Regeling vervallen per 25-11-2009

nr 04.14 Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 2009

Geldend van 13-11-2008 t/m 24-11-2009

Intitulé

nr 04.14 Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 2009

Verordening onroerendezaakbelastingen 2009

De raad van de gemeente Zevenaar;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 september 2008, nr. 08-099;

gelet op de artikelen 220 tot en met 220h en 255 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 2009

Artikel 1 - Belastingplicht

  • 1.

    Onder de naam “onroerendezaakbelastingen” worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij het begin van het

kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom,

bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

  • b.

    een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

    • 2.

      Bij de gebruikersbelasting wordt:

  • a.

    gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als

gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is

bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

b.het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door

degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter

beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter

beschikking is gesteld.

3.Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt

recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is

vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 - Belastingobject

  • 1.

    Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2.

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan

woondoeleinden.

Artikel 3 - Maatstaf van heffing

1.De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de

onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 1.

2.Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV

van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met

overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de

Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 - Vrijstellingen

1.In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten,

voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

a.ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen

de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de

kweek of de teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

b.glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de

ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

c.onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van

openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van

delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

d.één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928

aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde

voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

e.natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en

plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg

uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

f.openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van

kunstwerken;

g.waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten

van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als

woning;

h.werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door

organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van

zodanige werken die dienen als woning;

i.werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van

betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn

aan te merken;

j.straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen – niet zijnde gebouwen –

welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter

verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten,

fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

k.plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot

heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken

die dienen als woning;

l.begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die

dienen als woning.

2.In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de

gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in

hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 - Belastingtarieven

1.Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt

voor:

  • a.

    de gebruikersbelasting 0,100; %;

  • b.

    bij de eigenarenbelasting

    • 1.

      voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,075 %;

    • 2.

      voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,135 %.

    • 2.

      Indien de heffingsmaatstaf beneden € 2.500,- blijft, wordt geen belasting geheven.

    • 3.

      Belastingaanslagen van minder dan € 9,- worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin

wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerendezaakbelastingen

of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 6 - Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 - Termijnen van betaling

  • 1.

    De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet

verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan

€ 2.000,- en de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso van de betaalrekening

van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat:

a.aanslagen, waarvan de dagtekening ligt tussen 1 januari en 1 oktober van het belastingjaar waarop ze

betrekking hebben, moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van

dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar overblijven, met een maximum van

tien;

b.aanslagen, waarvan de dagtekening ligt na 30 september van het belastingjaar waarop ze betrekking

hebben, moeten worden betaald in drie gelijke termijnen.

Bij het van toepassing zijn van het vorenstaande vervalt de eerste incassotermijn een maand na de

dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

3.De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8 – Kwijtschelding

Bij de invordering van onroerendezaakbelastingen wordt in afwijking van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het percentage voor de kosten van bestaan gesteld op 100%.

Artikel 9 – Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en

invordering van de onroerendezaakbelastingen.

Artikel 10 – Inwerkingtreding en citeertitel

1.De “Verordening onroerendezaakbelastingen 2008”, vastgesteld bij raadsbesluit van 1 november 2007,

wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien

verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening onroerendezaakbelastingen 2009”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zevenaar,

gehouden op 29 oktober 2008.

De griffier, De voorzitter,