Regeling vervallen per 01-01-2012

nr 12.10 Afstemmingsverordening 2010 voor de Wwb, Ioaw en Ioaz

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Afstemmingsverordening 2010 voor de Wwb, de Ioaw en de Ioaz

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de Wwb: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    de Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

c.de Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

d.de Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

e.de wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

f.verlaging: verlaging van de bijstandsnorm of de grondslag;

g.uitkeringsnorm: de bijstandsnorm op grond van de Wwb, inclusief gemeentelijke toeslagen en verlagingen en de vakantietoeslag, dan wel de grondslag op grond van de Ioaw en de Ioaz, inclusief vakantietoeslag

h.de uitkering: de bijstandsuitkering op grond van de Wwb en de uitkering op grond van de Ioaw en Ioaz;

i.re-integratie-instrumenten: instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de Wwb en artikel 34 van de Ioaw en artikel 34 van de Ioaz;

j.re-integratietraject: een plan, bestaande uit een geheel van re-integratie-instrumenten, dat tot doel heeft om binnen een bepaald tijdsbestek te komen tot arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

k.tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten daarvan waardoor eerder een beroep op de bijstand wordt gedaan dan wel de bijstandverlening langer voortduurt;

l.benadelingsbedrag: het nettobedrag aan uitkering dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

m.belanghebbende: diegene hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij recht hebben op een bijstandsuitkering op grond van de Wwb en diegene die hier te lande recht hebben op een uitkering Ioaw of Ioaz.

Artikel 2 Het toepassen vaneen verlaging

1.Wanneer belanghebbende naar het oordeel van het college de verplichtingen die de Wwb, de Ioaw, de Ioaz en de Wet Suwi aan het recht op uitkering verbinden niet of niet voldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging opgelegd.

2.Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

1.De verlaging wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

2.De verlaging kan niet meer bedragen dan de uitkering waarop belanghebbende recht zou hebben gehad gedurende de periode waarop de verlaging betrekking heeft, indien er geen grond voor verlaging zou zijn geweest.

Artikel 4 Het besluit tot toepassen van een verlaging

In het besluit tot toepassen van een verlaging worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de verlaging;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c.

    het percentage dan wel het bedrag van de verlaging waarmee de uitkering wordt verlaagd

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging;

  • e.

    dat de opgelegde maatregel is afgestemd op de ernst van de gedraging, de

mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin belanghebbende

verkeert.

Artikel 5 Schriftelijke waarschuwing

Bij elke verwijtbare gedraging genoemd in deze verordening kan worden afgezien van het toepassen van de verlaging. Er kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing bekend is gemaakt.

Artikel 6 Recidive

De duur van de verlaging, zoals omschreven in deze verordening, wordt verdubbeld indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, zich opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 8 lid 3 van deze verordening.

Artikel 7 Horen van belanghebbende

1.Voordat een verlaging wordt toegepast wordt de belanghebbende eerst in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

2.Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

a.de vereiste spoed zich daartegen verzet;

b.de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

c.de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de Wwb of artikel 34 van zowel de Ioaw als de Ioaz werkzaamheden in het kader van deze wetten heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de Wwb, de Ioaw en de Ioaz; of

d.het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 8 Afzien van het toepassen van een verlaging

1.Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien:

a.elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b.de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.

2.Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet toegepast na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

3.Het college kan afzien van het toepassen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

4.Indien het college afziet van het toepassen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak

1.De verlaging wordt bij continuering van de uitkering toegepast met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum waarop aan belanghebbende bekend is gemaakt dat een verlaging wordt toegepast.

2.De verlaging wordt, bij niet continueren van de uitkering, toegepast met ingang van de eerste van de maand waarin de gedraging heeft plaatsgevonden. Het recht op uitkering wordt over deze kalendermaand herzien en als gevolg daarvan wordt de ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan verstrekte uitkering teruggevorderd.

Artikel 10 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich in één kalendermaand schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging is gesteld.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 11 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van Wwb en artikel 37 van de Ioaw en artikel 37 van de Ioaz wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.Eerste categorie:

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering gedurende één maand, met 10% van de uitkeringsnorm verlaagd:

a.het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf

a.of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

2.Tweede categorie

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering gedurende één maand, met 30% van de uitkeringsnorm verlaagd:

a.het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

b.het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

3.Derde categorie

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering, gedurende één maand, met 50% van de uitkeringsnorm verlaagd:

a.gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

b.het niet of in onvoldoende medewerken aan een door het college of derden

aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en sociale activering als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de Wwb en artikel 37 en artikel 34, eerste lid van de Ioaw en de Ioaz;

c.het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden re-integratie-instrumenten, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het re-integratietraject.

4.Vierde categorie

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering, gedurende een maand, met 100%van de uitkeringsnorm verlaagd:

a.het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

b.het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

c.het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden re-integratie-instrumenten, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het re-integratietraject.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12 Het afgeven van een "termijn van orde"

Indien belanghebbende niet op een gesprek waarvoor hij is uitgenodigd is verschenen, of niet tijdig het mutatieformulier, statusformulier, (her)onderzoeksformulier of andere van belang zijnde gegevens, die noodzakelijk zijn voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan heeft verstrekt, wordt er een "termijn van orde" afgegeven.

Artikel 13 Te laat verstrekken van gegevens (hersteltermijn)

1.Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de Wwb en artikel 13 van de Ioaw en Ioaz, niet of niet behoorlijk is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van uitkering of de voortzetting daarvan, wordt het recht op uitkering opgeschort; (artikel 54, eerste lid van de Wwb en artikel 17, eerste lid van de Ioaw en de Ioaz.

Op grond van artikel 54, tweede lid van de Wwb en artikel 17, tweede lid van de Ioaw en de Ioaz wordt aan belanghebbende een hersteltermijn verstrekt om de van belang zijnde gegevens te overleggen.

2.Bij het verstrekken van de van belang zijnde gegevens in de gegeven hersteltermijn wordt een verlaging toegepast van tien procent van de geldende uitkeringsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid.

2.Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering of re-integratiemiddelen

2.Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de Wwb en artikel 13 van de Ioaw en Ioaz heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering of inzetten van re-integratiemiddelen, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

2.Bij een benadelingsbedrag tot € 100,00 wordt er geen verlaging opgelegd, maar wordt er volstaan met een waarschuwing. Wanneer er binnen een periode van 12 maanden na bekendmaking van de waarschuwing, opnieuw sprake is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht met een benadelingsbedrag tot € 100,00, wordt er een verlaging opgelegd van 5% gedurende één maand.

2.Onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, wordt de verlaging op de uitkeringsnorm op de

volgende wijze vastgesteld:

a.bij een benadelingsbedrag van € 100,00 tot € 500,00: 5% gedurende één maand;

b.bij een benadelingsbedrag van € 500,00 tot € 1.000,00: 10% gedurende één maand:

c.bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 30% gedurende één maand;

d.bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 50% gedurende één maand;

e.bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer : 100% gedurende één maand.

4.Indien er aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie wegens valsheid in geschrifte, wordt er geen verlaging toegepast, tenzij het Openbaar Ministerie tot seponeren overgaat.

4.Artikel 15 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand of re-integratiemiddelen

1.Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de Wwb en artikel 13 van de Ioaw en Ioaz niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering of inzetten van re-integratiemiddelen, wordt volstaan met het geven van een waarschuwing.

2.Indien belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden na bekendmaking van de waarschuwing opnieuw schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in lid 1, wordt een verlaging opgelegd van 5% gedurende één maand.

3.Indien belanghebbende gedurende een kalenderjaar het mutatieformulier voor de derde maal te laat inlevert, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, 5% van de uitkering gedurende één maand. Elke keer dat belanghebbende tijdens hetzelfde kalenderjaar het mutatieformulier weer te laat inlevert, wordt de uitkering verlaagd. De verlaging bedraagt, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, vijf procent van de uitkering gedurende één maand.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 16 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, wordt, indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, anders dan door gedragingen als bedoeld in artikel 9 Wwb en artikel 37 Ioaw en Ioaz, heeft betoond de uitkering verlaagd:

a.met 100% van de uitkering gedurende één maand, indien belanghebbende verwijtbaar geen of

geen volledig recht heeft op een uitkering krachtens een sociale verzekering of daarmee naar aard en

doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering, dan wel het verwijtbaar verliezen

van een zodanig recht;

b.met 10% van de uitkering per maand gedurende de periode waarop belanghebbende niet op uitkering zou zijn aangewezen indien hij op verantwoorde wijze de middelen waarover hij beschikte of

redelijkerwijze kon beschikken zou hebben aangewend.

Artikel 17 Zeer ernstige misdragingen

Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder

omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wwb, de Ioaw en de Ioaz, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, een verlaging toegepast van 100% procent van de uitkering gedurende één maand.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 18 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19 Uitvoering

De uitvoering van de Afstemmingsverordening ligt bij het college.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de:“Afstemmingsverordening 2010 voor de Wwb, de Ioaw en de Ioaz”.

Artikel 21 Intrekking

De geldende Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand van 1 oktober 2004, laatstelijk gewijzigd op 1 januari 2007, wordt op 1 juli 2010 ingetrokken.

Artikel 22 Inwerkingtreding

De Afstemmingsverordening 2010 voor de Wwb, de Ioaw en de Ioaz treedt in werking op 1 juli 2010.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zevenaar gehouden op 30 juni 2010.

De raad voornoemd,

De griffier, De voorzitter,

Toelichting Afstemmingsverordening 2010 voor de Wwb, de Ioaw en de Ioaz

Algemene toelichting

De uitvoering van de Wwb, de WIJ, de BBz 2004, de Ioaw en de Ioaz, is door de gemeenten Duiven, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar opgedragen aan de Regionale Sociale Dienst (RSD) De Liemers. Hiervoor is een bestuursconvenant gesloten. Het is de bedoeling dat met ingang van 1 januari 2011 de RSD een openbaar lichaam wordt op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Om binnen de RSD eenduidig te kunnen werken is het van belang om het afstemmingsbeleid van de vier gemeenten te harmoniseren. Bij het harmoniseren is uitgegaan van het lik-op-stuk-beleid waarbij rekening wordt gehouden met de klantsituatie en diens mogelijkheden op de arbeidsmarkt. De gemeentes zijn op grond van de Wwb verplicht om maatwerk te leveren en bij re-integratie uit te gaan van de (on)mogelijkheden van de belanghebbende, hierbij wordt o.a. gelet op de sociale/gezinssituatie, opleidingsniveau, medische situatie etc..

Op 1 januari 2010 is de Wet tot Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten in werking getreden. Dit houdt in dat de financiële middelen ter uitvoering van de Ioaw, de Ioaz, het besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), gebundeld worden met het Wwb-inkomensdeel. Voor de Bbz 2004 heeft de bundeling alleen betrekking op de verstrekking van algemene bijstand aan startende ondernemers. Ook de Wwik (Wet werk en inkomen kunstenaars) valt eronder, maar deze laatste wet wordt niet door de RSD uitgevoerd maar door de aangewezen gemeenten.

Deze bundeling houdt in dat administratieve eisen worden afgeschaft en verplichtingen voor gemeenten worden omgezet in bevoegdheden. Wel is opgenomen de bepaling dat de gemeenteraden regels moeten stellen met betrekking tot de maatregelen en de bestrijding van de fraude.

Dit houdt onder meer in dat het Boetebesluit sociale zekerheidswetten en het maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz met ingang van 1 juli 2010 komen te vervallen. Bij de vaststelling van de Wet Bundeling is echter met ingang van 1 januari 2010 het boetebesluit al ingetrokken en ook relevante artikelen over maatregelen welke opgenomen zijn in de Ioaw en de Ioaz zijn met ingang van 1 januari 2010 gewijzigd. Er ontstaat door deze wijzigingen in de periode 1 januari 2010 tot 1 juli 2010 een vacuüm als het gaat om verlaging van de uitkering Ioaw en Ioaz. Dit is onderkend door het ministerie van SZW en zij hebben aangegeven dat dit is op te vangen door het nemen van een tijdelijk maatregelenbesluit Ioaw en Ioaz door de colleges. Dit tijdelijk maatregelenbesluit zal binnenkort aan de colleges worden voorgelegd.

De inwerkingtreding van de Wet Bundeling is voor de RSD aanleiding geweest om de Afstemmingsverordening Wwb die er in concept lag aan te passen en uit te breiden met de Ioaw en de Ioaz. Met ingang van 1 juli 2010 gaan de gewijzigde artikelen in de Ioaw en de Ioaz met betrekking tot de weigering en verlaging van de uitkering in. Daarom is het voorstel om de aan u aangeboden verordening in te laten gaan op 1 juli 2010.

In de Ioaw en de Ioaz gaat het om een ander soort uitkering dan de Wwb. De verschillen welke van belang zijn voor het maken van de Afstemmingsverordening zijn:

De uitkering Ioaw en Ioaz is een bruto uitkering en wordt van bruto naar netto berekend.

De inkomsten worden bruto verrekend.

De Ioaw en de Ioaz kennen geen toeslagen zoals de Wwb.

Het verlagingspercentage zal van de grondslag worden genomen

Om te komen tot een uitvoerbare en duidelijke Afstemmingsverordening is in de begrippenlijst het begrip uitkeringsnorm opgenomen. Hiermee worden zowel de Wwb als de Ioaw en de Ioaz genoemd. Als het dan gaat om de verlaging van de uitkering kan volstaan worden met één verlagingspercentage te noemen.

De regeling in de Wet werk en bijstand de Ioaw en de Ioaz

Voor deze drie wetten kennen we dan slechts één soort sanctie: het verlagen van de uitkering.

In artikel 8, eerste lid onder b Wwb ligt de opdracht aan de 4 gemeenteraden om een verlagingenbeleid in een verordening vast te leggen. Met ingang van 1 juli 2010 ligt voor de Ioaw en de Ioaz deze opdracht in artikel 35, eerste lid. Om te komen tot een eenduidig beleid zal hetgeen in artikel 18 van de Wwb staat ook doorgetrokken worden naar de Ioaw en de Ioaz.

In het eerste lid van artikel 18 Wwb wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor de belanghebbenden maatwerk is, waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van belanghebbenden. In het tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van belanghebbenden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de toegepaste verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van een verlaging. Verlaging van de uitkering moet plaatsvinden overeenkomstig de door de gemeenteraad vast te stellen verordening. Dit is de Afstemmingsverordening.

Het verlagen van de uitkering

Op grond van artikel 18, tweede lid, Wwb kan de bijstand (dat wil zeggen: algemene bijstand en bijzondere bijstand) worden verlaagd. Verlagingen worden in beginsel toegepast over de bijstandsnorm (de op belanghebbende van toepassing zijnde norm plus eventuele toeslagen).

Zoals hierboven al aangegeven gaat het voor de Ioaw en de Ioaz om de grondslag.

De uitzondering hierop vormt de bijzondere bijstand voor jongeren van 18 tot 21 jaar. Deze groep ontvangt een lage algemene bijstandsuitkering die wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de verlaging alleen op de lage jongerennorm wordt toegepast, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de groep 21-jarigen en ouder.

De invoeringstermijn

De Afstemmingsverordening treedt in werking met ingang 1 juli 2010. De nu in de 4 gemeenten geldende afstemmingsverordeningen zullen met ingang van 1 juli 2010 worden ingetrokken en verliezen dan hun werking.

Ernstige misdragingen jegens het college

Ook bij ernstige misdragingen jegens de colleges of hun ambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de wet, is het mogelijk om de uitkering te verlagen op grond van de Afstemmingsverordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wwb, de Ioaw, de Ioaz en Awb. Volstaan wordt met een verwijzing naar die wetten, zodat bij een eventuele definitiewijziging in die wetten de verordening niet hoeft te worden aangepast.

Artikel 2 Het toepassen van een verlaging

Eerste lid  

De Wwb, Ioaw en de Ioaz verbinden aan het recht op een uitkering de volgende verplichtingen:

·Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het

bestaan (bijv. artikel 18, tweede lid Wwb).

·De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9 en artikel 9a Wwb en artikel 37 van zowel de Ioaw als de Ioaz). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen:

  • o

    de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en

  • o

    de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

Het re-integratie en activeringsbeleid van de 4 gemeenten vormen de basis voor het toepassen van de specifieke re-integratieverplichtingen. Deze verplichtingen worden in een besluit vastgelegd. Voor het inzetten van bijv. loonkosten-, uitstroom- en activeringssubsidie zijn in het kader van de harmonisering door de colleges van de 4 gemeenten dezelfde beleidsregels vastgesteld. Deze gelden vanaf 1 januari 2010.

De informatieplicht (artikel 17, eerste lid Wwb en artikel 13 van de Ioaw en de Ioaz).

Op een belanghebbende rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering.

De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid Wwb en artikel 13, tweede lid Ioaw en Ioaz).

Dit is de plicht van belanghebbenden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals:

  • ·

    het toestaan van huisbezoek;

  • ·

    het meewerken aan een psychologisch onderzoek.

Artikel 18, tweede lid Wwb, noemt als een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt: ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’.

De Wet Suwi legt ook verplichtingen op aan belanghebbenden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan het UWV WERKbedrijf te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 30 c, tweede en derde lid Wet Suwi) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan het UWV WERKbedrijf, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand.

Tweede lid

In de Afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardverlagingen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlaging van de uitkeringsnorm.

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen verlaging af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen verlaging zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken belanghebbende afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een verlaging moet worden toegepast, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de belanghebbende.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage (artikel 11 en artikel 14 van deze verordening) waarmee de uitkering wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 7.

Matiging van de toegepaste verlaging wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

  • ·

    bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

  • ·

    sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld; bij een opeenstapeling van verlagingen: de zwaarte van het geheel van verlagingen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3 De berekeningsgrondslag

Eerste lid

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat de verlaging wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Tweede lid

Omdat de verlaging het gevolg is van het schenden van aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen en gezien moet worden als de 'keerzijde van de medaille' en niet als een boete, kan de verlaging ten hoogste het bedrag aan uitkering bedragen waarop belanghebbende recht op zou hebben gehad. Is door het verrekenen van inkomsten of herziening van het recht op uitkering het recht minder dan de verlaging die overeenkomstig deze verordening zou moeten worden toegepast, dient het college een geringere verlaging toe te passen van ten hoogste het resterend recht op uitkering.

Artikel 4 Het besluit tot toepassen van een verlaging

In dit artikel wordt aangegeven wat in ieder geval in het besluit moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien. Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.

Artikel 5 Schriftelijke waarschuwing

De verlaging wordt afgestemd op de omstandigheden van de belanghebbende. Indien daartoe een dringende reden aanwezig is, kan het college afzien van de verlaging.

Daarnaast houdt het college rekening met de ernst van de gedraging in relatie tot de verlaging. Het college kan, indien het van mening is dat dit meer in verhouding staat met de ernst van de gedraging, besluiten geen verlaging toe te passen, maar te volstaan met een waarschuwing.

Een schriftelijke waarschuwing is geen verlaging. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging in principe een verlaging wordt toegepast.

Artikel 6 Recidive

In dit artikel wordt aangegeven wat er gaat gebeuren als belanghebbende herhaaldelijk dezelfde verwijtbare gedraging(en) vertoont zoals genoemd in de hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening.

Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de periode van de verlaging. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt de datum waarop het besluit waarin de verlaging is opgelegd, bekend is gemaakt.

Op basis van deze bepaling kan een recidiveverlaging slechts één keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de verlaging individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.

Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende reden niet is geëffectueerd.

Artikel 7 Horen van belanghebbende

Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende, voordat een verlaging wordt toegepast, in beginsel alleen voorgeschreven wanneer als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht een verlaging plaatsvindt.

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.

Artikel 8 Afzien van het toepassen van een verlaging

Eerste lid

Het afzien van het toepassen van een verlaging indien ’elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt’, is geregeld in artikel 18, tweede lid, Wwb. Dit is ook geregeld in artikel 20, vierde lid van zowel de Ioaw als de Ioaz.

Een andere reden om af te zien van het toepassen van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (lik-op-stuk) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen verlagingen toepast voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Tweede lid

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in deze verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Derde lid

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het toepassen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.

Vierde lid

Het is in individuele gevallen altijd mogelijk af te zien van het toepassen van een verlaging en in plaats daarvan een waarschuwing te geven. Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het toepassen van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive en van belang in het kader van het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 Awb).

Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak

Eerste lid

Het toepassen van een verlaging vindt plaats door het verlagen van de uitkering.

Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:

  • 1.

    door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en); of

  • 2.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering.

Om te voorkomen dat er steeds een herzieningsbesluit en terugvorderingsbesluit moet worden genomen dient de verlaging bij voorkeur in de toekomst worden gelegd. Dit kan alleen als de bijstandsverlening na de geconstateerde gedraging wordt gecontinueerd. Het verlagen van de bijstand, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de verlaging bij een lopende uitkering wordt toegepast, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 Wwb genomen. Voor de vaststelling van de Ioaw en de Ioaz gebeurt dit op grond van artikel 21 van zowel de Ioaw als de Ioaz.

Tweede lid

Indien de verlening van de uitkering niet wordt gecontinueerd dient de verlaging te worden toegepast met ingang van de eerste van de maand waarin de gedraging plaatsvonden. Dit is logisch omdat belanghebbende anders niet wordt gestraft voor zijn/haar tekortkoming, daar er in de toekomst geen recht op uitkering meer bestaat. De verlaging is gelijk aan het percentage van een gehele maanduitkering ongeacht of al dan niet gedurende de gehele maand recht bestaat op een uitkering. Uiteraard kan de verlaging nooit meer bedragen dan het bedrag waar men recht op heeft.

Wordt een verlaging met terugwerkende kracht toegepast voor wat betreft de bijstand, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54 lid 3 Wwb).

Artikel 10 Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een belanghebbende die in een kalendermaand plaatsvinden. Indien hiervan sprake is, dan dient voor het toepassen van de verlaging te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging van toepassing is.

Artikel 11 Indeling van verlagingspercentages in categorieën

Algemeen

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vier categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid of voorliggende voorziening, aangezien er vanuit gegaan wordt dat de belanghebbende gedurende het recht op uitkering de volledige medewerking dient te verlenen.

lid 1: Eerste categorie

De eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV WERKbedrijf en ingeschreven te blijven staan. Er is gekozen voor een verlaging van 10% gedurende één maand omdat het hier gaat om een administratieve verplichting welke niet direct gevolgen heeft voor de uitstroomverplichting.

lid 2: Tweede categorie

De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling gericht op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren, te voldoen aan een oproep, maar ook het binnen de door het college gestelde termijn verstrekken van relevante informatie voor de verlening van de uitkering.

Er is gekozen voor een verlaging van 30% gedurende één maand omdat het hier gaat om de positieve houding met betrekking tot de medewerkingsverplichting.

lid 3: Derde categorie

In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Voorbeelden van deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het opgesteld trajectplan waarin ook sociale activering verplicht kan worden gesteld. Om een onderscheid te maken tussen gedragingen die wel dan niet hebben geleid tot het doorgang vinden of de al dan niet voortijdige beëindiging van het re-integratietraject is hier zowel in de derde categorie als de vierde categorie iets over opgenomen.

Er is gekozen voor een verlaging van 50% gedurende één maand omdat het hier gaat om een negatieve houding van belanghebbende en het opwerpen van belemmeringen ten aanzien van het aanvaarden van arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen.

lid 4: Vierde categorie

De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel het door eigen toedoen -voorafgaand aan de aanvraag- niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel het niet behouden van deeltijdarbeid tijdens de bijstand en van het niet doorgaan van een re-integratietraject. Er is gekozen voor een verlaging van 100% gedurende één maand omdat door het eigen toedoen van belanghebbende uitkering moet worden verstrekt terwijl er mogelijkheden dan wel kansen aanwezig zijn om uit te stromen naar de arbeidsmarkt.

Artikel 12 Het afgeven van een termijn van orde

Om te voorkomen dat bij het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht direct een verlaging van de uitkering volgt, is er voor gekozen om een termijn van orde af te geven. Hiermee wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zonder financiële gevolgen de tekortkoming binnen een door het college te stellen termijn ongedaan te maken. Hierbij kan gedacht worden aan het niet tijdig inleveren van het mutatieformulier of het heronderzoekformulier of het niet verschijnen op een uitnodiging.

Artikel 13 Te laat verstrekken van gegevens

Eerste lid

Indien een cliënt de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op uitkering opschorten. Voor de bijstand geldt artikel 54 van de Wwb en voor de Ioaw geldt artikel 17 Ioaw en voor de Ioaz geldt artikel 17 Ioaz.

Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).

Tweede lid

Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de uitkering stopzetten door het nemen van een intrekkingsbesluit. Dit intrekkingsbesluit van het recht op uitkering kan alleen worden genomen als de gevraagde gegevens betrekking hebben op het recht op uitkering.

Het nemen van een intrekkingsbesluit geldt dus niet bij het niet overleggen van informatie met betrekking tot re-integratie.

Wordt de gevraagde informatie wel binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan wordt de uitkering voortgezet en wordt tevens een verlaging toegepast van 10%.

Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor

de uitkering of re-integratiemiddelen

Eerste lid

In artikel 17, eerste lid, Wwb en in artikel 13 van de Ioaw en de Ioaz is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag.

Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan netto-uitkering of re-integratiekosten.

Tweede lid

Bij een benadelingsbedrag tot € 100,00 wordt er geen verlaging opgelegd, maar wordt er volstaan met het geven van een waarschuwing. Hiervoor is gekozen omdat de administratieve rompslomp meer kost dan de opbrengst van de verlaging. Wanneer er binnen een periode van 12 maanden na bekendmaking van de waarschuwing opnieuw sprake is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht met een benadelingsbedrag tot € 100,00 wordt er een verlaging opgelegd van 5% gedurende één maand. Dit om te voorkomen dat regelmatig terugkomende minimale fraudes niet bestraft worden.

Derde lid

De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het benadelingsbedrag dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel door de gemeente is betaald. Uiteraard dient tevens de ten onrechte verstrekte uitkering te worden terugbetaald.

Vierde lid

De relatie met de strafrechtelijke sanctie

Onder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (OM) indien er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,- (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan, ook al kent de Wwb en met ingang van 1 juli 2010 de Ioaw en de Ioaz de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij fraude (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) een verlaging moeten toepassen.

Het ligt echter niet voor de hand om over te gaan tot het toepassen van een verlaging, als het OM inmiddels een sanctie heeft toegepast. Het ‘una via’ beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van één enkele overheidsorgaan) kan zich daar tegen verzetten. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen ‘dubbele bestraffing’.

Het kan voorkomen dat het OM tot seponering overgaat. In zo’n geval dient er alsnog een verlaging te worden opgelegd. Zodoende is het zaak dat er een goede terugkoppeling van het OM naar de gemeente plaatsvindt.

Artikel 15 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen

voor de bijstand of re-integratiemiddelen

Eerste lid

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand of de inzet van re-integratiemiddelen. Een voorbeeld van nulfraude is het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens.

Derde lid

Om te voorkomen dat de uitbetaling van de uitkering stagneert omdat een aantal belanghebbenden regelmatig hun mutatieformulier te laat hebben ingeleverd, wordt er een verlaging van de uitkering toegepast van 5 procent gedurende één maand indien een belanghebbende vaker dan drie maal gedurende een kalenderjaar het mutatieformulier te laat inlevert. Telkens wanneer de belanghebbende  tijdens hetzelfde kalenderjaar het mutatieformulier te laat inlevert, wordt de uitkering verlaagd met 5 procent gedurende een periode van 1 maand.

Artikel 16 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt al voordat een uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de aanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een uitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de uitkering hiermee rekening kan houden door het toepassen van een verlaging.

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:

  • ·

    een onverantwoorde besteding van vermogen; dit geldt alleen voor de bijstandsuitkering; voor de Ioaw en de Ioaz geldt er geen vermogenstoets;

  • ·

    geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;

  • ·

    het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering, ook dit geldt alleen voor de bijstandsuitkering.

  • ·

    Onvoldoende of geen inzet getoond om een uitkeringsaanvraag te voorkomen.

Voor wat betreft het op reguliere wijze interen van het vermogen wordt uitgegaan van een bedrag dat gelijk is aan anderhalf maal de van toepassing zijnde bijstandsuitkering. Eventuele inkomsten dienen hierop in mindering te worden gebracht. Verder dient rekening te worden gehouden met een noodzaak tot (her)inrichting. Wanneer de noodzaak hiervoor aanwezig is mag een bedrag van anderhalf maal het bedrag dat hiervoor wordt genoemd in het gemeentelijke bijzondere bijstandsbeleid, worden meegenomen voor deze (her)inrichting.

Artikel 17 Zeer ernstige misdragingen

De toelichting bij artikel 18 lid 2 Wwb stelt dat het zich zeer ernstig misdragen een bijzondere vorm is van het niet nakomen van aan de uitkering bevonden verplichtingen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld dat de Wwb geen afzonderlijke plicht bevat tot het nalaten van zeer ernstige misdraging. Het recht op bijstand kan daarom alleen worden afgestemd wegens het zich zeer ernstig misdragen als dit “zeer ernstig misdragen” heeft plaatsgevonden bij het (niet) nakomen van een (andere) aan de bijstand verbonden verplichting.

De Rechtbank Rotterdam heeft een uitspraak gedaan waarin wordt gesteld dat de bijstand verlaagd zou kunnen worden als belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt jegens medewerkers van het:

  • ·

    UWV, omdat belanghebbende hier ook de inlichtingenplicht heeft;

  • ·

    re-integratiebedrijf omdat deze personen werken in opdracht van het college en de misdraging van negatieve invloed is op de, op belanghebbende op grond van de Wwb rustende, verplichting tot arbeidsinschakeling.

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Gemeenten kunnen alleen een verlaging toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van Wwb.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende (steeds ernstiger) reeks worden onderscheiden:

  • ·

    verbaal geweld (schelden), bedreigingen;

  • ·

    discriminatie;

  • ·

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • ·

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • ·

    mensgericht fysiek geweld;

  • ·

    combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgevonden.

In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering).

Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een verlaging op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

Artikel 18 Hardheidsclausule

Om de mogelijkheid te hebben om in uitzonderlijke gevallen in het voordeel van de belanghebbende af te wijken van de bepalingen van deze verordening is er een hardheidsclausule opgenomen.

Indien hiervan gebruik wordt gemaakt, dan moet dit gemotiveerd worden toegelicht.

Artikel 19 Uitvoering

De uitvoering van de Wwb en de uitvoering van de Afstemmingsverordening ligt bij het college. De uitvoering van de afstemming van de uitkering van de Ioaw en de Ioaz komt eveneens bij het college te liggen. Door middel van een bestuursconvenant is de uitvoering van deze wetten door de 4 gemeenten neergelegd bij de RSD.

Artikel 20 Citeertitel

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de wetten.

Artikel 21 Intrekking

De nu geldende Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand van 1 oktober 2004, welke laatstelijk is gewijzigd op 1 januari 2007, wordt ingetrokken op 1 juli 2010. Artikel 22 Inwerkingtreding

De nu aangeboden Afstemmingsverordening treedt in werking op 1 juli 2010.