Regeling vervallen per 01-01-2013

Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007

Geldend van 22-02-2012 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007

Gedeputeerde staten van Zeeland

  • -

    gelezen het voorstel van de afdeling FEZ, nr. STA 0605823

  • -

    overwegende dat ter uitvoering van het door provinciale staten vastgestelde subsidiebeleid nadere regels dienen te worden gesteld voor het verstrekken van subsidies;

  • -

    gelet op artikel 9 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007;

besluiten vast te stellen het navolgende Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder:

  • a.

    prestatiebewijs: een op basis van dit besluit dan wel in de beschikking waarbij de subsidie wordt verleend als zodanig aangeduid geheel van bewijsmiddelen waarmee onweerlegbaar wordt aangetoond dat en in hoeverre het met de subsidie beoogde is bereikt.

  • b.

    instelling: een rechtspersoon, een vennootschap of een eenmansbedrijf.

  • c.

    accountant: een accountant, die is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 55 van de Wet op de registeraccountants, of een Accountant-Administratieconsulent ten aanzien van wie bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde register een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van die wet.

§ 2 Subsidie

Artikel 2

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verleend aan instellingen.

  • 2.

    Geen subsidie wordt verleend voor een activiteit die op het moment van de aanvraag reeds is gerealiseerd.

  • 3.

    Een subsidieaanvraag voor een bedrag van minder dan €1000,- wordt afgewezen, tenzij de aanvraag een stimuleringssubsidie betreft.

§ 3 De aanvraag

Artikel 3

Tenzij in dit besluit anders is bepaald, wordt een aanvraag voor een subsidie ten minste twaalf weken voor het begin van een activiteit ingediend.

De aanvrager maakt gebruik van de door gedeputeerde staten vastgestelde modellen.

Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager besluiten, dat de aanvraag voor een subsidie op een andere dan de in het eerste lid genoemde, in het besluit te bepalen termijn, mag worden ingediend.

Artikel 4

  • 1.

    De aanvraag bevat ten minste:

    • a.

      een SMART beschrijving van de activiteit,

    • b.

      een uiteenzetting van de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie Zeeland;

    • c.

      de duur van de activiteit;

    • d.

      het geografisch gebied waarop de activiteit betrekking heeft;

    • e.

      een concrete beschrijving van het verwachte resultaat en het na te streven kwaliteitsniveau;

    • f.

      een plan van aanpak;

    • g.

      een begroting;

    • h.

      een verklaring van het bestuur of de directie van de instelling waaruit blijkt dat de instelling voldoet dan wel niet voldoet aan de voorwaarde dat het belastbaar loon en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn, bij een deeltijdbetrekking omgerekend naar een voltijdbetrekking van de bestuurders, directeuren of medewerkers, het belastbaar loon van de ministers niet te boven gaat, zoals bedoeld in artikel 3, eerst lid, van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007;

    • i.

      een verklaring van het bestuur of de directie van de instelling waaruit blijkt dat de instelling voldoet dan wel niet voldoet aan de voorwaarde dat het totaal gefactureerd bedrag van alle ingehuurde externen die gedurende een termijn van 18 aaneengesloten maanden voor 12 maanden of langer is ingehuurd en bij een deeltijdbetrekking omgerekend naar een voltijdbetrekking, het belastbaar loon van de ministers vermeerderd met een factor van 30 procent niet te boven gaan, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat een instelling die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, behalve de in het eerste lid bedoelde gegevens, de volgende op de gehele instelling betrekking hebbende stukken overlegt:

    • a.

      de door het bestuur gewaarmerkte balans van het vorig boekjaar;

    • b.

      de rekening met lasten en baten van het vorig boekjaar;

    • c.

      een op de onder a en b genoemde jaarstukken betrekking hebbende toelichting en een controleverklaring opgesteld door een accountant;

    • d.

      de statuten van de instelling.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen aanvullende informatie opvragen die zij relevant voor de beoordeling van de aanvraag achten.

Artikel 5

  • 1.

    De begroting als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder g, vermeldt:

    • a.

      alle kosten en opbrengsten, die direct gerelateerd zijn aan de te subsidiëren activiteit,

    • b.

      of en bij welke instanties en tot welke bedragen voorts subsidies, sponsorgelden of andere bijdragen worden aangevraagd, en welke inmiddels zijn verleend,

    • c.

      tot welk bedrag men een beroep doet op de provincie Zeeland, en

    • d.

      terzake van personeelskosten het aan de activiteit toe te rekenen aantal uren.

  • 2.

    De in rekening te brengen BTW die kan worden teruggevorderd of op enigerlei wijze wordt terugbetaald, komt niet voor subsidiëring in aanmerking.

Artikel 6

  • 1.

    Overhead en personeelskosten zijn subsidiabel:

    • a.

      indien deze aantoonbaar zijn toe te rekenen aan de activiteit en daartoe een door de accountant bij de instelling controleerbare urenadministratie wordt toegepast,

    • b.

      tegen een uurtarief dat overeenkomt met ten hoogste één en tweetiende procent van het betreffende bruto maandsalaris, in welk uurtarief worden geacht te zijn verwerkt: vakantiegeld, bijzondere uitkeringen, werkgeverslasten, feestdagen, verlof, improductieve uren, alle kosten van of in verband met overhead, indirecte uren, opslagen en overige directe of indirecte personeelskosten, ingeval van een deeltijdbetrekking om te rekenen naar een maandsalaris bij een volledige dienstbetrekking, en

    • c.

      tot een maximum van de in de begroting opgenomen personeelskosten.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen, in een individueel geval op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager, uiterlijk bij de beslissing op de aanvraag besluiten, dat kan worden afgeweken van het in het eerste lid genoemde percentage.

§ 4 Beslissing op de aanvraag

Artikel 7

Tenzij in dit besluit anders is bepaald, beslissen gedeputeerde staten over de subsidie binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 8

Gedeputeerde staten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag de met de instelling in het verleden opgedane ervaringen met betrekking tot de naleving van subsidieverplichtingen.

Artikel 9

Indien aanvragen dezelfde of een gelijksoortige activiteit betreffen, kunnen gedeputeerde staten samenwerking tussen de instellingen of samenvoeging van de activiteiten als voorwaarde stellen.

§ 5 De verlening

Artikel 10

De beschikking tot subsidieverlening vermeldt ten minste:

  • a.

    dat de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007 en dit besluit van toepassing zijn op de subsidieverstrekking, tenzij daarvan in de beschikking uitdrukkelijk is afgeweken;

  • b.

    de soort subsidie;

  • c.

    de SMART geformuleerde activiteit met prestatieafspraken;

  • d.

    de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie Zeeland;

  • e.

    de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

  • f.

    de verplichtingen verbonden aan de subsidie;

  • g.

    de maximale hoogte van de subsidie;

  • h.

    de wijze waarop de subsidie wordt vastgesteld;

  • i.

    de in artikel 11 van dit besluit bedoelde bescheiden alsmede de overige bescheiden die dienen te worden overgelegd voor de vaststelling van de subsidie;

  • j.

    wat als prestatiebewijs zal gelden;

  • k.

    op welke wijze de subsidie wordt verlaagd bij het niet of niet volledig uitvoering geven aan de prestatieafspraken;

  • l.

    nakomen van de verplichtingen;

  • m.

    de subsidieperiode;

  • n.

    de wijze van bevoorschotting;

  • o.

    de tussentijdse rapportage.

Artikel 11

  • 1.

    De in artikel 10, onder i, bedoelde bescheiden voor subsidies tot en met € 10.000,-- omvatten ten minste:

    • a.

      een inhoudelijk verslag;

    • b.

      het prestatiebewijs overeenkomstig de subsidiebeschikking;

    • c.

      indien vermeld in de subsidiebeschikking kopieën van bewijsstukken, zijnde kopieën van de facturen en de betalingsbewijzen van de gesubsidieerde kosten.

  • 2.

    De in artikel 10, onder i, bedoelde bescheiden voor subsidies boven € 10.000,-- tot en met € 25.000,-- omvatten ten minste:

    • a.

      een inhoudelijk verslag;

    • b.

      het prestatiebewijs overeenkomstig de subsidiebeschikking;

    • c.

      indien vermeld in de subsidiebeschikking kopieën van bewijsstukken, zoals facturen en betalingsbewijzen van de gesubsidieerde kosten, dan wel de financiële eindrapportage van de inkomsten en de kosten van de activiteit voorzien van een controleverklaring.

  • 3.

    De in artikel 10, onder i, bedoelde bescheiden voor subsidies boven € 25.000,-- omvatten ten minste:

    • a.

      een inhoudelijk verslag;

    • b.

      het prestatiebewijs overeenkomstig de subsidiebeschikking;

    • c.

      de financiële eindrapportage van de inkomsten en de kosten van de activiteit voorzien van een controleverklaring.

  • 4.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager bij de subsidieverlening uit economisch-rationele overwegingen afwijken van de in het tweede lid onder c en het derde lid onder c gestelde vereisten, en bepalen dat de vaststelling kan geschieden aan de hand van een beoordelingsverklaring dan wel enkele bewijsstukken, zoals kopieën van facturen en betalingsbewijzen van de gesubsidieerde kosten.

Artikel 12

  • 1.

    Indien voor dezelfde activiteit behalve een subsidie bij de provincie een subsidie bij het Rijk of de Europese Unie is aangevraagd en de desbetreffende voorwaarden of verplichtingen afwijken van de toepasselijke bepalingen van dit besluit, worden voor de verstrekking van de provinciale subsidie de afwijkende, door het Rijk of de Europese Unie opgelegde voorwaarden en verplichtingen, toegepast.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen van het bepaalde in het vorige lid afwijken, indien de provinciale subsidie hoger is dan de rijkssubsidie of de subsidie van de Europese Unie.

Artikel 13

Indien de instelling voor dezelfde activiteit subsidie ontvangt van een andere dan een in artikel 12 bedoelde subsidieverstrekker, welke subsidie hoger is dan de subsidie van de provincie Zeeland, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat de afwijkende subsidievoorwaarden en -verplichtingen van de andere subsidieverstrekker van toepassing zijn.

Artikel 14

De instelling besteedt de subsidie niet in strijd met op haar rustende wettelijke verplichtingen.

Artikel 15

  • 1.

    Tenzij gedeputeerde staten, gelet op de activiteit, anders bepalen, wordt in de verleningsbeschikking opgenomen dat en op welke wijze de instelling bij de gesubsidieerde activiteit vermeldt dat de activiteit mede mogelijk is gemaakt door een subsidie van de provincie Zeeland.

  • 2.

    Indien niet of niet volledig is voldaan aan de in het eerste lid bedoelde verplichting, wordt bij de vaststelling van de subsidie het toegezegde subsidiebedrag ten hoogste verlaagd met vijf procent met een maximum van € 5.000,--.

§ 6 Tussentijdse kennisgeving en rapportage

Artikel 16

  • 1.

    Indien gedurende de looptijd van de subsidieperiode aanmerkelijke inhoudelijke dan wel financiële verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan ten opzichte van het verwachte resultaat, stelt de instelling gedeputeerde staten hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 2.

    Indien gedurende de looptijd van de subsidieperiode een zodanige wijziging van de statuten van de instelling wordt voorgenomen dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor de subsidieverstrekking, stelt de instelling gedeputeerde staten hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen in de verleningsbeschikking bepalen dat en wanneer tussentijdse rapportage over de voortgang van de gesubsidieerde activiteit dient plaats te vinden.

  • 4.

    De tussentijdse rapportage geeft ten minste inzicht in de voortgang van de realisatie van de in de verleningsbeschikking genoemde prestatieafspraken.

§ 7 Bevoorschotting

Artikel 17

  • 1.

    Gedeputeerde staten verlenen bij de subsidieverlening met inachtneming van de verwachte subsidieperiode en liquiditeitsbehoefte een voorschot van:

    • a.

      ten hoogste vijfenzeventig procent van de maximale hoogte van de subsidie bij een subsidie tot en met € 25.000,--;

    • b.

      ten hoogste vijftig procent van de maximale hoogte van de subsidie bij een subsidie hoger dan € 25.000,--.

  • 2.

    Bij subsidies hoger dan € 25.000,-- kunnen gedeputeerde staten op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager extra voorschotten verlenen tot ten hoogste vijfenzeventig procent van de maximale hoogte van de subsidie, indien uit een tussentijdse rapportage blijkt dat de activiteit voldoende voortgang heeft.

  • 3.

    Op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager kunnen gedeputeerde staten afwijken van het in het eerste en tweede lid bepaalde.

§ 8 De vaststelling

Artikel 18

  • 1.

    De instelling doet binnen twaalf weken na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend een verzoek tot vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    De instelling voegt bij het verzoek de in artikel 10, onder i, juncto artikel 11, bedoelde en in de verleningsbeschikking vermelde bescheiden.

  • 3.

    Met kennisgeving binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, kan de instelling, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, het verzoek tot vaststelling doen uiterlijk binnen twaalf weken nadat de jaarrekening van de instelling is vastgesteld, indien de besteding van de subsidie afzonderlijk in de jaarrekening is opgenomen en de controleverklaring van de accountant, overeenkomstig het in Bijlage A bij dit besluit opgenomen controleprotocol, mede is afgegeven voor vaststelling van de eenmalige subsidie.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten beslissen op het verzoek tot vaststelling binnen 12 weken na ontvangst van het verzoek.

Artikel 19

  • 1.

    Tenzij in de beschikking anders is bepaald, wordt er naar evenredigheid van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken vastgesteld.

  • 2.

    Vaststelling geschiedt:

    • a.

      voor een subsidie waarbij geen financiële bewijsstukken worden vereist, op basis van werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken, blijkend uit het prestatiebewijs;

    • b.

      voor een subsidie waarbij kopieën van facturen en betalingsbewijzen zijn vereist, op basis van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken, blijkend uit het prestatiebewijs, waarbij het vast te stellen subsidiebedrag niet meer kan bedragen dan de uit bewijsstukken blijkende kosten, en, tenzij in de verleningsbeschikking anders is bepaald, niet meer dan het provinciaal percentage in de werkelijk gemaakte kosten;

    • c.

      voor een subsidie waarbij een financiële eindrapportage van de baten en lasten van de activiteit voorzien van een controleverklaring wordt geëist, op basis van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken, blijkend uit het prestatiebewijs, waarbij het vast te stellen subsidiebedrag niet meer kan bedragen dan de uit financiële eindrapportage blijkende kosten, en, tenzij in de verleningsbeschikking anders is bepaald, niet meer dan het provinciaal percentage in de werkelijk gemaakte kosten.

  • 3.

    Verlagingspercentages worden berekend over het verleende subsidiebedrag en zullen, evenals verlagingsbedragen, in mindering worden gebracht op het bedrag waarop de vaststelling van de subsidie ingevolge lid 2 wordt berekend.

Artikel 20

Indien een controleverklaring verplicht is gesteld, voert de accountant de controle mede uit overeenkomstig het in Bijlage A bij dit besluit opgenomen controleprotocol.

Artikel 21

Indien de instelling het verzoek tot vaststelling van de subsidie niet heeft gedaan binnen de in artikel 18 bedoelde termijn, kunnen gedeputeerde staten de subsidie ambtshalve vaststellen.

Artikel 22

  • 1.

    De financiële administratie van een instelling wordt op een inzichtelijke wijze gevoerd.

  • 2.

    De instelling is verplicht aan gedeputeerde staten of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaren of accountant inzage te verlenen in de administratie en alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het oordeel van gedeputeerde staten nodig is in verband met de subsidieverlening of de subsidievaststelling.

  • 3.

    In aanvulling op het in het tweede lid bepaalde kan de externe accountant van de provincie op verzoek van gedeputeerde staten bij de accountant van de gesubsidieerde instelling een accountantsreview instellen.

Artikel 23

  • 1.

    Indien de subsidie heeft bijgedragen aan het verwerven van eigendommen of heeft geleid tot vorming van een vermogen, betaalt de instelling aan de provincie een door gedeputeerde staten te bepalen vergoeding ingeval van:

    • a.

      wijziging van bestemming of vervreemding van deze eigendommen;

    • b.

      ontbinding of opheffing van de instelling.

  • 2.

    De instelling stelt gedeputeerde staten onverwijld schriftelijk in kennis van een voornemen tot een in het eerste lid genoemd geval.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en van andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt.

  • 4.

    De waarde van onroerende zaken wordt bepaald door een in overleg tussen gedeputeerde staten en de instelling aan te wijzen deskundige.

Hoofdstuk 2 Nadere bepalingen inzake budgetsubsidies

§ 1 Aanvraag budgetsubsidie

Artikel 24

  • 1.

    Een aanvraag voor een budgetsubsidie wordt schriftelijk ingediend vóór 15 oktober voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie moet ingaan.

  • 2.

    In de aanvraag wordt vermeld voor welk tijdvak de subsidie wordt aangevraagd.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 4 worden bij de aanvraag overgelegd:

    • a.

      het prestatieaanbod voor het subsidietijdvak verbijzonderd naar activiteit met bijbehorende kosten;

    • b.

      de meerjarenraming en de jaarrekening van het vorige boekjaar;

    • c.

      het verslag van de verrichte werkzaamheden van de instelling over het vorige boekjaar.

  • 4.

    Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager besluiten, dat de aanvraag voor een budgetsubsidie op een andere dan de in het eerste lid genoemde, in het besluit te bepalen termijn, mag worden ingediend.

§ 2 Verlening budgetsubsidie

Artikel 25

  • 1.

    Gedeputeerde staten verlenen de budgetsubsidie vóór 1 januari van het eerste subsidiejaar, dan wel, in het geval bedoeld in artikel 24 lid 4, 12 weken na indiening van de aanvraag.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 10 vermeldt de beschikking ten minste:

    • a.

      het maximaal per jaar te verlenen subsidiebedrag;

    • b.

      het bedrag per prestatieafspraak;

    • c.

      de wijze van indexering;

    • d.

      in afwijking van artikel 16 lid 3, dat en wanneer een tussentijdse rapportage wordt ingezonden.

  • 3.

    Na afloop van het voorlaatste subsidiejaar evalueren gedeputeerde staten de effectiviteit en efficiency van de gesubsidieerde activiteit alvorens een besluit te nemen over een volgende meerjarige subsidieperiode.

§ 3 Jaarlijkse toezending begroting

Artikel 26

Vóór 1 december voorafgaande aan een subsidiejaar zendt de instelling de dat jaar betreffende begroting aan gedeputeerde staten, tenzij zij daarover reeds beschikken.

§ 4 Rapportage en bestuurlijk overleg

Artikel 27

Bij een jaarlijks subsidiebedrag vanaf € 100.000,- vindt binnen twaalf weken na de in de beschikking genoemde rapportage bestuurlijk overleg plaats over de rapportage en de financiële jaarstukken.

§ 5 Bevoorschotting

Artikel 28

  • 1.

    Gedeputeerde staten verlenen op een in artikel 25, tweede lid sub a, bedoeld bedrag

    • a.

      tot en met € 50.000,-- een voorschot van vijftig procent aan het begin van het eerste halfjaar en vijftig procent aan het begin van het tweede halfjaar;

    • b.

      boven € 50.000,-- een voorschot van eentwaalfde deel per eerste van de maand.

  • 2.

    Op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager kunnen gedeputeerde staten afwijken van het in het eerste lid bepaalde.

§ 6 Vaststelling budgetsubsidie

Artikel 29

  • 1.

    De instelling doet binnen zes maanden na afloop van een subsidiejaar een verzoek tot vaststelling van de subsidie over die periode.

  • 2.

    De instelling voegt bij het verzoek de in artikel 10, onder i, juncto artikel 11, bedoelde en de in de verleningsbeschikking overigens vermelde bescheiden, alsmede bij budgetsubsidies tot en met € 25.000,-- de jaarrekening van het vorige subsidiejaar.

Artikel 30

  • 1.

    Binnen twaalf weken na ontvangst van de in artikel 29, tweede lid, genoemde stukken vindt vaststelling van de subsidie plaats.

  • 2.

    De vaststelling geschiedt conform artikel 19, met dien verstande dat:

    • a.

      er geen verrekening van de budgetsubsidie plaatsvindt op grond van de in de jaarrekening opgenomen werkelijke exploitaties;

    • b.

      overschotten ten bate en tekorten ten laste van de instelling komen;

    • c.

      indien er in een boekjaar een overschot ontstaat, dit overschot gereserveerd wordt voor verdere activiteiten of voorzieningen die bijdragen aan het bereiken van de afgesproken of af te spreken doelstellingen.

    • d.

      ontvangen schenkingen, erfstellingen, legaten en dergelijke bij vaststelling van de subsidie buiten beschouwing blijven.

§ 7 Reservevorming

Artikel 31

  • 1.

    Indien het jaarlijks subsidiebedrag meer bedraagt dan vijftig procent van de jaarlijkse inkomsten van de instelling, bedraagt het totaal eigen vermogen ten hoogste vijfentwintig procent van het jaarlijks subsidiebedrag.

  • 2.

    De instelling mag jaarlijks vóór bestemming exploitatieoverschotten tot ten hoogste tien procent van het jaarlijks subsidiebedrag toevoegen aan de reserves.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen, voorafgaande aan het boekjaar, op een daartoe strekkend verzoek van de instelling gemotiveerd afwijken van bovenstaande bepalingen.

§ 8 Indexering

Artikel 32

De budgetsubsidie wordt jaarlijks volgens een door gedeputeerde staten bepaalde en vóór 1 februari voorafgaande aan het betreffende subsidiejaar bekendgemaakte systematiek geïndexeerd.

§ 9 Wijziging of intrekking van subsidie gedurende de meerjarige periode

Artikel 33

  • 1.

    Gedeputeerde staten kunnen besluiten een subsidie tijdens de duur van de meerjarige periode te verlagen of te beëindigen indien een voor de subsidie relevante rijksbijdrage wordt verlaagd of beëindigd.

  • 2.

    Alvorens een besluit als bedoeld in het eerste lid te nemen voeren gedeputeerde staten overleg met het bestuur van de instelling.

  • 3.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid treedt niet eerder in werking dan:

    • a.

      twaalf weken na de datum waarop gedeputeerde staten het besluit hebben genomen, indien het besluit een verlaging van de subsidie betreft;

    • b.

      zesentwintig weken na de datum waarop gedeputeerde staten het besluit hebben genomen indien het besluit een beëindiging van de subsidie betreft.

Hoofdstuk 3 Nadere bepalingen inzake stimuleringssubsidies

Artikel 34

  • 1.

    In afwijking van artikel 4 bevat de aanvraag ten minste het in artikel 4, eerste lid onder b, c, d en g genoemde.

  • 2.

    Een subsidieaanvraag voor een bedrag van minder dan € 500,-- wordt afgewezen.

  • 3.

    Een stimuleringssubsidie wordt voorafgaande aan de activiteit verstrekt bij vaststellingsbeschikking.

  • 4.

    De vaststellingbeschikking bevat ten minste:

    • a.

      de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie Zeeland;

    • b.

      de hoogte van de subsidie;

    • c.

      de subsidieperiode.

  • 5.

    Vier weken na afronding van de activiteit zendt de instelling een kort inhoudelijk verslag aan gedeputeerde staten.

Slotbepalingen

Artikel 35

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum waarop de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007 in werking treedt.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007.

Hoofdstuk 4 Bijzondere bepalingen inzake subsidies verkeersveiligheid

Artikel 4.1

Subsidie kan worden verleend voor activiteiten ter bevordering van de verkeersveiligheid in Zeeland, passend bij het vigerend Beleidsplan verkeersveiligheid.

Artikel 4.2

Geen subsidie wordt verleend aan een instelling met een overwegend commercieel belang.

Artikel 4.3

De subsidie bedraagt minimaal € 100,--.

Artikel 4.4

Voor de beoordeling van de aanvraag wordt advies gevraagd aan het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland.

Hoofdstuk 5

§ 5.1 Bijzondere bepalingen inzake subsidie voor het doen draaien van windmolens

Artikel 5.1.1

Subsidie kan worden verleend voor het doen draaien van een windmolen, die in het register van beschermde rijksmonumenten is opgenomen als molen in de categorie Industrie- en poldermolen.

Artikel 5.1.2

  • 1.

    Subsidie wordt verleend aan de eigenaar van de windmolen.

  • 2.

    Subsidie kan worden verleend aan een natuurlijk persoon.

Artikel 5.1.3

De aanvraag geschiedt voor 1 februari door inzending van het daartoe door gedeputeerde staten opgesteld formulier en vermeldt ten minste:

  • a.

    naam en locatie van de molen,

  • b.

    naam, adres en rekeningnummer van de aanvrager,

  • c.

    de datum en hoogte van de voorlaatste tellerstand en de datum en hoogte van de tellerstand op het moment van de aanvraag, en

  • d.

    een foto waarop de tellerstand op het moment van de aanvraag duidelijk afleesbaar is.

Artikel 5.1.4

  • 1.

    De subsidie wordt berekend op basis van het aantal omwentelingen van de bovenas tussen de voorlaatste tellerstand en de tellerstand op het moment van de aanvraag, geregistreerd door een goedgekeurde, functionerende telmechanisme, waarvan de verzegeling niet is verbroken.

  • 2.

    De subsidie bedraagt per jaar:

    • a.

      € 100,- bij duizend tot zestigduizend geregistreerde omwentelingen;

    • b.

      € 0,50 per 300 omwentelingen tot een maximum van € 2.000,- bij zestigduizend of meer geregistreerde omwentelingen.

Artikel 5.1.5

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt bij vaststellingsbeschikking.

  • 2.

    De beschikking bevat ten minste:

    • a.

      de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie Zeeland,

    • b.

      de hoogte van de subsidie,

    • c.

      datum en hoogte van de voorlaatste tellerstand,

    • d.

      datum en hoogte van de tellerstand op het moment van de aanvraag,

    • e.

      het aantal op basis van de onder c en d genoemde tellerstanden berekende aantal omwentelingen van de bovenas, en

    • f.

      de periode tussen de twee telleropnames waarop de subsidie betrekking heeft.

§ 5.2 Bijzondere bepalingen inzake subsidie voor het onderhoud van een kerkelijk gebouw

Artikel 5.2.1

Subsidie kan worden verleend voor onderhoudswerkzaamheden tot behoud van een kerkelijk gebouw,

indien:

  • a.

    het object in het register van beschermde rijksmonumenten is opgenomen als kerk in de categorie Kerk en kerkonderdeel,

  • b.

    voor het object nog geen subsidie kan worden aangevraagd in het kader van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (BRIM).

  • c.

    de onderhoudswerkzaamheden nuttig of noodzakelijk zijn voor het behoud van het object, en

  • d.

    de eigenaar het object jaarlijks laat inspecteren door de Monumentenwacht Zeeland, onderdeel van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, of door een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf.

Artikel 5.2.2

  • 1.

    Subsidie wordt verleend aan de eigenaar van het kerkelijk gebouw.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verleend aan een gemeente.

Artikel 5.2.3

De subsidie bedraagt ten hoogste twintig procent van de door gedeputeerde staten conform artikel 5.2.4 subsidiabel geachte kosten met een maximum van € 2.500,- per jaar per object.

De subsidieaanvraag wordt afgewezen, indien het conform het eerste lid berekende bedrag lager is dan € 250,-.

Artikel 5.2.4

  • 1.

    Subsidiabel zijn kosten als van:

    • a.

      opstelling van en begeleiding van het onderhoudsplan;

    • b.

      inspectie als bedoeld in artikel 5.2.1, onder c, inclusief kosten van abonnement;

    • c.

      plaatsing van steigers in verband met de onderhoudswerkzaamheden;

    • d.

      onderhoud aan onder meer:

      • -

        metselwerk

      • -

        daken en goten

      • -

        schilder- en pleisterwerk

      • -

        houtwerk

      • -

        bliksemafleiders

      • -

        leihaken

      • -

        glaswerk en glas-in-lood

      • -

        een van het kerkelijk gebouw deel uitmakende monumentaal orgel, alsmede een daaraan te verrichten stembeurt.

  • 2.

    Niet subsidiabel zijn kosten als onderhoudskosten van:

    • a.

      verwarming;

    • b.

      verlichting;

    • c.

      electrische en electronische installaties;

    • d.

      hekwerk;

    • e.

      snoeiwerk aan bomen en struiken.

Artikel 5.2.5

De aanvraag wordt ingediend tussen 1 januari en 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarin de onderhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd.

Artikel 5.2.6

De aanvraag bevat:

  • a.

    een ingevuld aanvraagformulier,

  • b.

    het meest recente, doch ten hoogste drie jaar oude inspectierapport van de Monumentenwacht Zeeland, onderdeel van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, of van een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf, waarin de in de subsidieaanvraag genoemde, noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden tot behoud van het object zijn vermeld, en

  • c.

    kopieën van alle facturen en betalingsbewijzen die betrekking hebben op de onderhoudswerkzaamheden waarvoor de subsidie wordt gevraagd.

Artikel 5.2.7

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt bij vaststellingsbeschikking.

  • 2.

    De beschikking bevat ten minste:

    • a.

      de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie Zeeland,

    • b.

      de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden tot behoud van het object waarvoor de subsidie wordt verstrekt,

    • c.

      de hoogte van de subsidie, en

    • d.

      de subsidieperiode.

§ 5.3 Ingetrokken

§ 5.4 Bijzondere bepalingen inzake subsidie voor de restauratie van rijksmonumentale molens

Artikel 5.4.1

Subsidie kan worden verleend voor restauratie tot behoud van een molen, indien:

  • a.

    het object in het register van beschermde rijksmonumenten is opgenomen als molen in de categorie Industrie- en poldermolen,

  • b.

    de restauratiewerkzaamheden nuttig of noodzakelijk zijn voor het behoud van het object,

  • c.

    de eigenaar het object jaarlijks laat inspecteren door de Monumentenwacht Zeeland, onderdeel van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, of door een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf.

  • d.

    de molenbiotoop wordt verbeterd c.q. gerespecteerd, en

  • e.

    de functie als bedrijfsvaardige molen na restauratie van het object gewaarborgd is.

Artikel 5.4.2

  • 1.

    Subsidie wordt verleend aan de eigenaar van het object.

  • 2.

    Subsidie kan worden verleend aan een natuurlijk persoon.

Artikel 5.4.3

Geen subsidie wordt verleend voor de restauratie van een object dat in het register van beschermde rijksmonumenten staat omschreven als molenromp.

Artikel 5.4.4

Subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat

  • a.

    de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm) of de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr) of een daarvoor in de plaats tredende regeling voor het object subsidie verleent in de restauratiekosten, en

  • b.

    de financiering van het project behoudens de provinciale subsidie gedekt is.

Artikel 5.4.5

  • 1.

    De provinciale subsidie bedraagt maximaal tien procent van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm) of de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr) of een daarvoor in de plaats tredende regeling voor het object vastgestelde subsidiabele kosten, doch maximaal € 150.000,-.

  • 2.

    Indien de in artikel 5.4.4. sub a bedoelde subsidie op grond van het Brrm dertig procent van de vastgestelde subsidiabele kosten bedraagt, kan een provinciale subsidie tot maximaal veertig procent van de vastgestelde subsidiabele kosten worden verleend.

Artikel 5.4.6

  • 1.

    De aanvraag wordt ingediend voor 15 september.

  • 2.

    De behandelingstermijn van de aanvraag vangt aan op 15 september.

Artikel 5.4.7

  • 1.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      een ingevuld aanvraagformulier,

    • b.

      het restauratieplan,

    • c.

      een afschrift van de voor de restauratie verleende vergunning, bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

    • d.

      het meest recente doch ten hoogste twee jaar oude inspectierapport van de Monumentenwacht Zeeland of van een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf, waarin de noodzakelijke restauratiewerkzaamheden tot behoud van het object zijn vermeld,

    • e.

      de ten hoogste twee jaar oude begroting, inclusief het financieel dekkingsplan, en

    • f.

      een afschrift van het besluit tot subsidieverlening van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waarin opgenomen de vastgestelde subsidiabele kosten.

  • 2.

    Indien de aanvrager het besluit bedoeld in het eerste lid, onder f, niet voldoende tijdig heeft ontvangen om dit bij de aanvraag te kunnen voegen:

    • a.

      voegt hij bij de aanvraag een berekening van de naar verwachting door de minister als subsidiabele kosten vast te stellen kosten, en

    • b.

      zendt hij, zodra hij het besluit alsnog heeft ontvangen, per ommegaande een afschrift daarvan aan gedeputeerde staten.

  • 3.

    Toezending van het in het eerste lid, onder f, en in het tweede lid bedoelde besluit kan achterwege blijven, indien uit dat besluit blijkt, dat een afschrift daarvan door de minister is gezonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 5.4.8

  • 1.

    Voor de toekenning van de beschikbare subsidiegelden worden de aanvragen onder meer geselecteerd in relatie tot:

    • a.

      of en hoe het object voorkomt op de lijst van gewenste molenrestauraties van de Vereniging De Zeeuwse Molen;

    • b.

      de bouwtechnische staat.

  • 2.

    Na de selectie bedoeld in het eerste lid vindt, zonodig, selectie plaats in volgorde van de categorieën objecteigenaars:

    • a.

      stichtingen of verenigingen;

    • b.

      particulieren;

    • c.

      overheden.

Artikel 5.4.9.

  • 1.

    Als over te leggen bescheid als bedoeld in artikel 10, onder i, vermeldt de beschikking het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    Artikel 11 blijft buiten toepassing.

Artikel 5.4.10

De aanvrager is verplicht alle op basis van het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de minister te zenden bescheiden tegelijkertijd ook aan gedeputeerde staten te zenden.

Artikel 5.4.11

De subsidie wordt vastgesteld op basis van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als grondslag voor diens besluit tot vaststelling van de subsidie vastgestelde subsidiabele kosten.

Artikel 5.4.12

Geen voorschotten worden verleend voordat het besluit bedoeld in artikel 5.4.7 sub f door gedeputeerde staten is ontvangen.

§ 5.5 Bijzondere bepalingen inzake subsidie voor de restauratie van rijksmonumentale kerken

Artikel 5.5.1

Subsidie kan worden verleend voor restauratie tot behoud van een kerkgebouw, indien:

  • a.

    het object in het register van beschermde rijksmonumenten is opgenomen als kerk in de categorie Kerk en kerkonderdeel,

  • b.

    de restauratiewerkzaamheden nuttig of noodzakelijk zijn voor het behoud van het object,

  • c.

    de eigenaar het object jaarlijks laat inspecteren door de Monumentenwacht Zeeland, onderdeel van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, of door een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf, en

  • d.

    het object in gebruik is voor de eredienst of een sociale en culturele functie heeft of zal krijgen.

Artikel 5.5.2

Subsidie wordt verleend aan de eigenaar van het object.

Artikel 5.5.3

Subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat

  • a.

    de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm) of de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr) of een daarvoor in de plaats tredende regeling voor het object subsidie verleent in de restauratiekosten, en

  • b.

    de financiering van het project behoudens de provinciale subsidie gedekt is.

Artikel 5.5.4

De provinciale subsidie bedraagt maximaal tien procent van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr) of een daarvoor in de plaats tredende regeling voor het object vastgestelde subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 150.000,-.

Artikel 5.5.5

  • 1.

    De aanvraag wordt ingediend voor 15 september.

  • 2.

    De behandelingstermijn van de aanvraag vangt aan op 15 september.

Artikel 5.5.6

  • 1.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      een ingevuld aanvraagformulier,

    • b.

      het restauratieplan,

    • c.

      een afschrift van de voor de restauratie verleende vergunning, bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988,

    • d.

      het meest recente doch ten hoogste twee jaar oude inspectierapport van de Monumentenwacht Zeeland of van een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf, waarin de noodzakelijke restauratiewerkzaamheden tot behoud van het object zijn vermeld,

    • e.

      de ten hoogste twee jaar oude begroting, inclusief het financieel dekkingsplan,

    • f.

      een afschrift van het besluit tot subsidieverlening van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waarin opgenomen de vastgestelde subsidiabele kosten, en

    • g.

      de vastgestelde jaarrekening inclusief controleverklaring van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend.

  • 2.

    Indien de aanvrager het besluit bedoeld in het eerste lid, onder f, niet voldoende tijdig heeft ontvangen om dit bij de aanvraag te kunnen voegen:

    • a.

      voegt hij bij de aanvraag een berekening van de naar verwachting door de minister als subsidiabele kosten vast te stellen kosten, en

    • b.

      zendt hij, zodra hij het besluit alsnog heeft ontvangen, per ommegaande een afschrift daarvan aan gedeputeerde staten.

  • 3.

    Toezending van het in het eerste lid, onder f, en in het tweede lid bedoelde besluit kan achterwege blijven, indien uit dat besluit blijkt, dat een afschrift daarvan door de minister is gezonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 5.5.7

  • 1.

    Als over te leggen bescheid als bedoeld in artikel 10, onder i, vermeldt de beschikking het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    Artikel 11 blijft buiten toepassing.

Artikel 5.5.8

De aanvrager is verplicht alle op basis van het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de minister te zenden bescheiden tegelijkertijd ook aan gedeputeerde staten te zenden.

Artikel 5.5.9

De subsidie wordt vastgesteld op basis van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als grondslag voor diens besluit tot vaststelling van de subsidie vastgestelde subsidiabele kosten.

Artikel 5.5.10

Geen voorschotten worden verleend voordat het besluit bedoeld in artikel 5.5.6 sub f door gedeputeerde staten is ontvangen.

§ 5.6 Bijzondere bepalingen inzake subsidie voor de restauratie van historische gebouwen

Artikel 5.6.1

Subsidie kan worden verleend voor restauratie tot behoud van een historische boerderij, indien:

  • a.

    het object een geïnventariseerde historische boerderij betreft waarvan de eigenaar voor de betreffende restauratie een laagrentende lening uit het Cultuurfonds voor Monumenten Zeeland ontvangt, en

  • b.

    de restauratiewerkzaamheden nuttig of noodzakelijk zijn voor het behoud van het object.

Artikel 5.6.2

  • 1.

    Subsidie wordt verleend aan de eigenaar van het object.

  • 2.

    Subsidie kan worden verleend aan een natuurlijk persoon.

Artikel 5.6.3

Subsidiabel zijn de restauratiekosten van grote gebouwde onderdelen van boerderijen, zoals

landbouw- en wagenschuren, die onderdeel zijn van de historische boerderij.

Artikel 5.6.4

Subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat de financiering van het project behoudens de provinciale subsidie gedekt is.

Artikel 5.6.5

  • 1.

    De provinciale subsidie bedraagt maximaal 25% van de in het kader van de aanvraag voor de laagrentende lening bij het Cultuurfonds voor Monumenten Zeeland vastgestelde essentiële instandhoudingskosten, met een maximum van € 25.000,- per object.

  • 2.

    De subsidie bedraagt niet meer dan de laagrentende lening uit het Cultuurfonds.

Artikel 5.6.6

De aanvraag bevat:

  • a.

    een ingevuld aanvraagformulier,

  • b.

    het restauratieplan,

  • c.

    de begroting, inclusief het financieel dekkingsplan,

  • d.

    een verklaring inzake de vastgestelde essentiële instandhoudingskosten, en

  • e.

    een afschrift van het besluit tot verlening van een laagrentende lening van het Cultuurfonds voor monumenten Zeeland.

Hoofdstuk 7 Bijzondere bepalingen inzake subsidie in het kader van de topsportevenementen en bijzondere sportevenementen

§ 7.1 Algemene bepalingen

Artikel 7.1.1

Subsidie kan worden verleend voor een in een paragraaf van dit hoofdstuk bedoelde activiteit.

Artikel 7.1.2

De activiteit dient plaats te vinden in de provincie Zeeland en heeft een provinciaal belang.

Artikel 7.1.3

Bij de beoordeling van de aanvraag wordt gelet op verbreding van het evenement naar een groot publiek, bijvoorbeeld door het organiseren van side events, clinics of het betrekken van het onderwijs bij de organisatie.

Artikel 7.1.4

Voor de beoordeling van de aanvraag kan advies worden gevraagd aan de Stichting SportZeeland.

Artikel 7.1.5

De aanvragen worden ten opzichte van elkaar afgewogen. Hierbij wordt gekeken naar publiek bereik, (inter)nationaal niveau, provinciaal belang en (inter)nationale uitstraling.

§ 7.2 Topsportevenementen

Artikel 7.2.1

Een topsportevenement is een evenement:

  • -

    dat door de betreffende landelijke sportbond of het NOC*NSF wordt gekwalificeerd als van het hoogste niveau in de betreffende tak van sport, en

  • -

    gekwalificeerd wordt met tenminste twee sterren volgens de sterrensystematiek van het NOC*NSF, en

  • -

    waarbij het deelnemersveld voor ten minste de helft bestaat uit sporters uit de hoogste klasse van die tak van sport.

Artikel 7.2.2

De subsidie bedraagt maximaal 10% van de door de provincie subsidiabel geachte kosten met een maximum van € 100.000,--.

§ 7.3 Kernsportevenementen

Artikel 7.3.1

De provincie verstaat onder kernsporten de sporten waarvoor gekozen is in het collegeprogramma. Dit zijn:

  • -

    Fiets/Wielersport

  • -

    Watersport

  • -

    Strandsporten

Artikel 7.3.2

Subsidie is mogelijk voor een kernsportevenement indien:

  • a.

    het gaat om een voor Zeeland aangemerkte kernsport (artikel 7.3.1),

  • b.

    het evenement in Zeeland een bovenregionale uitstraling heeft, en

  • c.

    door betrokken gemeente(n) een bijdrage wordt verleend

  • d.

    het evenement een aanzienlijke promotionele waarde heeft voor Zeeland. De aanvrager wordt aangeraden contact op te nemen met de provincie Zeeland voor het gebruik van het Zeeuws DNA en het waarmerk.

Artikel 7.3.3

  • 1.

    De subsidieaanvraag voor een kernsportevenement dat plaatsvindt:

    • a.

      in de eerste zes maanden van een kalenderjaar wordt ingediend voor 1 december daaraan voorafgaand;

    • b.

      in de laatste zes maanden van een kalenderjaar wordt ingediend voor 1 mei daaraan voorafgaand.

  • 2.

    De behandelingstermijn van de aanvraag voor een evenement als bedoeld in het eerste lid onder a respectievelijk b vangt aan op 1 december respectievelijk op 1 mei.

Artikel 7.3.4

De subsidie voor een kernsportevenement bedraagt maximaal 10% van de door de provincie subsidiabel geachte kosten met een maximum van € 25.000,--.

Hoofdstuk 8 Ingetrokken

Hoofdstuk 9 Bijzondere bepalingen inzake subsidies voor het verbeteren van de ketenmobiliteit fiets-bu

Artikel 9.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    bushalte: een in de dienstregeling voor het busvervoer opgenomen stopplaats met haltenaam, die is ingericht voor het halteren door bussen ingezet voor de uitoefening van een openbaar vervoerconcessie in de provincie Zeeland;

  • -

    fietsparkeersysteem: constructie bestemd voor het stabiel plaatsen van één of meer fietsen;

  • -

    stallingcapaciteit: het aantal fietsen dat gelijktijdig gestald kan worden bij correct gebruik van het fietsparkeersysteem;

  • -

    fietspotentieel: het aantal reizigers dat naar verwachting, na plaatsing van het fietsparkeersysteem, per fiets naar de bushalte zal komen;

  • -

    bezettingsgraad: het percentage van de stallingcapaciteit dat benut wordt.

Artikel 9.2

Subsidie kan worden verleend aan de eigenaar van de grond voor het voorzien in of het vervangen van een fietsparkeersysteem bij een bushalte, indien:

  • a.

    de bushalte voorzien is van een abri of tenminste tien instappers per gemiddelde werkdag telt,

  • b.

    op basis van onderzoek het fietspotentieel onderbouwd is,

  • c.

    de stallingcapaciteit is afgestemd op het streven om op gemiddelde werkdagen een bezettingsgraad van minimaal veertig procent en maximaal tachtig procent te bereiken, en

  • d.

    het te plaatsen fietsparkeersysteem beschikt over het FietsParKeurmerk conform het vigerend Normstellend Document van de in 1999 ter verbetering van de kwaliteit van fietsparkeervoorzieningen opgerichte Stichting FietsParKeur.

Artikel 9.3

  • 1.

    Subsidiabel zijn de kosten die in direct verband staan met het fietsparkeersysteem:

    • a.

      de kosten van de aanschaf van het fietsparkeersysteem,

    • b.

      de kosten van het plaatsen van het fietsparkeersysteem, en

    • c.

      de kosten van het bestraten van de ondergrond van het fietsparkeersysteem.

  • 2.

    Niet subsidiabel zijn de kosten van het realiseren van een boven een fietsparkeersysteem te plaatsen overkapping ter bescherming van de fietsen tegen neerslag.

  • 3.

    De subsidie bedraagt ten hoogste vijftig procent van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.4

  • 1.

    Gedeputeerde staten bepalen voor 1 december voorafgaande aan een kalenderjaar het subsidieplafond voor het komende kalenderjaar, te verdelen in twee gelijke delen voor:

    • a.

      de subsidieronde van 1 januari, en

    • b.

      de subsidieronde van 1 juli.

  • 2.

    Gedeputeerde staten bepalen het subsidieplafond voor de subsidieronde van 2009.

Artikel 9.5

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie geschiedt voor 1 januari of voor 1 juli door indiening van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit fiets-bus, voorzien van een begroting.

  • 2.

    De behandelingstermijn van de in het eerste lid bedoelde aanvraag vangt aan op 1 januari, respectievelijk op 1 juli.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 en 2 bepalen gedeputeerde staten de datum van indiening en behandeling voor de subsidieronde van 2009.

Artikel 9.6

Per subsidieronde worden de aanvragen tegen elkaar afgewogen naar de mate van kosteneffectiviteit, berekend als het quotiënt van het fietspotentieel en de subsidiabele kosten.

Hoofdstuk 10 Bijzondere bepalingen inzake subsidies voor het vergroten van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer

Artikel 10.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    halteplaats: onderdeel van een bushalte, waar zich één bus tegelijkertijd kan opstellen voor het laten in- en uitstappen van reizigers;

  • -

    bushalte: een in de dienstregeling voor het busvervoer opgenomen stopplaats met haltenaam, die is ingericht voor het halteren door bussen ingezet voor de uitoefening van een openbaar vervoerconcessie in de provincie Zeeland;

  • -

    bijlage: de bij dit hoofdstuk behorende bijlage, waarin de halteplaatsen naar bushalte, aantal en soort zijn vermeld;

  • -

    knooppunthalteplaats: een als zodanig in de bijlage aangeduide halteplaats;

  • -

    overige halteplaats: een in de bijlage niet als knooppunt aangeduide halteplaats;

  • -

    toegankelijke halteplaats: een halteplaats die is aangepast volgens de CROW-richtlijnen voor toegankelijke bushaltes en ten minste voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      een halteperron van minimaal 18 cm hoogte ten opzichte van de rijbaan

    • b.

      de horizontale en verticale afstand tussen de bus en het perron bedraagt maximaal 5 centimeter

    • c.

      de breedte van het perron is op de plaats van in- en uitstappen minimaal 1,50 meter en minimaal 1,00 meter op de rest van het perron, en

    • d.

      de markering van de halte bevat:

      • -

        geleidelijnen met ribbelprofiel, zoals op tegels of opgespoten,

      • -

        attentiemarkering, zoals klanktegels of noppenprofiel, en

      • -

        visuele blokmarkering perronrand zonder reliëf.

Artikel 10.2

  • 1.

    Aan de eigenaar van een bushalte kan subsidie worden verleend voor het vergroten van de toegankelijkheid van een halteplaats, indien:

    • a.

      de halteplaats is opgenomen in de bijlage,

    • b.

      de werkzaamheden hebben geresulteerd in een toegankelijke halteplaats, en

    • c.

      alle halteplaatsen die deel uitmaken van dezelfde bushalte toegankelijk zijn gemaakt.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van de aanvrager in een individueel geval afwijken van de criteria van een toegankelijke halteplaats, indien en voor zover dit om technische redenen noodzakelijk is.

Artikel 10.3

Subsidiabel zijn de kosten die tussen 1 december 2006 en 1 januari 2015 zijn gemaakt om van de halteplaats een toegankelijke halteplaats te maken.

Artikel 10.4

De subsidie bedraagt ten hoogste € 6.000,- voor een knooppunthalteplaats en € 4.500,- voor een overige halteplaats.

Artikel 10.5

  • 1.

    De aanvraag wordt ingediend voor 1 januari 2010.

  • 2.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      een ingevuld aanvraagformulier,

    • b.

      een op de bijlage gebaseerd overzicht van de haltes die toegankelijk worden gemaakt, uitgesplitst naar halteplaatsen van een knooppunt en overige halteplaatsen.

Artikel 10.6

In afwijking van het bepaalde in artikel 10 sub 1 wordt in de verleningsbeschikking bepaald, dat voor de vaststelling van de subsidie dient te worden overgelegd een controleverklaring dat de totale kosten van het gerealiseerde hoger zijn dan het bedrag van de verleende subsidie.

Artikel 10.7

Ieder jaar verstrekt de subsidieontvanger voor 1 februari een lijst van de haltes, die in het kalenderjaar daaraan voorafgaand toegankelijk zijn gemaakt, vergezeld door fotomateriaal van de desbetreffende haltes.

Artikel 10.8

Op basis van de in artikel 10.7 bedoelde lijst kan een voorschot worden verleend van ten hoogste het desbetreffende subsidiabele totaalbedrag.

Artikel 10.9

In afwijking van het bepaalde in artikel 18, tweede lid, voegt de subsidieontvanger bij het verzoek tot vaststelling de in artikel 10.6. bedoelde verklaring.

Artikel 10.10

Dit hoofdstuk vervalt met ingang van 1 juni 2015.

Hoofdstuk 11 Nadere bepalingen inzake subsidies voor het stimuleren van de bouw van starterswoningen in bestaand bebouwd gebied

Artikel 11.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    starterswoning: een woning, die een verkoopprijs vrij op naam heeft van ten hoogste:

    • -

      € 150.000,- voor een compleet afgebouwde woning;

    • -

      € 125.000,- voor een cascowoning.

  • b.

    starter: een koper die voor de eerste keer een woning koopt voor eigen bewoning en niet anderszins voor bewoning bestemd onroerend goed in eigendom heeft of heeft gehad;

  • c.

    ontwikkelaar: de instelling die de woningen in eigen beheer bouwt of doet bouwen;

Artikel 11.2

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor de bouw van starterswoningen indien:

    • a.

      de woningen worden gebouwd in bestaand bebouwd gebied, als aangegeven in het omgevingsplan Zeeland,

    • b.

      de woningen worden gebouwd onder een afbouwverzekering,

    • c.

      het aantal woningen per project ten minste drie en ten hoogste twaalf bedraagt, en

    • d.

      de woningen na oplevering vrij op naam worden verkocht aan een starter.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval, op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager, waarin de noodzaak tot afwijking wordt onderbouwd, afwijken van de voorwaarde in het eerste lid, onder c.

Artikel 11.3

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend aan de ontwikkelaar van de woningen indien:

    • a.

      de ontwikkelaar is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

    • b.

      uit door de belastingdienst afgegeven verklaringen van goed gedrag waaruit blijkt dat de ontwikkelaar belastingen en premies werknemersverzekeringen afdraagt;

    • c.

      de woningen binnen drie jaar na de verlening van de subsidie zijn opgeleverd en vrij op naam verkocht en geleverd zijn aan starters, en

    • d.

      in de koopakten betreffende

      • -

        een compleet afgebouwde woning wordt bepaald, dat de koper de woning niet binnen twee jaar mag verkopen voor een hoger bedrag -dan het door hemzelf voor de woning betaalde aankoopbedrag;

      • -

        een cascowoning wordt bepaald, dat de koper de woning

        • -

          als casco niet binnen twee jaar mag verkopen voor een hoger bedrag dan het door hemzelf voor de woning betaalde aankoopbedrag, en

        • -

          in afgebouwde staat niet binnen twee jaar mag verkopen voor een hoger bedrag dan € 150.000,-.

  • 2.

    Gemeenten en woningcorporaties komen niet in aanmerking voor deze subsidie.

  • 3.

    Indien de ontwikkelaar een door een groep burgers opgerichte rechtspersoon met het doel de woningen te doen bouwen is, is het in het eerste lid onder b bepaalde niet van toepassing.

  • 4.

    Indien de ontwikkelaar een vereniging is, dient deze vereniging volledige rechtsbevoegdheid te bezitten.

  • 5.

    Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval, op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager, waarin de noodzaak tot afwijking wordt onderbouwd,

    • -

      afwijken van de voorwaarden genoemd in het eerste lid onder a en b;

    • -

      de in het eerste lid onder c genoemde termijn met ten hoogste een jaar verlengen, indien tijdens de bouw blijkt dat aan de bedoelde voorwaarde wegens onvoorziene en niet aan de aanvrager te wijten omstandigheden niet kan worden voldaan.

Artikel 11.4

  • 1.

    De subsidie bedraagt € 10.000,- voor een compleet afgebouwde woning en € 8.000,- voor een cascowoning.

  • 2.

    Het subsidieplafond bedraagt € 500.000,-

Artikel 11.5

  • 1.

    Een aanvraag kan worden ingediend tot 1 januari 2012.

  • 2.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      het ingevulde daartoe vastgestelde aanvraagformulier,

    • b.

      de inschrijving bij de Kamer van Koophandel,

    • c.

      een schriftelijke verklaring van de gemeente dat zij in beginsel geen beletsel ziet voor de bouw van de woningen, en

    • d.

      een op het moment van de aanvraag geldige, door de belastingdienst afgegeven verklaring van goed gedrag waaruit blijkt dat de ontwikkelaar belastingen en premies werknemersverzekeringen afdraagt

Artikel 11.6

Op deze subsidie worden geen voorschotten verleend.

Artikel 11.7

  • 1.

    Bij het verzoek tot vaststelling voegt de aanvrager:

    • a.

      per woning een kopie van de akte van levering,

    • b.

      per koper een verklaring van het kadaster waaruit blijkt dat de koper een starter is,

    • c.

      de overige in de verleningsbeschikking genoemde bescheiden, en

    • d.

      een op het moment van de levering geldige, door de belastingdienst afgegeven verklaring van goed gedrag waaruit blijkt dat de ontwikkelaar belastingen en premies werknemersverzekeringen afdraagt.

  • 2.

    Het subsidiebedrag wordt na ontvangst van de bescheiden vastgesteld.

Artikel 11.8

Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval, op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager, waarin de noodzaak tot afwijking wordt onderbouwd, toestaan, dat het in artikel 11, eerste lid, onder a, bedoelde maximumbedrag met ten hoogste 10% wordt verhoogd, indien:

  • -

    zich tijdens de bouw onvoorziene en niet aan de aanvrager toe te rekenen omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de ontwikkelkosten aantoonbaar zodanig zijn verhoogd dat de aanvankelijk begrote verkoopprijs het in artikel 11, eerste lid, onder a, bedoelde maximumbedrag redelijkerwijs te boven zal gaan, en

  • -

    de aanvrager gedeputeerde staten daarvan en van de desbetreffende omstandigheden terstond schriftelijk in kennis heeft gesteld.

Hoofdstuk 12 Subsidie integrale veiligheid

Artikel 12.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    een veiligheidsprobleem: een probleem dat zich voordoet binnen één of meer van de in bijlage genoemde overzicht van thema's en terreinen;

  • b.

    integrale aanpak: een aanpak die

    • 1.

      een combinatie vormt van twee of meer van de procesfasen:

      • -

        preventie;

      • -

        repressie;

      • -

        herstel;

      • -

        nazorg,

    • 2.

      op bovengemeentelijk niveau plaatsvindt, en

    • 3.

      door meerdere organisaties of vanuit verschillende vakdisciplines geschiedt.

Artikel 12.2

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend aan een overheidsinstelling voor activiteiten gericht op het door middel van een integrale aanpak verminderen van een veiligheidsprobleem in de Provincie Zeeland.

  • 2.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 50 procent van de begrote kosten van de activiteit met een maximum van € 50.000,-.

Artikel 12.3

  • 1.

    Een aanvraag voor een subsidie geschiedt door inzending van het aanvraagformulier Integrale Veiligheid.

  • 2.

    De aanvraag voor een subsidie wordt uiterlijk ingediend voor 1 oktober 2012.

Artikel 12.4

Het subsidieplafond bedraagt € 180.000,-.

Artikel 12.5

Aanvragen voor subsidie worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • a.

    of het met de activiteit aan te pakken probleem zich daadwerkelijk in de Provincie Zeeland voordoet,

  • b.

    of sprake is van een integrale aanpak van het probleem, en

  • c.

    of het aannemelijk is dat de betreffende activiteit het probleem zal verkleinen.

Artikel 12.6

Dit hoofdstuk vervalt met ingang van 1 januari 2013.

Bijlage bij hoofdstuk 12

Thema’s en terreinen Integrale VeiligheidIn het kernbeleid Veiligheid van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is een indeling gemaakt van de verschillende thema’s en terreinen op het gebied van veiligheid. Deze indeling geeft een breed overzicht van alle aandachtsgebieden op het gebied van veiligheid. De gemeenten gebruiken dit overzicht veelal in hun eigen Integraal Veiligheidsbeleid en stellen op basis van het overzicht hun prioriteiten.

Onderstaand is een overzicht van deze indeling gegeven.

Veilige woon- en leefomgevingOverlast tussen bewoners/botsende leefstijlen

Verloedering/kwaliteit woonomgeving

Onveiligheidsgevoelens

Huiselijk geweld

Geweld op straat

Woninginbraak

Voertuigcriminaliteit

Overige veel voorkomende vormen van criminaliteit

Drugs- en alcoholoverlast

Bedrijvigheid en veiligheidWinkelcentra

Bedrijventerreinen

Uitgaan/horeca

Toerisme en onveiligheid

Grootschalige evenementen

Jeugd en veiligheidOverlast gevende jeugdgroepen

Criminele jeugdgroepen

Alcohol en drugs

Individuele criminele jongeren

Veilig in en om de school

12-minners

Fysieke veiligheidVerkeersveiligheid

Brandveiligheid gebouwen

Risico’s gevaarlijke stoffen/externe veiligheid

Risico’s natuurrampen

Risico’s infectieziekten

Integriteit en veiligheidRadicalisering

Terrorisme

Georganiseerde criminaliteit

Organisatiecriminaliteit

Bestuurlijke integriteit

Hoofdstuk 13 Bijzondere bepalingen incidentele cultuursubsidies 2009-2012

§ 13.1 Algemene bepalingen

Artikel 13.1.1

Tot de incidentele cultuursubsidies 2009-2012 behoren de programma's:

  • a.

    Stimulering Zeeuwse Cultuurproducties,

  • b.

    Volkscultuur,

  • c.

    Ontwikkelen Amateurkunstbeoefening,

  • d.

    Erfgoed toegankelijk, en

  • e.

    Cultuureducatie.

Artikel 13.1.2

Subsidie wordt verleend in de vorm van een resultaatsubsidie

Artikel 13.1.3

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor een in het kader van de incidentele cultuursubsidies 2009-2012 bedoelde activiteit, indien:

    • a.

      de activiteit qua doelgroep en uitstraling van bovengemeentelijk belang is, en

    • b.

      de activiteit plaatsvindt in Zeeland

  • 2.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a.

      een publicatie;

    • b.

      een activiteit die slechts de viering van een jubileum behelst;

    • c.

      de aanschaf van materialen, zoals apparatuur, uniformen en instrumenten.

Artikel 13.1.4

  • 1.

    Voor eenzelfde, jaarlijks terugkerende activiteit kan slechts gedurende ten hoogste drie aaneengesloten jaren subsidies worden verstrekt

  • 2.

    Een aanvraag van een instelling buiten Zeeland word afgewezen wanneer de instelling niet met een of meerdere Zeeuwse instellingen samenwerkt.

Artikel 13.1.5

De subsidie bedraagt ten hoogste vijftig procent van de begrote productie- en publiciteitskosten.

Artikel 13.1.6

De aanvraag geschiedt door inzending van het aanvraagformulier van het desbetreffende programma.

Artikel 13.1.7

-

§ 13.2 Het programma Stimulering Zeeuwse Cultuurproducties

Artikel 13.2.1

Subsidie kan worden verleend voor een activiteit in het kader van het programma Zeeuwse Cultuurproducties indien de te subsidiëren activiteit het culturele aanbod in Zeeland versterkt in het jaar dat de activiteit plaatsvindt.

Artikel 13.2.2

  • 1.

    Voor de beoordeling van de aanvraag wordt advies gevraagd aan de Raad van Cultuur Zeeland.

  • 2.

    De Raad van Cultuur Zeeland beoordeelt de projecten aan de hand van de volgende aspecten (in aflopend belang):

    • a.

      De mate van artistiek-inhoudelijke kwaliteit van de activiteit, welke onder andere wordt beoordeeld aan de hand van de originaliteit, de kunstenaars die aan de activiteit meewerken, of de aanpak geschiedt op een vernieuwende wijze, en

    • b.

      de mate waarin de activiteit een bijdrage levert aan de versterking van het culturele aanbod in Zeeland, en

    • c.

      de spreiding van het totaal aan activiteiten in het betreffende jaar naar regio en discipline.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen bij hun beslissing, in een individueel geval, gemotiveerd afwijken van het in het eerste lid genoemde advies.

Artikel 13.2.3

  • 1.

    De aanvraag wordt ingediend voor 1 oktober.

  • 2.

    De behandeling van de aanvraag vangt aan op 1 oktober.

§ 13.3 Het programma Volkscultuur

Artikel 13.3.1

Subsidie kan worden verleend voor een activiteit die teruggrijpt op Zeeuwse, oude Zeeuwse dan wel in de Zeeuwse samenleving door nieuwe bewonersgroepen ingebrachte tradities, rituelen en gewoonten, indien de activiteit:

  • a.

    aantoonbaar bijdraagt aan het versterken van de belangstelling voor volkcultuur in Zeeland, of

  • b.

    de actieve deelname aan uitingen van volkscultuur in Zeeland stimuleert, of

  • c.

    een activiteit betreft waarbij sprake is van een combinatie van volkscultuur met moderne instrumenten of cultuuruitingen zoals multimedia.

Artikel 13.3.2

Subsidie wordt niet verleend voor reeds bestaande dan wel al meerdere keren georganiseerde activiteiten op het gebied van volkscultuur.

§ 13.4 Het programma Ontwikkeling Amateurkunstbeoefening

Artikel 13.4.1

Subsidie kan worden verleend voor een activiteit die bijdraagt aan de ontwikkeling van de amateurkunstbeoefening indien de activiteit:

  • a.

    past binnen de gestelde kaders in de nota Provinciaal kunstenbeleid 2009-2012, en

  • b.

    bijdraagt aan de ontwikkeling van de amateurkunstbeoefening in Zeeland, of

  • c.

    bijdraagt aan het vergroten van de deelname aan de amateurkunstbeoefening in Zeeland, en

  • d.

    meer behelst dan een hoofdzakelijk educatieve activiteit als een workshop, masterclass of leerlingenpresentatie.

§ 13.5 Het programma Erfgoed Toegankelijk

Artikel 13.5.1

Subsidie kan worden verleend voor een activiteit die bijdraagt aan het versterken van de beleving, fysieke ontsluiting en zichtbaarheid van het materieel cultureel erfgoed in Zeeland, indien de activiteit

  • a.

    past binnen de gestelde kaders in de nota Cultuurhistorie en Monumenten 2007-2012 of de nota archeologie 2006-2012 of de nota Provinciaal Museumbeleid 2007-2012, en

  • b.

    bijdraagt aan het versterken van de samenwerking met partners op andere beleidsterreinen, zoals ruimtelijke ordening, natuur en landschap en recreatie en toerisme, en

  • c.

    leidt tot een openbaar toegankelijk resultaat in de provincie Zeeland.

Artikel 13.5.2

De subsidie bedraagt ten hoogste vijftig procent van de begrote productie- en publiciteitskosten met een maximum van € 30.000,--.

§ 13.6 Het programma Cultuureducatie

Artikel 13.6.1

Subsidie kan worden verleend voor een activiteit op het gebied van kunsteducatie, erfgoededucatie en media-educatie binnen en in relatie met het onderwijs, indien de activiteit

  • a.

    aansluit bij het cultuurbeleidsplan van de school die leidt tot verdere inbedding van cultuur in de overige onderwijsactiviteiten waardoor een bijdrage wordt geleverd aan een doorgaande leerlijn tussen onderwijssoorten, en

  • b.

    tot stand komt in samenwerking of afstemming met het betreffende regionaal cultuureducatief centrum, en

  • c.

    herkenbaar is als nieuwe impuls voor de cultuureducatie in zeeland en aansluit op bestaande initiatieven.

Hoofdstuk 14 Bijzondere bepalingen subsidie voor haalbaarheidsstudies betreffende projecten inzake duurzame energie en energiebesparing

Artikel 14.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    energiebesparende voorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het op het moment van de aanvraag vigerend Protocol Monitoring energiebesparing.

  • b.

    duurzame energieopwekkingsvoorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het op het moment van de aanvraag vigerend Protocol Monitoring Duurzame Energie.

Artikel 14.2

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie betreffende een binnen Zeeland binnen zes maanden na verlening van de subsidie aan te vangen project inzake

    • a.

      energiebesparende voorzieningen;

    • b.

      duurzame energieopwekkingsvoorzieningen;

    • c.

      het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten en energiesystemen,

      indien het project betreft:

    • a.

      in het kader van bio-energie:

      • -

        de inzameling van biomassa;

      • -

        de productie van biobrandstoffen;

      • -

        de productie van energie uit biomassa;

      • -

        de distributie van biogas;

      • -

        toepassingen van bio-energie;

    • b.

      energiebesparing in industrie en bij bedrijven, waaronder de toepassing van restwarmte;

    • c.

      energiebesparing in nieuwe en bestaande woningen;

    • d.

      energiebesparing in land- en tuinbouw;

    • e.

      energiebesparing en brandstoffen in de sector mobiliteit en transport, met uitzondering van puur plantaardige olie, waarbij vrije kennisoverdracht van de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie en van het betrokken project, ook na afloop van het project, is gegarandeerd.

  • 2.

    Geen subsidie kan worden verleend voor het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie

    • a.

      waartoe een wettelijke verplichting bestaat;

    • b.

      betreffende een energieproject in bestaande woningbouw dat leidt tot verbetering van minder dan 50 woningen of de energieprestatie met minder dan 2 klassen verbetert;

    • c.

      betreffende een energieproject in een woonwijk met een te realiseren Energie Prestatie op Lokatie kleiner dan 8.0;

    • d.

      betreffende koude/warmteopslagsystemen en warmtepompen in de utiliteitsbouw;

    • e.

      betreffende energiebesparing in huishoudens;

    • f.

      betreffende een project dat reeds is aangevangen alvorens de haalbaarheidsstudie is afgerond;

    • g.

      dat conventioneel is.

Artikel 14.3

De haalbaarheidsstudie dient uiterlijk 52 weken na de datum van subsidieverlening te zijn afgerond.

Artikel 14.4

  • 1.

    De aanvraag geschiedt voor 15 januari door inzending van het daartoe door gedeputeerde staten opgesteld formulier en bevat tevens alle daarin genoemde gegevens en stukken.

  • 2.

    De behandelingstermijn van de aanvraag vangt aan op 15 januari.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen een extra mogelijkheid voor het indienen van aanvragen instellen, waarbij de behandelingstermijn aanvangt op de uiterste indieningsdatum.

Artikel 14.5

  • 1.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de totale toe te rekenen kosten met een maximum van € 40.000,--.

  • 2.

    Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2010 € 200.000,--.

  • 3.

    Gedeputeerde staten stellen voor het jaar 2011 en 2012 het subsidieplafond vast voor 1 december voorafgaande aan dat jaar.

Artikel 14.6

Gedeputeerde staten wegen de subsidieaanvragen tegen elkaar af aan de hand van de mate waarin het project waarop de haalbaarheidsstudie zich richt

  • 1.

    naar verwachting

    • a.

      een bijdrage kan leveren aan de versnelling van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen,

    • b.

      kan bijdragen aan innovatie ten opzichte van de huidige stand van de techniek in Nederland,

    • c.

      voldoende ruimte zal bieden voor toepassing en navolging van resultaten,

    • d.

      haalbaar is,

      en

  • 2.

    volgens opgave

    • a.

      vrije kennisoverdracht van de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie en van het betrokken project, ook na afloop van het project, zal worden gerealiseerd, en

    • b.

      zal worden samengewerkt met in het kader van de studie en het project voor de hand liggende partijen, mede in relatie tot de wijze waarop die samenwerking gestalte zal worden gegeven.

Hoofdstuk 15 Nadere bepalingen inzake investeringsbudget stedelijke vernieuwing

Artikel 15.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Projecten: activiteiten de stedelijke vernieuwing betreffen.

  • b.

    Investeringsbudget: de bijdrage die van het Rijk ontvangen wordt ten behoeve van de stedelijke vernieuwing.

  • c.

    Stedelijke vernieuwing: op bestaand bebouwd gebied gerichte inspanningen die strekken tot verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, bevordering van een duurzame ontwikkeling en verbetering van de woon- en milieukwaliteit, versterking van het economisch draagvlak, versterking van de culturele activiteiten, bevordering van de sociale samenhang, verbetering van de bereikbaarheid, verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte of anderszins tot structurele kwaliteitsverhoging van het bestaand bebouwd gebied.

  • d.

    Omgevingsplan Zeeland: het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 zoals door provinciale staten vastgesteld op 30 juni 2006.

  • e.

    Bijlage: de bij dit hoofdstuk behorende bijlage, waarin de subsidieplafonds zijn benoemd;

  • f.

    Regionaal woningbouwprogramma: het programma dat door burgermeester en wethouders van de gemeenten in een regio in samenwerking met de provincie wordt samengesteld als gezamenlijke opgave en waarmee gedeputeerde staten hebben ingestemd.

Artikel 15.2

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor een project dat uitvoering geeft van het gemeentelijk beleid inzake stedelijke vernieuwing, indien:

    • a.

      het project onderdeel is van het meest actuele regionale woningbouwprogramma waar gedeputeerde staten mee hebben ingestemd,

    • b.

      het project is gelegen binnen de grens van bestaand bebouwd gebied zoals door gedeputeerde staten vastgesteld in het kader van het Omgevingsplan Zeeland,

    • c.

      er geen beletselen zijn op grond van de Wet ruimtelijke ordening,

    • d.

      de bouwplannen besteksklaar zijn en een bouwvergunning is verleend of kan worden verleend,

    • e.

      er overeenstemming is over de verwerving van de benodigde gronden,

    • f.

      er overeenstemming is over de benodigde samenwerking,

    • g.

      de gemeenteraad de benodigde besluiten heeft genomen,

    • h.

      de daadwerkelijke uitvoering van het project binnen zes maanden na subsidieverlening wordt aangevangen.

    • i.

      het project uiterlijk 31 december 2014 gereed is.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval op schriftelijk verzoek van de aanvrager, waarin de noodzaak tot afwijking wordt gemotiveerd, afwijken van de voorwaarden in dit artikel.

  • 3.

    Aan een project voor bodemsanering wordt geen subsidie verleend indien er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van betrokken partijen

Artikel 15.3

Voor de subsidies in het kader van deze regeling komen uitsluitend gemeenten in aanmerking.

Artikel 15.4

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal vijfenzeventig procent van het begrote tekort op de financiering van het project.

  • 2.

    Het subsidiebedrag bij de subsidieverlening bedraagt minimaal € 50.000,--.

  • 3.

    Het subsidieplafond bedraagt € 20.467.099,-- voor de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014.

  • 4.

    Het subsidieplafond is gedurende de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 verdeeld in plafonds voor projecten met kosten van stedelijke vernieuwing, bodemsanering en geluidssanering.

  • 5.

    De aparte subsidieplafonds voor projecten met kosten van stedelijke vernieuwing, bodemsanering en geluidssanering zijn opgenomen in de bijlage bij deze bijzondere bepalingen, waarbij de plafonds voor stedelijke vernieuwing en bodem gelden per gemeente.

  • 6.

    Na 31 december 2011 vervallen de subsidieplafonds genoemd in het vierde en vijfde lid.

  • 7.

    In de jaren 2012, 2013 en 2014 wordt een nieuw subsidieplafond en de beleidsmatige- en inhoudelijke prioriteiten vastgesteld en bekend gemaakt. Dit gebeurt 12 weken na 1 januari van het betreffende jaar.

  • 8.

    Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van lid 1 en 2 van dit artikel, indien het een project betreft met uitsluitend bodemsanering of geluidsanering.

Artikel 15.5

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie in de jaren 2010 en 2011 wordt ingediend uiterlijk 12 weken voor het begin van het project.

  • 2.

    Een aanvraag voor subsidie in de jaren 2012, 2013 en 2014 wordt ingediend voor 1 september van het betreffende jaar.

  • 3.

    De behandeltermijn vangt aan op 1 september van het betreffende jaar.

Artikel 15.6

De aanvraag voor subsidie bevat ten minste:

  • a.

    een volledig ingevuld aanvraagformulier,

  • b.

    een begroting van de totale kosten en financiering van het project.

Artikel 15.7

Gedeputeerde staten wegen de subsidieaanvragen na 31 december 2011 tegen elkaar af aan de hand van:

  • a.

    de termijn waarbinnen het project daadwerkelijk kan worden gestart.

  • b.

    integraliteit van het project,

  • c.

    beleidsmatige en inhoudelijke prioriteiten.

Artikel 15.8

  • 1.

    Een subsidie in het kader van deze regeling wordt verstrekt bij vaststellingsbeschikking.

  • 2.

    De vaststellingsbeschikking bevat tenminste het genoemde in artikel 10 lid a,b,c,d,e,f,g,l en m van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007.

Artikel 15.9

  • 1.

    Gedeputeerde staten kunnen het volledige subsidiebedrag in één keer uitbetalen.

  • 2.

    Indien niet het volledige subsidiebedrag in één keer wordt uitbetaald, wordt het subsidiebedrag tijdens de looptijd van het project in termijnen uitbetaald.

  • 3.

    De hoogte en het tijdstip van de termijnbedragen worden bepaald door de omvang van de door de provincie ontvangen bijdragen uit het investeringsbudget van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het aandeel van de subsidie in het investeringsbudget.

Artikel 15.10

Dit hoofdstuk vervalt met ingang van 1 januari 2015.

Bijlage Subsidieplafonds tot 31-12-2011

Gemeente

Budget sv

Bodem

Geluid

totaal

Goes

€ 922.394

€ 798.730

Geen subsidieplafond per gemeente

€ 1.721.124

Middelburg

€ 1.616.117

€ 838.666

-

€ 2.454.783

Terneuzen

€ 2.232.248

€ 958.476

-

€ 3.190.724

Vlissingen

€ 4.788.871

€ 838.666

-

€ 5.627.537

Totaal steden

€ 9.559.630

€ 3.434.538

-

€ 12.994.168

-

-

-

-

-

Borsele

€ 337.370

€ 180.765

-

€ 518.135

Hulst

€ 631.322

€ 206.589

-

€ 837.911

Kapelle

€ 72.402

€ 103.294

-

€ 175.696

Noord Beveland

€ 124.056

€ 154.942

-

€ 278.998

Reimerswaal

€ 176.048

€ 129.118

-

€ 305.166

Schouwen Duiveland

€ 1.034.321

€ 206.589

-

€ 1.240.910

Sluis

€ 1.109.152

€ 206.589

-

€ 1.315.741

Tholen

€ 235.829

€ 206.589

-

€ 442.418

Veere

€ 376.485

€ 77.470

-

€ 453.955

Totaal Platteland

€ 4.096.985

€ 1.471.956

-

€ 5.568.931

-

-

-

-

-

Sutotaal Zeeland

€ 13.656.615

€ 4.906.484

-

€ 18.563.099

Geluid

-

-

€ 1.904.000

€ 1.904.000

Totaal Zeeland

-

-

-

€ 20.467.099

Toelichting bij het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007

Algemeen

De vaststelling door provinciale staten van de Algemene subsidieverordening Zeeland (Asv 2007), waarmee ook op het terrein van subsidieverstrekking het dualisme gestalte krijgt, brengt onder meer met zich mee dat gedeputeerde staten regels moeten vaststellen om hun bevoegdheid, het verstrekken van subsidies, goed te kunnen uitvoeren. Dit heeft geleid tot het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007 (Asb), een besluit dat overigens niet alleen de subsidieverstrekking door de provincie Zeeland in het algemeen regelt, maar tevens specifieke beleidsafhankelijke criteria ten behoeve van de subsidieverstrekking vastlegt.

Publieksvriendelijk

Provinciale staten hebben gedeputeerde staten verzocht het nieuwe subsidiebeleid publieksvriendelijk en transparant in te richten. Daarom hebben wij onderzocht hoe de nieuwe subsidieregelgeving hanteerbaar voor de eigen organisatie en, belangrijker nog, publieksvriendelijk en transparant voor subsidieaanvragers kon worden gemaakt.

De bevindingen waren namelijk dat de Algemene subsidieverordening Zeeland 2002 (Asv 2002) erg omvangrijk was, veel moeilijk leesbare bepalingen bevatte en, door de diverse wijzigingen en aanvullingen in de loop der tijd, qua structuur minder logisch van opzet was geworden. Het makkelijker leesbaar maken van regelgeving is niet eenvoudig: makkelijk leesbare teksten zijn wel publieksvriendelijk, maar meestal juridisch zwak. Daarom hebben wij er voor gekozen om naast dit besluit tevens een subsidiewijzer in te voeren.

De subsidiewijzer beschrijft op een duidelijke en begrijpelijke wijze het subsidiebeleid. De subsidiewijzer is het document waarmee in beginsel wordt gecommuniceerd naar de gesubsidieerde instelling en de subsidieaanvrager. Per saldo is het subsidiebesluit het stuk dat alle regels juridisch vastlegt.

Uit het onderzoek bleek ook dat het voeren van een resultaatgericht subsidiebeleid leidt tot een publieksvriendelijker en transparanter subsidiëring.

Resultaatgericht

Gedeputeerde staten hebben van provinciale staten de opdracht gekregen het resultaatgericht subsidiëren inhoud te geven. Bij resultaatgericht subsidiëren vormen de provinciale doelstellingen het uitgangspunt en zullen, meer dan in het verleden, de met de subsidie te bereiken resultaten centraal staan. Dit vereist een denkomslag voor zowel de provincie als de gesubsidieerde instelling. Uiteindelijk zal blijken dat het resultaatgericht subsidiëren duidelijker en makkelijker is, omdat er wordt gesubsidieerd in de activiteiten die worden uitgevoerd.

Subsidievormen

gedeputeerde staten kunnen verstrekken, te weten:

  • 1.

    de resultaatsubsidie;

  • 2.

    de budgetsubsidie (een bijzondere vorm van de resultaatsubsidie);

  • 3.

    de stimuleringssubsidie.

Deze subsidies hebben wij zo publieksvriendelijk mogelijk ingericht.

ResultaatsubsidieDe resultaatsubsidie is een subsidie voor SMART geformuleerde activiteiten waaraan bij de verlening prestatieafspraken worden gekoppeld. Het hoofddoel van deze subsidie is het subsidiëren in de activiteiten die de instelling wil uitvoeren met de provinciale subsidiegelden. Resultaatgericht subsidiëren houdt in dat er bij de subsidievaststelling ook in eerste instantie wordt gekeken naar het al dan niet realiseren van deze activiteiten. De subsidie zal in de meeste gevallen worden verleend voor een bepaald bedrag per activiteit, hetgeen inhoudt dat de het maximum subsidiebedrag wordt bereikt indien alle activiteiten worden uitgevoerd.

BudgetsubsidieDe budgetsubsidie is een bijzondere vorm van een resultaatsubsidie waarbij er voor verschillende jaren achter elkaar subsidie wordt verstrekt aan een instelling, omdat de provincie vindt dat de instelling voor meerdere jaren met haar activiteiten kan bijdragen aan de realisering van provinciale beleidsdoelstellingen. De subsidie kan worden verleend voor maximaal de looptijd van de desbetreffende beleidsnota.

In het verleden werd met de budgetsubsidie veelal de instandhouding van de instelling op zich gesubsidieerd. Essentieel in de nieuwe situatie is dat er bij de budgetsubsidie op prestaties wordt gesubsidieerd waarop ook wordt afgerekend.

StimuleringssubsidieDe stimuleringssubsidie is een subsidie voor kleinere activiteiten die niet SMART geformuleerd kunnen worden, oftewel waaraan geen prestatie kan worden gekoppeld. Er is er voor gekozen om de voorwaarden van de stimuleringssubsidie zoveel mogelijk gelijk te stellen met de voorwaarden die werden gesteld aan de oude lumpsumsubsidie uit de Asv 2002. Dat houdt in dat de subsidie wordt vastgesteld bij de subsidieverlening, waardoor het subsidiebedrag na afloop van de activiteit niet zal wijzigen. De aanvrager behoeft slechts 4 weken na afloop van de activiteit een kort inhoudelijk verslag in te dienen.

Deregulering

In het verleden is door de provincie een dereguleringsproject opgezet ten einde het aantal regels en administratieve last te verminderen. Deregulering was voor provinciale staten een belangrijk uitgangspunt voor het nieuwe subsidiebeleid.

Hieronder worden de dereguleringsaspecten puntsgewijs toegelicht:

  • -

    In de Asv 2002 waren er 8 tot 10 verschillende soorten subsidies en werden er bij specifieke beleidscriteria nog enkele vormen onderscheiden. Kortom: de situatie was erg verwarrend voor de instelling: uit een enquête is gebleken dat veel instellingen niet wisten welke subsidie zij kregen. Door in het gehele provinciale subsidiebeleid nu drie soorten subsidievormen te hanteren (zowel in het Asb als in bijzondere beleidscriteria), weet iedereen welke subsidie en welke bijbehorende regels van toepassing zijn. De last van het zoeken naar de juiste regelgeving is daarmee sterk verminderd;

  • -

    Voor de aanvraag van subsidies komt een algemeen aanvraagformulier; in het verleden was dit er niet en moest de instelling zelf opzoeken wat zij moest indienen ten behoeve van de aanvraag;

  • -

    De introductie van een subsidiewijzer moet het aanvragen en verantwoorden van een subsidie voor instellingen vergemakkelijken;

  • -

    Voorts is voor veel instellingen de administratieve last verminderd door matiging van de eisen voor rekening en verantwoording; omdat er met subsidiegelden publieke middelen worden besteed is dit voor hogere subsidies echter in mindere mate van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Het prestatiebewijs dient als bewijs dat "het resultaat" van de gesubsidieerde activiteit is behaald. Het is een gemakkelijk hanteerbaar bewijs dat bij uitvoering van de activiteit vaak al benodigd is. Het prestatiebewijs kan zijn een foto, een filmopname, een factuur, het op te leveren rapport, een kaartje van het concert, etc. Bij de subsidieverlening wordt in de beschikking vermeld wat in het concrete geval als prestatiebewijs wordt vereist.

Voor wat betreft de definiëring van het begrip "instelling" kan het volgende worden opgemerkt. Naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen vallen reeds onder het begrip rechtspersonen. Toch is vervolgens het begrip vennootschap als zodanig in de definitie van het begrip instelling opgenomen, omdat bijvoorbeeld de commanditaire vennootschap en vennootschap onder firma geen rechtspersoon zijn; ook met het oog op de inwerkingtreding van de Wet personenvennootschappen is deze definiëring dienstig.

Artikel 2

In het eerste lid wordt bepaald dat enkel instellingen als gedefinieerd in artikel 1 een subsidie kunnen ontvangen. In het algemeen komen natuurlijke personen dus niet in aanmerking voor een subsidie. Overigens worden er in het bijzondere hoofdstuk van het Asb nog enkele specifieke subsidies voorzien die wel aan natuurlijke personen kunnen worden verstrekt, zoals bijvoorbeeld een zgn. draaipremie voor molens.

Het tweede lid bepaalt dat geen subsidie wordt verleend indien de te subsidiëren activiteit reeds is gerealiseerd (bv. als een concert reeds is uitgevoerd, of een boek of rapport reeds is gedrukt).

Het derde lid bepaalt, met het oog op de behandelingskosten van subsidieaanvragen, dat een aanvraag voor een bedrag onder € 1000,- wordt afgewezen. Voor stimuleringssubsidies geldt, op grond van artikel 33 lid 2, het lagere bedrag van € 500,-.

Artikel 4

Lid 1 sub h bepaalt dat de subsidieontvanger dient te verklaren dat wordt voldaan aan artikel 3, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007. Mocht in het gehanteerde aanvraagformulier van de provincie Zeeland geen vraag worden gesteld met betrekking tot het belastbaar loon van medewerkers van de instelling die subsidie aanvraagt, dan wordt aan de subsidieaanvrager verzocht een en ander te verklaren in de aanbiedingsbrief bij de subsidieaanvraag. Als voorbeeld kan de volgende tekst worden gehanteerd: 'ik verklaar/ wij verklaren hierbij dat van geen van onze bestuurders, directeuren of medewerkers het belastbaar loon en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn het belastbaar loon van de ministers te boven gaat.

Lid 1 sub i geeft invulling aan artikel 3, tweede lid, van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007. Voor sub i geldt hetzelfde als voor sub h van dit artikel.

In de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007 is een nadere toelichting gegeven over hoe de norm kan worden berekend en het exacte bedrag van de norm.

In gevallen waarbij na subsidieverlening blijkt dat ten onrechte is verklaard dat wordt voldaan aan de norm voor topinkomens, wordt gebruik gemaakt van artikel 4:48 Algemene wet bestuursrecht. Hierin wordt geregeld dat de subsidie kan worden ingetrokken indien blijkt dat er verkeerde informatie is verstrekt. De Provincie Zeeland zal dit artikel, in bovengenoemd geval, onverkort toepassen en overgaan tot intrekking van de subsidie.

Artikel 5

Op grond van het eerste lid dient de gesubsidieerde instelling de inkomsten en uitgaven in de begroting zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen. Uit de inkomsten moet nadrukkelijk blijken bij welke andere instanties of afdelingen van de Provincie Zeeland een subsidieaanvraag is gedaan. Deze gegevens worden namelijk meegenomen in de afweging om al dan niet subsidie te verlenen of om de hoogte van de subsidie te bepalen.

In het geval twee of meer aanvragen die dezelfde activiteit betreffen, maar meer beleidsterreinen raken, bij de provincie worden ingediend, zullen de aanvragen intern worden afgestemd en zo mogelijk worden gevoegd, zodat de gevraagde subsidies dan tezamen in één beschikking kunnen worden verleend.

Mocht na de verlening blijken dat niet is vermeld dat er meerdere subsidieaanvragen zijn gedaan (zowel binnen de provincie, als bij meerdere subsidiënten) dan kan intrekking of een lagere vaststelling volgen (artikel 4:46 Algemene wet bestuursrecht, Awb).

Het bepaalde in het tweede lid is overgenomen uit de Asv 2002. Hiermee wordt voorkomen dat subsidie wordt verstrekt voor BTW die instellingen terugvorderen bij de belastingdienst of voor gemeenten bij het BTW-compensatiefonds.

Artikel 6

Bij incidentele resultaatsubsidies gaat de provincie Zeeland ervan uit dat de exploitatiekosten van de instelling reeds zijn afgedekt met andere gelden. Derhalve worden alleen de extra personeelskosten vergoed. De provincie Zeeland hanteert hiervoor een standaardtarief van maximaal 1,2% van het betreffende bruto maandsalaris bij een volledige dienstbetrekking.

Artikel 8

Het verlenen van een subsidie is gebaseerd op wederzijds vertrouwen, namelijk dat het geld rechtmatig wordt besteed en dat de (administratieve) verplichtingen bij de subsidie worden nagekomen. Subsidiegelden zijn publieke middelen en moeten derhalve ook zorgvuldig en doeltreffend worden ingezet. Daarom nemen gedeputeerde staten bij een nieuwe subsidieaanvraag altijd de opgedane ervaringen uit het verleden van de instelling mee bij de beoordeling van de aanvraag. Indien gedeputeerde staten slechte ervaringen met de instelling hebben, dan kunnen zij beslissen om geen subsidie te verlenen, of om een eindrapportage te vragen die meer zekerheid biedt.

Artikel 10

Artikel 10 vermeldt welke elementen de subsidiebeschikking ten minste moet bevatten. Met het vermelden van de essentiële onderdelen van de subsidie in de beschikking, wordt duidelijkheid gegeven over relevante subsidieverplichtingen. Zo kan ook worden voorkomen dat achteraf, bij de afrekening, problemen ontstaan.

Het vereiste sub f verdient nog enige toelichting, omdat duidelijk moet zijn wat verplichtingen zijn of zouden kunnen zijn op het moment van het slaan van de beschikking.

De artikelen 4:37 tot en met 4:41 Awb regelen de subsidieverplichtingen. Er wordt onderscheid gemaakt in globaal 3 soorten van verplichtingen.

De eerste categorie behelst de verplichtingen zoals verwoord in onder andere artikel 10, namelijk de aard en omvang van de activiteiten, de rekening en verantwoording.

Naast deze categorie bestaan er twee aanvullende categorieën, namelijk de doelgebonden en de niet-doelgebonden verplichtingen.

Artikel 14 en 15 zijn voorbeelden van niet-doelgebonden verplichtingen. Om dergelijke verplichtingen te kunnen stellen, is een wettelijke grondslag vereist; deze is nu gecreëerd in het Asb . Andere niet-doelgebonden verplichtingen kunnen dus niet worden toegevoegd bij beschikking. De reeds in artikel 14 en 15 voorziene verplichtingen dienen in de beschikking niet te worden herhaald.

Doelgebonden verplichtingen, die dus naar hun aard verbonden zijn aan de subsidie in kwestie, kunnen worden voorzien bij beschikking.

Op deze verplichtingen ziet artikel 10 sub f.

Derhalve kunnen, afhankelijk van de specifieke kwesties die aan de orde zijn bij een te subsidiëren activiteit, verplichtingen worden gesteld die alleen voor die situatie van toepassing zijn.

Artikel 11

Deze bepaling vormt een uitwerking van de in artikel 10 sub i bedoelde bescheiden primair gerelateerd aan de hoogte van het subsidiebedrag. Het betreft hier drie varianten:

Bedrag (in euro's}

Richtlijn

Evt uitbreiding

tot en met 10.000

Enkel inhoudelijk verslag en prestatiebewijs

Een kopie van facturen en bankafschriften en een prestatiebewijs

vanaf 10.000 tot en met 25.000

Enkel inhoudelijk verslag en prestatiebewijs

1) kopie van facturen en bankafschriften en een prestatiebewijs

2) financieel verslag met controleverklaring

vanaf 25.000

Een inhoudelijk verslag, een prestatiebewijs en een financieelverslag met controleverklaring

-

Voor de vaststelling dient altijd een inhoudelijk verslag en een prestatiebewijs te worden ingeleverd. Het prestatiebewijs is het bewijs dat de met de subsidie te realiseren prestatie is geleverd en wordt vooraf in de subsidiebeschikking bepaald. Dit kan bijvoorbeeld zijn een entreebewijs van een gesubsidieerd concert of een kopie contract van de zaalhuur met de datum van een gesubsidieerde voorstelling. Indien de prestatie wordt gerealiseerd, leidt dit niet tot een neerwaartse bijstelling van het subsidiebedrag.

In bepaalde situaties, bijvoorbeeld als de Provincie Zeeland de activiteit voor 100% subsidieert, wanneer een instelling voor de eerste keer wordt gesubsidieerd of gezien ervaringen uit het verleden, kunnen gedeputeerde staten meer (financiële) zekerheid wensen. In dergelijke gevallen subsidiëren gedeputeerde staten in bepaalde kosten waarbij de verantwoording dan moet worden voorzien van kopieën van bewijsstukken zoals facturen en betalingsbewijzen of, indien gedeputeerde staten daartoe voor het concrete geval besloten hadden, een financieel verslag met controleverklaring. Indien dit het geval is, zal dit vooraf in de subsidiebeschikking worden aangegeven.

Bij subsidiebedragen boven € 10.000,-- tot en met € 25.000,-- geldt als aanvulling dat voor deze kostencategorie gedeputeerde staten tevens om een financiële eindrapportage gecontroleerd door een accountant kunnen vragen. Ook dit wordt dan in de verleningsbeschikking aangegeven.

Het vierde lid voorziet in een afwijkingsmogelijkheid. Vanuit oogpunt van rechtmatigheid wordt in principe een controleverklaring gevraagd bij de door gesubsidieerde instellingen ingediende financiële verantwoordingen. Nu zijn er situaties denkbaar waarin de accountant van de instelling aangeeft dat op basis van economisch-rationele overwegingen het afgeven van een goedkeurende accountantsverklaring niet haalbaar is en ook in volgende jaren niet mogelijk zal zijn. In die gevallen zal allereerst gekeken moeten worden of dit probleem kan worden opgelost door een andere wijze van subsidieverlening. Als ook dat niet mogelijk is, kan worden overwogen genoegen te nemen met een beoordelingsverklaring.

Een beoordelingsverklaring biedt voor de gebruiker (in dit geval de provincie Zeeland) minder zekerheid dan een controleverklaring. Volgens de Richtlijnen voor de Accountantscontrole (RAC) biedt een beoordelingsverklaring een beperkte mate van zekerheid en een controleverklaring een redelijke mate van zekerheid ten aanzien van de betrouwbaarheid van de financiële verantwoording.

Artikel 12

De Europese Unie en het Rijk verlenen ook subsidies. Soms komt het voor dat een project ook door één van deze instanties wordt gesubsidieerd en dat door deze subsidiënten gehanteerde regels afwijken van de provinciale regels. Het Algemeen subsidiebesluit beperkt de administratieve lasten van de gesubsidieerde instelling dan door de betreffende afwijkende bepalingen van de andere subsidiënten te volgen. Is er bijvoorbeeld voor de rijkssubsidie een controleverklaring benodigd, dan behoeft geen controleverklaring die precies voldoet aan het provinciale controleprotocol te worden verstrekt. Mocht het echter zo zijn dat de subsidie van de provincie meer bedraagt, dan kunnen gedeputeerde staten besluiten om de subsidie conform de provinciale regelgeving te verlenen.

Artikel 13

Hier wordt bepaald dat indien de instelling voor hetzelfde project ook van een andere subsidiënt, anders dan het Rijk of de Europese Unie, subsidie krijgt die hoger is dan die van de provincie Zeeland gedeputeerde staten kunnen besluiten om de afwijkende voorwaarden van de andere subsidiënt van toepassing te verklaren.

Artikel 15

Teneinde voor de Zeeuwse burger ook meer rechtstreeks zichtbaar te maken waar (publiek) subsidiegeld aan wordt besteed, moet in beginsel bij een gesubsidieerde activiteit duidelijk worden gemaakt dat deze (mede) mogelijk is gemaakt door de provincie Zeeland. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van een bord met daarop een dergelijke tekst of door plaatsing van het provincielogo op het toegangskaartje van een voorstelling. Niet-nakoming van deze verplichting leidt bij de vaststelling tot een verlaging van het subsidiebedrag.

In sommige gevallen is deze verplichting niet goed te realiseren; gedeputeerde staten kunnen dan besluiten deze verplichting niet op te nemen in de verleningbeschikking.

Artikel 16

Dit artikel regelt de informatieplicht voor het geval aanmerkelijke inhoudelijke dan wel financiële verschillen ontstaan. Uit het oogpunt van verlaging van administratieve lasten is gekozen voor de term "aanmerkelijk" opdat een instelling niet elk - zelfs luttel - verschil dient te melden. Als regel kan voor financiële verschillen ca. 10% van het verleende subsidiebedrag als aanmerkelijk worden aangemerkt. Inhoudelijke verschillen laten zich minder goed in percentages duiden; gedacht moet evenwel worden aan het zich niet, niet geheel of op een andere dan voorziene wijze gerealiseerd worden van een wezenlijk deel van de prestatieafspraak of prestatieafspraken.

Artikel 17

Gedeputeerde staten kunnen één of meerdere voorschotten verstrekken op een subsidie. Het totaal hiervan bedraagt echter niet meer dan 75 procent. De basisregels van de bevoorschotting zijn vastgelegd in het eerste en tweede lid.

De duur en de liquiditeitsbehoefte kunnen aanleiding zijn anders dan het maximale percentage te bevoorschotten. Deze liquiditeitsbehoefte wordt bepaald aan de hand van de momenten van verwachte inkomsten en uitgaven.

Bijvoorbeeld: duurt de uitvoering van het project, waarvoor een subsidie is verleend van € 40.000,-- drie jaar, dan kunnen gedeputeerde staten er voor kiezen om bij de verlening 25 procent als voorschot te verstrekken.

Artikel 18

In het derde lid is, om de verantwoording te vergemakkelijken, opgenomen dat, indien de provincie als verantwoording een controleverklaring vraagt, de instelling de subsidie in haar jaarrekening mag verantwoorden. De controleverklaring dient dan wel te zijn afgegeven mede voor de verantwoording van de afzonderlijke resultaatsubsidie. De instelling dient wel aan te geven dat zij gebruik wil maken van deze bepaling, omdat er anders vanuit wordt gegaan dat de verantwoording 12 weken na afloop van de activiteit zal geschieden.

Artikel 19

Bij de vaststelling van de subsidie wordt het definitieve subsidiebedrag bepaald. In de subsidieverleningsbeschikking is aangegeven welke documenten voor de vaststelling van de subsidie dienen te worden ingeleverd (zie hiervoor artikel 10 sub i, jo. art. 11).

Bij vaststelling zijn de opties:

  • 1.

    vaststelling op basis van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken blijkend uit het prestatiebewijs (inhoudelijke vaststelling)

  • 2.

    vaststelling op basis van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken blijkend uit het prestatiebewijs en één of enkele kopieën van facturen en bankafschriften (inhoudelijke en financiële vaststelling met beperkte financiële verantwoording)

  • 3.

    vaststelling op basis van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken blijkend uit het prestatiebewijs en een financieel overzicht voorzien van een controleverklaring (inhoudelijke en financiële vaststelling met zwaardere financiële verantwoording)

Optie 1De subsidie wordt bij deze optie enkel vastgesteld op basis van de gerealiseerde prestatieafspraken. Dit wordt bepaald aan de hand van de ingediende prestatiebewijzen. Deze bepalen namelijk voor de provincie of een activiteit niet, gedeeltelijk of in zijn geheel heeft plaatsgevonden. Indien er minder is gerealiseerd, wordt de subsidie lager vastgesteld. Hierover wordt vooraf duidelijkheid verstrekt in de subsidiebeschikking. Doordat er geen financieel verslag wordt gevraagd, wordt de subsidie niet vastgesteld op basis van financiële gegevens, bijvoorbeeld of de subsidie in zijn volledigheid is besteed.

Een gemeente vraagt subsidie aan voor het realiseren van een sportfaciliteit voor jongeren, bestaande uit 2 onderdelen. De kosten van deze activiteit bedragen € 40.000,--.

Dit bedrag is opgebouwd uit:

Skatebaan 20.000,--

Voetbalkooi 15.000,--

Openingsfeest 5.000,--

De provincie besluit in deze activiteit te willen participeren middels een subsidie van max. € 25.000,--. In de subsidiebeschikking worden de prestatieafspraken gemaakt dat de gemeente:

  • -

    € 15.000,-- ontvangt voor het realiseren van de skatebaan

  • -

    € 10.000,-- ontvangt voor het realiseren van de voetbalkooi

Daarnaast staat er in de beschikking dat de subsidie slechts wordt vastgesteld op basis van het realiseren van deze prestatieafspraken. Als prestatiebewijs zal gelden een verklaring van de gemeente dat het project is gerealiseerd voorzien van een foto van het plein waarop de twee faciliteiten staan..

VaststellingMocht uit de verklaring of de foto blijken dat bijvoorbeeld de voetbalkooi niet is gerealiseerd, dan ontvangt de gemeente daarvoor geen subsidie. Het totale subsidiebedrag wordt dan vastgesteld op € 15.000,--.

Optie 2Bij deze optie wordt er zowel op basis van het prestatiebewijs als op basis van financiële bewijsstukken vastgesteld. Aan de hand van het prestatiebewijs wordt weer gekeken of de prestatieafspraken zijn gerealiseerd. Aan de hand van de facturen en bankafschriften wordt gekeken of de subsidie in zijn volledigheid is besteed.

De subsidie kan lager worden vastgesteld indien niet alle prestatieafspraken zijn nagekomen of wanneer uit de facturen en bankafschriften blijkt dat er minder kosten zijn gemaakt voor de specifiek gesubsidieerde kostenposten.

Een gemeente vraagt subsidie aan voor het realiseren van een sportfaciliteit voor jongeren, bestaande uit 2 onderdelen. De kosten van deze activiteit bedragen € 40.000,--.

Dit bedrag is opgebouwd uit:

Skatebaan 20.000,--

Voetbalkooi 15.000,--

Openingsfeest 5.000,--

De provincie besluit in deze activiteit te willen participeren middels een subsidie van max. € 25.000,--. In de subsidiebeschikking worden de prestatieafspraken gemaakt dat de gemeente ontvangt:

  • -

    100% met een maximum van € 15.000,-- voor het realiseren van de skatebaan

  • -

    100% met een maximum van € 10.000,-- voor het realiseren van de voetbalkooi

Daarnaast staat er in de beschikking dat de subsidie wordt vastgesteld op basis van het prestatiebewijs en financiële bewijsstukken. Als financiële bewijsstukken gelden de facturen en bankafschriften van de aanleg van de skatebaan en de voetbalkooi. Als prestatiebewijs zal gelden een verklaring van de gemeente dat de prestatieafspraken zijn gerealiseerd voorzien van een foto van het plein waarop de twee faciliteiten staan.

VaststellingBij de vaststelling van deze subsidie zal er gekeken worden of de prestatieafspraken zijn nagekomen en de kosten zijn gemaakt. Er kunnen zich een aantal situaties voordoen, bijvoorbeeld:

  • 1.

    Uit de prestatiebewijzen en de facturen en bankafschriften blijkt dat de faciliteiten zijn gerealiseerd, waarbij de werkelijke kosten van de gesubsidieerde activiteit gelijk zijn aan of meer bedragen dan de begrote € 35.000,--.

    De subsidie wordt vastgesteld op het maximale bedrag van € 25.000,-

  • 2.

    Uit de prestatiebewijzen en de facturen en bankafschriften blijkt dat de faciliteiten zijn gerealiseerd, waarbij de kosten voor de voetbalkooi €15.000,-- en de skatebaan eveneens €15.000,-- bedroegen.

    De subsidie wordt lager vastgesteld. Het vast te stellen bedrag wordt bepaald op het provinciale percentage (volgens de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting) in de totale werkelijke kosten;

    in het voorbeeld derhalve op 15.000/ 20.000 x €15.000 = € 11.250,- voor de skatebaan

    en 10.000/ 15.000 x € 15.000 = € 10.000,- voor de voetbalkooi. In totaal derhalve op € 21.250,--.

  • 3.

    Uit de prestatiebewijzen en de facturen en bankafschriften blijkt dat er alleen de skatebaan is gerealiseerd, terwijl de kosten daarvan met € 21.000 meer bedragen dan begroot.

    De subsidie wordt vastgesteld op het maximum van de wel gerealiseerde prestatieafspraak, te weten €15.000.

  • 4.

    Uit de prestatiebewijzen en de facturen en bankafschriften blijkt dat alleen de skatebaan is gerealiseerd en er ook minder kosten (bv. €10.000,-) zijn gemaakt voor de aanleg hiervan.

    De subsidie wordt vastgesteld op het provinciale percentage in de werkelijke kosten van de wel gerealiseerde prestatieafspraken, te weten €7.500,- (15.000/20.000 x €10.000,-).

Optie 3Ook hier wordt de subsidie zowel financieel als inhoudelijk vastgesteld. De subsidie zal worden vastgesteld aan de hand van het prestatiebewijs en een financieel verslag van de gesubsidieerde activiteit voorzien van een controleverklaring. Bij lagere werkelijke kosten geschiedt de vaststelling naar rato van het provinciaal aandeel.

In onderstaand voorbeeld wordt toegelicht op welke wijze de subsidievaststelling geschiedt.

Een gemeente vraagt subsidie aan voor het realiseren van een sportfaciliteit voor jongeren, bestaande uit 2 onderdelen. De kosten van deze activiteit bedragen € 40.000,--. Dit bedrag is opgebouwd uit:

Skatebaan 20.000,--

Voetbalkooi 15.000,--

Openingsfeest 5.000,--

De provincie besluit in deze activiteit te willen participeren middels een subsidie van max. € 25.000,--. In de subsidiebeschikking worden de prestatieafspraken gemaakt dat de gemeente ontvangt:

  • -

    max. € 15.000,-- (15/20 van de begrote aanlegkosten) bij het realiseren van de skatebaan

  • -

    max. € 10.000,-- (10/15 van de begrote aanlegkosten) bij het realiseren van de voetbalkooi

Daarnaast staat er in de beschikking dat de subsidie zowel wordt vastgesteld op basis van het prestatiebewijs als op basis van een financieel overzicht voorzien van een controleverklaring.

Als prestatiebewijs zal gelden een verklaring van de gemeente dat de prestatieafspraken zijn gerealiseerd voorzien van een foto van het plein waarop de twee faciliteiten staan.

VaststellingBij de vaststelling van deze subsidie zal er gekeken worden of de prestatieafspraken zijn nagekomen en de kosten zijn gemaakt. Er kunnen zich een aantal situaties voordoen:

  • 1.

    Uit de prestatiebewijzen en de controleverklaring blijkt dat de faciliteiten zijn gerealiseerd, waarbij de werkelijke kosten van de gesubsidieerde activiteit gelijk zijn aan of meer bedragen dan de begrote € 35.000,-.

    De subsidie wordt vastgesteld op het maximale bedrag van € 25.000,-

  • 2.

    Uit de prestatiebewijzen en de controleverklaring blijkt dat de faciliteiten zijn gerealiseerd, waarbij de voetbalkooi €15.000,-- en de skatebaan eveneens €15.000,- bedragen (deze faciliteit dus lager dan begroot).

    De subsidie wordt lager vastgesteld. Het vast te stellen bedrag wordt bepaald op het provinciaal aandeel (volgens de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting) in de totale werkelijke kosten (in het voorbeeld derhalve op 15.000/ 20.000 x €15.000 = € 11.250,-- voor de skatebaan en 10.000/ 15.000 x € 15.000 = € 10.000,- voor de voetbalkooi. In totaal derhalve op € 21.250,-.

  • 3.

    Uit de prestatiebewijzen en de controleverklaring blijkt dat alleen de skatebaan is gerealiseerd, terwijl de kosten daarvan met €17.000 meer bedragen dan begroot;

    De subsidie wordt vastgesteld op het maximum van de wel gerealiseerde prestatieafspraak, te weten €15.000.

  • 4.

    Uit de prestatiebewijzen en de controleverklaring blijkt dat alleen de skatebaan is gerealiseerd en er ook minder kosten (bv. €10.000,-) zijn gemaakt voor de aanleg hiervan.

    De subsidie wordt vastgesteld op het provinciaal aandeel in de werkelijke kosten van de wel gerealiseerde prestatieafspraken, te weten €7.500,- (15.000/20.000 x €10.000,-).

De subsidie wordt vastgesteld met inachtneming van de bevindingen van de accountant.

Voor een nadere uiteenzetting wordt verwezen naar de toelichting op het bij dit besluit behorende accountantsprotocol (Bijlage A).

Het derde lid bepaalt hoe eventuele verlagingen worden doorberekend. Na de berekening van de vaststelling op basis van het resultaat kan het zo zijn dat er nog een verlaging wordt doorgevoerd omdat er andere subsidieverplichtingen niet zijn nagekomen. Deze worden bij de vaststelling dan nog van het resterende bedrag afgehaald; het bedrag kan echter nooit minder bedragen dan nihil.

Artikel 20

Omdat het Algemeen subsidiebesluit en de subsidiebeschikking specifieke verplichtingen kennen en de accountant bij het controleren van een jaarrekening of het baten- en lastenoverzicht daarop niet standaard controleert, is er in het besluit een protocol voor de accountantscontrole opgenomen. Dit controleprotocol vermeldt wat de accountant, naast zijn standaardcontrole, moet controleren opdat voor de provincie Zeeland aannemelijk is dat de subsidie rechtmatig is besteed en de subsidieverplichtingen en regels zijn nageleefd.

De controleverklaring dient te zijn opgesteld conform het model bij dit subsidiebesluit, waarbij de accountant verklaart dat de subsidie daadwerkelijk is besteed volgens de voorwaarden en regels.

Artikel 21

Artikel 4:47 onder a tot en met c van de Awb biedt een aantal mogelijkheden om een subsidie ambtshalve vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie door gedeputeerde staten wordt vastgesteld zonder dat er een verzoek van de gesubsidieerde instelling tot vaststelling is. Deze mogelijkheid kan echter alleen worden gebruikt indien de provinciale regelgeving daarin ook met zo veel woorden voorziet. Derhalve is in dit artikel in ambtshalve vaststelling voorzien, indien een verzoek tot vaststelling niet binnen de termijn van artikel 18 is gedaan.

Artikel 23

Dit artikel beoogt publiek geld te doen terugvloeien indien (mede) met provinciale subsidie eigendommen (bv. gebouwen) zijn verworven en een bestemmingswijziging of vervreemding (bv. verkoop) daarvan plaatsvindt. Ook ingeval de instelling ophoudt te bestaan en de provinciale subsidie heeft bijgedragen tot vermogensvorming van die instelling, beoogt de bepaling geld te doen terugvloeien. Het voornemen tot bestemmingswijziging en vervreemding van de eigendommen of tot ontbinding of opheffing van de instelling, dient de instelling direct schriftelijk te melden.

Artikel 24

Instellingen die uitvoering geven aan een meerjarige provinciale beleidsdoelstelling kunnen een budgetsubsidie aanvragen. Daarvoor moeten bij de aanvraag - vergeleken met de "normale" resultaatsubsidie - een aantal extra stukken worden ingediend. Het belangrijkste daarvan betreft het prestatieaanbod. Dit is een overzicht van de op de provinciale beleidsdoelstelling(en) aansluitende prestaties, die de instelling van plan is gedurende de subsidieperiode uit te voeren. De instelling dient het prestatieaanbod SMART uit te werken. Daarnaast moet de instelling ter beoordeling van de aanvraag de meerjarenbegroting en de jaarrekening van het vorige boekjaar mee zenden alsmede een inhoudelijk verslag van de verrichte werkzaamheden over het afgelopen jaar. In het merendeel van de gevallen is bij boekjaar sprake van het kalenderjaar. Indien dit niet het geval is, wordt uitgegaan van het feitelijke boekjaar.

Artikel 25

In de beschikking wordt - in aanvulling op wat reeds op grond van artikel 10 wordt opgenomen - het per jaar te verlenen subsidiebedrag vermeld. Bij meer prestatieafspraken wordt in de beschikking aangegeven welk bedrag aan welke prestatieafspraak is gekoppeld. Daarnaast wordt in de beschikking de wijze waarop de subsidie jaarlijks wordt geïndexeerd door de provincie Zeeland opgenomen. Bij meerjarige budgetsubsidies betekent dit dat het subsidiebedrag hierdoor jaarlijks kan worden aangepast.

Tot slot verplicht dit artikel gedeputeerde staten tot een evaluatie van de effectiviteit en efficiency van de gesubsidieerde activiteiten na afloop van het voorlaatste jaar van de subsidieperiode. Zij betrekken de resultaten hiervan bij hun beslissing over een eventuele volgende subsidie. In de evaluatie zullen elementen als de prestatieafspraken, het subsidiebedrag, de subsidieduur, en de gestelde verplichtingen in hun onderlinge relatie worden bezien.

Artikel 30

De budgetsubsidie zal in principe niet naar aanleiding van de werkelijke exploitatie worden verlaagd. De subsidie kan wel worden verlaagd indien de prestatieafspraken niet of niet geheel zijn gerealiseerd. Een eventueel exploitatieoverschot mag de instelling binnen de grenzen van artikel 30 reserveren voor toekomstige voorzieningen en/of activiteiten die bijdragen aan de provinciale doelstellingen.

Artikel 31

Met dit artikel worden grenzen gesteld aan de omvang van met publieke middelen opgebouwde reserves. Deze grenzen zijn van toepassing voor instellingen die voor meer dan 50% van hun jaarlijkse exploitatie worden gefinancierd met een subsidie van de provincie Zeeland. Onder het eigen vermogen worden alle reserves (algemene reserve, risicoreserves, herwaarderingsreserves, bestemmingsreserves, etc.) gerekend. Bij de toevoeging aan de reserves in het tweede lid gaat het om het resultaat vóór winstbestemming (dus vóór toevoeging aan de diverse reserves).

Artikel 33

Artikel 4:50, eerste lid sub b van de Awb voorziet in wijziging/intrekking ingeval van een forse verlaging van de uitkering uit het provinciefonds.

Op grond van artikel 4:50, eerste lid sub c, Awb kunnen voor het wijziging of intrekking overige regels worden gesteld. In dit artikel van het Asb wordt de mogelijkheid geboden aan gedeputeerde staten de subsidie te wijzigen bij ingrijpende wijzigingen in de financiële positie van de provincie.

Voorts is geregeld dat in een dergelijk geval eerst overleg dient plaats te vinden met de instelling en dat voor de inwerkingtreding van een dergelijk besluit gedeputeerde staten ten minste de genoemde termijn in acht dienen te nemen. Afhankelijk van de concrete situatie kan die termijn ook langer zijn.

Artikel 34

Een stimuleringssubsidie behoeft niet na afloop van de activiteit te worden afgerekend. Bij deze subsidievorm wordt namelijk geen verleningsbeschikking gegeven, maar wordt volstaan met een vaststellingsbeschikking, die functies van de verleningsbeschikking overneemt.

De subsidie wordt dus meteen vastgesteld en het volledige subsidiebedrag wordt overgemaakt. Het subsidiebedrag zal derhalve niet meer worden verlaagd, behalve in gevallen als bedoeld in artikel 4:46 Awb (in geval van het niet of niet volledig plaatsvinden van de activiteit, het niet nakomen van verplichtingen - bv. de indiening van een kort inhoudelijk verslag - of het verstrekken van onjuiste gegevens op het moment van de aanvraag). In dergelijke gevallen kan de subsidie alsnog worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd.

Toelichting bij Hoofdstuk 7 Bijzondere bepalingen inzake subsidie in het kader van de topsportevenementen en kernsportevenementen

Algemeen

Subsidie is mogelijk voor topsportevenementen en kernsportevenementen. Voor elke categorie geldt een aparte paragraaf met criteria.

Verzoeken voor topsportevenementen kunnen het hele jaar door worden ingediend, maar moeten 12 weken voordat het evenement plaatsvindt binnen zijn. Verzoeken voor kernsportevenementen in de eerste zes maanden van een kalenderjaar wordt ingediend vóór 1 december daaraan voorafgaand. Dus als uw evenement tussen 1 januari 2012 en 30 juni 2012 plaatsvindt, moet uw verzoek vóór 1 december 2011 binnen zijn. Verzoeken voor bijzondere evenementen die plaatsvinden in de laatste zes maanden van een kalenderjaar worden ingediend vóór 1 mei daaraan voorafgaand.

Wij vinden het erg belangrijk dat sporters de kans krijgen om mooie prestaties neer te zetten tijdens prachtig georganiseerde sportevenementen in Zeeland. Daarnaast vinden wij het ook erg belangrijk dat de sportevenementen niet enkel ten goede komen aan sporters zelf, maar ook aan het bredere publiek. Zowel inwoners van Zeeland als mensen van daarbuiten moeten kunnen meeprofiteren van prachtige sportevenementen in onze provincie. Wij hechten er daarom veel waarde aan als u uw evenement verbreedt naar een groot publiek. Bijvoorbeeld door middel van het organiseren van side events, door het onderwijs te betrekken bij uw evenement, door het zakenleven erbij te betrekken, door zaken te doen met lokale ondernemers en op die manier een economische boost te creëren als gevolg van het evenement. Er zijn tal van zaken te bedenken waarmee u uw evenement kunt verbreden. Bij de beoordeling van uw aanvraag houden wij hier rekening mee. Indien geen sprake is van verbreding van een evenement kan dat voor ons reden zijn tot afwijzing.

Paragraaf 7.2 Topsportevenementen

Onder topsportevenementen verstaan we sportactiviteiten die een kwalificatie van een landelijke sportbond en NOC*NSF hebben. Ook moet de bond minstens twee sterren hebben volgens de sterrensystematiek van het NOC*NSF. Meer informatie over de sterrensystematiek kunt u vinden op www.nocnsf.nl. Daarnaast moet het evenement van het hoogste niveau in de betreffende tak van sport zijn en moet de helft van de deelnemers bestaan uit sporters uit de hoogste klasse.

Paragraaf 7.3 Kernsportevenementen

Onder kernsportevenementen verstaan we sportevenementen die passen bij één van de kernsporten die voor Zeeland gekozen zijn in het collegeprogramma Stuwende Krachten. Dat zijn de volgende sporten: fiets-/wielersport, strandsport en watersport. Deze kernsporten passen uitstekend bij Zeeland door de natuurlijke gegevenheden en historie.

De kernsportevenementen moeten een bovenregionale uitstraling hebben, dat betekent dat de plaatselijke stads- of dorpswielerronde niet zondermeer in aanmerking komt. Wij letten bij de bovenregionale uitstraling op de vorm en omvang het evenement. Daarnaast kan een evenement ook een bovenregionale uitstraling hebben door bijvoorbeeld het publiek. Bijvoorbeeld wanneer zowel inwoners van Zeeland als mensen buiten Zeeland op het evenement afkomen. Ook kan sprake zijn van een bovenregionale uitstraling door middel van veel exposure, aandacht van de media. Bij de beoordeling van uw aanvraag kijken wij kritisch naar de bovenregionale uitstraling van uw evenement.

Wij hechten er waarde aan wanneer een evenement een aanzienlijke promotionele waarde voor Zeeland heeft. Vooral omdat de kernsporten heel goed passen bij Zeeland, met water en wind, uitgestrekte duinen en brede stranden en kilometers fietsmogelijkheden. Wat dacht u van de beelden van de doorkomst van de Tour de France door Zeeland? De beelden van de Oosterscheldekering met het peloton van de Tour gaan de hele wereld over. Wat een prachtig beeld van en voor Zeeland! Nu verwachten wij niet dat u dit allemaal evenaart, maar vinden promotionele waarde voor Zeeland wel belangrijk. U kunt hierbij ook gebruik maken van het Zeeuws DNA. Een promotieconcept voor Zeeland. De provincie biedt u hierbij handvaten. Op de website www.laatzeelandzien.nl kunt u promotiewaar en foto’s uit de beeldenbank downloaden. Wij raden u aan contact op te nemen met de provincie Zeeland om de mogelijkheden van het gebruik van het Zeeuws DNA te bespreken.

Daarnaast kunt u banners en ander promotiemateriaal lenen dat past bij de kernsporten en gebaseerd is op het Zeeuws DNA. Ook hiervoor kunt u contact opnemen met de Provincie Zeeland.

Toelichting bij Hoofdstuk 11 Nadere bepalingen inzake subsidies voor het stimuleren van de bouw van starterswoningen in bestaand bebouwd gebied

Artikel 11.1

Voor de definitie van een woning is gekozen voor de definitie zoals die wordt gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dit zijn minimale eisen. Met name de oppervlakte van 14 m2 is miniem. Er wordt van uitgegaan dat de te bouwen starterswoningen groter zullen zijn. Dat lijkt ook nodig om de verkoopkansen te vergroten.

Onder een woning wordt verstaan:

Een tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt bezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning door één particulier huishouden. Om als woning geclassificeerd te worden moet het tot bewoning bestemd gebouw aan vier criteria voldoen:

  • 1.

    Het gebouw dient zodanig te zijn gebouwd of verbouwd dat het voor particuliere bewoning geschikt is;

  • 2.

    Het gebouw dient te zijn voorzien van een eigen toegangsdeur die hetzij direct vanaf de openbare weg, hetzij via een gemeenschappelijke ruimte (zoals portiek, galerij, trappenhuis of corridor) toegang biedt tot de woonruimte

  • 3.

    Het gebouw dient ten minste 14 m2 aan verblijfsruimte te bevatten. De verblijfsruimte wordt tussen de muren gemeten en is de in de woning gelegen ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen, zoals keuken, woonkamer(s), slaapkamer(s), werk- en hobbykamer(s) e.d. Niet tot de verblijfsruimte behoren de verkeersruimte, toiletruimte, badruimte, bergruimte of technische ruimte;

  • 4.

    Het gebouw dient te beschikken over een toilet en over een keukeninrichting die is bestemd voor bereiding van complete maaltijden.

Een starterswoning mag, compleet afgebouwd, niet meer kosten dan € 150.000,- v.o.n. omdat anders de woning qua prijsniveau niet of nauwelijks bereikbaar is voor een starter. In principe bestaat er een keuze tussen (vervangende) nieuwbouw of het realiseren van woningen in een bestaand pand (zoals voormalige scholen, pakhuizen enz.) die het waard zijn te behouden. Ook kan een keuze gemaakt worden tussen compleet afgebouwde woningen of casco op te leveren woningen. Een casco woning mag niet meer kosten dan € 125.000,- v.o.n.

Een compleet afgebouwde woning is wind- en waterdicht, de riolering is aanwezig en bevat ondermeer binnenwandafwerking, dakafwerking, gevelafwerking, vloerafwerking, plafonds, beglazing, balustraden en hekwerken, en installaties. Ook de inrichting van keuken en badkamer behoren tot de afbouw.

Een cascowoning is een woning waarvan de indeling van de ruimten en de invulling wat betreft keuken en badkamer e.d. niet bij de bouw worden uitgevoerd, en uiteraard niet in de koopprijs zijn begrepen. Het gebouw is wind- en waterdicht. De eigenaar kan na gereedkomen van het casco het resterende gedeelte van de bouw naar eigen inzicht (laten) afbouwen.

De kopende starter mag niet eerder, op welke wijze dan ook, in het bezit geweest zijn van een eigen woning. Er worden bewust geen inkomens- en vermogensgrenzen gesteld. Dat zou tot onnodige bureaucratie leiden. Het product starterswoning van maximaal € 150.000,- zal als vanzelf een selectie afdwingen van mensen die financieel niet meer kunnen betalen.

De regeling is bedoeld voor bouwers e.d. en voor groepen burgers die zich verenigd hebben in een vereniging en samen starterswoningen willen bouwen. Zo'n groep kan de woningen zelf bouwen maar ook laten bouwen door een aannemer.

Artikel 11.2

Alleen woningen gebouwd binnen bestaand bebouwd gebied zoals in het kader van het Omgevingsplan Zeeland voor iedere kern vastgelegd komen in aanmerking voor subsidie. De ontwikkelaar dient deel te nemen in een afbouwverzekering, zoals GIW STIWOGA of Bouwgarant. Dit zijn erkende afbouwverzekeringen waardoor kopers, maar ook de provincie als subsidiegever, geen risico lopen bij een onverhoopt faillissement van een ontwikkelaar / bouwer.

GS kunnen afwijken van de minimale en maximale omvang van een project indien dat in het belang van het project noodzakelijk is. Denk daarbij bijv. aan een te handhaven bestaand gebouw waar maar twee woningen in kunnen.

Artikel 11.3

Belangrijk is dat de aanvrager een bonafide en betrouwbare onderneming is. Daarom worden daarvoor enige bewijsstukken gevraagd. Die bewijsstukken gelden niet voor een groep burgers verenigd in een rechtspersoon. Hiervoor geldt de notariële oprichtingsakte o.i.d. als bewijs dat de groep een rechtspersoon heeft opgericht.

De aanvraag om subsidie kan in een vroeg stadium gedaan worden. De aanvrager heeft daarna nog maximaal 3 jaar de tijd om de woningen te bouwen en op te leveren. In bijzondere gevallen die de aanvrager niet aan te rekenen zijn kan uitstel tot maximaal een jaar plaatsvinden.

Gemeenten en woningcorporaties komen niet voor subsidie in aanmerking. Enerzijds omdat gemeenten als medeoverheid geen woningen bouwen en woningcorporaties een eigen taak en verantwoordelijkheid hebben en andere mogelijkheden tot hun beschikking hebben om tegemoet te komen aan de vraag naar starterswoningen. Bijv. door verkoop van huurwoningen met maatschappelijk gebonden eigendom.

Ten einde te voorkomen dat een subsidieontvanger via stromannen overgaat tot speculatie met starterswoningen is de verplichting opgenomen dat in de koopakten wordt opgenomen dat de koper de woning niet binnen 2 jaar mag verkopen voor een hoger bedrag dan door hem zelf voor de woning is betaald. Er wordt vanuit gegaan dat notarissen bij het verkopen van de woning hierop toezien. Voor, door de koper zelf, afgebouwde casco woningen geldt een maximum verkoopprijs van € 150.000,-

Artikel 11.4

De subsidie voor een compleet afgebouwde woning bedraagt € 10.000,-. Voor de casco afgewerkte woning € 8.000,-. De subsidie voor een casco woning is relatief iets lager dan voor een volledig afgewerkte woningen. Hiermee wordt beoogt dat bouwers een zo volledig mogelijk product leveren. Er is maximaal een subsidiebedrag beschikbaar van € 500.000,- tot en met 2011.

Artikel 11.5

Voor deze subsidieregeling is een aanvraagformulier beschikbaar dat volledig ingevuld met de nodige bescheiden moet worden ingediend bij de aanvraag.

Van gemeenten wordt een verklaring verwacht dat de gemeente in beginsel medewerking wil verlenen aan het project. Het gaat daarbij om een eventuele planologische procedure en eventuele werken in het openbaargebied.

Artikel 11.6

Op deze regeling worden geen voorschotten verleend. De subsidie wordt vastgesteld op het bedrag van de verleende subsidie tenzij niet voldaan is aan de voorwaarde dat binnen drie jaar de woningen waarvoor subsidie is veleend gebouw en verkocht zijn. De subsidie wordt uitbetaald na vaststelling van de subsidie.

Artikel 11.8

Wanneer de kosten, niet zijnde de bouwkosten, onverwacht tot exorbitante kosten leidt kunnen GS afwijken van de voorwaarde dat de woning niet meer mag kosten dan € 150.000,- respectievelijk € 125.000,-. Hieraan is wel een maximum verbonden van 10%.

Toelichting bij Hoofdstuk 15 Nadere bepalingen inzake het investeringsbudget stedelijke vernieuwing

Algemeen

Het derde tijdvak (2010 - 2015) stedelijke vernieuwing wordt gekenmerkt door decentralisatie en vermindering van verantwoordings- en administratieve lasten. De Wet stedelijke vernieuwing zal waarschijnlijk per 1-1-2011 worden ingetrokken waardoor de uitkering stedelijke vernieuwing van specifieke uitkering een decentralisatie-uitkering wordt. Als decentralisatie-uitkering blijft het ISV in het provinciefonds herkenbaar en is een toegesneden toedeling van middelen naar gemeenten mogelijk.

Een decentralisatie-uitkering maakt het, in tegenstelling tot een algemene of specifieke uitkering, tevens mogelijk in partnerschap tussen Rijk en provincies op hoofdlijnen afspraken te maken over te bereiken doelen, inclusief de wijze van monitoren. De provincie Zeeland zal in het najaar van 2010 met het Rijk afspraken maken over de inhoudelijk en procesmatige inzet.

Hoewel decentralisatie voorop staat moet toch gestart worden vanuit de huidige wetgeving. Het Rijk zal, binnen de mogelijkheden van de Wet stedelijke vernieuwing inspelen op de situatie vanaf 2011. Ook de provincie Zeeland speelt zoveel mogelijk in op de nieuwe situatie. Dat betekent vooral dat geen afzonderlijke verordening stedelijke vernieuwing is vastgesteld maar dat een extra hoofdstuk "nadere bepalingen inzake investeringsbudget stedelijke vernieuwing" is toegevoegd aan het algemeen subsidiebesluit (ASB) van de provincie.

Artikelsgewijs

-

Artikel 15.1.

De gehanteerde begrippen spreken in hoofdzaak voor zichzelf. In deze nadere bepalingen is niet de systematiek opgenomen hoe tot de reservering per gemeente is gekomen maar uitsluitend het resultaat daarvan in de vorm van subsidieplafonds. Belangrijk onderdeel voor het verlenen van subsidies uit het investeringsbudget wordt gevormd door het nieuwe instrument voor de woningbouwprogrammering. Het instrument is dan ook opgenomen in de begripsbepalingen.

Artikel 15.2.

Inzet is een efficiënte en snelle besteding van de middelen gericht op uitvoeringsrijpe projecten. Voorkomen moet worden dat financiële middelen lang gereserveerd moeten blijven voor projecten die nog een lange en onzekere voorbereidingstijd voor zich hebben. Dat betekent dat gemeenten met hun partners moeten durven investeren in voorbereiding en planvorming alvorens zekerheid te krijgen over subsidie uit het investeringsbudget. De projecten moeten in hoofdzaak aan drie voorwaarden voldoen:

  • 1.

    Onderdeel zijn van een door GS geaccordeerd regionaal woningbouwprogramma nieuwe stijl.

  • 2.

    Het project moet gelegen zijn binnen het bestaand bebouwd gebied zoals dat is vastgesteld in het kader van het Omgevingsplan Zeeland.

  • 3.

    De projecten moeten op korte termijn uitvoerbaar zijn.

Dit maakt het mogelijk prioriteiten te stellen en regionale afstemming en de boven omschreven wens om financiële middelen niet te lang "op de plank te laten liggen" in te vullen. In het verleden is gebleken dat voorbereidingstijd lang kan duren. Er moeten nu nog subsidies worden afgerekend en vastgesteld van vóór 2000.

Gedeputeerde Staten kunnen wel van de bepalingen in dit artikel afwijken, bijvoorbeeld voor projecten die niet thuishoren op de regionale woningbouwplanning maar wel vallen onder stedelijke vernieuwing. Of bijvoorbeeld voor projecten die niet binnen het tijdvak afgerond kunnen worden. Het verdient aanbeveling daar vooraf met de provincie afspraken over te maken.

Artikel 15.3.

In dit artikel is uitdrukkelijk opgenomen dat enkel en alleen gemeenten in aanmerking komen voor subsidies uit het investeringsbudget, uiteraard voor zover het rijk daarvoor middelen beschikbaar stelt. Gemeenten kunnen op hun beurt subsidies wel 'doorgeven' aan derden t.b.v. de uitvoering van een project. Gemeenten moeten er voor zorgen dat daar een rechtmatig besluit over wordt genomen (B&W en/of gemeenteraad) dan wel via een eigen gemeentelijke subsidieverordening.

Nu de provinciale regels zijn opgenomen in het Algemeen Subsidiebesluit Zeeland 2007 betekent dit dat niet langer wettelijke bepalingen aanvullend zijn maar bepalingen uit het ASB. De gemeente blijft evenwel via de eigen jaarrekening verantwoordingsplichtig richting provincie.

Artikel 15.4.

Het investeringsbudget stedelijke vernieuwing is "trigger money" Daarmee wordt bedoeld dat het investeringsbudget als het ware het laatste financiële duwtje aan een project geeft zodat (markt)partijen durven investeren in een project. Hoeveel een project nodig heeft hangt af van het project en de partijen die erin investeren. Bepaald is dat een maximum bijdrage van 75% van het tekort op een project verleend kan worden. In de regel zal dat lager zijn. Om versnippering te voorkomen is de minimum bijdrage bepaald op € 50.000,-- Een dergelijk bedrag moet ook met de ontwikkelende partijen op te brengen zijn. Voor sectorale bodem en geluidprojecten kan daarop echter een uitzondering worden gemaakt.

In dit artikel zijn de subsidieplafonds opgenomen waaronder het totaal beschikbare investeringsbudget voor het tijdvak. De subsidieplafonds per gemeente zijn tot stand gekomen door een verdeling tussen stad en platteland van 70-30 en een reservering per gemeente gebaseerd op de landelijke verdeelsleutel rekening houdend met bevolkingskrimp. Daarnaast zijn subsidieplafonds opgenomen voor de deelbudgetten bodem en geluid. Deze budgetten zijn tijdelijk voor een periode van twee jaar geoormerkt voor bodem en geluid. Zowel de oormerking als de reservering geldt voor een periode van 2 jaar. De verdeling stad - platteland geldt voor de volle vijf jaar.

Voor het deelbudget geluid is geen reservering per gemeente gemaakt omdat niet duidelijk is hoe ver gemeenten zijn gevorderd met de uitvoering van de zogenaamde A-lijst. De A-lijst is de lijst met woningen die voldoen aan de criteria van het tweede lid van artikel 126 van de Wet geluidhinder.

Gemeenten die nog een flinke opgave hebben worden dan ook geadviseerd snel uitvoeringsrijpe 'geluidsproject' in te dienen. Voor wat betreft de A-lijst is voor de definiëring aangesloten bij de formele status van de lijst. Het tot stand komen van de lijst is echter al meer dan 10 jaar geleden. Het is inmiddels zeer wel mogelijk dat er andere mogelijkheden zijn om geluidproblemen aan te pakken. De toepassing van stille dunne deklagen op wegen is daarbij één van de mogelijkheden. Ook koppeling met de aanpassing van de verkeersstructuur in een groter verband is een mogelijkheid die in het kader van stedelijke vernieuwing aandacht verdient. Het is daarmee geen automatisme meer dat er alleen maatregelen aan de gevel van woningen worden getroffen. Het is bovendien in bovenstaande situaties toegestaan de sanering van B-lijst woningen mee te wegen.

Het geoormerkte budget wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst. Gemeenten kunnen gedurende die periode van twee jaar aanvragen indienen tot het maximum van het voor hen gereserveerde budget. Dat geldt dus ook voor bodemprojecten. Het verdient echter aanbeveling zoveel mogelijk integrale projecten in te dienen, het eventuele bodem of geluid deel wordt dan gefinancierd uit de geoormerkte budgetten voor bodem en geluid.

Na twee jaar vervallen de reserveringen en oormerkingen en wordt met de restbudgetten één budget gevormd. Dit budget wordt verdeeld via een tendersysteem. Binnen 12 weken na 31-12-2011 wordt de omvang van het budget bekend gemaakt evenals de beleidsmatige en inhoudelijk prioriteiten. De eerste indieningstermijn daarvoor is 1 september 2012. De behandeling vindt daarna plaats en er wordt indien nodig een rangorde samengesteld op grond van uitvoerbaarheid, integraliteit en beleidsmatige en inhoudelijk prioriteiten. Hoewel integraliteit een belangrijk criterium is voor een eventuele rangorde bij de verdeling van het restbudget blijft het mogelijk ook in de tender bodem en geluidsprojecten in te dienen.

Met deze verdeling legt de provincie Zeeland een accent bij krimp en speelt daarmee in op de rijksdoelstelling "bevordering van de kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad voor zover nodig rekening houdend met een te verwachten afname van het aantal huishoudens". Hoewel naar verwachting alleen de gemeente Sluis in het tijdvak 2010-2015 te maken zal krijgen met huishoudensdaling is de krimpfactor gebaseerd op bevolkingsdaling. Bevolkingsdaling is een voorbode van huishoudensdaling. Het is belangrijk daar tijdig op in te spelen en niet te wachten tot het zover is. Krimpgemeenten zullen te maken krijgen met afnemende verdiencapaciteit en toenemende investeringen in het bestaand bebouwd gebied. Dat geeft de legitimering krimpgemeenten te bevoordelen boven groeigemeenten. Gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2009 krijgen zeven van dertien gemeenten tot 2030 te maken met bevolkingsdaling.

Artikel 15.5

Gemeenten kunnen gedurende de periode van twee jaar tot 31-12- 2011 op elk gewenst moment maar in elk geval 12 weken voor de start van een project een aanvraag om subsidie uit het investeringsbudget indienen. Na de periode van reservering en oormerking volgt er een vast ritme van een tendersysteem waarbij de indieningtermijn sluit op 1 september en de provincie vervolgens binnen 12 weken de beslissing bekend maakt.

Artikel 15.6.

Voor het aanvragen van subsidie uit het investeringsbudget is een aanvraagformulier beschikbaar. Dit dient volledig ingevuld te worden. Het formulier is zo opgezet dat op alle belangrijke voorwaarden inzicht gegeven kan worden over het project. Belangrijk is dat de antwoorden getrouw zijn. Daarom dient het aanvraagformulier ondertekend worden door B&W of namens B&W. Indien achteraf blijkt dat antwoorden onjuist zijn geweest kan dat aanleiding zijn voor een lagere vaststelling van de subsidie. Door deze opzet is het niet nodig allerlei bewijsmateriaal met de aanvraag mee te sturen. Op deze wijze worden de administratieve lasten laag gehouden. Het wordt op prijs gesteld beperkte informatie mee te sturen waaruit een duidelijk inzicht wordt verkregen in het project.

Artikel 15.7.

Als na twee jaar de reservering per gemeente en de oormerking per deelbudget vervalt wordt voor de dan nog resterende budgetten overgegaan naar een verdeling op basis van een tender. Dat betekent dat gemeenten in competitie projecten kunnen indienen die tegen elkaar worden afgewogen. De criteria die daarbij worden gehanteerd zijn o.a. de mate van uitvoerbaarheid. Daarbij is de fysieke start van een project bepalend. Van fysieke start is sprake ingeval een constructieve handeling wordt verricht waarbij een constructie van enige omvang wordt gemaakt die tevens plaats gebonden is. Daarnaast wordt gekeken naar de integraliteit van de projecten. Gedeputeerde staten kunnen nadere beleidsmatige en inhoudelijke prioriteiten vaststellen.

Artikel 15.8.

Op grond van de Intrekkingswet Wet stedelijke vernieuwing wordt een subsidie verstrekt in het kader van deze regeling na afloop van de activiteit niet afgerekend. Er wordt geen verleningsbeschikking afgegeven maar een vaststellingsbeschikking. De subsidie wordt hierdoor bij de verlening ook direct vastgesteld. Het subsidiebedrag wordt na het afgeven van de vaststellingsbeschikking niet meer verlaagd.

De gemeente heeft daarnaast geen plicht om verantwoording af te leggen aan de provincie. De verantwoording vindt alleen nog horizontaal plaats in de verhouding tussen gemeenteraad en college van burgemeester en wethouders.

Artikel 15.9.

Bij het overmaken van subsidiebedragen wordt het beleid uit de vorige tijdvakken voortgezet. Dat houdt in dat de provincie zo min mogelijk financiële middelen in kas houdt. Door de gekozen systematiek van verdelen, reserveren, oormerken en tenderen kan onmogelijk vooraf de hoogte van de termijnbedragen aangegeven worden. Dat is afhankelijk van de hoogte van de bijdragen die de provincie van het rijk ontvangt en afhankelijk van het aantal ingediende projecten en de hoogte van de verleende subsidies. De ervaring leert wel dat projecten op deze wijze sneller hun volledige subsidie krijgen uitbetaald dan wanneer een betaalritme naar rato verdeeld over 5 jaar wordt aangehouden. De betalingen zullen het betaalritme volgen van het rijk aan de provincie i.c. ieder jaar in maart, juli en november.

Toelichting Bijlage A (Controleprotocol voor de accountantsverklaring) bij het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007

In artikel 20 van het Algemeen subsidiebesluit wordt verwezen naar het Controleprotocol voor de controleverklaring op basis waarvan de controle dient plaats te vinden. Het protocol stelt eisen aan de controle en bevat een twee modellen voor de verklaring. Hierbij kunnen verschillende controleverklaringen worden afgeven, namelijk:

  • 1.

    een goedkeurende controleverklaring

  • 2.

    een goedkeurende controleverklaring met onverplichte toelichtende paragraaf

  • 3.

    een controleverklaring met beperking

  • 4.

    een controleverklaring van oordeelsonthouding

  • 5.

    een afkeurende controleverklaring

Ad 1 en 2. Bij een goedkeurende controleverklaring en een goedkeurende controleverklaring met onverplichte toelichtende paragraaf wordt voldoende zekerheid gegeven aan de Provincie Zeeland over de besteding van de subsidie en zal de subsidie worden vastgesteld op basis van deze verantwoording.

Ad 3. Bij een controleverklaring met beperking wordt niet de volledige zekerheid gekregen over de besteding van de subsidie. De subsidie zal in die gevallen lager worden vastgesteld op basis de financiële verantwoording waarover wel voldoende zekerheid is.

Ad 4. Bij een verklaring met een oordeelsonthouding is er een zeer kleine mate van zekerheid over de juiste besteding van de subsidiegelden. Een dergelijke verklaring is voor de provincie zo zwaarwegend, dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld. Uitzondering hierop vormen situaties zoals beschreven in de toelichting van het Algemeen subsidiebesluit bij artikel 11, lid 4.

Ad 5. Ook in het geval de accountant een afkeurende verklaring afgeeft, wordt de subsidie op nihil vastgesteld.

Ondertekening

Gegeven te Middelburg, 12 december 2006
Gedeputeerde Staten voornoemd,
drs. W.T. VAN GELDER, voorzitter.
mr. drs. L.J.M. VERDULT, secretaris.
Uitgegeven, 19 december 2006
De provinciesecretaris,
mr. drs. L.J.M. VERDULT

Bijlage Hoofdstuk 10

Algemeen_subsidiebesluit_Zeeland_2007_-_bijlage_hoofdstuk_10.pdf

Bijlage A- Controleprotocol voor de accountant

Algemeen_subsidiebesluit_Zeeland_2007_-_bijlage_a-15.pdf