte hebben, met inachtneming van het in artikel 2, vierde lid, bepaalde. 

  • 4. Bij beëindiging van de door het bevoegd bestuursorgaan verstrekte aanstelling aande desbetreffende school, vervalt de plaats van de belanghebbende op hetverzorgingsprotocol van de desbetreffende school. 

  • 5. Op 1 augustus 1990 vervalt voor de desbetreffende school het protocol als bedoeldin artikel 4 en het protocol als bedoeld in artikel 4a indien aan het bepaalde in artikel4a voor 1 augustus 1990 voor de desbetreffende school toepassing is gegeven.

Artikel 5 Hardheidsclausule

  • 1. Ter vermijding van kennelijke onbillijkheid of als het belang van de school ditkennelijk vereist, kan bij de verlening van ontslag van de overeenkomstige artikelen2, 3, 4, 4a respectievelijk 4b bepaalde volgorde worden afgeweken, met dienverstande dat, indien de omvang van de voorgenomen afvloeiing daartoe aanleidinggeeft, deze geschiedt naar een bepaald vooraf vastgesteld en aan belanghebbendenkenbaar gemaakt plan.

  • 2. Aan het bepaalde in het vorige lid wordt voor zover het omvangrijke afwijkingenbetreft slechts uitvoering gegeven na overleg met belanghebbenden en na dedaarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel en demedezeggenschapsraad dan wel gemeenschappelijke medezeggenschapsraad teheb ben gehoord.

  • 3. Indien er sprake is van fusie van scholen kan het bevoegd bestuursorgaan naoverleg met belanghebbenden en na de daarvoor in aanmerking komendeorganisaties van onderwijzend personeel en de medezeggenschapsraad dan welgemeenschappelijke medezeggenschapsraad te hebben gehoord afwijken van het inartikel 4a. derde lid, onder c bepaalde.

Artikel 6 Overgangsbepaling

Voor de belanghebbenden die op 31 juli 1990 en op 1 augustus 1990 aan de schoolzijn aangesteld wordt als tot op dat moment opgebouwde diensttijd alleen die diensttijd inaanmerking genomen welke reeds bij het bevoegd bestuursorgaan bekend is, alsmede dediensttijd welke alsnog bij het bevoegd bestuurorgaan wordt opgegeven binnen 13 weken na de uitnodiging daartoe door het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 7 Wijziging verordening

Burgemeester en wethouders leggen elk wijzigingsvoorstel van deze verordening voor overlegvoor aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel en terkennisneming aan de betrokken medezeggenschapsraad dan wel gemeenschappelijkemedezeggenschapsraad, alvorens zij dit voorstel ter vaststelling aan de gemeenteraadvoorleggen.

Artikel 8 Slotbepaling

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als “afvloeiingsregeling openbaarbasisonderwijs 1994” en treedt in werking op 1 januari 1994.

  • 2. Een exemplaar van deze verordening, alsmede een exemplaar van het eventueelvan toepassing zijnde protocol voor de desbetreffende school worden aanbelanghebbenden uitgereikt. Aan personeelsleden die in dienst treden worden dezeexemplaren tegelijk met het aanstellingsbesluit uitgereikt.

  • 3. Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat een exemplaar van dezeverordening in elke openbare school voor basis-, speciaal en voorgezet speciaalonderwijs steeds op een voor belanghebbenden toegankelijke plaats ter inzage ligt.

  • 4. Per 1 januari 1994 in te trekken de afvloeiingsregeling openbaar basisonderwijsvastgesteld in de raadsvergadering gehouden op 17 december 1990.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergaderingvan het college van burgemeester enwethouders, gehouden op 30 november 1993,De secretaris,                           De burgemeester,